Ontwikkeling derde geldstroom en beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Brief regering
Nummer: 2020D52761, datum: 2020-12-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31288-891).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 31288 -891 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.
Onderdeel van zaak 2020Z25148:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-01-12 15:15: Regeling van Werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-01-14 10:00: Procedurevergadering (videoconferentie) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-01-21 10:00: Extra-procedurevergadering commissie OCW Groslijst controversieel verklaren (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-01-28 10:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-10-14 10:00: Wetenschappelijke samenwerking met onvrije landen (Rondetafelgesprek), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2022-04-14 10:15: Procedurevergadering (hybride) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2022-04-21 13:10: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 891 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2020
Begin dit jaar heeft uw Kamer de motie van het lid Westerveld c.s. aangenomen waarin wordt verzocht om «onafhankelijk onderzoek naar de beïnvloeding van de derde geldstroom op wetenschappelijk onderzoek en een historisch overzicht betreffende de omvang van de derde geldstroom op te stellen».1 Ik heb het Rathenau Instituut verzocht mij bij de uitvoering van deze motie te ondersteunen, hetgeen heeft geresulteerd in het rapport Ontwikkeling derde geldstroom en beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek. Met deze brief doe ik u het rapport2 toekomen en geef ik u mijn reactie hierop. Hiermee geef ik uitvoering aan bovengenoemde motie.
Opdracht
Aan het Rathenau Instituut is gevraagd om op basis van beschikbare cijfers de historische ontwikkeling van de derde geldstroom in kaart te brengen. Verder is verzocht een synthese op te stellen waarmee inzichten uit onderzoeken en literatuur over (mogelijke) beïnvloeding van de derde geldstroom op wetenschappelijk onderzoek samen worden gebracht.
Het Rathenau Instituut heeft een helder en overzichtelijk rapport opgeleverd. Het rapport geeft een goed beeld van wat de ontwikkelingen zijn rondom de derde geldstroom en laat zien wat er bekend is over beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek door deze geldstroom. Het rapport maakt verder duidelijk dat beïnvloeding nuances kent en, afhankelijk van het perspectief, zowel gewenst als ongewenst kan zijn. Dit neemt echter niet weg dat ongewenste beïnvloeding voorkomen dient te worden. Vrijheid van meningsuiting, academische vrijheid en wetenschappelijk integriteit zijn immers een groot goed.
De derde geldstroom
De derde geldstroom bestaat uit meerdere vormen van financiering, die verschillend zijn van aard. Het Rathenau Instituut hanteert vier categorieën derde geldstromen: Nationale overheden, Bedrijven, Internationale organisaties en Overige non-profitorganisaties. Onder Nationale overheden vallen onder andere opdrachten vanuit de Nederlandse rijksoverheid, provincies en gemeenten. De categorie Bedrijven betreft bedrijven met een vestigingsadres in Nederland. In het buitenland gevestigde bedrijven vallen onder de typering Internationale organisaties, net als ook de onderzoeksmiddelen uit Europa, buitenlandse overheden en buitenlandse niet-gouvermentele organisaties. De categorie Overige non-profitorganisaties heeft betrekking op in Nederland gevestigde non-profitorganisaties.
Ontwikkelingen derde geldstroom
In de afgelopen tien jaar steeg het aandeel van de derde geldstroom ten opzichte van de totale universitaire inkomsten van 14,3% in 2008 naar 16,2% in 2018. Dit kwam onder meer door een stijging van middelen uit de derde geldstroomcategorieën Internationale organisaties (91%), Nationale overheden (50%) en Bedrijven (42%). Omdat ook de financiering uit de eerste en de tweede geldstroom in deze periode toenam, is het aandeel van de financiering van Bedrijven en Nationale overheden ten opzichte van de totale universitaire inkomsten de afgelopen tien jaar vrij constant gebleven (respectievelijk 4% en 3,7%). Het aandeel financiering uit Internationale organisaties steeg in deze periode van 3,5% naar 5%. Het Rathenau Instituut laat in het rapport zien dat het merendeel van de middelen die universiteiten ontvingen uit Internationale organisaties afkomstig was van het Europees kaderprogramma Horizon 2020.
Uit het rapport blijkt dat het belang van de derde geldstroom per universiteit sterkt verschilt, en oploopt tot 22% van de totale inkomsten. Ook het type financierder waar de derde geldstroom van afkomstig is, verschilt sterk per universiteit. De ene instelling ontvangt relatief veel geld uit Europa, terwijl een andere instelling juist veel inkomsten krijgt uit opdrachten van de overheid of non-profitorganisaties. Ook wanneer de wetenschapsgebieden met elkaar worden vergeleken, varieert de omvang van de derde geldstroom; binnen de gebieden Gezondheid en Techniek wordt verhoudingsgewijs een groot deel van de onderzoeksinzet gefinancierd door de derde geldstroom, terwijl dit bij Economie en Taal & Cultuur juist relatief klein is.
