[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35531, bijgewerkt t/m nr. 7 (NvW d.d. 30 november 2020)

Wijziging van de Mijnbouwwet (aanpassing van het vergunningsstelsel voor opsporen en winnen van aardwarmte)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2020D50873, datum: 2020-11-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2020Z14083:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 7 (NvW d.d. 30 november 2020)



	35 531	Wijziging van de Mijnbouwwet (aanpassing van het
vergunningsstelsel voor opsporen en winnen van aardwarmte)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het
vergunningstelsel voor het opsporen en winnen van aardwarmte aan te
passen teneinde de procedure voor vergunningverlening te laten
aansluiten bij de specifieke kenmerken van aardwarmte en directe winning
na opsporing mogelijk te maken alsmede om de veiligheid van de opsporing
en winning te bevorderen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel h komt te luiden:

h. winnen van aardwarmte: met gebruikmaking van boorgaten onttrekken van
aardwarmte aan de ondergrond door het oppompen van formatiewater en het
terugvoeren van dat formatiewater in het oorspronkelijke
reservoirinterval, of door het uitwisselen van warmte met de ondergrond
zonder het oppompen en terugvoeren van formatiewater;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel ah door een
puntkomma, worden vijf onderdelen toegevoegd, luidende:

ai. toewijzing zoekgebied aardwarmte: het exclusieve recht om in een
bepaald gebied een startvergunning aardwarmte aan te vragen;

aj. startvergunning aardwarmte: een vergunning om aardwarmte op te
sporen en gedurende de looptijd van de vergunning te winnen;

ak. vervolgvergunning aardwarmte: een vergunning om aardwarmte gedurende
de looptijd van de vergunning te winnen;

al. uitvoerder: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon als bedoeld
in artikel 24z, die in opdracht van de vergunninghouder de feitelijke
werkzaamheden met betrekking tot het opsporen en winnen van aardwarmte
uitvoert of daartoe opdracht verleent;

am. invloedssfeer: gebied in de ondergrond waar als gevolg van winning
van aardwarmte een daling in temperatuur plaatsvindt.

B

Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:

HOOFDSTUK 2. VERGUNNINGEN VOOR OPSPOREN EN WINNEN VAN DELFSTOFFEN

C

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister:

a. delfstoffen op te sporen;

b delfstoffen te winnen.

D

In artikel 6a wordt “artikel 6, eerste lid, onderdeel a” vervangen
door: artikel 6, onderdeel a 

E

In artikel 7a wordt “artikel 6, eerste lid, onderdelen a of b”
vervangen door: artikel 6, onderdelen a of b. 

F

Artikel 9, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel c, wordt “artikelen 6, eerste lid, en 25, eerste
lid,” vervangen door:  artikelen 6, 24b en 25, eerste lid.

2. In het eerste lid, onderdeel e, onder 1o en 2o vervalt “of
aardwarmte”.

3. In het eerste lid, onderdeel f, onder 2o vervalt “, aardwarmte”.

G

In artikel 11, eerste lid, wordt “geldt zij tevens voor andere
delfstoffen die onvermijdelijk meekomen” vervangen door “geldt zij
tevens voor andere delfstoffen die onvermijdelijk meekomen en aardwarmte
die onvermijdelijk meekomt”.

H

Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt: 

1. In de onderdelen b en c, onder 1°, vervalt “of aardwarmte”

2. In onderdeel e vervalt “, aardwarmte”.

I

In artikel 17, derde lid, onderdeel b vervalt “of aardwarmte”. 

J

Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt: 

1. In de onderdelen c en d, onder 1o, vervalt “of aardwarmte”.

2. In onderdeel f vervalt “, aardwarmte”.

K

Artikel 21, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel g en onderdeel h, onder 1o, vervalt “of aardwarmte”

2. In onderdeel j, vervalt “, aardwarmte”.

L

In artikel 23, tweede lid, vervalt “of aardwarmte”. 

M	

Na artikel 24a wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 2A. TOEWIJZING ZOEKGEBIED AARDWARMTE, STARTVERGUNNING
AARDWARMTE EN VERVOLGVERGUNNING AARDWARMTE

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 24b 

Het is verboden zonder een startvergunning aardwarmte of een
vervolgvergunning aardwarmte, aardwarmte op te sporen of te winnen. 

Artikel 24c 

1. Dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 24b, is niet van
toepassing op het opsporen of het winnen van aardwarmte in het kader van
het verkrijgen van gegevens voor zuiver wetenschappelijk onderzoek of
voor het door de centrale overheid te voeren beleid. Bij het nemen van
een besluit omtrent een vergunning voor deze activiteiten sluit Onze
Minister aan bij de bepalingen van dit hoofdstuk, voor zover dit met het
bijzondere karakter van de vergunning te verenigen is. 

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over het nemen van een besluit omtrent een vergunning, bedoeld
in het eerste lid. 

 	

Paragraaf 2. Toewijzing zoekgebied aardwarmte

Artikel 24d 

Onze Minister verleent op aanvraag een toewijzing zoekgebied aardwarmte.

Artikel 24e 

1. Een aanvraag om een toewijzing zoekgebied aardwarmte bevat een
beschrijving van: 

a. de aardlagen en de begrenzing ervan waar de aanvraag betrekking op
heeft;

b. de andere gebruiksmogelijkheden van het gebied, waaronder grondwater
met het oog op de winning van drinkwater en kenbare mogelijkheden tot
het opslaan van stoffen;

c. een plan voor de wijze waarop de aanvrager voornemens is de
aardwarmte op te sporen en te winnen;

d. de voorgenomen afzet van warmte en de afspraken hieromtrent;

e. de ervaring van de aanvrager met de ontwikkeling van
aardwarmteprojecten;

f. de wijze waarop de aanvrager voornemens is de opsporing en winning
van aardwarmte te financieren. 

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over
de aanvraag. 

Artikel 24f 

1. Zodra voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte een aanvraag is
ingediend die voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24e en
deze aanvraag betrekking heeft op een zoekgebied dat beschikbaar is voor
een toewijzing zoekgebied aardwarmte, stelt Onze Minister met een
uitnodiging in de Staatscourant anderen in de gelegenheid om voor
hetzelfde zoekgebied of een deel hiervan een aanvraag in te dienen. 

2. Anderen kunnen een aanvraag voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte
indienen tot twaalf weken na de dag van plaatsing van de uitnodiging in
de Staatscourant. Indien deze aanvragen gedeeltelijk betrekking hebben
op een nieuw zoekgebied voor aardwarmte ten opzichte van het in de
Staatscourant gepubliceerde zoekgebied aardwarmte, geldt voor dat deel
van de aanvraag de procedure van het eerste lid en wordt dat deel van de
aanvraag geacht een nieuwe aanvraag te zijn. 

3. Onze Minister stelt de aanvragers van alle ingediende aanvragen op de
hoogte. De aanvragers voeren overleg over de mogelijkheden tot
samenwerking dan wel aanpassing van de aanvraag. 

4. Gedurende acht weken na het op de hoogte stellen van de aanvragers,
bedoeld in het derde lid, heeft een aanvrager de mogelijkheid zijn
aanvraag te wijzigen of in te trekken. 

Artikel 24g 

1. Over de aanvragen die aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24e
voldoen stelt Onze Minister gedeputeerde staten van de provincies en het
college van burgemeester en wethouders van de gemeenten binnen wier
grondgebied het zoekgebied waarop de aanvraag voor een toewijzing
zoekgebied aardwarmte betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes
weken advies uit te brengen met het oog op de planmatige ontwikkeling of
het beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen,
waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of
mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.

2. Over de aanvragen die aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24e
voldoen stelt Onze Minister gedeputeerde staten van de provincies en het
dagelijks bestuur van waterschappen binnen wier grondgebied het
zoekgebied waarop de aanvraag voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte
betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te
brengen met het oog op grondwaterkwaliteit en -kwantiteit.

Artikel 24h 

1. Onze Minister beslist op een aanvraag om een toewijzing zoekgebied
aardwarmte binnen zestien weken na ontvangst van de aanvraag. 

2. Als ingevolge artikel 24f, tweede lid, een aanvraag wordt ingediend,
beslist Onze Minister binnen zes weken na afloop van de termijn, bedoeld
in artikel 24f, vierde lid. 

3. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste en tweede lid,
eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.

4. Van een beschikking tot verlening van een toewijzing zoekgebied
aardwarmte wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 24i 

1. Een aanvraag om een toewijzing zoekgebied aardwarmte wordt geheel of
gedeeltelijk afgewezen indien: 

a. het opsporen of winnen van aardwarmte in de in de aanvraag aangegeven
aardlagen en de begrenzing ervan bij of krachtens wet niet is
toegestaan; 

b. voor het zoekgebied al een toewijzing zoekgebied aardwarmte, een
startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte geldt.

2. Een aanvraag om een toewijzing zoekgebied aardwarmte kan geheel of
gedeeltelijk worden afgewezen: 

a. in het belang van de planmatige ontwikkeling of het beheer van
delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder
grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden
tot het opslaan van stoffen; 

b. indien het plan of de uitvoering ervan voor de wijze van opsporen en
winnen van aardwarmte niet haalbaar wordt geacht;

c. indien er onvoldoende zicht is op een warmtevraag die passend is bij
de te verwachten winning van aardwarmte;

d. indien het zoekgebied niet passend is bij de te verwachten
warmtevraag;

e. indien onvoldoende zicht is op de financiering van de opsporing en
winning van aardwarmte. 

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over de gronden, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 24j 

1. Indien er meer aanvragen om een toewijzing zoekgebied aardwarmte zijn
ingediend die toegewezen zouden kunnen worden, verleent Onze Minister de
toewijzing zoekgebied aardwarmte aan de aanvrager van wie de aanvraag
het hoogst is gerangschikt.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
over de procedure van rangschikking, de rangschikkingscriteria en de
onderlinge weging hiervan. 

Artikel 24k 

1. Een toewijzing zoekgebied aardwarmte geldt voor een periode van twee
jaar. Onze Minister kan deze termijn op verzoek van de houder van een
toewijzing zoekgebied aardwarmte eenmaal met een jaar verlengen.

2. In afwijking van het eerste lid geldt de toewijzing zoekgebied
aardwarmte, indien een aanvraag voor een startvergunning aardwarmte is
ingediend, tot het moment waarop het besluit waarbij op deze aanvraag
wordt beslist, onherroepelijk wordt. 

3. In afwijking van het eerste lid kan de houder van een toewijzing
zoekgebied aardwarmte, wanneer hij gelet op de voorgenomen afzet van
warmte en de afspraken hieromtrent voldoende vraag naar warmte
aannemelijk kan maken, iedere keer wanneer een startvergunning
aardwarmte wordt aangevraagd om een verlenging van de toewijzing
zoekgebied vragen voor een periode van drie jaar. 

4. Onze Minister bepaalt in de toewijzing zoekgebied aardwarmte voor
welke aardlagen en begrenzing daarvan een toewijzing zoekgebied
aardwarmte geldt.  

Artikel 24l 

1. Onze Minister kan op aanvraag van een houder van een toewijzing
zoekgebied aardwarmte, een toewijzing zoekgebied aardwarmte wijzigen of
intrekken.

2. Onze Minister kan op aanvraag van een houder van een toewijzing
zoekgebied aardwarmte, een natuurlijke persoon of rechtspersoon als
houder aan een toewijzing zoekgebied aardwarmte toevoegen.

3. Onze Minister kan een toewijzing zoekgebied aardwarmte wijzigen of
intrekken indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden
zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere
beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste
omstandigheden volledig bekend waren geweest.

4. Onze Minister beslist op een aanvraag als bedoeld in het eerste of
tweede lid binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. 

Artikel 24m 

Indien meer dan Ă©Ă©n natuurlijke persoon of rechtspersoon een
toewijzing zoekgebied aardwarmte houdt, worden zij gezamenlijk als
houder van een toewijzing zoekgebied aardwarmte beschouwd.

Paragraaf 3. Startvergunning aardwarmte

Artikel 24n 

Onze Minister verleent op aanvraag een startvergunning aardwarmte aan de
houder van de toewijzing zoekgebied aardwarmte of aan de houder van de
toewijzing zoekgebied aardwarmte en de uitvoerder. 

Artikel 24o 

1. Een aanvraag voor een startvergunning aardwarmte bevat een
beschrijving van:

a. de aardlagen en de begrenzing ervan waar de aanvrager voornemens is
aardwarmte op te sporen en te winnen; 

b. de andere gebruiksmogelijkheden van het gebied, waaronder grondwater
met het oog op de winning van drinkwater, of kenbare voornemens tot het
opslaan van stoffen;

c. de wijze waarop de aanvrager voornemens is aardwarmte op te sporen en
te winnen en hoe hij voornemens is de putintegriteit te borgen;

d. de verwachte bodembeweging ten gevolge van de winning;

e. indien dit nodig is gelet op de verwachte bodembeweging: 

10. de veiligheidsrisico’s voor omwonenden, het risico op schade aan
gebouwen of infrastructurele werken of het risico op verstoring van de
functionaliteit daarvan;

20. de maatregelen die worden genomen om bodembeweging te voorkomen of
te beperken;

30. de maatregelen die worden genomen om schade door bodembeweging te
voorkomen of te beperken;

f. overeenkomsten met betrekking tot de afzet van warmte;

g. de wijze waarop de aanvrager voornemens is de kosten in verband met
de opsporing en winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden en
het zo nodig geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens of na
afloop van de looptijd van de startvergunning te dragen.

2. Een aanvraag voor een startvergunning aardwarmte gaat vergezeld van
een verzoek om instemming met de aanwijzing van een uitvoerder als
bedoeld in artikel 24z, derde lid. 

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over
de aanvraag. 

Artikel 24p 

1. Als een aanvraag voor een startvergunning aardwarmte ziet op
aardwarmte die zich gedeeltelijk bevindt in een aangrenzend gebied
waarvoor geen toewijzing zoekgebied aardwarmte, startvergunning
aardwarmte of vervolgvergunning aardwarmte is aangevraagd of verleend,
doet Onze Minister hiervan mededeling in de Staatscourant. 

2. Indien het in het eerste lid aangevraagde gebied grenst aan een
gebied waarvoor een toewijzing zoekgebied aardwarmte, een
startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte geldt,
stelt Onze Minister de houders van de toewijzing of vergunning op de
hoogte van de ingediende aanvraag. 

3. Een houder van een toewijzing of vergunning als bedoeld in het tweede

 lid, kan binnen acht weken na de mededeling van Onze Minister een
concurrerende aanvraag voor een startvergunning aardwarmte voor dit
aangrenzende gebied indienen.

4. Onze Minister stelt de aanvragers van alle ingediende aanvragen op de
hoogte. De aanvragers voeren overleg over de mogelijkheden tot
samenwerking of aanpassing van de aanvraag. 

5. Gedurende vier weken na het op de hoogte stellen van de aanvragers,
bedoeld in het derde lid, heeft een aanvrager de mogelijkheid zijn
aanvraag te wijzigen of in te trekken. 

6. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het vijfde lid, eenmaal met
ten hoogste vier weken verlengen.

Artikel 24q 

1. Over de aanvragen die aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24o
voldoen stelt Onze Minister gedeputeerde staten van de provincie en het
college van burgemeester en wethouders van de gemeenten binnen wier
grondgebied het gebied waarop de aanvraag voor een startvergunning
aardwarmte betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes weken advies
uit te brengen met het oog op de planmatige ontwikkeling of het beheer
van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder
grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden
tot het opslaan van stoffen. 

2. Over de aanvragen die aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24o
voldoen, stelt Onze Minister gedeputeerde staten van de provincie en het
dagelijks bestuur van waterschappen binnen wier grondgebied het gebied
waarop de aanvraag voor een startvergunning aardwarmte betrekking heeft,
in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te brengen met het oog op
grondwaterkwaliteit en -kwantiteit.

Artikel 24r 

Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de
voorbereiding van een besluit inzake de aanvraag om een startvergunning
aardwarmte. 

Artikel 24s 

1. In afwijking van artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht en
artikel 24z, vierde lid, beslist Onze Minister op een aanvraag om een
startvergunning aardwarmte en het tegelijkertijd ingediende verzoek om
instemming met de aanwijzing van een uitvoerder binnen 30 weken na de
ontvangst daarvan. 

2. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, eenmaal met
ten hoogste acht weken verlengen. 

3. Van een beschikking tot verlening van een startvergunning aardwarmte
wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 24t 

1. De aanvraag om een startvergunning aardwarmte wordt geheel of
gedeeltelijk afgewezen indien:

a. het opsporen of winnen van aardwarmte in de in de aanvraag aangegeven
aardlagen en de begrenzing ervan bij of krachtens wet niet is
toegestaan;

b. voor de aardlagen en de begrenzing ervan die in de aanvraag is
aangeduid aan een ander dan de aanvrager een toewijzing zoekgebied
aardwarmte is verleend of een startvergunning aardwarmte of een
vervolgvergunning aardwarmte is verleend;

c. de in de aanvraag beschreven opsporing en winning onaanvaardbare
risico’s met zich brengt voor de veiligheid van omwonenden of
onaanvaardbare schade kan veroorzaken aan gebouwen of infrastructurele
werken of de functionaliteit daarvan. 

2. Een startvergunning aardwarmte kan geheel of gedeeltelijk worden
afgewezen:

a. in het belang van de planmatige ontwikkeling of het beheer van
delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder
grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden
tot het opslaan van stoffen;

b. indien de in de aanvraag aangeduide wijze van opsporing en winning en
de wijze waarop de putintegriteit wordt geborgd niet geschikt wordt
geacht om reden van nadelige gevolgen voor het milieu;

c. indien de aardlagen en de begrenzing ervan waar de aanvrager
voornemens is aardwarmte te winnen niet aansluiten bij de verwachte
winning van aardwarmte en de verwachte afzet van aardwarmte; 

d. in verband met het ontbreken van overeenkomsten met betrekking tot de
afzet van aardwarmte;

e. in verband met de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de
kosten in verband met de opsporing en winning en de hierbij behorende
aansprakelijkheden te dragen en gelet op zijn voornemens om kosten in
verband met het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens of
na afloop van de looptijd van de startvergunning te dragen.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over de gronden, bedoeld in het eerste en tweede lid. 

Artikel 24u 

1. Indien er op basis van artikel 24p, derde lid, meer aanvragen om een
startvergunning aardwarmte zijn ingediend die toegewezen zouden kunnen
worden, verleent Onze Minister de startvergunning aardwarmte aan de
aanvrager van wie de aanvraag het hoogst is gerangschikt.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
over de procedure van rangschikking, de rangschikkingscriteria en de
onderlinge weging hiervan. 

Artikel 24v

1. Een startvergunning aardwarmte geldt voor twee jaar of, indien een
aanvraag voor een vervolgvergunning aardwarmte is ingediend, tot het
tijdstip waarop de beschikking waarbij op deze aanvraag wordt beslist,
onherroepelijk wordt.

2. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, eenmaal met
een jaar verlengen. 

3. Onze Minister bepaalt in een startvergunning aardwarmte voor welke
aardlagen en begrenzing daarvan zij geldt.

Artikel 24w 

1. Onze Minister kan aan een startvergunning aardwarmte voorschriften of
beperkingen verbinden in verband met: 

a. de veiligheid van omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen
of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan; 

b. het belang van de planmatige ontwikkeling of het beheer van
delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder
grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden
tot het opslaan van stoffen;

c. het voorkomen van nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de
wijze van winning en de wijze waarop de putintegriteit wordt geborgd;

d. de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de kosten in verband
met de opsporing en winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden
te dragen en om kosten in verband met het geheel of gedeeltelijk buiten
gebruik stellen tijdens of na afloop van de looptijd van de
startvergunning te dragen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld inzake de gronden, bedoeld in het eerste lid. 

Artikel 24x 

1. Een startvergunning aardwarmte geldt ook voor delfstoffen die
onvermijdelijk meekomen met de winning van aardwarmte, maar niet voor
delfstoffen die zelfstandig economisch winbaar zijn. 

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld inzake de zelfstandige economische winbaarheid van meekomende
delfstoffen.

Artikel 24y

Indien bij het opsporen of winnen van aardwarmte wordt geconstateerd dat
de situatie van de ondergrond afwijkt van de aanvraag voor de
startvergunning aardwarmte, meldt een houder van een startvergunning
aardwarmte dit zo spoedig mogelijk aan Onze Minister.

Artikel 24z 

1. Het verrichten van feitelijke werkzaamheden in verband met de
opsporing of winning van aardwarmte waaronder het verlenen van opdracht
daartoe of het buiten gebruik stellen van een put, is slechts toegestaan
aan een aangewezen uitvoerder.

2. Indien een uitvoerder niet meer in staat is feitelijke werkzaamheden
uit te voeren, wijst de houder van de startvergunning aardwarmte of de
houder van de vervolgvergunning aardwarmte een nieuwe uitvoerder aan.

3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft de
instemming van Onze Minister. Onze Minister kan zijn instemming slechts
weigeren in verband met de technische of financiële  capaciteiten
waarover de uitvoerder beschikt. 

4. Onze Minister beslist op een aanvraag om een instemming binnen acht
weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister kan de termijn eenmaal
met ten hoogste acht weken verlengen.

5. Onze Minister kan aan de instemming met de uitvoerder voorschriften
of beperkingen verbinden in verband met de technische en financiële
capaciteiten waarover de uitvoerder beschikt.

6. Onze Minister kan de instemming, bedoeld in het derde lid, wijzigen
of intrekken indien de uitvoerder niet meer in staat is feitelijke
werkzaamheden op een verantwoorde wijze uit te voeren. 

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over de aanwijzing, bedoeld in het eerste en tweede lid,
en de instemming, bedoeld in het derde lid, waaronder de vereisten
waaraan de uitvoerder moet voldoen. 

Artikel 24aa  

Indien meer dan Ă©Ă©n natuurlijke persoon of rechtspersoon een
startvergunning aardwarmte houdt, worden zij gezamenlijk als houder van
een startvergunning aardwarmte beschouwd.

Artikel 24ab 

1. Onze Minister kan op aanvraag van een houder van een startvergunning
aardwarmte een startvergunning aardwarmte wijzigen of intrekken. 

2. Onze Minister kan een startvergunning aardwarmte wijzigen of
intrekken: 

a. indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig
onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing
zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens of
omstandigheden volledig bekend waren geweest;

b. indien dat wordt gerechtvaardigd door veranderde omstandigheden of
gewijzigde inzichten inzake:

10. de veiligheidsrisico’s voor omwonenden of het voorkomen van schade
aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan;

20. het voorkomen van nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van
de wijze van opsporen en winnen;

30. de financiële mogelijkheden van de houder om de kosten in verband
met de opsporing en winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden
te dragen en om kosten in verband met het geheel of gedeeltelijk buiten
gebruik stellen tijdens of na afloop van de looptijd van de
startvergunning te dragen;

c. indien er niet langer een uitvoerder is waarmee Onze Minister heeft
ingestemd;

d. indien niet overeenkomstig de startvergunning aardwarmte is of wordt
gehandeld.

3. Onze Minister beslist op een aanvraag om wijziging of intrekking van
een startvergunning aardwarmte binnen acht weken na ontvangst van de
aanvraag. 

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld inzake de gronden, bedoeld in het tweede lid. 

Artikel 24ac 

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over:

a. het splitsen van een startvergunning aardwarmte, waardoor twee of
meer startvergunningen aardwarmte voor twee of meer gebieden ontstaan;

b. het samenvoegen van delen van twee of meer startvergunningen
aardwarmte, waardoor een startvergunning aardwarmte voor een gebied
ontstaat.

Artikel 24ad 

1. Een houder van een startvergunning aardwarmte kan deze slechts met
schriftelijke toestemming van Onze Minister op een ander doen overgaan.
Onze Minister kan aan een toestemming voorschriften of beperkingen
verbinden. 

2. Een verzoek om overdracht gaat vergezeld van de informatie, bedoeld
in artikel 24o, eerste lid, onderdeel g.

3. Artikel 24t, tweede lid, aanhef en onderdeel e, is van
overeenkomstige toepassing. 

4. Indien de houder van een startvergunning aardwarmte een deel van zijn
startvergunning aardwarmte op een ander wil doen overgaan, dient hij
tevens een aanvraag in om splitsing van de startvergunning aardwarmte
als bedoeld in artikel 24ac, onderdeel a. 

Paragraaf 4. Vervolgvergunning aardwarmte

Artikel 24ae 

Onze Minister verleent op aanvraag een vervolgvergunning aardwarmte aan
de houder van een startvergunning aardwarmte voor het gebied of een
gedeelte daarvan waarop de startvergunning aardwarmte ziet.

Artikel 24af 

1. Een aanvraag voor een vervolgvergunning aardwarmte gaat vergezeld van
een beschrijving van:

a. de aardlaag en de begrenzing ervan waar de aanvrager aardwarmte wint;


b. de verwachte exploitatieduur; 

c. de verwachte invloedssfeer van de winning en de verwachte afkoeling;

d. indien van toepassing, wijziging ten opzichte van de startvergunning
aardwarmte in de wijze waarop de aanvrager voornemens is aardwarmte te
winnen en de wijze waarop hij zijn put heeft ingericht;

e. de gemeten en nog te verwachten bodembeweging ten gevolge van de
winning;

f. indien dit nodig is gelet op de nog te verwachten bodembeweging:

10. de veiligheidsrisico’s voor omwonenden, het risico op schade aan
gebouwen of infrastructurele werken of het risico op verstoring van de
functionaliteit daarvan,

20. de maatregelen die worden genomen om bodembeweging te voorkomen of
te beperken; 

30. de maatregelen die worden genomen om de schade door bodembeweging te
voorkomen of te beperken;

g. indien van toepassing, wijziging ten opzichte van de startvergunning
aardwarmte in de wijze waarop de aanvrager voornemens is de kosten in
verband met de winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden te
dragen; 

h. de wijze waarop de aanvrager voornemens is om kosten in verband met
het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens de looptijd
van de vervolgvergunning of na afloop hiervan te dragen.

2. Indien een nieuwe uitvoerder wordt aangewezen, gaat de aanvraag voor
een vervolgvergunning aardwarmte vergezeld van een verzoek om instemming
met de aanwijzing van een uitvoerder als bedoeld in artikel 24z, derde
lid. 

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over
de aanvraag. 

Artikel 24ag 

Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de
voorbereiding van een besluit inzake een aanvraag om een
vervolgvergunning aardwarmte indien de verlening van de
vervolgvergunning aardwarmte ten opzichte van de startvergunning
aardwarmte leidt tot een significant: 

a. nadeliger gevolg voor het milieu als gevolg van de wijze van winning;

b. nadeliger effect van de bodembeweging ten gevolge van de winning;

c. groter risico voor omwonenden of grotere schade aan gebouwen of
infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan. 

Artikel 24ah 

1. Indien afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing
is, stelt Onze Minister gedeputeerde staten van de provincie en het
college van burgemeester en wethouders van de gemeenten binnen wier
grondgebied het gebied waarop de aanvraag voor een vervolgvergunning
aardwarmte betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes weken advies
uit te brengen met het oog op de planmatige ontwikkeling of het beheer
van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder
grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden
tot het opslaan van stoffen. 

2. Indien afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing
is, stelt Onze Minister gedeputeerde staten van de provincie en het
dagelijks bestuur van waterschappen binnen wier grondgebied het gebied
waarop de aanvraag voor een vervolgvergunning aardwarmte betrekking
heeft, in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te brengen met het
oog op grondwaterkwaliteit en -kwantiteit.

Artikel 24ai 

1. Onze Minister beslist op een aanvraag om een vervolgvergunning
aardwarmte binnen twaalf weken na de ontvangst van de aanvraag.

2. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, eenmaal met
ten hoogste vier weken verlengen.

3. Indien afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing
is, beslist Onze Minister, in afwijking van artikel 3:18 van de Algemene
wet bestuursrecht en het eerste lid, op een aanvraag om een
vervolgvergunning aardwarmte binnen 30 weken na de ontvangst daarvan. 

4. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het derde lid, eenmaal met
ten hoogste acht weken verlengen. 

5. Van een beschikking tot verlening van een vergunning wordt mededeling
gedaan in de Staatscourant.

Artikel 24aj 

1. Een aanvraag om vervolgvergunning aardwarmte wordt geheel of
gedeeltelijk afgewezen indien

de in de aanvraag beschreven winning onaanvaardbare risico’s met zich
brengt voor de veiligheid van omwonenden of onaanvaardbare schade kan
veroorzaken aan gebouwen of infrastructurele werken of de
functionaliteit daarvan.

2. Een vervolgvergunning aardwarmte kan geheel of gedeeltelijk worden
afgewezen:

a. indien de in de aanvraag aangeduide wijze van winning niet geschikt
wordt geacht om reden van de nadelige gevolgen voor het milieu;

b. indien de invloedssfeer niet aansluit bij de door de aanvrager
aangegeven aardlaag en de begrenzing ervan; 

c. in verband met de financiële mogelijkheden van de aanvrager om alle
kosten in verband met de winning en de hierbij behorende
aansprakelijkheden te dragen;

d. in verband met de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de
kosten in verband met het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen
tijdens de looptijd van of na afloop van de vervolgvergunning te dragen.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over de gronden, bedoeld in het eerste en tweede lid. 

Artikel 24ak 

In een vervolgvergunning aardwarmte wordt bepaald voor welk tijdvak zij
geldt en voor welke aardlaag en begrenzing daarvan zij geldt.

Artikel 24al 

1. Onze Minister kan aan een vervolgvergunning aardwarmte voorschriften
of beperkingen verbinden in verband met: 

a. de veiligheid van omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen
of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan; 

b. het belang van de planmatige ontwikkeling of het beheer van
delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder
grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden
tot het opslaan van stoffen;

c. nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de wijze van
winning;

d. de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de kosten in verband
met de opsporing en winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden
te dragen;

e. de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de kosten in verband
met het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens of na
afloop van de vervolgvergunning te dragen.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld inzake de gronden, bedoeld in het eerste lid. 

Artikel 24am 

1. Een vervolgvergunning aardwarmte geldt ook voor delfstoffen die
onvermijdelijk meekomen met de winning van aardwarmte, maar niet voor
delfstoffen die zelfstandig economisch winbaar zijn. 

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld inzake de zelfstandige economische winbaarheid van meekomende
delfstoffen.

Artikel 24an 

Indien meer dan Ă©Ă©n natuurlijke persoon of rechtspersoon een
vervolgvergunning aardwarmte houden, worden zij gezamenlijk als houder
van een vervolgvergunning aardwarmte beschouwd.

Artikel 24ao 

1. Onze Minister kan op aanvraag van een houder van een
vervolgvergunning aardwarmte een vervolgvergunning aardwarmte wijzigen
of intrekken. 

2. Onze Minister kan een vervolgvergunning aardwarmte wijzigen of
intrekken: 

a. indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig
onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing
zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste
omstandigheden volledig bekend waren geweest;

b. indien dat wordt gerechtvaardigd door veranderde omstandigheden of
gewijzigde inzichten inzake:

10. de wijze waarop de houder aardwarmte wint;

20. de veiligheid van omwonenden of het voorkomen van schade aan
gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan;

30. de financiële mogelijkheden van de houder om de kosten in verband
met de winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen en
om kosten in verband met het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik
stellen tijdens of na afloop van de looptijd van de vervolgvergunning te
dragen.

c. in verband met de nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de
wijze van winning;

d. indien er niet langer een uitvoerder is waarmee Onze Minister heeft
ingestemd;

e. indien de houder definitief gestopt is met het winnen van aardwarmte;

f. indien niet overeenkomstig de vergunning is of wordt gehandeld.

3. Onze Minister beslist op een aanvraag om wijziging of intrekking van
vervolgvergunning aardwarmte binnen acht weken na ontvangst van de
aanvraag. 

Artikel 24ap 

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over:

a. het splitsen van een vervolgvergunning aardwarmte, waardoor twee of
meer vervolgvergunningen aardwarmte voor twee of meer gebieden ontstaan;

b. het samenvoegen van delen van twee of meer vervolgvergunningen
aardwarmte, waardoor een vervolgvergunning aardwarmte voor een gebied
ontstaat.

Artikel 24aq

1. De houder van een vervolgvergunning aardwarmte kan deze slechts met
schriftelijke toestemming van Onze Minister op een ander doen overgaan.
Aan een toestemming kunnen voorschriften worden verbonden of een
toestemming kan onder beperkingen worden verleend.

2. Een verzoek om overdracht gaat vergezeld van de informatie, bedoeld
in artikel 24af, eerste lid, onderdeel g en h.

3. Artikel 24aj, tweede lid, aanhef en onderdeel c, en d, is van
overeenkomstige toepassing. 

4. Indien de houder van een vergunning een deel van zijn vergunning op
een ander wil doen overgaan, dient hij tevens een aanvraag in om
splitsing van de vergunning als bedoeld in artikel 24ap.

N

In artikel 26, tweede lid, wordt na “artikel 6 geldt” toegevoegd
“of waarvoor een  toewijzing zoekgebied aardwarmte, een
startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte geldt”.

O

Artikel 33 wordt gewijzigd als volgt: 

1. Er worden twee leden toegevoegd, luidende: 

3. Een houder van een startvergunning aardwarmte of een
vervolgvergunning aardwarmte dan wel de laatste houder van een
startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte neemt
alle maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te
voorkomen dat als gevolg van de verrichte activiteiten:

a. nadelige gevolgen voor mens en milieu worden veroorzaakt;

b. schade door bodembeweging wordt veroorzaakt;

c. de veiligheid wordt geschaad.

4. Een uitvoerder als bedoeld in artikel 24z draagt zorg voor een goede
en veilige uitvoering van het opsporen en winnen van aardwarmte en neemt
alle maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te
voorkomen dat als gevolg van de verrichte activiteiten:

a. nadelige gevolgen voor mens en milieu worden veroorzaakt;

b. schade door bodembeweging wordt veroorzaakt;

c. de veiligheid wordt geschaad.

P

Artikel 39, eerste lid, komt te luiden:

1. De artikelen 34 tot en met 36 zijn van overeenkomstige toepassing op
het opslaan van stoffen.

Q

Artikel 41 wordt gewijzigd als volgt: 

1. In het tweede lid vervalt “het winnen van aardwarmte en”.

2. In het derde lid vervalt “of aardwarmte”. 

R

Artikel 42 wordt gewijzigd als volgt: 

1. In het eerste lid wordt “Indien een vergunning als bedoeld in
artikel 6 of 25 geldt voor een gebied, waarvoor een ander een vergunning
als bedoeld in artikel 6 of 25 houdt” vervangen door “Indien een
vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25, een startvergunning
aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte geldt voor een gebied
waarvoor een ander een in dit lid genoemde vergunning houdt”. 

2. In het tweede lid wordt “een vergunning voor het winnen van
delfstoffen of aardwarmte geldt voor een gebied, waarin zich een
voorkomen bevindt dat naar redelijkerwijs kan worden aangenomen de grens
van het vergunningsgebied overschrijdt” vervangen door “een
vergunning voor het winnen van delfstoffen geldt voor een gebied, waarin
zich een voorkomen bevindt dat naar redelijkerwijs kan worden aangenomen
de grens van het vergunningsgebied overschrijdt of een startvergunning
aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte geldt voor een
invloedssfeer die naar redelijkerwijs kan worden aangenomen de grens van
het vergunningsgebied overschrijdt”.  

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald
onder welke omstandigheden de houder van een vervolgvergunning
aardwarmte verplicht is medewerking te verlenen aan de totstandkoming
van een overeenkomst tussen hem en degene die een winningsvergunning
heeft voor de meekomende delfstoffen. Een overeenkomst strekt ertoe dat
degene die een vergunning heeft voor de winning van de meekomende
delfstoffen een redelijke vergoeding ontvangt voor de met de bij de
winning van aardwarmte meekomende delfstoffen. Bij ministeriële
regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de
overeenkomst.

S

In artikel 46, vierde lid, wordt “het winnen van aardwarmte”
vervangen door “het opsporen en winnen van aardwarmte”. 

T

In artikel 49, eerste lid, onderdeel e, vervalt “, anders dan ten
behoeve van het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel
het opslaan van stoffen,”. 

U

Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot
en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende: 

2. In het belang van kennisdeling en -borging wijst Onze Minister een
naamloze of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
waarvan alle aandelen middellijk of onmiddellijk aan de staat behoren,
aan, die tot taak heeft het deelnemen in opsporings- en
winningswerkzaamheden van aardwarmte op grond van overeenkomsten,
overeenkomstig artikel 86a.

2. In het derde en vierde lid (nieuw), onderdeel c, wordt “het
energie-beleid” telkens vervangen door “het klimaat- en
energiebeleid”.

TU

[Vervallen]

V

Na artikel 86 wordt een artikel ingevoegd, luidende: 

Artikel 86a

1. De houder van een toewijzing zoekgebied aardwarmte en de aangewezen
vennootschap brengen een overeenkomst tot stand gericht op deelname door
de vennootschap in de voorgenomen opsporings- en winningswerkzaamheden
van aardwarmte, tenzij Onze Minister bepaalt dat deze verplichting niet
geldt. 

2. De overeenkomst wordt gesloten binnen een jaar na de verlening van de
toewijzing zoekgebied aardwarmte. Onze Minister kan deze termijn eenmaal
met ten hoogste een jaar verlengen. 

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld inzake de deelname en de overeenkomst, bedoeld in het eerste
lid. 

W	

In artikel 98, eerste lid, wordt “en de houder van een vergunning tot
het winnen van aardwarmte zijn jaarlijks een afdracht verschuldigd”
vervangen door: “is jaarlijks een afdracht verschuldigd”.

X

In artikel 104 wordt “artikel 24” vervangen door “de artikelen 24
en 24c”.  

Y

Aan artikel 105, derde lid, worden onder vervanging van de punt aan het
eind van onderdeel d door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd,
luidende: 

e. de verlening of intrekking van een startvergunning aardwarmte;

f. de verlening of intrekking van een vervolgvergunning aardwarmte
indien hiervoor de procedure, bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene
wet bestuursrecht, wordt gevolgd.

Z

Artikel 133, eerste lid, aanhef, komt te luiden:

Een aanvrager, een verzoeker, een exploitant van een
productie-installatie, een eigenaar van een niet-productie-installatie,
een eigenaar van een pijpleiding, een netbeheerder als bedoeld in
artikel 1 van de Gaswet en een aanvrager of houder van een zoekgebied
aardwarmte, van een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning
aardwarmte, zijn, indien van toepassing in afwijking van artikel 2.9a.
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergoeding
verschuldigd voor:. 

AA

Na artikel 167c worden zes artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 167e 

Een aanvraag voor een opsporingsvergunning voor aardwarmte wordt met
ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als
een aanvraag voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte. Indien over een
aanvraag voor een opsporingsvergunning voor aardwarmte al adviezen zijn
ingewonnen, worden niet opnieuw adviezen ingewonnen. 

Artikel 167f 

Een opsporingsvergunning voor aardwarmte wordt met ingang van de datum
van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als een toewijzing
zoekgebied aardwarmte. De resterende looptijd van de
opsporingsvergunning aardwarmte wordt geacht de looptijd van de
toewijzing zoekgebied aardwarmte te zijn.

Artikel 167g 

Een aanvraag voor een winningsvergunning voor aardwarmte en een verzoek
om instemming met een winningsplan door een houder van een
opsporingsvergunning voor aardwarmte wordt met ingang van de datum van
inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als een aanvraag om een
startvergunning aardwarmte. Indien over een aanvraag voor een
winningsvergunning voor aardwarmte en over het verzoek om instemming met
een winningsplan voor aardwarmte al adviezen zijn ingewonnen of de
procedure, bedoeld in Afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht is
gevolgd, worden niet opnieuw adviezen ingewonnen of wordt niet opnieuw
de procedure, bedoeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
gevolgd. 

Artikel 167h 

1. Een winningsvergunning voor aardwarmte afgegeven voor 1 januari 2020
waarvoor nog geen instemming met een winningsplan is verleend, wordt met
ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als
een startvergunning aardwarmte. 

2. Een verzoek om instemming met een winningsplan door een houder van
een winningsvergunning voor aardwarmte afgegeven voor 1 januari 2020,
wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a
beschouwd als een aanvraag voor een vervolgvergunning aardwarmte. Indien
over een verzoek om instemming met een winningsplan voor aardwarmte al
adviezen zijn ingewonnen of de procedure, bedoeld in afdeling 3.4 van de
Algemene wet bestuursrecht is gevolgd, worden niet opnieuw adviezen
ingewonnen of wordt niet opnieuw de procedure, bedoeld in afdeling 3.4
van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. 

3. De houder van de in het eerste lid bedoelde winningsvergunning voor
aardwarmte is verplicht binnen twee jaar een aanvraag om een
vervolgvergunning aardwarmte in te dienen. Na het verstrijken van deze
termijn, vervalt de winningsvergunning aardwarmte. Onze Minister kan
deze termijn op aanvraag van de houder van de in het eerste lid bedoelde
winningsvergunning voor aardwarmte  eenmaal met een jaar verlengen. 

Artikel 167i

Een winningsvergunning aardwarmte afgegeven voor 1 januari 2020 waarvoor
een instemming met een winningsplan aardwarmte is verleend, wordt met
ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als
een vervolgvergunning aardwarmte. De resterende looptijd van de
winningsvergunning aardwarmte wordt geacht de looptijd van de
vervolgvergunning aardwarmte te zijn.

Artikel 167j

Een winningsvergunning aardwarmte afgegeven na 1 januari 2020 waarvoor
een instemming met een winningsplan aardwarmte is verleend, wordt met
ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als
een startvergunning aardwarmte. De resterende looptijd van de
winningsvergunning aardwarmte wordt geacht de looptijd van de
startvergunning aardwarmte te zijn.

Artikel 167k

De Mijnbouwwet zoals die luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van
dit hoofdstuk 2a, blijft van toepassing op besluiten die zijn genomen
voor inwerkingtreding van hoofdstuk 2a en die nog niet onherroepelijk
zijn. 

Artikel 167l

Artikel 86a geldt uitsluitend voor een houder van een toewijzing
zoekgebied aardwarmte, die is verleend op basis van artikel 24d.

ARTIKEL II

In de Wet op de economische delicten wordt in artikel 1, onderdeel 1°,
na “de Mijnbouwwet, de artikelen 6, 13, tweede lid, 22, vijfde lid,
23,”ingevoegd “24b, 24w, 24y, 24z, 24al”.

ARTIKEL III

In het Burgerlijk Wetboek wordt in artikel 177 van Boek 6 in het tweede
lid “de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25 van
de Mijnbouwwet” vervangen door: de houder van een vergunning als
bedoeld in artikel 6, 24b of 25 van de Mijnbouwwet.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 19 mei 2020 ingediende voorstel
van wet tot wijziging van de Mijnbouwwet (het verwijderen of
hergebruiken van mijnbouwwerken en investeringsaftrek), 35 462, nr. 2,
tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel A, van die wet
eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel A, van
deze wet, wordt artikel I, onderdeel A van deze wet als volgt gewijzigd:


In artikel 1 worden de voorgestelde onderdelen ai tot en met am
vernummerd tot am tot en met aq. 

ARTIKEL V

Indien het bij koninklijke boodschap van 19 mei 2020 ingediende voorstel
van wet tot wijziging van de Mijnbouwwet (het verwijderen of
hergebruiken van mijnbouwwerken en investeringsaftrek), 35 462, nr. 2,
tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel S, van die wet
eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel AA, van
deze wet, wordt artikel I, onderdeel AA, van deze wet als volgt
gewijzigd: 

Onder vernummering van de voorgestelde artikelen 167e tot en met 167k
naar 167f tot en met 167l wordt een artikel ingevoegd, luidende:   

Artikel 167m

Artikel 86a geldt uitsluitend voor een houder van een toewijzing
zoekgebied aardwarmte, die is verleend op basis van artikel 24d.

ARTIKEL VI

Indien het bij koninklijke boodschap van 19 mei 2020 ingediende voorstel
van wet tot wijziging van de Mijnbouwwet (het verwijderen of
hergebruiken van mijnbouwwerken en investeringsaftrek), 35 462, nr. 2,
tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel D, van die wet
later in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel K, van
deze wet, wordt artikel I, onderdeel D van die wet als volgt gewijzigd: 

Artikel 21, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd: 

a. de komma aan het slot van onderdeel l wordt vervangen door “,
of”;

b. in onderdeel m wordt “, of” vervangen door een punt;

c. onderdeel n vervalt.  

ARTIKEL VII

Indien het bij koninklijke boodschap van 19 mei 2020 ingediende voorstel
van wet tot wijziging van de Mijnbouwwet (het verwijderen of
hergebruiken van mijnbouwwerken en investeringsaftrek), 35 462, nr. 2,
tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdelen F en G, van die
wet later in werking zijn getreden of treden dan artikel I, onderdelen C
en M, van deze wet, wordt artikel I, onderdelen F en G, van die wet als
volgt gewijzigd: 

A 

Onderdeel F wordt als volgt gewijzigd: 

1. In artikel 44, eerste lid, wordt na “een vergunning als bedoeld in
de artikelen 6 en 25” toegevoegd “, of van een startvergunning
aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte”. 

2. In artikel 44c, eerste lid, wordt na “een vergunning als bedoeld in
de artikelen 6 en 25” toegevoegd “, of van een startvergunning
aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte”. 

B

In onderdeel G wordt in artikel 47, eerste lid, na “een vergunning als
bedoeld in de artikelen 6 en 25,” toegevoegd “of van een
startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte”. 

ARTIKEL VIII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor verschillende artikelen en onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. 

Gegeven

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

 

 

 PAGE    

 PAGE   21