Verslag van een schriftelijk overleg over strategische evaluatie lerarenbeleid (Kamerstuk 31511-40)
Beleidsdoorlichting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2020D52916, datum: 2020-12-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31511-47).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 31511 -47 Beleidsdoorlichting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Onderdeel van zaak 2020Z25206:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-01-12 15:15: Regeling van Werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-01-14 10:00: Procedurevergadering (videoconferentie) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-01-21 10:00: Extra-procedurevergadering commissie OCW Groslijst controversieel verklaren (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-01-25 10:00: Onderwijs en corona VIII, funderend onderwijs, leraren en examens (Notaoverleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2021-04-20 16:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
31 511 Beleidsdoorlichting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Nr. 47 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 18 december 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 15 september 2020 over de strategische evaluatie lerarenbeleid (Kamerstuk 31 511, nr. 40).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 oktober 2020 aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 16 december 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie,
Arends
Inhoud | blz. | ||
I | Vragen en opmerkingen uit de fracties | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de VVD-fractie | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de CDA-fractie | 2 | |
• | Inbreng van de leden van de D66-fractie | 3 | |
• | Inbreng van de leden van de SP-fractie | 3 | |
• | Inbreng van de leden van de PvdA-fractie | 3 | |
• | Inbreng van de leden van de SGP-fractie | 4 | |
II | Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media | 5 |
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de strategische evaluatie lerarenbeleid en hebben verder geen vragen.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief van de Ministers. Deze leden hebben nog enige vragen.
Allereerst vragen de leden of de Ministers kunnen aangeven wat de deelvragen zijn die worden gebruikt in de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (hierna: RPE) en in hoeverre al deze vragen gebruikt zullen worden in de beleidsdoorlichting of dat er een selectie uit de vragen gemaakt zal worden. Zijn de Ministers het met deze leden eens dat het de voorkeur verdient om alle deelvragen te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie vragen verder in hoeverre de beleidsdoorlichting niet alleen terugkijkt, maar ook concreet houvast biedt voor verbeteringen in de toekomst. Deze leden vragen tevens in hoeverre het ministerie bij het maken van nieuw beleid de beleidsvrijheid heeft om eventuele aanbevelingen uit deze beleidsdoorlichting naast zich neer te leggen
De voornoemde leden vragen of de Ministers kunnen aangeven aan welke eisen de beleidsdoorlichting volgens de RPE zal moeten voldoen en of de beleidsdoorlichting ook daadwerkelijk aan al deze eisen zal voldoen.
De leden van de CDA-fractie vragen of in de beleidsdoorlichting bijvoorbeeld ook wordt gekeken naar de omvang van de urennorm voor docenten, nut en noodzaak van strengere toelatingseisen tot de lerarenopleidingen, de manier waarop docenten hun werk organiseren en gebruik van digitale mogelijkheden om naast het systeem van de leraar voor de klas ook meer andere vormen van lesgeven en zelfstudie door leerlingen worden bekeken.
Tot slot vragen de voornoemde leden in hoeverre ook wordt gekeken in deze beleidsdoorlichting naar het beroep van docent op een mbo1-opleiding en het speciaal onderwijs en in hoeverre daar andere competenties nodig zijn dan in het primair en voortgezet onderwijs. Ook vragen deze leden of gekeken wordt naar in hoeverre leraren op scholen met relatief veel achterstandsleerlingen ook andere competenties nodig hebben of dat dit buiten de scope van de doorlichting valt.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de strategische evaluatie lerarenbeleid. Deze leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden lezen in de begroting van OCW dat voor 2021 het lerarenbeleid op de agenda staat voor een beleidsdoorlichting. Hierbij wordt een nieuwe methodiek gebruikt. Is de Minister voornemens om de beleidsdoorlichting van het lerarenbeleid aan alle eisen uit de RPE te laten voldoen? Zo nee, waarom niet? De voornoemde leden lezen dat het onderdeel van het tweede deel van de evaluatie een strategisch advies is voor toekomstig lerarenbeleid door onafhankelijke experts. Bovendien schrijft de Minister dat deze experts worden benaderd zodra de resultaten van de analyse gereed zijn. De leden vragen op basis van welke criteria deze experts worden gekozen.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de strategische evaluatie lerarenbeleid. Zij hebben daar nog enkele vragen over.