Beïnvloeding van derde geldstroom
Het rapport laat zien wat er bekend is over beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek. Op basis hiervan kunnen geen harde conclusies worden getrokken hoe vaak ongewenste beïnvloeding in Nederland voorkomt en of het toe- of afneemt. Het rapport geeft wel aan hoe groot de groep wetenschappers is die aangeeft ooit ongewenste beïnvloeding tijdens het werk te hebben ervaren (26%), of die voorbeelden kent van ongewenste beïnvloeding van onderzoek (38%), ongeacht of financiering uit de eerste, tweede of derde geldstroom afkomstig was. Het gaat dan bijvoorbeeld om druk om de onderzoeksopzet of de onderzoeksresultaten aan te passen. In de helft van deze gevallen is het onderzoek zonder aanpassingen afgemaakt en gepubliceerd. In de overige gevallen vond er aanpassing van het onderzoek plaats (27%), werd het onderzoek afgemaakt maar niet gepubliceerd (11%) of werd het onderzoek afgebroken (4%).
Wat de synthese in het rapport duidelijk maakt, is dat er rond ongewenste beïnvloeding een grote variëteit aan variabelen meespeelt. Zo kan beïnvloeding plaatsvinden vanuit de financier, maar ook vanuit de (verplichte) samenwerkingspartner, en zelfs vanuit de instelling of wetenschapper zelf (zelfcensuur). Ook kan beïnvloeding plaatsvinden in vrijwel elke fase van het onderzoek. Daarnaast beperkt eventuele beïnvloeding zich niet per se tot de derde geldstroom.
Het rapport maakt ook duidelijk dat de discussie met betrekking tot beïnvloeding voor een deel subjectief is. Wat door de een gezien wordt als ongewenste beïnvloeding, kan door de ander als gewenste kwaliteitsverbetering worden ervaren. Afstemming tussen opdrachtgever en opdrachtnemer vergroot de kans op dat het onderzoek kan inspelen op de behoeften van de samenleving en het bedrijfsleven. En dat zorgt weer voor relevanter onderzoek met meer maatschappelijke impact. Voor mij staat wel vast dat invloed op de opdracht en vraagformulering iets anders is dan beïnvloeding van het onderzoek zelf of de uitkomsten daarvan. De kans op ongewenste beïnvloeding in latere fases van een onderzoek is aanzienlijk groter.
Maatregelen
Niet alleen de onderzoeker, maar ook de financier heeft er baat bij als onderzoek betrouwbaar wordt uitgevoerd. Het is daarom aan de opdrachtgever en opdrachtnemer om samen een gezonde, wenselijke balans te vinden tussen onafhankelijkheid en betrokkenheid. De overheid, kennisinstellingen, onderzoekers en financiers hebben hierin ieder een eigen verantwoordelijkheid. Om deze verantwoordelijkheden vorm te geven, zijn verschillende kaders, regelingen en gedragscodes opgesteld. Voorbeelden hiervan zijn de Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid, de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit en de Gedragscode Integriteit Rijk.
Om dergelijke kaders, regelingen en gedragcodes daadwerkelijk effect te laten hebben op de onafhankelijkheid van onderzoek, is professioneel gedrag van betrokkenen noodzakelijk. Alle betrokkenen dienen vanuit de eigen rol bijbehorende verantwoordelijkheden te nemen en daarnaar te handelen. We moeten elkaar blijven aanspreken op rolvastheid, en spanningen en dilemma’s die er zijn, moeten bespreekbaar worden gemaakt. Alleen op die manier houden we het vertrouwen in de wetenschap hoog, ook wanneer het onderzoek wordt uitgevoerd met financiering uit de derde geldstroom.3
Tot slot
Het voorliggende rapport geeft een helder en overzichtelijk beeld van thema’s en aandachtspunten die spelen op het gebied van onderzoek uit de derde geldstroom. Het rapport verheldert waar het over gaat als we het hebben over termen als «derde geldstroom» en «ongewenste beïnvloeding». Ook maakt het rapport dilemma’s en spanningsvelden inzichtelijk.
Het rapport geeft geen aanleiding om aan te nemen dat er op dit moment een toename is van onderzoek waarbij er sprake zou zijn van ongewenste beïnvloeding. Wel maakt het rapport duidelijk dat het belangrijk is dat universiteiten bewuste en strategische keuzes blijven maken bij het samenwerken met externe partijen, zo dat ook in de toekomst het onderzoek, ongeacht de financieringsbron, onafhankelijk en betrouwbaar blijft.
Hoewel het rapport niet ingaat op financiering uit specifieke landen of bedrijven, vind ik het van belang om kort in te gaan op de eerder door het kabinet aangekondigde maatregelen om kennisinstellingen behulpzaam te zijn bij het maken van weloverwogen keuzes bij het aangaan van samenwerkingen met externe partijen uit het buitenland.4 Deze maatregelen hebben tot doel ongewenste kennisoverdracht en ongewenste beïnvloeding tegen te gaan. Zo wordt bijvoorbeeld samen met de sector een richtsnoer ontwikkeld die kennisinstellingen helpt inzichtelijk te maken waar op gelet moet worden bij het aangaan van internationale samenwerking. De herkomst van financiering zal hierin één van de criteria zijn. Tevens wordt een advies- en expertiseloket ingericht dat dient ter ondersteuning van kennisinstellingen bij het maken van een zorgvuldige afweging. Kennisinstellingen moeten hier terecht kunnen met vragen, informatieverzoeken, adviesverzoeken, maar ook melding kunnen maken van ongewenste kennisoverdracht en beïnvloeding. Tot slot helpen ook de andere aangekondigde maatregelen kennisinstellingen bewust om te gaan met internationale samenwerking en daarbij kritisch te kijken naar de herkomst van financiering en de voorwaarden die daaraan gesteld worden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven