[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de eindevaluatie sectorakkoorden (po en vo) en bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen

Primair Onderwijs

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2020D51658, datum: 2020-12-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31293-570).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31293 -570 Primair Onderwijs.

Onderdeel van zaak 2020Z24621:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

31 293 Primair Onderwijs

31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 570 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 december 2020

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 12 oktober 2020 over de eindevaluatie sectorakkoorden (po en vo) en bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 549).

De vragen en opmerkingen zijn op 4 november 2020 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 10 december 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie,
Arends

Inhoud

I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie 2
Inbreng van de leden van de CDA-fractie 4
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie 7
Inbreng van de leden van de SP-fractie 8
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie 9
II Reactie van Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media 10

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de eindevaluatie sectorakkoorden (po en vo) en bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen en hebben hierover nog enkele vragen.

1.1 Voortgang po

De leden van deze fractie lezen in de voortgang po dat 80 procent van de besturen een voldoende scoren op de standaard kwaliteitszorg. Kan de Minister verder ingaan op de differentiatie binnen de 80 procent? Zij vragen hoeveel procent ruim voldoende scoort en hoeveel procent net een voldoende haalt op de standaard kwaliteitszorg. Op welke manier wordt ook de laatste twintig procent over de lijn van voldoende getrokken, zo vragen de leden. Bovendien vragen zij of er wellicht overeenkomsten zijn binnen de besturen die onvoldoende hierop scoren? Zijn dit vooral besturen uit de grote steden of wellicht uit de regio? De voornoemde leden vragen of dit bovendien besturen uit bepaalde denominaties zijn.

1.2 Voortgang vo

De leden lezen dat het aantal thuiszitters nog steeds een zorgpunt is binnen het vo. Om hoeveel kinderen gaat dit momenteel en zijn er sinds de zomer verbeteringen zichtbaar, na de laatste update rondom het aantal thuiszitters, zo vragen de voornoemde leden.

2 bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen

De leden van de VVD-fractie merken op dat bij het sluiten van de sectorakkoorden de afspraak is gemaakt dat wanneer er op sommige doelen uit de sectorakkoorden voldoende voortgang zou zijn behaald, (een deel van) de prestatieboxmiddelen aan de lumpsum konden worden toegevoegd. Om hoeveel middelen gaat dit precies en voor welke doeleinden? Daarnaast lezen de leden dat voor doelen waarop de afgelopen jaren minder voortgang is gerealiseerd, er andere instrumenten worden ingezet. Over welke doelen gaat dit precies?

Daarnaast lezen de leden over de afspraken omtrent starters en strategisch personeelsbeleid. Op welke manier is het voor scholen momenteel mogelijk om excellente leraren beter te belonen? En deelt de Minister de mening dat betere beloning voor excellente leraren een goede methode is om de carrièreperspectief van een leraar te verbeteren, zo vragen de leden.

2.1 Behaalde doelen

De leden constateren dat voor thema’s waarop voldoende voortgang is geboekt, middelen worden toegevoegd aan de lumpsum. Het gaat hier onder andere over het thema toptalenten. Op welke manier wordt hier aandacht besteed aan topsporters of bijvoorbeeld leerlingen die een toptalent hebben voor dans of muziek?

Daarnaast lezen de leden dat ook op het thema cultuureducatie de middelen worden toegevoegd aan de lumpsum, om zo scholen in staat te stellen om cultuur en erfgoed onderdeel te maken van het lesprogramma. Op welke manier koppelt de Minister dit thema met maatschappelijk actuele thema’s? Denk bijvoorbeeld aan het bezoeken van erfgoed om zo de thematiek rondom de Tweede Wereldoorlog en de holocaust beter bespreekbaar te maken in de klas? Ziet de Minister ook dat dit mogelijkheden kan bieden aan schoolbesturen om bepaalde thema’s beter onder de aandacht te brengen en is de Minister bereid om bij de cultuureducatie ook de huidige maatschappelijke betekenis van bepaalde erfgoed en cultuur mee te nemen in het kader van de burgerschapsopdracht, zo vragen de eerder genoemde leden.

Professionalisering en begeleiding startende leraren en schoolleiders

De leden van de VVD-fractie onderschrijven dat het professionaliseren en begeleiden van startende leraren aandacht nodig heeft. Nog te vaak verlaten startende leraren het onderwijs, omdat zij in de eerste belangrijke periode van hun carrière te weinig aandacht of begeleiding hebben gekregen. Op welke manier gaat de Minister monitoren dat zijn genomen maatregelen ook daadwerkelijk tot meer professionalisering van startende leraren zorgen? Tevens vragen zij welke meetbare doelen de Minister zichzelf hierin stelt.

Bewegingsonderwijs: onvoldoende voortgang

De leden maken zich zorgen over de onvoldoende voortgang op het thema bewegingsonderwijs. Daarom zijn zij benieuwd op welke manier de Minister de aangenomen motie van het lid Rudmer Heerema gaat uitvoeren die gaat over het inzetten van middelen om aan de verplichting van twee uur bewegingsonderwijs te voldoen1.

Aandacht nodig voor zittenblijvers, strategisch personeelsbeleid en begeleiding startende leerkrachten en schoolleiders

De leden van de VVD-fractie lezen dat er meer aandacht nodig is om de achterstanden, die zijn ontstaan door de coronacrisis, bij leerlingen weg te werken. Hiervoor zijn onder andere de zomerscholen ingericht. De leden vragen hoeveel leerlingen momenteel gebruik maken van de huidige regelingen om de achterstanden in te halen en hoeveel scholen dat voor deze leerlingen hebben aangevraagd? Zijn er daarnaast scholen die geen extra ondersteuning hebben aangevraagd? Zo ja, hoe monitort de Minister de voortgang bij het wegwerken van de achterstanden bij leerlingen van deze scholen, zo vragen de voornoemde leden.

Tot slot

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de Minister aandacht heeft voor het algemene reken- en leesniveau van leerlingen binnen de sectorakkoorden. De Minister geeft zelf aan dat op bepaalde thema’s scholen in het po en vo onvoldoende voortgang hebben geboekt. Dit kan natuurlijk ook gezegd worden van het algemene leesniveau van leerlingen, zoals de resultaten van het PISA onderzoek laten zien, en het teruglopende niveau van de rekenvaardigheden van leerlingen. Ziet de Minister mogelijkheden om binnen de sectorakkoorden specifiek deze twee onderwerpen te borgen? Op welke manier gaat de Minister de komende tijd het lees- en rekenniveau van leerlingen monitoren, ook in het kader van het achterstandenbeleid? Ziet de Minister, buiten de curriculumherziening, nog mogelijkheden om dit belangrijke thema op de agenda te houden bij schoolbesturen, zo vragen de eerder genoemde leden.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van bovengenoemde brief van de Minister en hebben nog enige vragen.

1.1. Voortgang po

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of de redenen waarom op het gebied van twee uren bewegingsonderwijs geen voortgang is geboekt dezelfde redenen zijn als bij vorige evaluaties, of dat er andere redenen voor zijn.

1.3 Sectorakkoorden als instrument

De leden vragen in hoeverre de Minister van mening is dat de gestelde doelen in de sectorakkoorden ook zonder dit akkoord gehaald hadden kunnen worden. Met andere woorden in hoeverre bevordert het sectorakkoord en de daarbij horende prestatieboxmiddelen het behalen van de gestelde doelen? Tevens vragen deze leden op welke wijze besturen leraren en schoolleiders meer zouden moeten betrekken bij het opstellen van de schoolambities naar de mening van de Minister. Daarnaast vragen zij wat er hier nu niet helemaal goed gaat op dit punt.

2. Bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de Minister gaat bevorderen dat de prestatieboxmiddelen voor de onderdelen die worden overgeheveld naar de lumpsum op de juiste wijze worden ingezet. Hoe gaat de Minister, zo vragen deze leden, ervoor zorgen dat blijft worden voldaan aan het afgesproken doel op dat punt in de sectorakkoorden. Gaat de Minister monitoren hoe het gaat met deze gestelde doelen na de overheveling van prestatieboxmiddelen naar de lumpsum? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.

2.1 Inzet prestatieboxmiddelen po

Professionalisering en begeleiding startende leraren en schoolleiders

De leden vragen wat de Minister precies verstaat onder het alloceren van de middelen voor de bovenstaande doelen op schoolniveau en hoeverre dit anders is dan het toevoegen van deze middelen aan de lumpsum of een doelfinanciering. Welke voorwaarden worden aan de besteding van deze middelen gesteld en in hoeverre wordt bekeken of deze middelen efficiënt en doelmatig worden ingezet voor het beoogde doel?

De leden lezen dat de Minister 138 miljoen euro gaat inzetten voor bovengenoemde thema’s. Zij vragen in hoeverre dit overeen komt met de beschikbare middelen vanuit de sectorakkoorden voor deze doelen of dat het gaat om een hoger of lager bedrag.

Bewegingsonderwijs: onvoldoende voortgang

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister 8 miljoen euro aan de scholen ter beschikking stelt om het gestelde doel van twee uren bewegingsonderwijs voor elke leerling op elke school in 2023 te halen. Deze leden vragen of het hierbij gaat om extra geld bovenop de middelen in het sectorakkoord voor dit doel. Tevens vragen de leden nader te motiveren waarom de Minister denkt dat met extra geld de problemen waar scholen tegenaanlopen bij het halen van de doelstelling opgelost kunnen worden, terwijl het bij de meeste scholen gaat om het probleem van het niet kunnen vinden van voldoende bevoegde leraren of ruimtegebrek. Ook hier weer de vraag op welke wijze deze middelen aan de scholen worden verstrekt, volgens de methode van de prestatiebox, doelfinanciering of anders? Tevens vragen zij of deze middelen aan alle scholen worden toegewezen of alleen aan de scholen die het gestelde doel op dit moment nog niet gehaald hebben.

2.2 Inzet prestatieboxmiddelen vo

Aandacht nodig voor zittenblijvers, strategisch personeelsbeleid en begeleiding startende leerkrachten en schoolleiders

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister 88 miljoen euro beschikbaar stelt aan de schoolbesturen voor strategisch personeelsbeleid en begeleiding van startende leraren. Deze leden vragen of het hierbij gaat om hetzelfde bedrag dat via het sectorakkoord beschikbaar was voor deze doelen of dat het om een lager of hoger bedrag gaat. Gaat het hier om toevoegen aan de lumpsum of een doelfinanciering of anderszins? Ook hier wederom de vraag op welke wijze vinger aan de pols wordt gehouden over de inzet en effectiviteit van de middelen.

Onvoldoende voortgang thuiszitters – scherpere inzet noodzakelijk

De leden lezen dat de Minister de komende twee jaren jaarlijks 20 miljoen euro aan de scholen beschikbaar stelt om het aantal thuiszitters terug te dringen. Wederom de vraag of dit hetzelfde bedrag is als via de sectorakkoorden beschikbaar was of dat het een hoger dan wel lager bedrag is. Indien het gaat om extra geld vragen deze leden nader toe te lichten waarom de bestaande knelpunten bij de voortgang thuiszitters opgelost moeten worden met geld. Gaat het bij de versterking van het verzuimbeleid niet al om zaken die scholen sowieso geacht worden in orde te hebben? Hetzelfde geldt ten aanzien van het veel voorkomende knelpunt dat verschillende mensen uit verschillende organisaties verantwoordelijk zijn voor een thuiszitter, maar dat uiteindelijk iemand de regie moet hebben over de casus met doorzettingsmacht, waarom helpt extra geld hierbij? Gaat het, zo vragen deze leden, niet veel vaker om beleidsregels/afspraken etcetera die (onbedoeld) belemmerend werken op de terugkeer van een thuiszitter naar school en hoeverre is extra geld hiervoor de oplossing. Zij vragen of niet eerder moet worden gekeken naar de mogelijkheden om maatwerk te kunnen bieden, in weerwil van bestaande regels, om een thuiszitter weer naar school te krijgen.

3. Tot slot

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister van mening is dat incidentele en soms versnipperde bekostiging op losse thema’s veelal niet leidt tot kwaliteitsverbetering die beklijft en dat als scholen onzeker zijn over de continuïteit van bekostiging men terughoudend kan zijn om gewenste of noodzakelijke investeringen te doen. Deze leden vragen of deze constatering ook leidt tot herziening van het beleid ten aanzien van onderwijssubsidies die immers ook gezien kunnen worden als een incidentele en versnipperde vorm van bekostiging. Zij ontvangen gaarne een nadere toelichting.

Bijlage: Kader doelfinanciering: Lumpsum en bijzondere financiering in perspectief

De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor deze uiteenzetting naar aanleiding van de vragen van het lid Rog over een overzicht van de diverse vormen van financiering. Deze leden kunnen zich in hoofdlijnen vinden in de omschrijving van en voorwaarden voor de doelfinanciering zoals omschreven in de bovengenoemde bijlage. Deze leden vragen wanneer de Minister met de definitieve invulling hiervan komt, bijvoorbeeld ten aanzien van het totale bedrag dat beschikbaar is voor doelfinanciering, welke vormen van doelfinanciering hij zal voorstellen, welke invloed de Kamer en het brede onderwijsveld hierop hebben en wanneer deze vorm van doelfinanciering in zal gaan.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de eindevaluatie sectorakkoorden (po en vo) en de bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen. Deze leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

De leden stellen dat, met name in het primair onderwijs, een ruim aantal ambities uit 2014 niet zijn gerealiseerd. Dit komt doordat leraren nauwelijks betrokken zijn geweest bij deze afspraken en doordat er voor sommige ambities geen realistisch budget is aangewend. De Minister is in gesprek gegaan met besturen en schoolleiders over de effectiviteit van de sectorakkoorden als beleidsinstrument en de eventuele verbeteringen die zijn ingezet. Waarom is de Minister niet in gesprek gegaan met leraren over de sectorakkoorden, aangezien juist daar de weeffout zat? Deze leden zijn van mening dat juist bij leraren interessante informatie aanwezig is over de effectiviteit van het middel, namelijk in hoeverre leraren gemerkt hebben dat er andere ambities en fors meer geld is bijgekomen sinds 2014. Is de Minister bereid alsnog met de leraren in gesprek te gaan over de effectiviteit van het instrument sectorakkoorden en aan de hand van deze gesprekken zijn conclusie te heroverwegen? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat besturen in het primair onderwijs zich nu wel aan de gemaakte afspraken houden? Voorts vragen deze leden of de budgetten toereikend zijn om de gestelde doelen te halen.

De leden van de D66-fractie lezen dat de gemaakte afspraken voor twee jaar gelden. Deze leden vragen de Minister waarom er gekozen is voor deze termijn en of de middelen structureel staan ingeboekt op de begroting voor de langere termijn of nog slechts twee jaar incidenteel beschikbaar zijn.

De leden zijn blij om te lezen dat een deel van het geld wordt gealloceerd via de systematiek van de werkdrukmiddelen, en zo de school en de leraar de zeggenschap krijgen over het geld. De voornoemde leden lezen dat de Minister stelt dat «het zou goed zijn om schoolleiders en leraren meer te betrekken bij de ambities van schoolbesturen». Deze leden onderschrijven deze visie. Welke acties gaat de Minister ondernemen om ervoor te zorgen dat leraren en schoolleiders hier meer bij worden betrokken?

De leden van de D66-fractie lezen dat er in het primair onderwijs uitdagingen resteren. Welke stappen moeten volgens de Minister worden genomen in het kader van voorgaande uitdagingen? Hoe kan in de ogen van de Minister de jaarlijkse zelfevaluatie verbeterd worden? Welke acties gaat hij hierbij nemen? Hoe is hij van plan het aantal zwakke scholen te verminderen, zodat alle kinderen dezelfde kansen hebben?

De leden lezen dat het afgelopen jaar het aantal onbevoegd gegeven lessen is afgenomen. Deze leden zijn tevreden dit te vernemen. Hoeveel is dit aantal afgenomen? Welke stappen zet de Minister om dit aantal nog verder te laten dalen? Ook lezen deze leden dat het een blijvende uitdaging is om het aantal thuiszittende leerlingen terug te brengen. Hoe veel leerlingen zitten momenteel thuis? Kan de Minister uiteenzetten welke effecten de coronacrisis heeft gehad op dit aantal? Hoe gaat de Minister zorgen dat dit aantal gaat dalen de aankomende jaren? Welke redenen ziet de Minister dat het niet goed lukt om dit aantal terug te brengen? Kunnen deze middelen ook worden ingezet voor kinderen die al thuis zitten? Tevens vragen de voornoemde leden of ook geld van de prestatieboxmiddelen beschikbaar wordt gesteld om het huidige aantal thuiszittende kinderen omlaag te brengen.

Ook vernemen deze leden dat voor het terugdringen van het aantal zittenblijvers 9 miljoen euro beschikbaar blijft, waarbij dit bedrag wordt ingezet voor zomerscholen. Hoeveel leerlingen kunnen met dit bedrag geholpen worden? Zij vragen tevens of de Minister hierbij in acht neemt welke effecten de coronacrisis heeft op het aantal zittenblijvers.

De leden van de D66-fractie signaleren dat een deel van de prestatieboxmiddelen aan de lumpsum kan worden toegevoegd, namelijk 218 miljoen euro. Hierbij stelt de Minister dat schoolbesturen erop moeten toezien dat deze middelen goed worden ingezet, waarbij bestedingskeuzes inzichtelijk moeten blijven. Welke eisen worden hierbij precies gesteld aan schoolbesturen? Wordt hierbij aan scholen zelf gevraagd waar dit geld aan besteed moet worden, of ligt deze keus geheel bij de besturen, zo vragen de eerder genoemde leden.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het goed dat er met vertegenwoordigers van leraren, schoolleiders en schoolbestuurders is gesproken over de bijgestelde aanwending van de prestatieboxmiddelen. Toch hebben voornoemde leden een aantal vragen over de bijgestelde aanwending.

Eindevaluatie Sectorakkoorden

De leden lezen dat de middelen uit de prestatiebox in veel gevallen zijn ingezet voor structurele uitgaven waar nog doorlopende verplichtingen aan vast zitten, zoals salaris van personeel en ICT-afschrijvingen. Waren de middelen daarvoor bedoeld? In hoeverre waren schoolbesturen verplicht de middelen te besteden aan de gekozen ambities? Op welke manier hebben zij hier verantwoording over afgelegd? Wanneer er vooral voortgang is geboekt op de ambities die al aansloten bij die van individuele schoolbesturen, hoe denkt de Minister schoolbesturen in de toekomst te motiveren om wél aandacht te besteden aan die ambities die zij misschien zelf niet op de radar hebben, zo vragen de voornoemde leden Of is de conclusie te trekken dat dit instrument niet voor elke doel werkt? Voor welk doel werkt het wel en welke niet? Graag ontvangen zij een reflectie hierop. Tevens vragen de leden of de Minister voornemens is om het instrument prestatieboxmiddelen na de twee jaar van bijgestelde aanwending voort te zetten. Wat is de meerwaarde van dit soort sectorakkoorden? Zij vragen of het niet beter is om de middelen uit de bestuursakkoorden structureel in de lumpsum op te nemen en betere afspraken te maken over de verantwoording.

Bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er afgesproken is dat wanneer er op sommige doelen voldoende voortgang is behaald, de prestatieboxmiddelen aan de lumpsum kunnen worden toegevoegd. Zijn schoolbesturen dan nog steeds verplicht om het toegevoegde geld aan die specifieke doelen te besteden? Waarom gebeurt dit ook op onderdelen waar onvoldoende voortgang is behaald? De voornoemde leden vragen tenslotte of er geen gevaar is dat dit toegevoegde geld in de reservepot van de scholen terecht komt. Wordt dat in de gaten gehouden?

De leden constateren dat er onvoldoende voortgang is bereikt op bewegingsonderwijs. Is er een duidelijke reden waarom scholen hier geen voortuitgang op boeken? Wanneer is duidelijk hoe de 8 miljoen euro hiervoor besteed zal worden? De voornoemde leden lezen dat er ook onvoldoende voortgang is op het vlak van thuiszitters. De situatie is juist verslechterd. Kan de Minister verklaren waarom voortgang op dit vlak zo achterblijft? Wat heeft het Thuiszitterspact precies uitgehaald? Is duidelijk wat er met het geld hiervoor gebeurd is? De leden van deze fractie lezen dat de komende twee jaar jaarlijks 20 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld aan schoolbesturen om doelgericht in te zetten op thuiszitters. Waarom wordt dit geld zomaar aan de schoolbesturen gegeven, terwijl er duidelijk onvoldoende voortgang is bereikt op dit doel? Zij vragen of het niet de afspraak was dat de prestatieboxmiddelen de komende twee jaar alleen aan de lumpsum zouden worden toegevoegd wanneer er voldoende voortgang bereikt was. Welke eisen zijn er verbonden aan deze jaarlijks 20 miljoen euro? Hoe controleert de Minister dat dit geld ook daadwerkelijk wordt besteed aan thuiszitters? De voornoemde leden lezen dat de inzet van de middelen moet worden afgestemd met de MR2, zodat de positie van ouders en leerlingen steviger is verankerd. Echter, ouders van thuiszitters zitten niet in de MR, omdat hun kinderen niet aan een school verbonden zijn en thuiszitten. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het geld van deze middelen echt terecht komt bij thuiszitters? De voornoemde leden lezen dat de focus erg gericht is op verzuimbeleid, terwijl de Minister daarmee enkel focust op eventuele thuiszitters in de toekomst. Wat gaat de Minister doen voor kinderen die nu thuiszitten? Tevens vragen zij in hoeverre deze twee keer 20 miljoen euro ook ten goede komt aan deze groep kinderen. Deelt de Minister de mening dat het bij thuiszitters vaak niet alleen gaat om verzuim, maar dat er allerlei andere zaken spelen, en enkel inzetten op verzuimbeleid een nauwe benadering van het probleem is? De voornoemde leden lezen in de brief dat bovenstaande aanwending van de middelen is besproken met onder andere de bonden. Uit gesprek met bonden blijken deze niet achter de nieuwe aanwending van de middelen voor thuiszitters te staan. Is de specifieke invulling hiervan, namelijk gericht op verzuimbeleid, ook besproken met de bonden? De voornoemde leden vragen of de Minister hierover in gesprek gaat.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de eindevaluatie sectorakkoord primair en voortgezet onderwijs en de bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen. Zij hebben daar nog enkele vragen over.

1. Eindevaluatie sectorakkoorden

De Minister verwacht en vertrouwt erop dat schoolbesturen zullen doorgaan met voortgang maken op bepaalde thema’s. Hoe gaat de Minister de voortgang blijven monitoren? Wat gebeurt er als blijkt dat er geen voortgang meer plaatsvindt? Tevens vragen zij of er nog steeds gebruik wordt gemaakt van dashboards met doelen of wordt dit nu volledig losgelaten.

2. Bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen

De leden van de SP-fractie vragen om een overzicht van de bedragen die anders aangewend worden, waar deze precies naartoe gaan, of deze al dan niet in de lumpsum terechtkomen en hoe er verantwoording over afgelegd moet worden. Hoe voorkomt de Minister dat middelen die wel in de lumpsum terecht komen niet voor andere zaken gebruikt gaan worden dan voor thema’s die voorkomen uit de sectorakkoorden? Hoe wordt hier zicht op gehouden, zo vragen de leden van de SP-fractie. Tevens vragen zij of de Minister bereid is om met de vertegenwoordigers uit het onderwijs, die betrokken zijn geweest bij de afspraken over de bijgestelde aanwending van de prestatieboxmiddelen, in gesprek te gaan over het aanwenden van een deel van de middelen specifiek voor de professionalisering van leraren voor het tekort op de lerarenbeurs, indien het amendement Kwint3 daarover niet door de Kamer wordt aangenomen.

2.1 Inzet prestatieboxmiddelen po

Bewegingsonderwijs: onvoldoende voortgang

De voornoemde leden vragen waar scholen tegenaan lopen om nu al te voldoen aan de wettelijke deugdelijkheidseis om twee lesuren bewegingsonderwijs te realiseren voor alle leerlingen. Hoe wordt de voortgang van het bewegingsonderwijs in het po in de gaten gehouden en door wie? Tevens vragen zij wat hierbij de rol is van de Inspectie voor het Onderwijs (hierna: inspectie). Op welke wijze wordt nu al bevorderd dat zoveel mogelijk ALO4-opgeleide vakleerkrachten bewegingsonderwijs gaan geven? Hoeveel geld uit de werkdrukmiddelen wordt door scholen besteed aan bewegingsonderwijs door een vakleerkracht? Hoeveel scholen zetten de werkdrukmiddelen op deze manier in, zo vragen de leden van de SP-fractie.

2.2. Inzet prestatieboxmiddelen vo

Onvoldoende voortgang thuiszitters – scherpere inzet noodzakelijk

Er wordt de komende twee jaar ongeveer 20 miljoen euro beschikbaar gesteld aan schoolbesturen om doelgericht in te zetten op het terugdringen van het aantal thuiszitters. Waarom wordt er niet ingezet op het voorkomen van thuiszitten? Op welke wijze verwacht de Minister dat schoolbesturen het aantal thuiszitters met dit geld gaan terugdringen, aangezien het vaak gaat om hele complexe casussen? Daarnaast vragen de leden van deze fractie de Minister in hoeverre hij van mening is dat het Thuiszitterspact al dan niet werkt, aangezien het aantal thuiszitters niet daalt, maar zelfs blijft stijgen. Zij vragen of het niet tijd is voor andersoortige maatregelen. Zo ja, wat voor maatregelen heeft de Minister voor ogen? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de eindevaluatie van de sectorakkoorden po en vo. De Minister benoemt dat incidentele en soms versnipperde bekostiging op losse thema’s veelal niet tot kwaliteitsverbetering leidt die beklijft en dat men terughoudend kan zijn om gewenste of noodzakelijke investeringen te doen als scholen onzeker zijn over de continuïteit van bekostiging. Deelt de Minister de mening dat die continuïteit van bekostiging niet zomaar betekent dat zoveel mogelijk geld in de lumpsumbekostiging moet worden gestoken? Zo ja, welke consequenties verbindt hij hieraan?

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de Minister nu met de PO-Raad, VO-raad, AVS5, CNV6, AOB7, FvOv8 en het Lerarencollectief tot afspraken is gekomen over de manier waarop de prestatieboxmiddelen de komende twee jaar ten gunste blijven komen aan de sector, op een manier die recht doet aan de autonomie van schoolbesturen, evenals aan hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van onderwijs. Ongeveer tweederde deel van de prestatieboxmiddelen wordt in het voortgezet onderwijs toegevoegd aan de lumpsum en het overige deel kunnen besturen in 2021 en 2022 inzetten voor het realiseren van nog niet behaalde doelstellingen uit het sectorakkoord vo. Kan de Minister nader toelichten in hoeverre deze verdeling toereikend is voor het realiseren van de verantwoordelijkheid van schoolbesturen voor de kwaliteit van het onderwijs? De Minister staat voor ogen dat na deze twee jaar de afspraken door een nieuw kabinet kunnen worden bezien, opnieuw in samenspraak met vertegenwoordigers van leraren, schoolleiders en schoolbestuurders. De leden van de PvdA-fractie signaleren dat te vaak budget dat is bestemd voor onderwijs wordt uitgegeven aan overbodige overhead en dat schoolbesturen te vaak onderwijsgeld oppotten in onnodige reserves. Deelt de Minister de mening dat dit moet stoppen? Welke rol ziet hij hierbij voor de inspectie? Wat betekenen de afspraken die de Minister heeft gemaakt de komende tijd voor de mogelijkheden om binnen het budget voor onderwijs geld bestemd voor onderwijzend personeel, onderwijsachterstanden en zorgleerlingen beter te oormerken, zo vragen de voornoemde leden.

II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de eindevaluatie sectorakkoorden (po en vo) en bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen en hebben hierover nog enkele vragen.

1.1 Voortgang po

De leden van deze fractie lezen in de voortgang po dat 80 procent van de besturen een voldoende scoren op de standaard kwaliteitszorg. Kan de Minister verder ingaan op de differentiatie binnen de 80 procent? Zij vragen hoeveel procent ruim voldoende scoort en hoeveel procent net een voldoende haalt op de standaard kwaliteitszorg. Op welke manier wordt ook de laatste twintig procent over de lijn van voldoende getrokken, zo vragen de leden.

De inspectie legt niet vast in hoeverre sprake is van een ruime of een krappe voldoende wanneer de standaard kwaliteitszorg wordt beoordeeld. Zij bekijkt wel of een bestuur op dit punt in aanmerking komt voor de waardering «goed». In het po krijgt zestien procent van de besturen een «goed», in het vo geldt dat voor 11 procent van de besturen.

De PO-Raad en de VO-raad werken op verschillende manieren aan de verbetering van de kwaliteitszorg bij alle schoolbesturen. Dat doen zij onder andere door de organisatie van lerende netwerken, bijeenkomsten en bestuurlijke visitaties. Voor po-besturen met een onvoldoende geldt sinds 2017 dat zij een beroep kunnen doen op ondersteuning door een expert via het programma Goed worden en goed blijven. In het vo is dit jaar de pilot versterking kwaliteitszorg van start gegaan waarbij vo-besturen zich kunnen aanmelden om met behulp van experts en collega-bestuurders aan de slag te gaan met de verbetering van hun kwaliteitszorg.

Bovendien vragen zij of er wellicht overeenkomsten zijn binnen de besturen die onvoldoende hierop scoren? Zijn dit vooral besturen uit de grote steden of wellicht uit de regio? De voornoemde leden vragen of dit bovendien besturen uit bepaalde denominaties zijn.

De inspectie heeft deze vraag onderzocht en heeft geen overeenkomsten gevonden tussen besturen met een onvoldoende voor kwaliteitszorg. De inspectie heeft daarbij gekeken naar verschillen tussen besturen in verschillende geografische regio’s, met verschillende denominaties, van verschillende groottes, en tussen multisectorale en niet-multisectorale besturen.9

1.2 Voortgang vo

De leden lezen dat het aantal thuiszitters nog steeds een zorgpunt is binnen het vo. Om hoeveel kinderen gaat dit momenteel en zijn er sinds de zomer verbeteringen zichtbaar, na de laatste update rondom het aantal thuiszitters, zo vragen de voornoemde leden.

De cijfers over de verschillende vormen van verzuim van schooljaar 2019–2020 worden in het voorjaar van 2021 naar de Tweede Kamer verstuurd.

2 bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen

De leden van de VVD-fractie merken op dat bij het sluiten van de sectorakkoorden de afspraak is gemaakt dat wanneer er op sommige doelen uit de sectorakkoorden voldoende voortgang zou zijn behaald, (een deel van) de prestatieboxmiddelen aan de lumpsum konden worden toegevoegd. Om hoeveel middelen gaat dit precies en voor welke doeleinden?

In het po wordt een bedrag van € 160,8 miljoen toegevoegd aan de lumpsum. De doelstellingen waarop voldoende voortgang is geboekt, zijn: gebruik van digitaal lesmateriaal in de les, het bevorderen van onderzoekend leren, (onder andere door een aanbod op het gebied van wetenschap en techniek) en cultuureducatie. In het vo gaat het om een bedrag van € 217,6 miljoen, waarbij onder meer de volgende doelstellingen zijn behaald: aantal plekken op opleidingsscholen, aandeel bevoegd gegeven lessen en uitdagend onderwijs voor leerlingen.

Daarnaast lezen de leden dat voor doelen waarop de afgelopen jaren minder voortgang is gerealiseerd, er andere instrumenten worden ingezet. Over welke doelen gaat dit precies?

Voor begeleiding van starters en de professionalisering van personeel is in het po minder voortgang gerealiseerd dan gehoopt. Meer voortgang op dit thema en meer eigenaarschap van het schoolteam daarbij is, gezien het lerarentekort en de invloed die deze thema’s hebben op de kwaliteit van het onderwijs, van het grootste belang. Er is daarom gekozen om middelen voor de begeleiding van starters en de professionalisering van personeel beschikbaar te stellen via bijzondere bekostiging. Over de besteding hiervan vindt gemeenschappelijke besluitvorming plaats.

Voor doelen op bewegingsonderwijs wordt nader overleg gevoerd over hoe € 8,0 miljoen aan structurele middelen kunnen worden aangewend om scholen te ondersteunen tijdig aan de deugdelijkheidseis van twee uur bewegingsonderwijs per week te voldoen.

In het vo is minder voortgang gerealiseerd dan gehoopt op het aandeel startende leraren en schoolleiders dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd, het aandeel thuiszitters, het aandeel zittenblijvers en het strategisch personeelsbeleid.

Daarnaast lezen de leden over de afspraken omtrent starters en strategisch personeelsbeleid. Op welke manier is het voor scholen momenteel mogelijk om excellente leraren beter te belonen? En deelt de Minister de mening dat betere beloning voor excellente leraren een goede methode is om de carrièreperspectief van een leraar te verbeteren, zo vragen de leden.

Scholen kunnen werknemers op twee manieren een betere beloning geven: door het verstrekken van een toelage of door werknemers te laten doorgroeien naar zwaardere en daarmee hoger gewaardeerde functies. Dit geldt ook voor excellente leraren. Beide manieren komen de aantrekkelijkheid van het beroep ten goede. De mogelijkheden om leraren beter te belonen zijn geregeld in de cao. In het po kan de extra beloning niet hoger zijn dan 15% van het bruto jaarsalaris. In het vo is in de cao geen maximum opgenomen. Een toelage kan alleen voor een bepaalde tijd worden toegekend. Om individuele toelagen te kunnen verstrekken, moet de werkgever in overleg met de PGMR (personeelsgeleding van de MR) beleid opstellen.

Bij een incidentele hogere beloning zoals een toelage is nog geen sprake van verbetering van het carrièreperspectief. Carrièreperspectief is het bieden van uitzicht op een functie met een hogere functiezwaarte en daaraan gekoppeld een hogere beloning. Alleen een hogere beloning zorgt dus niet voor verbetering van het carrièreperspectief van een leraar.

Door functiedifferentiatie kunnen schoolbesturen carrièreperspectief bieden aan hun leraren. Dit houdt in dat (excellente) leraren kunnen doorgroeien naar zwaardere, en daarmee hoger gewaardeerde, functies. Het doorgroeien naar een hoger gewaardeerde functie en het daarbij behorende hogere salaris is dus functieafhankelijk.

2.1 Behaalde doelen

De leden constateren dat voor thema’s waarop voldoende voortgang is geboekt, middelen worden toegevoegd aan de lumpsum. Het gaat hier onder andere over het thema toptalenten. Op welke manier wordt hier aandacht besteed aan topsporters of bijvoorbeeld leerlingen die een toptalent hebben voor dans of muziek?

Toptalenten in sport, muziek of dans krijgen extra ruimte om hun talent te ontplooien op de Topsporttalentscholen en de Dans- en Muziekscholen (DAMU-scholen) met de mogelijkheden om af te wijken van voorschriften voor onderwijstijd en vakken, en om gespreid examen te doen. Naast hun reguliere vo-opleiding volgen DAMU-leerlingen een hbo-vooropleiding dans of muziek. Topsporttalentleerlingen beoefenen hun sport op het zogeheten talentniveau bij hun club. De talenten krijgen op hun school aparte begeleiding van een hiervoor aangestelde coördinator.

Daarnaast lezen de leden dat ook op het thema cultuureducatie de middelen worden toegevoegd aan de lumpsum, om zo scholen in staat te stellen om cultuur en erfgoed onderdeel te maken van het lesprogramma. Op welke manier koppelt de Minister dit thema met maatschappelijk actuele thema’s? Denk bijvoorbeeld aan het bezoeken van erfgoed om zo de thematiek rondom de Tweede Wereldoorlog en de holocaust beter bespreekbaar te maken in de klas?

De middelen voor cultuureducatie blijven voor dit doel bestemd. Onder andere binnen het programma «Cultuureducatie met Kwaliteit» worden instellingen en scholen ook met elkaar in contact gebracht om door middel van erfgoed aandacht te besteden aan historische thema’s als de Tweede Wereldoorlog en de holocaust. Verschillende musea in Nederland bieden op dit onderwerp lesaanbod en leerlijnen aan; een voorbeeld is «WO II: Oorlog in Zoetermeer», ontwikkeld door Museum de Voorde.

Ziet de Minister ook dat dit mogelijkheden kan bieden aan schoolbesturen om bepaalde thema’s beter onder de aandacht te brengen en is de Minister bereid om bij de cultuureducatie ook de huidige maatschappelijke betekenis van bepaalde erfgoed en cultuur mee te nemen in het kader van de burgerschapsopdracht, zo vragen de eerder genoemde leden.

De aangescherpte burgerschapsopdracht bevat een gemeenschappelijke kern die op elke school aan bod moet komen. Het gaat dan om het bevorderen van kennis en respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, het ontwikkelen van sociale en maatschappelijke competenties, en de zorgplicht voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met deze basiswaarden. Buiten die gemeenschappelijke kern hebben scholen veel vrijheid om burgerschap in te vullen op een manier die bij hen past. Verschillende vakken en leergebieden uit het curriculum bieden de mogelijkheid om op school aandacht te besteden aan belangrijke thema’s als (on)vrijheid, gelijke behandeling, discriminatie en racisme. Kunst en cultuur is hier een uitgelezen leergebied voor, dit gebeurt ook al op veel scholen, vaak ondersteund door culturele instellingen. In het kader van de ondersteuning die scholen wordt geboden voor de uitvoering van de nieuwe burgerschapsopdracht wordt ook aandacht besteed aan verschillende manieren waarop deze thema’s in de klas besproken worden. Over deze ondersteuning informeer ik uw Kamer nader voor het Kerstreces.

Professionalisering en begeleiding startende leraren en schoolleiders

De leden van de VVD-fractie onderschrijven dat het professionaliseren en begeleiden van startende leraren aandacht nodig heeft. Nog te vaak verlaten startende leraren het onderwijs, omdat zij in de eerste belangrijke periode van hun carrière te weinig aandacht of begeleiding hebben gekregen. Op welke manier gaat de Minister monitoren dat zijn genomen maatregelen ook daadwerkelijk tot meer professionalisering van startende leraren zorgen? Tevens vragen zij welke meetbare doelen de Minister zichzelf hierin stelt.

Het is van groot belang dat startende leraren goede begeleiding krijgen. Daarom is in de Lerarenagenda 2013–2020 de ambitie opgenomen dat alle startende leraren in hun eerste jaar begeleiding krijgen op de werkplek. De Loopbaanmonitor wordt jaarlijks uitgevoerd om te evalueren of deze doelstelling wordt bereikt. Het Loopbaanmonitorrapport van 2020 is nog niet verschenen, maar wordt binnenkort naar de Kamer gestuurd (Loopbaanmonitor onderwijs, Microdata: 2013 – 2019 en Enquête: 2018 – 2019).

Bewegingsonderwijs: onvoldoende voortgang

De leden maken zich zorgen over de onvoldoende voortgang op het thema bewegingsonderwijs. Daarom zijn zij benieuwd op welke manier de Minister de aangenomen motie van het lid Rudmer Heerema gaat uitvoeren die gaat over het inzetten van middelen om aan de verplichting van twee uur bewegingsonderwijs te voldoen10.

Over het inzetten van middelen om aan de verplichting van twee uur bewegingsonderwijs te voldoen, ben ik in gesprek met onder meer de PO-Raad, de KVLO, de VSG en de ALO’s. Aangezien de knelpunten bij het realiseren van bewegingsonderwijs uiteenlopen van een tekort aan bevoegde leerkrachten tot het ontbreken van geschikte sportaccommodaties, vraagt dit om ruimte voor diverse oplossingsrichtingen om de aanvullende middelen te besteden. Conform de motie zoeken we naar een manier om een fonds zo effectief mogelijk in te richten. Zodra er zicht is op hoe dit eruit ziet, informeer ik de Kamer. Ook zullen we zorgen voor monitoring over de besteding ervan.

Aandacht nodig voor zittenblijvers, strategisch personeelsbeleid en begeleiding startende leerkrachten en schoolleiders

De leden van de VVD-fractie lezen dat er meer aandacht nodig is om de achterstanden, die zijn ontstaan door de coronacrisis, bij leerlingen weg te werken. Hiervoor zijn onder andere de zomerscholen ingericht. De leden vragen hoeveel leerlingen momenteel gebruik maken van de huidige regelingen om de achterstanden in te halen en hoeveel scholen dat voor deze leerlingen hebben aangevraagd?

Op de website van DUS-I11 zijn infographics beschikbaar waarin per sector wordt uiteengezet hoeveel aanvragen er zijn gedaan voor de subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 voor hoeveel leerlingen dan wel studenten. Ook is in te zien welke subsidiebedragen daarmee gemoeid zijn, wat de beoogde invulling van de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s was en met welke derde partijen samenwerking wordt gezocht.

In onderstaande tabel staat per sector het aantal scholen / instellingen en besturen dat

een aanvraag heeft ingediend en toegekend heeft gekregen12. Besturen konden in twee tijdvakken aanvragen (alleen in VAVO in drie tijdvakken). Daardoor is het aantal aanvragen hoger dan het aantal scholen / instellingen dat heeft aangevraagd.

Totaal aantal aanvragen 312 4.684 744 97 45 20 5.902
Aantal besturen 667 296 60 28 13 1.064
Aantal scholen / instellingen 4.353 588 61 28 13 5.043

Zijn er daarnaast scholen die geen extra ondersteuning hebben aangevraagd? Zo ja, hoe monitort de Minister de voortgang bij het wegwerken van de achterstanden bij leerlingen van deze scholen, zo vragen de voornoemde leden.

Er zijn in totaal bijna 6.000 subsidieaanvragen gedaan in de sectoren po, vo en mbo en ook voor voorschoolse educatie, volwasseneneducatie en vavo. Via het NRO wordt onderzocht welke inhaal- en ondersteuningsprogramma’s scholen en instellingen organiseren met deze subsidie. Per sector wordt in beeld gebracht hoe groot de leerachterstanden zijn die door de coronacrisis zijn ontstaan, tijdens en aan het einde van dit schooljaar. Waar mogelijk wordt een vergelijking gemaakt met scholen die geen extra ondersteuning hebben aangevraagd.

Er zijn eveneens scholen die geen aanspraak hebben gemaakt op de subsidie. Om de achterstanden van de leerlingen van deze scholen te monitoren, wordt gebruik gemaakt van onderzoeken die momenteel gedaan worden naar de impact van COVID-19 op het onderwijs in de volle breedte. Twee onderzoeken zijn met name relevant. Ten eerste voert de inspectie een onderzoek uit, waarbij bestuurders, schoolleiders en medewerkers telefonisch worden bevraagd. Inmiddels zijn twee metingen afgerond. Dit najaar vindt een derde meting plaats, waarbij ook leerlingen en studenten in de verschillende onderwijssectoren worden bevraagd. Ook deelname aan de gesubsidieerde ondersteuningsprogramma’s kan hierbij aan bod komen.13 Ten tweede vormt het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs (NCO) een belangrijke informatiebron. Jaarlijks wordt in oktober een rapport gemaakt voor basisscholen over hoe hun hun leerlingen zich hebben ontwikkeld gedurende de tijd op de basisschool en in het vervolgonderwijs. In maart 2021 wordt eenmalig een terugkoppeling gemaakt over de gevolgen van COVID-19 voor de leergroei van de leerlingen in het basisonderwijs.14 Verder is NRO verzocht om regie te voeren op de onderzoeken naar de impact van de coronacrisis op het funderend onderwijs. NRO houdt van deze onderzoeken een overzicht bij.15

Tot slot

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de Minister aandacht heeft voor het algemene reken- en leesniveau van leerlingen binnen de sectorakkoorden. De Minister geeft zelf aan dat op bepaalde thema’s scholen in het po en vo onvoldoende voortgang hebben geboekt. Dit kan natuurlijk ook gezegd worden van het algemene leesniveau van leerlingen, zoals de resultaten van het PISA onderzoek laten zien, en het teruglopende niveau van de rekenvaardigheden van leerlingen. Ziet de Minister mogelijkheden om binnen de sectorakkoorden specifiek deze twee onderwerpen te borgen? Op welke manier gaat de Minister de komende tijd het lees- en rekenniveau van leerlingen monitoren, ook in het kader van het achterstandenbeleid? Ziet de Minister, buiten de curriculumherziening, nog mogelijkheden om dit belangrijke thema op de agenda te houden bij schoolbesturen, zo vragen de eerder genoemde leden.

De vaardigheden rondom rekenen en taal (waaronder lezen) hebben mijn volle aandacht en worden gemonitord door de inspectie, aan de hand van toets- en examenresultaten, en internationale onderzoeken zoals PISA. Het onderzoekskader van de inspectie voorziet in schoolspecifieke streefniveaus voor de onderwijsresultaten op taal en rekenen, gekoppeld aan het referentiekader. Daarin wordt ook rekening gehouden met de leerlingenpopulatie van de school in kwestie. In het sectorakkoord VO staat bovendien de doelstelling dat scholen actief aan de slag gaan met de ontwikkeling van het curriculum, daar valt leesvaardigheid dus ook onder. Ik zie nu geen reden om aanvullende afspraken te maken in de sectorakkoorden, maar ik blijf in gesprek met de sectorraden over dit thema.

Over het monitoren en op de agenda van schoolbesturen houden van het lees- en rekenniveau van leerlingen, het volgende: op 13 oktober heb ik Uw Kamer geïnformeerd over de voortgang in het Leesoffensief, waarin uitgebreid is toegelicht hoe er naast leesplezier ook aan leesvaardigheid wordt gewerkt. Daarin is onder meer aangekondigd dat ik, gedurende de herziening van de kerndoelen po en onderbouw vo, ook zal starten met een evaluatie van het referentiekader taal en rekenen. Op 8 december 2020 verschijnt TIMSS, een internationaal peilingsonderzoek over rekenvaardigheid en natuurwetenschappen in het po, en begin 2021 brengt de inspectie twee peilingsonderzoeken uit, over schrijfvaardigheid en rekenvaardigheid. Ik zie met belangstelling uit naar deze rapporten die de resultaten van deze belangrijke vaardigheden in beeld brengen, en bezie dan in hoeverre de huidige aanpak afdoende is. Met het toezicht op de leerresultaten door de inspectie vertrouw ik erop dat er ook bij de schoolbesturen veel aandacht zal zijn voor dit thema. Voor scholen die risico lopen af te glijden van voldoende naar onvoldoende kwaliteit, heb ik in mijn beleidsreactie op het rapport «Een verstevigd fundament voor iedereen» van McKinsey aangekondigd dat ondersteuningsteams worden ingezet. Ik stuur erop dat de ondersteuningsteams op alle scholen en afdelingen oog hebben voor de kwaliteit van instructie, de leerling-leraar interactie en, in het po, extra inzetten op het verbeteren van taal en rekenen. Uiteraard worden de schoolbesturen van de betreffende scholen daar ook bij betrokken.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van bovengenoemde brief van de Minister en hebben nog enige vragen.

1.1. Voortgang po

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of de redenen waarom op het gebied van twee uren bewegingsonderwijs geen voortgang is geboekt dezelfde redenen zijn als bij vorige evaluaties, of dat er andere redenen voor zijn.

De knelpunten die uit het onderzoek van Ecorys uit 2019 naar voren kwamen (zoals een gebrek aan geschikte accommodaties), zijn niet altijd eenvoudig of op korte termijn op te lossen. In deze situaties zullen dezelfde redenen gelden als bij eerdere evaluaties. Bovendien kan dit jaar de impact van de coronamaatregelen een rol spelen. Zo zijn er gemeenten die de gymzalen in het voorjaar niet meteen weer beschikbaar konden stellen voor bewegingsonderwijs, of zijn gymzalen gebruikt door scholen om de afstandsvoorschriften bij het geven van onderwijs te kunnen waarborgen.

1.3 Sectorakkoorden als instrument

De leden vragen in hoeverre de Minister van mening is dat de gestelde doelen in de sectorakkoorden ook zonder dit akkoord gehaald hadden kunnen worden. Met andere woorden in hoeverre bevordert het sectorakkoord en de daarbij horende prestatieboxmiddelen het behalen van de gestelde doelen?

De evaluatie van de sectorakkoorden door Regioplan laat zien dat de ambities uit de sectorakkoorden door het overgrote deel van bestuurders en schoolleiders wordt onderschreven. De akkoorden functioneerden in veel gevallen als onderlegger of kader voor beleidsvorming. Tegelijk is ook vastgesteld dat grotere betrokkenheid van leraren en schoolleiders bij de akkoorden noodzakelijk was om tot betere uitvoering van sommige ambities te komen. Daarom is daar bij de bijgestelde inzet van de prestatieboxmiddelen rekening mee gehouden. Ik vind het uitermate waardevol dat ik in gezamenlijkheid met vertegenwoordigers van bestuurders, schoolleiders en leraren tot een op onderdelen aangepaste invulling ben gekomen.

Tevens vragen deze leden op welke wijze besturen leraren en schoolleiders meer zouden moeten betrekken bij het opstellen van de schoolambities naar de mening van de Minister. Daarnaast vragen zij wat er hier nu niet helemaal goed gaat op dit punt.

Het is een goede ontwikkeling dat scholen schooleigen ambities formuleren. Ik ben dan ook blij dat dit schooljaar scholen in het po vanuit de PO-Raad gestimuleerd en ondersteund zijn om aan de slag te gaan met het formuleren van schooleigen ambities voor taal en rekenen, die passen bij de leerlingenpopulatie op de betreffende school. Ik vind dit een heel mooie ontwikkeling en hoop dat dit inspireert tot soortgelijke stappen in het vo.

Bij het realiseren van schooleigen ambities is het goed om leraren en schoolleiders te betrekken. Hoe meer zij betrokken zijn bij het opstellen van deze ambities, hoe beter zij in staat zijn om deze te realiseren. Er zijn verschillende manieren en mogelijkheden om deze betrokkenheid te realiseren. Bij de besluitvorming ten aanzien van de inzet van de middelen voor starters en professionalisering stimuleer ik dit extra door leraren en schoolleiders hierbij een rol te geven.

2. Bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de Minister gaat bevorderen dat de prestatieboxmiddelen voor de onderdelen die worden overgeheveld naar de lumpsum op de juiste wijze worden ingezet. Hoe gaat de Minister, zo vragen deze leden, ervoor zorgen dat blijft worden voldaan aan het afgesproken doel op dat punt in de sectorakkoorden. Gaat de Minister monitoren hoe het gaat met deze gestelde doelen na de overheveling van prestatieboxmiddelen naar de lumpsum? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.

De afgelopen jaren hebben besturen aangetoond dat zij op verschillende doelen uit de sectorakkoorden voldoende voortgang hebben geboekt. Om deze verbeteringen te bestendigen en omdat schoolbesturen – zo blijkt uit onderzoek – voor deze doelen vaak langlopende verplichtingen zijn aangegaan, worden de middelen hiervoor overgeheveld naar de lumpsum. Schoolbesturen zijn en blijven evenwel verantwoordelijk dat hier blijvend op wordt ingezet. Ik verwacht en vertrouw erop dat besturen door zullen gaan op de ingezette weg. Omdat deze thema’s, waarop voldoende voortgang is geboekt, onverminderd van belang blijven, hecht ik er wel aan dat de bestedingskeuzes van scholen op deze thema’s inzichtelijk blijven, met een heldere verantwoording als onderdeel van de reguliere verantwoordingscyclus.

2.1 Inzet prestatieboxmiddelen po

Professionalisering en begeleiding startende leraren en schoolleiders

De leden vragen wat de Minister precies verstaat onder het alloceren van de middelen voor de bovenstaande doelen op schoolniveau en hoeverre dit anders is dan het toevoegen van deze middelen aan de lumpsum of een doelfinanciering.

Met het alloceren of toekennen van middelen op schoolniveau wordt mogelijk gemaakt dat besluitvorming over de besteding van middelen aan professionaliseren en begeleiding startende leraren en schoolleiders hiervan gemeenschappelijk en op schoolniveau plaats vindt. Dit creëert eigenaarschap op schoolniveau en draagt naar verwachting bij aan een betere verwezenlijking van deze doelen. Schoolbesturen verantwoorden zich in hun jaarverslag hoe deze besluitvorming heeft plaatsgevonden.

Het alloceren van middelen op schoolniveau en het vragen van gemeenschappelijke besluitvorming hierover is een vorm van doelfinanciering en wijkt hiermee af van het toevoegen van middelen aan de lumpsum, dat op bestuursniveau wordt verdeeld. De werkdrukmiddelen worden op vergelijkbare manier op schoolniveau gealloceerd.

Welke voorwaarden worden aan de besteding van deze middelen gesteld en in hoeverre wordt bekeken of deze middelen efficiënt en doelmatig worden ingezet voor het beoogde doel?

De leden lezen dat de Minister 138 miljoen euro gaat inzetten voor bovengenoemde thema’s. Zij vragen in hoeverre dit overeen komt met de beschikbare middelen vanuit de sectorakkoorden voor deze doelen of dat het gaat om een hoger of lager bedrag.

De voorwaarden die aan de besteding van deze middelen worden gesteld, zijn dat de middelen besteed worden aan de beoogde doelen en dat hier gemeenschappelijke besluitvorming op plaatsvindt met de personeelsgeleding van de MR. De ontwikkelingen rond begeleiding van starters en de inzet op professionalisering blijven wij bovendien goed monitoren. Zo vindt er na twee jaar een evaluatie plaats.

De hoogte van de middelen is niet gewijzigd ten opzichte van de middelen die de afgelopen jaren vanuit de prestatiebox beschikbaar waren voor deze thema’s.

Bewegingsonderwijs: onvoldoende voortgang

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister 8 miljoen euro aan de scholen ter beschikking stelt om het gestelde doel van twee uren bewegingsonderwijs voor elke leerling op elke school in 2023 te halen. Deze leden vragen of het hierbij gaat om extra geld bovenop de middelen in het sectorakkoord voor dit doel.

De € 8,0 miljoen is geen extra geld bovenop de middelen in het sectorakkoord voor dit doel. Met een motie van het lid Rudmer Heerema bij de Begrotingsbehandeling van dit jaar, is verzocht om deze middelen uit de prestatiebox te halen en een fonds in te richten waarmee het geld beschikbaar komt voor innovatieve plannen van scholen om de wettelijke verplichting van twee uur bewegingsonderwijs te halen.

Tevens vragen de leden nader te motiveren waarom de Minister denkt dat met extra geld de problemen waar scholen tegenaanlopen bij het halen van de doelstelling opgelost kunnen worden, terwijl het bij de meeste scholen gaat om het probleem van het niet kunnen vinden van voldoende bevoegde leraren of ruimtegebrek.

Er is geen sprake van extra geld voor dit doel. Onderzoek wijst inderdaad uit dat het niet kunnen vinden van voldoende bevoegde leraren of het gebrek aan ruimte veelvoorkomende knelpunten zijn, maar er zijn ook veel goede voorbeelden van innovatieve oplossingen. Te denken valt aan de inzet van studenten van de ALO, buurtsportcoaches of samenwerking met andere scholen in de omgeving. Met de € 8,0 miljoen kunnen dit type oplossingen mogelijk al in gang gezet worden. In de tussentijd blijf ik in gesprek met mijn collega’s van onder meer de departementen VWS, BZK, I&W en SZW over structurele oplossingen voor knelpunten bij bewegingsonderwijs en sport en bewegen onder jongeren in het algemeen.

Ook hier weer de vraag op welke wijze deze middelen aan de scholen worden verstrekt, volgens de methode van de prestatiebox, doelfinanciering of anders? Tevens vragen zij of deze middelen aan alle scholen worden toegewezen of alleen aan de scholen die het gestelde doel op dit moment nog niet gehaald hebben.

Met een motie van het lid Rudmer Heerema bij de Begrotingsbehandeling van dit jaar, is verzocht om deze middelen uit de prestatiebox te halen en een fonds in te richten waarmee het geld beschikbaar komt voor innovatieve plannen van scholen om de wettelijke verplichting van twee uur bewegingsonderwijs te halen. Dit betreft dus doelfinanciering. We zijn in gesprek met relevante partners over wat de meest wenselijke allocatie is van de middelen.

2.2 Inzet prestatieboxmiddelen vo

Aandacht nodig voor zittenblijvers, strategisch personeelsbeleid en begeleiding startende leerkrachten en schoolleiders

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister 88 miljoen euro beschikbaar stelt aan de schoolbesturen voor strategisch personeelsbeleid en begeleiding van startende leraren. Deze leden vragen of het hierbij gaat om hetzelfde bedrag dat via het sectorakkoord beschikbaar was voor deze doelen of dat het om een lager of hoger bedrag gaat. Gaat het hier om toevoegen aan de lumpsum of een doelfinanciering of anderszins? Ook hier wederom de vraag op welke wijze vinger aan de pols wordt gehouden over de inzet en effectiviteit van de middelen.

De hoogte van het bedrag is niet gewijzigd ten opzichte van de middelen die de afgelopen jaren beschikbaar waren vanuit de prestatiebox. De middelen worden als een aanvullende bekostiging verstrekt aan de besturen. Het is hiermee een vorm van doelfinanciering. Ook zal er na twee jaar een evaluatie plaatsvinden over de werkwijze.

Onvoldoende voortgang thuiszitters – scherpere inzet noodzakelijk

De leden lezen dat de Minister de komende twee jaren jaarlijks 20 miljoen euro aan de scholen beschikbaar stelt om het aantal thuiszitters terug te dringen. Wederom de vraag of dit hetzelfde bedrag is als via de sectorakkoorden beschikbaar was of dat het een hoger dan wel lager bedrag is.

De hoogte van het bedrag dat beschikbaar wordt gesteld om het aantal thuiszitters terug te dringen, is niet gewijzigd. In de nieuwe aanvullende bekostigingsregeling is eenzelfde bedrag beschikbaar als in de prestatiebox beschikbaar was om het aantal thuiszitters terug te dringen.

Indien het gaat om extra geld vragen deze leden nader toe te lichten waarom de bestaande knelpunten bij de voortgang thuiszitters opgelost moeten worden met geld. Gaat het bij de versterking van het verzuimbeleid niet al om zaken die scholen sowieso geacht worden in orde te hebben? Hetzelfde geldt ten aanzien van het veel voorkomende knelpunt dat verschillende mensen uit verschillende organisaties verantwoordelijk zijn voor een thuiszitter, maar dat uiteindelijk iemand de regie moet hebben over de casus met doorzettingsmacht, waarom helpt extra geld hierbij? Gaat het, zo vragen deze leden, niet veel vaker om beleidsregels/afspraken etcetera die (onbedoeld) belemmerend werken op de terugkeer van een thuiszitter naar school en hoeverre is extra geld hiervoor de oplossing. Zij vragen of niet eerder moet worden gekeken naar de mogelijkheden om maatwerk te kunnen bieden, in weerwil van bestaande regels, om een thuiszitter weer naar school te krijgen.

Zoals eerder aangegeven zijn wij het ermee eens dat het oplossen van de thuiszittersproblematiek geen budgettair vraagstuk is. 16 Bestaande knelpunten worden niet alleen opgelost met geld. Thuiszitten is een maatschappelijk probleem en naast ouders, scholen, gemeenten en andere partijen rondom een kind, draagt ook het samenwerkingsverband bij aan het terugdringen van het aantal thuiszitters.

Zoals 10 november jl. gecommuniceerd krijgen samenwerkingsverbanden en gemeenten de wettelijke plicht om samen een doorbraakaanpak op te zetten bij verzuim.17 Zij moeten zorgen voor procesregie en krijgen doorzettingsmacht bij vastgelopen casuïstiek. De aanpak dient te staan in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband en het jeugdplan van de gemeente, waarover zij op overeenstemming gericht overleg voeren.

Tot slot onderschrijf ik het belang van het meer kunnen bieden van maatwerk, zoals tevens te lezen is bovengenoemde Kamerbrief. Zo zet ik onder andere in op de ontwikkeling van onderwijszorgarrangementen.

3. Tot slot

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister van mening is dat incidentele en soms versnipperde bekostiging op losse thema’s veelal niet leidt tot kwaliteitsverbetering die beklijft en dat als scholen onzeker zijn over de continuïteit van bekostiging men terughoudend kan zijn om gewenste of noodzakelijke investeringen te doen. Deze leden vragen of deze constatering ook leidt tot herziening van het beleid ten aanzien van onderwijssubsidies die immers ook gezien kunnen worden als een incidentele en versnipperde vorm van bekostiging. Zij ontvangen gaarne een nadere toelichting.

Zoals ik in het kader doelfinanciering heb aangegeven, ben ik inderdaad van mening – evenals de Onderwijsraad – dat terughoudend moet worden omgegaan met vormen van doelfinanciering. Ook subsidies kunnen worden gezien als vorm van doelfinanciering. Een subsidie kan net als andere vormen van doelfinanciering worden ingezet voor specifieke doelen en staat een grotere mate van sturing toe. In het kader doelfinanciering heb ik uiteengezet waarom het bij het verstrekken van middelen via een subsidie belangrijk is om vooraf steeds goed af te wegen en te communiceren. Zowel de rijksoverheid als de scholen moeten goed weten: waarom wordt voor deze vorm van doelfinanciering gekozen, welk doel wordt hiermee nagestreefd, hoe wordt de voortgang hierop gemeten en wat gebeurt er als dit doel na een gegeven periode wel of niet wordt gehaald. Ik beschouw het kader doelfinanciering niet als een herziening van beleid, maar eerder als een verheldering ervan.

Bijlage: Kader doelfinanciering: Lumpsum en bijzondere financiering in perspectief

De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor deze uiteenzetting naar aanleiding van de vragen van het lid Rog over een overzicht van de diverse vormen van financiering. Deze leden kunnen zich in hoofdlijnen vinden in de omschrijving van en voorwaarden voor de doelfinanciering zoals omschreven in de bovengenoemde bijlage. Deze leden vragen wanneer de Minister met de definitieve invulling hiervan komt, bijvoorbeeld ten aanzien van het totale bedrag dat beschikbaar is voor doelfinanciering, welke vormen van doelfinanciering hij zal voorstellen, welke invloed de Kamer en het brede onderwijsveld hierop hebben en wanneer deze vorm van doelfinanciering in zal gaan.

In het kader doelfinanciering heb ik geprobeerd te komen tot een afwegingskader met de financieringsvormen die kunnen worden ingezet voor doelfinanciering, het kenmerk van elke vorm en de afwegingen die moeten worden gehanteerd bij het overgaan tot doelfinanciering. Zoals uit het kader kan worden opgemaakt moet steeds per doel worden gekeken: is afwijken van de lumpsumbekostiging noodzakelijk, dient te worden gekozen voor doelfinanciering en zo ja, in welke vorm? Dergelijke afwegingen zijn vaak in hoge mate politiek. Daarmee heeft de Kamer daar vrijwel altijd invloed op en zal ook altijd afstemming met het onderwijsveld plaatsvinden. Het bedrag verschilt daarbij per doel en in algemene zin is het verstandig om terughoudend om te gaan met doelfinanciering. Het geven van een totaalbedrag voor doelfinanciering is dan ook niet mogelijk, omdat elke keuze voor doelfinanciering steeds op zichzelf staat en eigenstandige afweging behoeft.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de eindevaluatie sectorakkoorden (po en vo) en de bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen. Deze leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

De leden stellen dat, met name in het primair onderwijs, een ruim aantal ambities uit 2014 niet zijn gerealiseerd. Dit komt doordat leraren nauwelijks betrokken zijn geweest bij deze afspraken en doordat er voor sommige ambities geen realistisch budget is aangewend. De Minister is in gesprek gegaan met besturen en schoolleiders over de effectiviteit van de sectorakkoorden als beleidsinstrument en de eventuele verbeteringen die zijn ingezet. Waarom is de Minister niet in gesprek gegaan met leraren over de sectorakkoorden, aangezien juist daar de weeffout zat?

De afgelopen maanden zijn over het toekomstige inzet van de prestatieboxmiddelen in het po vele gesprekken gevoerd met bestuurders maar vooral ook schoolleiders en leraren. Ook is gesproken met hun vertegenwoordigende organisaties zoals de vakbonden en het lerarencollectief. In deze gesprekken is ook stilgestaan bij het huidige bestuursakkoord po. Al deze perspectieven zijn meegenomen bij het voorstel van de nieuwe inzet van de prestatieboxmiddelen. Ik ben dan ook van mening dat ik wel voldoende in gesprek ben gegaan met leraren en hun vertegenwoordigers.

Deze leden zijn van mening dat juist bij leraren interessante informatie aanwezig is over de effectiviteit van het middel, namelijk in hoeverre leraren gemerkt hebben dat er andere ambities en fors meer geld is bijgekomen sinds 2014. Is de Minister bereid alsnog met de leraren in gesprek te gaan over de effectiviteit van het instrument sectorakkoorden en aan de hand van deze gesprekken zijn conclusie te heroverwegen?

Zoals ik hierboven heb aangegeven, heb ik dit reeds uitgebreid gedaan en heb ik hun perspectieven meegenomen in de nieuwe invulling van de prestatieboxmiddelen.

Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat besturen in het primair onderwijs zich nu wel aan de gemaakte afspraken houden? Voorts vragen deze leden of de budgetten toereikend zijn om de gestelde doelen te halen.

Dit jaar lopen de sectorakkoorden af en daarom is aanwending van de prestatieboxmiddelen bijgesteld. Voor de doelen waarop voldoende voortgang is geboekt, worden de middelen aan de lumpsum toegevoegd. Ik heb alle reden om aan te nemen dat besturen blijven inzetten op deze doelen, zoals ze de afgelopen jaren ook steeds hebben gedaan.

Omdat de thema’s onverminderd belangrijk zijn, dienen de bestedingskeuzes op deze thema’s inzichtelijk te blijven, met een heldere verantwoording als onderdeel van de reguliere verantwoordingscyclus. De omvang van de middelen voor deze doelen, die dus aan de lumpsum worden toegevoegd, komen overeen met de middelen die afgelopen jaren beschikbaar zijn gesteld.

De middelen voor begeleiding starters en professionalisering worden gealloceerd op schoolniveau, omdat daar meer voortgang noodzakelijk is. Door de middelen te alloceren op schoolniveau en de personeelsgeleding van de MR te betrekken bij besluitvorming over de besteding van de middelen, wordt er gezorgd voor meer eigenaarschap op scholen. Op deze manier wordt meer voortgang op deze thema’s verwacht. Er is geen reden om aan te nemen dat besturen hun teams niet in staat stellen om hierover mee te beslissen.

De middelen voor alle doelstellingen zijn niet gewijzigd ten opzichte van de middelen die de afgelopen jaren beschikbaar zijn gesteld voor deze doelen. Mochten de middelen niet toereikend zijn, kan het bestuur gebruik maken van de middelen uit de lumpsum.

De leden van de D66-fractie lezen dat de gemaakte afspraken voor twee jaar gelden. Deze leden vragen de Minister waarom er gekozen is voor deze termijn en of de middelen structureel staan ingeboekt op de begroting voor de langere termijn of nog slechts twee jaar incidenteel beschikbaar zijn.

De middelen bedoeld voor strategisch personeelsbeleid, begeleiding starters en thuiszitters staan structureel op de OCW begroting. Er is gekozen om deze middelen via een aanvullende bekostigingsregeling voor twee jaar aan de scholen uit te keren. Zo bied ik scholen de kans om de komende twee jaar met een herziene werkwijze de stappen te zetten die nodig zijn op het gebied van strategisch personeelsbeleid, begeleiding starters en thuiszitters.

De leden zijn blij om te lezen dat een deel van het geld wordt gealloceerd via de systematiek van de werkdrukmiddelen, en zo de school en de leraar de zeggenschap krijgen over het geld. De voornoemde leden lezen dat de Minister stelt dat «het zou goed zijn om schoolleiders en leraren meer te betrekken bij de ambities van schoolbesturen». Deze leden onderschrijven deze visie. Welke acties gaat de Minister ondernemen om ervoor te zorgen dat leraren en schoolleiders hier meer bij worden betrokken?

Door de middelen te alloceren op schoolniveau wordt de professionele dialoog tussen school en besturen gestimuleerd. Een samenspel van schoolteams (inclusief onderwijsondersteunend personeel), schoolleiding en bestuur, zoals bij de werkdrukmiddelen, bepaalt de wijze waarop de middelen voor starters en professionalisering worden ingezet. Schoolleiders en leraren hebben dus een essentiële rol in het gemeenschappelijke besluitvormingsproces voor de besteding van deze middelen. Schoolbesturen zijn verplicht zich over dit proces te verantwoorden en dit zal ik monitoren. Op deze manier zorg ik ervoor dat leraren en schoolleiders betrokken blijven bij het besluitvormingsproces.

De leden van de D66-fractie lezen dat er in het primair onderwijs uitdagingen resteren. Welke stappen moeten volgens de Minister worden genomen in het kader van voorgaande uitdagingen?

Zoals ik mijn Kamerbrief al aangaf, resteren er uitdagingen op de volgende vlakken: de verbetering van de planmatige cyclus van kwaliteitszorg en de jaarlijkse zelfevaluatie bij besturen, de toename van het aantal zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert, en het tijdig voldoen aan de deugdelijkheidseis van twee uur bewegingsonderwijs per week. Samen met de raden en de inspectie blijf ik de komende twee jaar actief inzetten op het verbeteren van kwaliteitszorg en het grotere gebruik van zelfevaluaties. Vanuit het verbeterprogramma’s Goed Worden Goed Blijven blijven we werken aan het vergroten van het aantal scholen dat zich binnen een jaar verbetert. Met het uitbreiden van het programma naar in totaal 200 risicoscholen voorkomen we dat scholen überhaupt afglijden naar onvoldoende. Zoals eerder al werd aangeven ten aanzien van bewegingsonderwijs wordt nader overleg gevoerd over hoe € 8,0 miljoen aan structurele middelen kunnen worden aangewend om scholen te ondersteunen tijdig aan de deugdelijkheidseis van twee uur bewegingsonderwijs per week te voldoen.

Hoe kan in de ogen van de Minister de jaarlijkse zelfevaluatie verbeterd worden? Welke acties gaat hij hierbij nemen? Hoe is hij van plan het aantal zwakke scholen te verminderen, zodat alle kinderen dezelfde kansen hebben?

De PO-Raad blijft besturen ondersteunen bij het verbeteren van hun kwaliteitszorg, onder meer door het aanbieden van ondersteuning bij zelfevaluatie. De zelfevaluatie is ook de eerste stap in de bestuurlijke visitatie die door de PO-Raad wordt gestimuleerd en waar besturen zich voor aan kunnen melden. Om besturen op weg te helpen is voor het uitvoeren van de zelfevaluatie een format ontwikkeld.

Scholen in het po en vo die het oordeel onvoldoende of zeer zwak hebben gekregen komen in aanmerking voor ondersteuning en intensieve begeleiding via de ondersteuningsprogramma’s Goed worden en goed blijven en Leren verbeteren. Zo zorgen we dat deze scholen zo snel mogelijk weer voldoende zijn. Het is nog beter om ervoor te zorgen dat het niet zover komt dat een school onvoldoende of zeer zwak wordt. Daarom krijgen 200 voldoende scholen in het po en vo ook de kans om zich met een vergelijkbaar ondersteuningsaanbod te verbeteren. Het gaat daarbij om scholen waarvan de resultaten achterblijven en die meer kunnen halen uit hun leeropbrengsten.

De leden lezen dat het afgelopen jaar het aantal onbevoegd gegeven lessen is afgenomen. Deze leden zijn tevreden dit te vernemen. Hoeveel is dit aantal afgenomen? Welke stappen zet de Minister om dit aantal nog verder te laten dalen?

Ten opzichte van 2017 is het percentage onbevoegd gegeven lesuren in 2018 met 0,2 procentpunt gedaald. In de periode tussen 2014 en 2018 is dat percentage met ruim een kwart gedaald van 5,6% naar 4,1%. De cijfers van de periode per peildatum 1 oktober 2019 worden naar verwachting in december 2020 gepubliceerd in het IPTO (Jaarlijkse Integrale Personeelstelling Onderwijs) rapport over bevoegdheden en vakken in het VO.

Begin 2021 publiceert de commissie Onderwijsbevoegdheden haar advies over de vormgeving van het bevoegdhedenstelsel. Met als doel een beter en toegankelijker stelsel dat de kwaliteit van het onderwijs verbetert. Een toekomstbestendig stelsel dat ook gaat bijdragen aan het doel om het percentage onbevoegd gegeven lesuren nog verder te laten dalen.

Ook lezen deze leden dat het een blijvende uitdaging is om het aantal thuiszittende leerlingen terug te brengen. Hoe veel leerlingen zitten momenteel thuis? Kan de Minister uiteenzetten welke effecten de coronacrisis heeft gehad op dit aantal? Hoe gaat de Minister zorgen dat dit aantal gaat dalen de aankomende jaren? Welke redenen ziet de Minister dat het niet goed lukt om dit aantal terug te brengen? Kunnen deze middelen ook worden ingezet voor kinderen die al thuis zitten?

In de verzuimbrief die ik u in voorjaar 2021 zal sturen, zal ik ingaan op de meest recente aantallen en de effecten van de coronacrisis hierop. In de naar de Kamer gestuurde onderwijszorgbrief en de kabinetsreactie op de eindevaluatie passend onderwijs is de vervolgaanpak voor thuiszitters te vinden.18 19 Ik zie een sterke samenhang met de verbeteragenda passend onderwijs en de maatregelen die bijdragen aan een verbeterde samenwerking tussen onderwijs en zorg. Er zijn verschillende verklaringen denkbaar voor de stijging in de verzuimcijfers van de afgelopen jaren, zoals een verbeterde registratie. Er zijn echter geen concrete landelijke factoren die gelden als verklaring voor de stijging van cijfers. Naast het feit dat dé thuiszitter niet bestaat, kent iedere regio haar eigen vraagstukken, waardoor één landelijke aanpak niet volstaat. De prestatieboxmiddelen kunnen door schoolbesturen onder andere worden ingezet voor een preventief verzuimbeleid, maar ook om huidige ingeschreven leerlingen die verzuimen terug te geleiden.

Tevens vragen de voornoemde leden of ook geld van de prestatieboxmiddelen beschikbaar wordt gesteld om het huidige aantal thuiszittende kinderen omlaag te brengen.

Ook vernemen deze leden dat voor het terugdringen van het aantal zittenblijvers 9 miljoen euro beschikbaar blijft, waarbij dit bedrag wordt ingezet voor zomerscholen. Hoeveel leerlingen kunnen met dit bedrag geholpen worden? Zij vragen tevens of de Minister hierbij in acht neemt welke effecten de coronacrisis heeft op het aantal zittenblijvers.

De middelen kunnen door schoolbesturen onder andere worden ingezet voor een preventief verzuimbeleid, maar ook om huidige ingeschreven leerlingen die verzuimen terug te geleiden. Zoals toegezegd tijdens het notadebat Passend Onderwijs (16 nov. jl.) informeer ik de Tweede Kamer voor het kerstreces over de prestatieboxmiddelen.

De leden van de D66-fractie signaleren dat een deel van de prestatieboxmiddelen aan de lumpsum kan worden toegevoegd, namelijk 218 miljoen euro. Hierbij stelt de Minister dat schoolbesturen erop moeten toezien dat deze middelen goed worden ingezet, waarbij bestedingskeuzes inzichtelijk moeten blijven. Welke eisen worden hierbij precies gesteld aan schoolbesturen? Wordt hierbij aan scholen zelf gevraagd waar dit geld aan besteed moet worden, of ligt deze keus geheel bij de besturen, zo vragen de eerder genoemde leden.

De afspraak is gemaakt dat wanneer er op sommige doelen uit de sectorakkoorden voldoende voortgang zou zijn behaald een deel van de prestatieboxmiddelen aan de lumpsum kon worden toegevoegd. Deze afspraak komen we na. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk dat er blijvend op deze doelen wordt ingezet. Besturen hebben afgelopen jaren aangetoond voortgang te maken op deze doelen. De verwachting is dat ze hiermee doorgaan. Daarbij wordt wel aan de schoolbesturen gevraagd de bestedingskeuzes inzichtelijk te maken. Deze keuzes moeten helder verantwoord worden als onderdeel van de reguliere verantwoordingscyclus.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het goed dat er met vertegenwoordigers van leraren, schoolleiders en schoolbestuurders is gesproken over de bijgestelde aanwending van de prestatieboxmiddelen. Toch hebben voornoemde leden een aantal vragen over de bijgestelde aanwending.

Eindevaluatie Sectorakkoorden

De leden lezen dat de middelen uit de prestatiebox in veel gevallen zijn ingezet voor structurele uitgaven waar nog doorlopende verplichtingen aan vast zitten, zoals salaris van personeel en ICT-afschrijvingen. Waren de middelen daarvoor bedoeld? In hoeverre waren schoolbesturen verplicht de middelen te besteden aan de gekozen ambities? Op welke manier hebben zij hier verantwoording over afgelegd?

De sectorakkoorden hadden als doel om kwaliteitsverbetering te realiseren op de gestelde doelen. Daarbij was de sector zelf aan zet. De middelen waren bestemd voor het realiseren van de ambities, de wijze waarop was aan de besturen. Wanneer besturen bepaalde ambities op duurzame wijze hebben gerealiseerd door middel van structurele uitgaven aan personeel en ICT is dat in lijn met de doelstelling van de sectorakkoorden. Besturen legden verantwoording af over de middelen in de jaarrekening en de jaarverslaglegging. Daarnaast werd ook middels de dashboards en flankerend onderzoek de voortgang op de diverse ambities gemonitord.

Wanneer er vooral voortgang is geboekt op de ambities die al aansloten bij die van individuele schoolbesturen, hoe denkt de Minister schoolbesturen in de toekomst te motiveren om wél aandacht te besteden aan die ambities die zij misschien zelf niet op de radar hebben, zo vragen de voornoemde leden. Of is de conclusie te trekken dat dit instrument niet voor elk doel werkt? Voor welk doel werkt het wel en welke niet? Graag ontvangen zij een reflectie hierop.

Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van vragen van de D66-fractie kom ik de afspraak na dat wanneer er op doelen voldoende voortgang is gemaakt, de middelen aan de lumpsum worden toegevoegd. Schoolbesturen hebben de afgelopen jaren aangetoond aandacht te hebben voor deze doelen en voldoende voortgang te maken op deze doelen. Door de middelen toe te voegen aan de lumpsum vertrouw ik er op dat schoolbesturen hiermee verdergaan. Daarbij wordt wel gevraagd om de bestedingskeuzes inzichtelijk te maken zodat wij deze kunnen volgen.

Voor doelen waarop die voortgang er niet voldoende is, is voor een andere invulling gekozen. De verwachting bestaat dat er op deze doelen nog voortgang kan worden geboekt. Door de personeelsgeleding van de MR te betrekken bij de besluitvorming over de besteding van de middelen worden deze doelen specifiek onder de aandacht gebracht van de school. Daardoor verwacht ik dat de doelen beter verwezenlijkt worden. Of deze nieuwe invulling daadwerkelijk heeft geleid tot een beter resultaat, zal blijken uit de evaluatie die ik van plan ben over 2 jaar.

Tevens vragen de leden of de Minister voornemens is om het instrument prestatieboxmiddelen na de twee jaar van bijgestelde aanwending voort te zetten. Wat is de meerwaarde van dit soort sectorakkoorden? Zij vragen of het niet beter is om de middelen uit de bestuursakkoorden structureel in de lumpsum op te nemen en betere afspraken te maken over de verantwoording.

Zoals eerder al aangegeven, hadden de sectorakkoorden tot doel om met extra middelen kwaliteitsverbetering te realiseren. Ik stel nu vast dat dit op sommige ambities is gelukt, terwijl op andere ambities vanuit een bijgestelde werkwijze nog extra inspanningen noodzakelijk zijn. Ik heb daarom besloten om een deel van de middelen (conform de afspraken in de akkoorden) toe te voegen aan de lumpsum. Een ander deel van de middelen stel ik onder specifieke voorwaarden beschikbaar om meer voortgang te realiseren op achterblijvende ambities. Ik blijf de voortgang op de verschillende ambities monitoren en wil na twee jaar kijken hoe het daarmee staat en wat dit betekent voor de toekomstige inzet van de prestatieboxmiddelen. Ik denk dat ik met deze werkwijze de grootste kwaliteit kan realiseren en dat ik tegelijk trouw blijf aan de afwegingen ten aanzien van doelfinanciering die ik ook uiteen heb gezet in het kader doelfinanciering. Uiteraard heb ik ook oog voor de kwaliteit van verantwoording. Over de voortgang hiervan informeer ik de Kamer periodiek.

Bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er afgesproken is dat wanneer er op sommige doelen voldoende voortgang is behaald, de prestatieboxmiddelen aan de lumpsum kunnen worden toegevoegd. Zijn schoolbesturen dan nog steeds verplicht om het toegevoegde geld aan die specifieke doelen te besteden? Waarom gebeurt dit ook op onderdelen waar onvoldoende voortgang is behaald? De voornoemde leden vragen tenslotte of er geen gevaar is dat dit toegevoegde geld in de reservepot van de scholen terecht komt. Wordt dat in de gaten gehouden?

Bij het sluiten van het sectorakkoord is de afspraak gemaakt dat wanneer er voldoende voortgang is geboekt op doelstellingen, de middelen hiervoor worden toegevoegd aan de lumpsum. Deze afspraak kom ik na. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk om blijvend in te zetten op deze doelstellingen. De keuzes die zij hierin maken moeten zij verantwoorden in het jaarverslag.

De leden constateren dat er onvoldoende voortgang is bereikt op bewegingsonderwijs. Is er een duidelijke reden waarom scholen hier geen voortuitgang op boeken? Wanneer is duidelijk hoe de 8 miljoen euro hiervoor besteed zal worden?

De oorzaken voor knelpunten die scholen ervaren bij het verzorgen van twee uur bewegingsonderwijs per week lopen uiteen van een tekort aan bevoegde leerkrachten tot het ontbreken van een geschikte sportaccommodatie. Ik ben in gesprek met relevante partners over wat de meest wenselijke verspreiding is. Ik verwacht dat het fonds conform de motie van het lid Rudmer Heerema voor het volgende schooljaar van kracht is.

De voornoemde leden lezen dat er ook onvoldoende voortgang is op het vlak van thuiszitters. De situatie is juist verslechterd. Kan de Minister verklaren waarom voortgang op dit vlak zo achterblijft? Wat heeft het Thuiszitterspact precies uitgehaald? Is duidelijk wat er met het geld hiervoor gebeurd is? De leden van deze fractie lezen dat de komende twee jaar jaarlijks 20 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld aan schoolbesturen om doelgericht in te zetten op thuiszitters. Waarom wordt dit geld zomaar aan de schoolbesturen gegeven, terwijl er duidelijk onvoldoende voortgang is bereikt op dit doel?

Zij vragen of het niet de afspraak was dat de prestatieboxmiddelen de komende twee jaar alleen aan de lumpsum zouden worden toegevoegd wanneer er voldoende voortgang bereikt was. Welke eisen zijn er verbonden aan deze jaarlijks 20 miljoen euro? Hoe controleert de Minister dat dit geld ook daadwerkelijk wordt besteed aan thuiszitters? De voornoemde leden lezen dat de inzet van de middelen moet worden afgestemd met de MR20, zodat de positie van ouders en leerlingen steviger is verankerd. Echter, ouders van thuiszitters zitten niet in de MR, omdat hun kinderen niet aan een school verbonden zijn en thuiszitten. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het geld van deze middelen echt terecht komt bij thuiszitters? De voornoemde leden lezen dat de focus erg gericht is op verzuimbeleid, terwijl de Minister daarmee enkel focust op eventuele thuiszitters in de toekomst. Wat gaat de Minister doen voor kinderen die nu thuiszitten? Tevens vragen zij in hoeverre deze twee keer 20 miljoen euro ook ten goede komt aan deze groep kinderen. Deelt de Minister de mening dat het bij thuiszitters vaak niet alleen gaat om verzuim, maar dat er allerlei andere zaken spelen, en enkel inzetten op verzuimbeleid een nauwe benadering van het probleem is?

Er zijn meer geregistreerde thuiszitters, maar hiervoor is geen eenduidige verklaring, zoals gecommuniceerd in de onderwijszorgbrief.21 Dit betekent echter niet dat er geen positief effect te zien is van het Thuiszitterspact. Zo is er onder andere meer aandacht voor schooluitval en voor preventief optreden bij schoolverzuim. Ik deel de mening dat het bij thuiszitters niet enkel gaat om verzuim. De redenen van verzuim zijn zeer divers.22 Verzuim leidt echter vaak tot uitvallen en kan ertoe leiden dat kinderen ook later in de maatschappij vastlopen. Daarom neem ik samen met de Ministeries van VWS, J&V en SZW gezamenlijke verantwoordelijkheid om dit te voorkomen. Ook neemt het kabinet maatregelen om een meer sluitende aanpak te realiseren voor kwetsbare jongeren die in de overgang van school naar werk zitten.23

Zoals toegezegd tijdens het notadebat Passend Onderwijs op 16 november informeer ik de Kamer nader over de prestatieboxmiddelen. De prestatieboxmiddelen zijn geen nieuwe middelen, maar zijn middelen die reeds in het budget zaten. Schoolbesturen moeten er nu meer verantwoording over afleggen via de jaarverslagen. De schoolbesturen kunnen de middelen ook inzetten voor huidige ingeschreven leerlingen die verzuimen. Voor de groep niet-ingeschreven verzuimende kinderen en jongeren realiseer ik afstandsonderwijs als instrument.

Er wordt op andere sporen gewerkt aan meer betrokkenheid van leerlingen, ouders en medewerkers. Te denken valt aan het wetstraject instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de begroting door de medezeggenschap. Daarbij beogen we het goede gesprek over beleidsmatige keuzes van een bestuur of school te koppelen aan de inzet van middelen. Het gesprek tussen de school en de medezeggenschap gaat niet over individuele leerlingen. Dat ouders van thuiszittende leerlingen mogelijk niet zelf in de MR zitten, is op zichzelf dan ook geen belemmering. Ik wil dit vraagstuk wel meenemen in de verdere gesprekken die ik met veldpartijen over het wetstraject voer.

De voornoemde leden lezen in de brief dat bovenstaande aanwending van de middelen is besproken met onder andere de bonden. Uit gesprek met bonden blijken deze niet achter de nieuwe aanwending van de middelen voor thuiszitters te staan. Is de specifieke invulling hiervan, namelijk gericht op verzuimbeleid, ook besproken met de bonden? De voornoemde leden vragen of de Minister hierover in gesprek gaat.

In de bespreking van het voorstel voor het aanwenden van de prestatieboxmiddelen met de bonden is ook de aanwending van de middelen voor thuiszitters meegenomen. De specifieke invulling van de prestatieboxmiddelen gericht op verzuimbeleid is daarbij niet besproken. Ik zeg toe hierover in gesprek te gaan met de bonden. Voor het kerstreces wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de inzet van de prestatieboxmiddelen voor thuiszitters. Deze middelen kunnen door scholen onder andere worden ingezet voor een preventief verzuimbeleid, maar ook om huidige ingeschreven leerlingen die verzuimen terug te geleiden.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de eindevaluatie sectorakkoord primair en voortgezet onderwijs en de bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen. Zij hebben daar nog enkele vragen over.

3. Eindevaluatie sectorakkoorden

De Minister verwacht en vertrouwt erop dat schoolbesturen zullen doorgaan met voortgang maken op bepaalde thema’s. Hoe gaat de Minister de voortgang blijven monitoren? Wat gebeurt er als blijkt dat er geen voortgang meer plaatsvindt? Tevens vragen zij of er nog steeds gebruik wordt gemaakt van dashboards met doelen of wordt dit nu volledig losgelaten.

De dashboards vormden een middel om voortgang op de ambities uit de oorspronkelijke sectorakkoorden in kaart te brengen. De akkoorden lopen in 2020 af en voor de daaropvolgende twee jaren wordt gekozen voor een bijgestelde aanwending van de prestatieboxmiddelen. De oorspronkelijke thema’s en ambities blijven van groot belang voor het realiseren van kwalitatief goed onderwijs. Ik blijf dan ook de ontwikkelingen daarop volgen middels onderzoek. Als geen of onvoldoende voortgang plaatsvindt, zal ik moeten afwegen of aanvullende actie noodzakelijk is. Ik wil scholen echter wel voldoende tijd geven om deze nieuwe invulling in de praktijk te brengen.

4. Bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen

De leden van de SP-fractie vragen om een overzicht van de bedragen die anders aangewend worden, waar deze precies naartoe gaan, of deze al dan niet in de lumpsum terechtkomen en hoe er verantwoording over afgelegd moet worden. Hoe voorkomt de Minister dat middelen die wel in de lumpsum terecht komen niet voor andere zaken gebruikt gaan worden dan voor thema’s die voorkomen uit de sectorakkoorden? Hoe wordt hier zicht op gehouden, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Zoals eerder aangegeven in beantwoording van vragen van de VVD-Fractie is er in het po € 160,8 miljoen en in het vo € 217,6 miljoen van de prestatieboxmiddelen toegevoegd aan de lumpsum. Voor middelen die in de lumpsum vallen, gelden de regels van de reguliere verantwoordingscyclus. Schoolbesturen is gevraagd de middelen blijvend op de doelen en de thema’s in te zetten. Keuzes ten aanzien van de middelen moeten worden verantwoord in het jaarverslag.

Voor de overige middelen is, omdat voortgang onvoldoende is gebleken, gekozen om een ander instrument te gebruiken voor de verwezenlijking van doelstellingen. In de tabel hieronder staat weergeven op welke manier de aanwending en verantwoording van de middelen per doel zal plaatsvinden.

Professionalisering en begeleiding starters (PO) € 137,6 miljoen Verstrekt via aanvullende bekostiging en gemeenschappelijke besluitvorming met personeelsgeleding van de MR Schoolbesturen verantwoorden zich over de besteding van middelen en verantwoorden zich over het besluitvormingsproces in XBRL.
Bewegingsonderwijs (PO) € 8,0 miljoen Volgt nav overleg Volgt nav overleg
Strategisch personeelsbeleid en begeleiding starters (VO) € 87,6 miljoen Verstrekt via aanvullende bekostiging en gemeenschappelijke besluitvorming met personeelsgeleding van de MR Schoolbesturen verantwoorden zich over de besteding van middelen en verantwoorden het besluitvormingsproces in XBRL.
Aantal thuiszitters (VO) € 19,6 miljoen Verstrekt via aanvullende bekostiging en gemeenschappelijke besluitvorming met personeelsgeleding van de MR Schoolbesturen verantwoorden zich over de besteding van middelen en verantwoorden het besluitvormingsproces in XBRL.
Verminderen thuiszitters (VO) € 9,0 miljoen Voortzetten subsidieregeling zomerscholen en uitbreiden naar overige interventies tegen zittenblijven Specifieke subsidieverantwoording.

Tevens vragen zij of de Minister bereid is om met de vertegenwoordigers uit het onderwijs, die betrokken zijn geweest bij de afspraken over de bijgestelde aanwending van de prestatieboxmiddelen, in gesprek te gaan over het aanwenden van een deel van de middelen specifiek voor de professionalisering van leraren voor het tekort op de lerarenbeurs, indien het amendement Kwint24 daarover niet door de Kamer wordt aangenomen.

Het voorstel voor bijgestelde aanwending van de prestatieboxmiddelen is, in deze vorm, tot stand gekomen met werknemers- en werkgeversorganisaties. Ik vind het van belang om daar nu zo snel mogelijk zekerheid over te geven aan de sector. Middels het amendement Kwint worden incidentele middelen voor 2020 vrijgemaakt uit 2021 en via een kasschuif naar 2020 gehaald. Het is uitvoeringstechnisch echter onmogelijk om nog in 2020 uit te betalen. Het beperkte budget voor de lerarenbeurs vergt een herbezinning van het instrument. Zoals ik heb aangekondigd, ga ik hier het komend jaar graag over in gesprek met betrokken partijen (zoals leraren en schoolleiders) en uw Kamer.

2.1 Inzet prestatieboxmiddelen po

Bewegingsonderwijs: onvoldoende voortgang

De voornoemde leden vragen waar scholen tegenaan lopen om nu al te voldoen aan de wettelijke deugdelijkheidseis om twee lesuren bewegingsonderwijs te realiseren voor alle leerlingen. Hoe wordt de voortgang van het bewegingsonderwijs in het po in de gaten gehouden en door wie? Tevens vragen zij wat hierbij de rol is van de Inspectie voor het Onderwijs (hierna: inspectie). Hoeveel geld uit de werkdrukmiddelen wordt door scholen besteed aan bewegingsonderwijs door een vakleerkracht?

De oorzaken voor knelpunten die scholen ervaren bij het verzorgen van twee uur bewegingsonderwijs per week, lopen uiteen van een tekort aan bevoegde leerkrachten tot het ontbreken van een geschikte sportaccommodatie. In het kader van het sectorakkoord is er ieder jaar een peiling uitgevoerd om de voortgang hiervan te monitoren. Daarnaast wordt er voor bewegingsonderwijs iedere vier jaar een meting door het Mulier Instituut uitgevoerd. Deze zal in 2021 herhaald worden. De inspectie houdt toezicht op basis van het wettelijke kader. Bewegingsonderwijs wordt net als ieder vak daarin meegenomen.

Op welke wijze wordt nu al bevorderd dat zoveel mogelijk ALO25-opgeleide vakleerkrachten bewegingsonderwijs gaan geven?

Per school verschilt de behoefte aan vakleerkrachten van de ALO. Zo hebben kleinere scholen juist baat bij de flexibiliteit die een bevoegde groepsleerkracht geeft. Daarom is de afgelopen jaren ingezet op vakleerkrachten én bijscholing van groepsleerkrachten. Vakleerkrachten kunnen momenteel worden betaald vanuit de lumpsum, maar ook de regeling combinatiefunctionarissen en de werkdrukmiddelen kunnen worden ingezet voor vakleerkrachten.

Hoeveel scholen zetten de werkdrukmiddelen op deze manier in, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Uit peilingen van bijvoorbeeld de PO-Raad over de besteding van de werkdrukmiddelen blijkt dat scholen deze inzetten voor vakleerkrachten in brede zin, bijvoorbeeld voor bewegingsonderwijs. Ik vind dit een goede ontwikkeling. Tegelijkertijd waak ik ervoor niet te sturen op de wijze van besteding, omdat de keuze voor besteding van de middelen op schoolniveau en met betrokkenheid van leerkrachten wordt gemaakt. In januari 2021 ontvangt u de evaluatie van de werkdrukmiddelen, waar ook wordt ingegaan op de precieze keuzes die scholen en leerkrachten hebben gemaakt.

4.2. Inzet prestatieboxmiddelen vo

Onvoldoende voortgang thuiszitters – scherpere inzet noodzakelijk

Er wordt de komende twee jaar ongeveer 20 miljoen euro beschikbaar gesteld aan schoolbesturen om doelgericht in te zetten op het terugdringen van het aantal thuiszitters. Waarom wordt er niet ingezet op het voorkomen van thuiszitten? Op welke wijze verwacht de Minister dat schoolbesturen het aantal thuiszitters met dit geld gaan terugdringen, aangezien het vaak gaat om hele complexe casussen? Daarnaast vragen de leden van deze fractie de Minister in hoeverre hij van mening is dat het Thuiszitterspact al dan niet werkt, aangezien het aantal thuiszitters niet daalt, maar zelfs blijft stijgen. Zij vragen of het niet tijd is voor andersoortige maatregelen. Zo ja, wat voor maatregelen heeft de Minister voor ogen? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.

Zoals toegezegd tijdens het notadebat Passend Onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 391) informeer ik de Tweede Kamer voor het kerstreces over de prestatieboxmiddelen. Deze middelen kunnen door schoolbesturen onder andere worden ingezet voor een preventief verzuimbeleid, maar ook om huidige ingeschreven leerlingen die verzuimen terug te geleiden

Zoals eerder aangegeven ben ik het ermee eens dat het oplossen van de thuiszittersproblematiek geen budgettair vraagstuk is.26 Bestaande knelpunten worden niet alleen opgelost met geld. Thuiszitten is een maatschappelijk vraagstuk en naast ouders, scholen, gemeenten en andere partijen rondom een kind, draagt ook het samenwerkingsverband bij aan het terugdringen van het aantal thuiszitters.

Een van de mogelijke verklaringen in stijgende verzuimcijfers kan een verbeterde registratie zijn, er zijn echter geen concrete landelijke factoren. Naast het feit dat dé thuiszitter niet bestaat, kent iedere regio haar eigen vraagstukken, waardoor één landelijke aanpak niet volstaat. In de naar de Kamer gestuurde onderwijszorgbrief en de kabinetsreactie op de eindevaluatie passend onderwijs is de vervolgaanpak voor thuiszitters te vinden.27 28 Ik zie een sterke samenhang met de verbeteragenda passend onderwijs en de maatregelen die bijdragen aan een verbeterde samenwerking tussen onderwijs en zorg.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de eindevaluatie van de sectorakkoorden po en vo. De Minister benoemt dat incidentele en soms versnipperde bekostiging op losse thema’s veelal niet tot kwaliteitsverbetering leidt die beklijft en dat men terughoudend kan zijn om gewenste of noodzakelijke investeringen te doen als scholen onzeker zijn over de continuïteit van bekostiging. Deelt de Minister de mening dat die continuïteit van bekostiging niet zomaar betekent dat zoveel mogelijk geld in de lumpsumbekostiging moet worden gestoken? Zo ja, welke consequenties verbindt hij hieraan?

De lumpsumsystematiek is het uitgangspunt voor de bekostiging, omdat schoolbesturen zo eigen keuzes kunnen maken die passen bij de eigen omstandigheden en uitdagingen. Dit betekent zeker niet dat zoveel mogelijk geld in de lumpsumbekostiging moet worden gestoken. Doelfinanciering is een mogelijkheid als middelen beoogd zijn voor een specifiek beleidsdoel dat politiek of maatschappelijk noodzakelijk wordt geacht en waar scholen op dit moment geen of te beperkte aandacht voor hebben. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor de middelen die nu met een aanvullende bekostigingsregeling worden verstrekt voor de professionalisering en begeleiding van startende leraren en schoolleiders en thuiszitters. Zo kan met afspraken over de verantwoording voor- én achteraf worden gestuurd op het beleid van scholen op deze onderwerpen. Het kader Doelfinanciering is een eerste aanzet voor richtlijnen wanneer beargumenteerd van het instrument lumpsum kan worden afgeweken.

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat de Minister nu met de PO-Raad, VO-raad, AVS29, CNV30, AOB31, FvOv32 en het Lerarencollectief tot afspraken is gekomen over de manier waarop de prestatieboxmiddelen de komende twee jaar ten gunste blijven komen aan de sector, op een manier die recht doet aan de autonomie van schoolbesturen, evenals aan hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van onderwijs. Ongeveer tweederde deel van de prestatieboxmiddelen wordt in het voortgezet onderwijs toegevoegd aan de lumpsum en het overige deel kunnen besturen in 2021 en 2022 inzetten voor het realiseren van nog niet behaalde doelstellingen uit het sectorakkoord vo. Kan de Minister nader toelichten in hoeverre deze verdeling toereikend is voor het realiseren van de verantwoordelijkheid van schoolbesturen voor de kwaliteit van het onderwijs?

Schoolbesturen ontvangen middelen vanuit de lumpsum om in te zetten voor het realiseren van kwaliteit in brede zin. De middelen vanuit de prestatiebox waren oorspronkelijk bedoeld om op de thema’s uit de sectorakkoorden extra kwaliteitsverbetering te realiseren. We zien dat dit op sommige thema’s voldoende is gelukt. De afspraak was dat deze middelen bij afloop van de akkoorden dan aan de lumpsum zouden worden toegevoegd. Aan deze afspraak houd ik mij dus. Op sommige thema’s is echter onvoldoende vooruitgang geboekt en wil ik met behulp van een nieuwe werkwijze hierop alsnog voortgang realiseren. Wanneer zou blijken dat in specifieke omstandigheden deze middelen ontoereikend zijn, hebben de schoolbesturen de ruimte ook middelen uit de lumpsum uit te geven aan deze doelen. Wanneer na twee jaar blijkt dat deze doelen in voldoende mate zijn behaald, zullen de middelen worden toegevoegd aan de lumpsum zodat hier blijvend aan gewerkt kan worden

De Minister staat voor ogen dat na deze twee jaar de afspraken door een nieuw kabinet kunnen worden bezien, opnieuw in samenspraak met vertegenwoordigers van leraren, schoolleiders en schoolbestuurders. De leden van de PvdA-fractie signaleren dat te vaak budget dat is bestemd voor onderwijs wordt uitgegeven aan overbodige overhead en dat schoolbesturen te vaak onderwijsgeld oppotten in onnodige reserves. Deelt de Minister de mening dat dit moet stoppen? Welke rol ziet hij hierbij voor de inspectie? Wat betekenen de afspraken die de Minister heeft gemaakt de komende tijd voor de mogelijkheden om binnen het budget voor onderwijs geld bestemd voor onderwijzend personeel, onderwijsachterstanden en zorgleerlingen beter te oormerken, zo vragen de voornoemde leden.

Door middel van de signaleringswaarde van de reserves, die door de inspectie is opgesteld, wordt inzichtelijk gemaakt of er sprake is van mogelijk bovenmatige reserve bij besturen. Schoolbesturen met mogelijk bovenmatig eigen vermogen moeten zich hierover verantwoorden. Dat is belangrijk omdat geld zoveel mogelijk terecht moet komen daar waar het voor bedoeld is.

Om handhaving mogelijk te maken op de reserves moet er een juridische basis liggen, dit is eind 2022 klaar zodat er over boekjaar 2023 mogelijk al gehandhaafd kan worden.

De bijgestelde aanwending van de prestatieboxmiddelen is zo ingericht dat over de besteding van de middelen gemeenschappelijke besluitvorming plaatsvind, waardoor deze middelen ook aan doelen worden besteed waarvoor ze zijn bestemd.

Het kader doelfinanciering biedt een handvat om middelen voor een specifiek doel in te zetten buiten de lumpsum. Omdat omstandigheden per school verschillen biedt lumpsum financiering uitkomst. De lumpsum biedt de schoolbesturen de mogelijkheid om het geld naar eigen inzicht aan te wenden, zolang er maar sprake is van doelmatige besteding.


  1. Kamerstuk 35 570-VIII, nr. 42↩︎

  2. MR: medezeggenschapsraad↩︎

  3. Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 33↩︎

  4. ALO: Lerarenopleiding Lichamelijke Opvoeding»↩︎

  5. AVS: Algemene Vereniging van Schoolleiders↩︎

  6. CNV: Christelijk Nationaal Vakverbond↩︎

  7. AOB: Algemene Onderwijsbond↩︎

  8. FvOv: de Federatie van Onderwijsvakorganisaties↩︎

  9. Inspectie van het Onderwijs, Technisch rapport leraren en schoolleiders, 2020↩︎

  10. Kamerstuk 35 570-VIII, nr. 42↩︎

  11. https://www.dus-i.nl/actueel/nieuws/2020/07/16/resultaten-iop↩︎

  12. VVE = voor- en vroegschoolse educatie; PO = primair onderwijs; VO = voortgezet onderwijs; MBO = middelbaar beroepsonderwijs; VAVO = voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, OE = overige educatie.↩︎

  13. https://www.onderwijsinspectie.nl/actueel/nieuws/2020/09/02/onderwijs-tijdens-covid-19-zorgen-voor-het-nieuwe-schooljaar↩︎

  14. https://nationaalcohortonderzoek.nl/lvs-project/↩︎

  15. https://www.nro.nl/corona-gerelateerd-onderwijsonderzoek↩︎

  16. Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 126↩︎

  17. Kamerstuk 31 497, nr. 372↩︎

  18. Kamerstuk 31 497, nr. 372↩︎

  19. Kamerstuk 31 497, nr. 371↩︎

  20. MR: medezeggenschapsraad↩︎

  21. Kamerstuk 31 497, nr. 372↩︎

  22. Regioplan, 2019: https://www.steunpuntpassendonderwijs-povo.nl/wp-content/uploads/2019/09/Analyse-en-impuls-thuiszittersaanpak-Regioplan.pdf Kohnstamm Instituut, 2019: https://kohnstamminstituut.nl/rapport/niet-thuisgeven/↩︎

  23. Kamerstuk 29 544, nr. 1019↩︎

  24. Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 33↩︎

  25. ALO: Lerarenopleiding Lichamelijke Opvoeding»↩︎

  26. Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 126↩︎

  27. Kamerstuk 31 497, nr. 372↩︎

  28. Kamerstuk 31 497, nr. 371↩︎

  29. AVS: Algemene Vereniging van Schoolleiders↩︎

  30. CNV: Christelijk Nationaal Vakverbond↩︎

  31. AOB: Algemene Onderwijsbond↩︎

  32. FvOv: de Federatie van Onderwijsvakorganisaties↩︎