Thema’s beleidsevaluatie
Kan de Minister een lijst geven van de beleidsmaatregelen en beleidsinstrumenten die specifiek worden meegenomen in deze beleidsevaluatie. De leden van de SP-fractie vragen de Minister tevens of hij het eens is dat om het lerarenbeleid van de afgelopen jaren goed te kunnen evalueren, het noodzakelijk is dat het huidige lerarentekort bekend is. Zo ja, op welke wijze gaat hij ervoor zorgen dat de onderzoekers en de Kamer beschikking krijgen over deze informatie? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief. De beide Ministers schrijven in hun brief dat zij de beleidsdoorlichting van het lerarenbeleid via een nieuwe methodiek willen aanpakken, voortvloeiende uit de Rijksbrede Operatie Inzicht in Kwaliteit. Zij schrijven dat zij in de doorlichting onder andere deelvragen uit de RPE zullen gebruiken als leidraad. Menen beide Ministers dat de RPE niet van toepassing zou zijn op een doorlichting «nieuwe stijl», zo vragen de leden. Kunnen de voornoemde leden erop rekenen dat de beleidsdoorlichting van het lerarenbeleid alle deelvragen uit de RPE zal beantwoorden en dat deze regeling niet slechts wordt gebruikt als leidraad? Actuele ontwikkelingen bieden de kans om ook nieuwe accenten te leggen bij de evaluatie. De leden van de PvdA-fractie denken aan de omwenteling in de digitalisering van het onderwijs waarvoor de coronacrisis zorgde. Meer dan ooit bleek het belang van de digitale bekwaamheid van de docent. In slechts een paar dagen tijd wist ook menig «digi-criticus» het roer helemaal om te gooien en de lessen te digitaliseren. Dat ging echter niet helemaal vanzelf, want hoewel de meeste docenten voldoende bedreven zijn als het gaat om de het digitale verwerking van de administratieve werkzaamheden, de cijferadministratie, het bijhouden van een logboek, vraagt het lesgeven op afstand andere didactische vaardigheden en een hoge mate van digitale geletterdheid van de docent. Voor het behalen van een digitaal rijbewijs kan een docent de Lerarenbeurs of een persoonlijk budget inzetten. Echter, van de Lerarenbeurs is in 2020 € 28 miljoen geïnvesteerd in de aanpak van het lerarentekort waardoor vele docenten niet konden werken aan hun professionalisering. De hoogte van het persoonlijk budget is afhankelijk van de jaartaak van de docent. Een docent met een kleine jaartaak heeft dus minder geld te besteden aan zijn professionalisering terwijl het in het kader van de digitale bekwaamheid van belang is dat iedereen bekwaam is. In hoeverre kunnen ook zulke vraagstukken aan bod komen bij de strategische evaluatie nieuwe stijl die de Ministers voor ogen staat?
Hoewel veel leerlingen het sociale aspect misten tijdens het ontbreken van de fysieke lessen, kende de lessen op afstand ook voordelen en zijn er zelfs leerlingen die erin slaagden juist hun cijfers te verbeteren. Minder prikkels, leraren die sneller tot de kern komen en meer autonomie worden hierin wel genoemd als grote voordelen. Bovendien vormt deze manier van werken voor sommige leerlingen een betere voorbereiding op het vervolgonderwijs waarin een grote mate van zelfstandigheid wordt gevraagd. Kan de strategische evaluatie straks wellicht ook een antwoord geven op de vraag of de lerarenopleiding zó ingericht kan worden dat docenten bij hun specialisatie kiezen voor een verdieping als digitale docent of juist een docent die zich richt op zijn taak als fysieke docent?
De leden van de PvdA-fractie denken bij actuele ontwikkelingen ook aan de gewelddadige dood van George Floyd, die mede in Nederland heeft geleid tot een momentum om te spreken over de aanwezigheid van discriminatie en racisme in onze samenleving. In hoeverre kan ook de strategische evaluatie in beeld brengen of docenten, voordat zij de leerlingen gaan of laten scholen over deze onderwerpen, zelf hierin worden geschoold?
De leden van de PvdA-fractie vinden dat ieder kind zeker moet zijn van de beste leraar voor de klas. Indien deze echter ontbreekt, dan zullen sommige ouders kunnen uitwijken naar schaduwonderwijs, terwijl andere ouders zich dat niet kunnen veroorloven. Tot slot vragen zij in hoeverre ook huiswerkbegeleiding binnen en buiten de school zal worden betrokken bij de strategische evaluatie.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
Inleiding
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voorgenomen opzet van de beleidsevaluatie leraren. Deze leden lezen dat bij de evaluatie over de beleidsartikelen van het departement heen zal worden gekeken. Zij vragen in hoeverre het bij de evaluatie van dit beleid ook wenselijk en nodig kan zijn om verbanden te bezien met het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zodat een integraal beeld ontstaat van scholing en ontwikkeling van personeel.
Leraar, aantrekkelijk beroep
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat bij de evaluatie veel aandacht uitgaat naar de arbeidsvoorwaarden die aantrekkelijk genoeg moeten zijn. Deze leden vragen echter of ook voldoende aandacht is voor het perspectief op de trajecten die zij-instromers moeten doorlopen. Wat werkt daarin belemmerend en wat werkt daarin stimulerend? Het thema opleiden van leraren zou een onlosmakelijk onderdeel moeten vormen van de beleidsevaluatie. Zij vragen eveneens in hoeverre nieuwe, hybride vormen van samenwerking tussen scholen en externen en innovaties in het onderwijsproces onderdeel zijn van het onderzoek.
Thema’s
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre ook de werkdruk en de inzet op duurzame inzetbaarheid onderdeel uitmaken van het onderzoek, evenals de behoefte aan flexibiliteit en de mogelijkheden om te stapelen en welke rol vergelijkingen met andere landen benut worden voor het uitvoeren van een effectstudie. Deze leden wijzen erop dat de werkdruk in het onderwijs in recente rapporten over de arbeidsmarkt (onder meer WRR2, «Het betere werk. De nieuwe maatschappelijke opdracht») uitdrukkelijk benoemd wordt en dat juist het perspectief van buiten het onderwijs verrijkend kan zijn, in aanvulling op de inbreng van Van Vroonhoven.
II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Allereerst willen we de leden van de vaste commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bedanken voor het stellen van hun vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van onze brief. Allereerst vragen de leden of wij kunnen aangeven wat de deelvragen zijn die worden gebruikt in de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (hierna: RPE) en in hoeverre al deze vragen gebruikt zullen worden in de beleidsdoorlichting of dat er een selectie uit de vragen gemaakt zal worden. Zijn de Ministers het met deze leden eens dat het de voorkeur verdient om alle deelvragen te gebruiken? Zo nee, waarom niet? De leden van de CDA-fractie vragen verder in hoeverre de beleidsdoorlichting niet alleen terugkijkt, maar ook concreet houvast biedt voor verbeteringen in de toekomst. Deze leden vragen tevens in hoeverre het ministerie bij het maken van nieuw beleid de beleidsvrijheid heeft om eventuele aanbevelingen uit deze beleidsdoorlichting naast zich neer te leggen. De leden vragen ook of de Ministers kunnen aangeven aan welke eisen de beleidsdoorlichting volgens de RPE zal moeten voldoen en of de beleidsdoorlichting ook daadwerkelijk aan al deze eisen zal voldoen.
De beleidsdoorlichting Lerarenbeleid wordt aangepakt via de beleidsevaluatie nieuwe stijl «Inzicht in Kwaliteit». Het biedt daardoor nog meer mogelijkheden om vooruit te kijken en zo het beleid van de toekomst vorm te geven. In deze beleidsevaluatie wordt, net zoals in de beleidsdoorlichting oude stijl, teruggeblikt op de doeltreffendheid van het lerarenbeleid van de afgelopen jaren. In onderdeel 1, de terugblikkende analyse, wordt alleen gebruik gemaakt van bestaand onderzoeksmateriaal en daarbij komen alle deelvragen uit de RPE aan bod (zie bijlage 1 voor de volledige lijst met deelvragen). Daarmee voldoet de beleidsdoorlichting aan alle eisen die daarvoor in de RPE zijn gesteld. Wanneer de terugblikkende analyse gereed is, wordt een aantal externe deskundigen om advies gevraagd voor toekomstig lerarenbeleid. In hoeverre deze adviezen zullen worden opgevolgd is mede afhankelijk van een nieuw kabinet.
De leden van de CDA-fractie vragen of in de beleidsdoorlichting bijvoorbeeld ook wordt gekeken naar de omvang van de urennorm voor docenten, nut en noodzaak van strengere toelatingseisen tot de lerarenopleidingen, de manier waarop docenten hun werk organiseren en gebruik van digitale mogelijkheden om naast het systeem van de leraar voor de klas ook meer andere vormen van lesgeven en zelfstudie door leerlingen worden bekeken.
De terugblikkende analyse richt zich vooral op de vraag in hoeverre het beleid en de daarbij gebruikte beleidsinstrumenten om meer leraren aan te trekken en/of te behouden en de professionele ontwikkeling van de «zittende» leraren te bevorderen, doelmatig en effectief zijn geweest. De beleidsevaluatie richt zich niet op hoe scholen hun onderwijs organiseren. Daar gaan zij zelf over. Ook de urennorm maakt geen deel uit van de terugblikkende analyse. Daarop is in de periode 2013–2020 door OCW geen beleid gevoerd. Over de werktijd van leraren maken de sociale partners afspraken in de cao. De evaluatie richt zich minder op het opleiden van leraren. Deze beleidsdoorlichting richt zich alleen op beleidsmaatregelen die genomen zijn in het primair en voortgezet onderwijs. Evaluatie van de lerarenopleidingen valt niet onder de beleidsevaluatie.
Het tweede onderdeel van de evaluatie is een strategisch advies voor toekomstig lerarenbeleid door onafhankelijke experts. Voor hun advies maken zij onder andere gebruik van de terugblikkende beleidsanalyse, maar ook van andere adviezen en analyses. De onafhankelijke experts kunnen het aspect van de urennorm eventueel betrekken bij het advies voor toekomstig lerarenbeleid.
Tot slot vragen de voornoemde leden in hoeverre ook wordt gekeken in deze beleidsdoorlichting naar het beroep van docent op een mbo3-opleiding en het speciaal onderwijs en in hoeverre daar andere competenties nodig zijn dan in het primair en voortgezet onderwijs. Ook vragen deze leden of gekeken wordt naar in hoeverre leraren op scholen met relatief veel achterstandsleerlingen ook andere competenties nodig hebben of dat dit buiten de scope van de doorlichting valt.
Deze beleidsdoorlichting richt zich alleen op beleidsmaatregelen die genomen zijn in het primair en voortgezet onderwijs. Leraren die werken op een mbo-instelling worden in deze evaluatie niet meegenomen. Over begrotingsartikel 4 (Beroeps- en volwasseneneducatie) is in 2019 een beleidsevaluatie uitgevoerd.
Indien onderzoeksgegevens beschikbaar zijn over specifieke beleidsmaatregelen die in de periode 2013–2020 genomen zijn voor leraren in het speciaal onderwijs dan worden die meegenomen in de terugblikkende analyse. Dit geldt ook voor maatregelen specifiek voor leraren die werken op scholen met relatief veel achterstandsleerlingen. Eventueel kunnen de onafhankelijke experts dit aspect ook meenemen in het advies voor toekomstig lerarenbeleid.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de strategische evaluatie lerarenbeleid. De leden lezen in de begroting van OCW dat voor 2021 het lerarenbeleid op de agenda staat voor een beleidsdoorlichting. Hierbij wordt een nieuwe methodiek gebruikt. Zij vragen of de Minister voornemens is om de beleidsdoorlichting van het lerarenbeleid aan alle eisen uit de RPE te laten voldoen? Zo nee, waarom niet? De voornoemde leden lezen dat het onderdeel van het tweede deel van de evaluatie een strategisch advies is voor toekomstig lerarenbeleid door onafhankelijke experts. De leden vragen op basis van welke criteria deze experts worden gekozen.
In de terugblikkende analyse komen alle deelvragen uit de RPE aan bod. Zie bijlage 1 voor de volledige lijst met deelvragen. Daarmee voldoet de beleidsdoorlichting aan alle eisen die daarvoor in de RPE zijn gesteld. Het lerarenbeleid is zeer breed en omvat alle aspecten van het lerarenberoep Voor veel van deze deelaspecten is specifieke kennis vereist. Vooral de uitkomsten van de terugblikkende analyse zullen bepalend zijn voor de keuze van de onafhankelijke experts. Vandaar dat pas na de afronding van het rapport, onafhankelijke experts gevraagd worden om advies te geven voor toekomstig lerarenbeleid.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de strategische evaluatie lerarenbeleid. Zij hebben daar nog enkele vragen over. Kunnen de Ministers een lijst geven van de beleidsmaatregelen en beleidsinstrumenten die specifiek worden meegenomen in deze beleidsevaluatie. De leden van de SP-fractie vragen tevens of zij het eens zijn dat om het lerarenbeleid van de afgelopen jaren goed te kunnen evalueren, het noodzakelijk is dat het huidige lerarentekort bekend is. Zo ja, op welke wijze gaan zij ervoor zorgen dat de onderzoekers en de Kamer beschikking krijgen over deze informatie? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.
De centrale vraag van de beleidsevaluatie is in hoeverre het beleid en de daarbij gebruikte beleidsinstrumenten, die zijn ingezet in de periode 2013–2020 om meer leraren aan te trekken en/of te behouden en de professionele ontwikkeling van de «zittende» leraren te bevorderen, doelmatig en effectief zijn geweest. Het is helaas nog niet mogelijk om een specifieke lijst met beleidsmaatregelen en beleidsinstrumenten te geven die meegenomen worden in de beleidsevaluatie. Het onderzoeksbureau dat de terugblikkende analyse in opdracht van het Ministerie van OCW maakt, is op dit moment bezig met een inventarisatie van alle beleidsmaatregelen die in de periode 2013–2020 zijn genomen en waarvoor een grote diversiteit aan beleidsinstrumenten is ingezet.
De leden van SP-fractie vragen of het noodzakelijk is dat het huidige lerarentekort bekend is om het lerarenbeleid van de afgelopen jaren goed te evalueren. Zoals de leden van de SP-fractie weten wordt er aan gewerkt om het lerarentekort in beeld te brengen maar is dit complex. Eigenlijk is de enige manier om het actuele tekort beter in beeld te krijgen een uitvraag onder scholen. Maar een uitvraag zorgt voor grote administratieve lasten voor scholen en voor mogelijk subjectieve uitkomsten door verschillen in interpretatie. In de G5 is er nu een pilot. Alle scholen in het primair onderwijs in de G5 geven op 1 oktober 2020 en op 1 februari 2021 aan hoe groot het tekort op hun school is. Hiermee wordt inzicht verkregen in zowel de openstaande vacatures als de meer verborgen tekorten. Dit wordt georganiseerd samen met de schoolbesturen en gemeenten. Op basis van de uitkomsten van deze pilot wordt een besluit genomen over uitbreiding naar de rest van het land en de andere sectoren. Dit besluit wordt in het voorjaar van dit schooljaar genomen. Uw Kamer is op 9 december 2020 nader geïnformeerd over de inspanningen om de tekorten in beeld te krijgen.4
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief. De beide Ministers schrijven in hun brief dat zij de beleidsdoorlichting van het lerarenbeleid via een nieuwe methodiek willen aanpakken, voortvloeiende uit de Rijksbrede Operatie Inzicht in Kwaliteit. Zij schrijven dat zij in de doorlichting onder andere deelvragen uit de RPE zullen gebruiken als leidraad. Menen beide Ministers dat de RPE niet van toepassing zou zijn op een doorlichting «nieuwe stijl», zo vragen de leden. Kunnen de voornoemde leden erop rekenen dat de beleidsdoorlichting van het lerarenbeleid alle deelvragen uit de RPE zal beantwoorden en dat deze regeling niet slechts wordt gebruikt als leidraad?
Bij deze beleidsdoorlichting «nieuwe stijl» is de RPE van toepassing. In de terugblikkende analyse komen alle deelvragen uit de RPE aan bod. Zie bijlage 1 voor de volledige lijst met deelvragen. Daarmee voldoet de beleidsdoorlichting aan de eisen die daarvoor in de RPE zijn gesteld.
Actuele ontwikkelingen bieden de kans om ook nieuwe accenten te leggen bij de evaluatie. De leden van de PvdA-fractie denken aan de omwenteling in de digitalisering van het onderwijs waarvoor de coronacrisis zorgde. Meer dan ooit bleek het belang van de digitale bekwaamheid van de docent. In slechts een paar dagen tijd wist ook menig «digi-criticus» het roer helemaal om te gooien en de lessen te digitaliseren. Dat ging echter niet helemaal vanzelf, want hoewel de meeste docenten voldoende bedreven zijn als het gaat om de het digitale verwerking van de administratieve werkzaamheden, de cijferadministratie, het bijhouden van een logboek, vraagt het lesgeven op afstand andere didactische vaardigheden en een hoge mate van digitale geletterdheid van de docent. Voor het behalen van een digitaal rijbewijs kan een docent de Lerarenbeurs of een persoonlijk budget inzetten. Echter, van de Lerarenbeurs is in 2020 € 28 miljoen geïnvesteerd in de aanpak van het lerarentekort waardoor vele docenten niet konden werken aan hun professionalisering. De hoogte van het persoonlijk budget is afhankelijk van de jaartaak van de docent. Een docent met een kleine jaartaak heeft dus minder geld te besteden aan zijn professionalisering terwijl het in het kader van de digitale bekwaamheid van belang is dat iedereen bekwaam is. In hoeverre kunnen ook zulke vraagstukken aan bod komen bij de strategische evaluatie nieuwe stijl die de Ministers voor ogen staat?
De coronacrisis heeft grote gevolgen gehad voor het onderwijs en heeft dat ook nog steeds. Dat leraren over goede digitale vaardigheden beschikken is erg belangrijk.
De professionele ontwikkeling van leraren is in de periode 2013–2020 één van de belangrijkste pijlers van het lerarenbeleid. Leraren dienen zich echter ook in de toekomst continu te kunnen blijven ontwikkelen. Dat is essentieel voor de kwaliteit van het onderwijs. Daarom is professionele ontwikkeling, samen met de daarvoor beschikbare budgetten en de ingezette beleidsinstrumenten één van de twee kernthema’s van deze beleidsevaluatie. Maar er zal ook aandacht besteed worden aan de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken partijen, waaronder het Ministerie van OCW, de sociale partners en de schoolbesturen. Zo stelt bijvoorbeeld het Ministerie van OCW de middelen beschikbaar, maken de sociale partners afspraken in de cao over de tijd en middelen die beschikbaar zijn voor professionalisering en maken schoolleiders daarover afspraken met hun individuele leraren.
Hoewel veel leerlingen het sociale aspect misten tijdens het ontbreken van de fysieke lessen, kende de lessen op afstand ook voordelen en zijn er zelfs leerlingen die erin slaagden juist hun cijfers te verbeteren. Minder prikkels, leraren die sneller tot de kern komen en meer autonomie worden hierin wel genoemd als grote voordelen. Bovendien vormt deze manier van werken voor sommige leerlingen een betere voorbereiding op het vervolgonderwijs waarin een grote mate van zelfstandigheid wordt gevraagd. Kan de strategische evaluatie straks wellicht ook een antwoord geven op de vraag of de lerarenopleiding zó ingericht kan worden dat docenten bij hun specialisatie kiezen voor een verdieping als digitale docent of juist een docent die zich richt op zijn taak als fysieke docent?
Lerarenopleidingen kunnen en zullen aandacht besteden in het curriculum aan zowel het vormgeven als uitvoeren van zowel fysiek als digitaal onderwijs. De vraag of hiervoor specialisaties en/of nieuwe opleidingen ingericht moeten worden, is aan de opleidingen/ instellingen zelf.
De beleidsevaluatie richt zich vooral op de thema’s «aantrekken en behoud van leraren» en de professionele ontwikkeling van de «zittende» leraren. Het opleiden van leraren is ook een belangrijk onderdeel van het lerarenbeleid. Bij de terugblikkende analyse richten we ons echter minder op dit thema. We gaan er overigens wel vanuit dat de externe deskundigen de gevolgen van de coronacrises op het toekomstige lerarenbeleid in het strategische advies (onderdeel 2 van deze evaluatie) zullen betrekken.
De leden van de PvdA-fractie denken bij actuele ontwikkelingen ook aan de gewelddadige dood van George Floyd, die mede in Nederland heeft geleid tot een momentum om te spreken over de aanwezigheid van discriminatie en racisme in onze samenleving. In hoeverre kan ook de strategische evaluatie in beeld brengen of docenten, voordat zij de leerlingen gaan of laten scholen over deze onderwerpen, zelf hierin worden geschoold?
In de terugblikkende analyse wordt vooral gekeken in hoeverre het lerarenbeleid en de daarbij gebruikte beleidsinstrumenten in de periode 2013–2020 doelmatig en effectief zijn geweest. De inhoud van de professionaliseringsactiviteiten maakt geen onderdeel uit van de beleidsevaluatie. Daarover gaan de individuele scholen. Leraren kunnen afspraken maken met hun schoolleider of zij op het gebied van racisme en discriminatie nadere scholing nodig hebben. Overigens kunnen en zullen lerarenopleidingen aandacht besteden aan deze onderwerpen in het curriculum.
De leden van de PvdA-fractie vinden dat ieder kind zeker moet zijn van de beste leraar voor de klas. Indien deze echter ontbreekt, dan zullen sommige ouders kunnen uitwijken naar schaduwonderwijs, terwijl andere ouders zich dat niet kunnen veroorloven. Zij vragen in hoeverre ook huiswerkbegeleiding binnen en buiten de school zal worden betrokken bij de strategische evaluatie.
De beleidsevaluatie richt zich op het lerarenbeleid dat gevoerd door het Ministerie van OCW gevoerd is in de periode 2013–2020. Huiswerkbegeleiding maakt daar geen onderdeel van uit.
De leden van de SGP-fractie lezen dat bij de evaluatie over de beleidsartikelen van het departement heen zal worden gekeken. Zij vragen in hoeverre het bij de evaluatie van dit beleid ook wenselijk en nodig kan zijn om verbanden te bezien met het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zodat een integraal beeld ontstaat van scholing en ontwikkeling van personeel.
De terugblikkende beleidsanalyse heeft alleen betrekking op de beleidsartikelen van het Ministerie van OCW. Mogelijk dat de onafhankelijke experts beleid waarvoor het Ministerie van SZW primair verantwoordelijk is, wel bij het advies voor toekomstig lerarenbeleid betrekken.
De leden van de SGP-fractie begrijpen dat bij de evaluatie veel aandacht uitgaat naar de arbeidsvoorwaarden die aantrekkelijk genoeg moeten zijn. Deze leden vragen echter of ook voldoende aandacht is voor het perspectief op de trajecten die zij-instromers moeten doorlopen. Wat werkt daarin belemmerend en wat werkt daarin stimulerend? Het thema opleiden van leraren zou een onlosmakelijk onderdeel moeten vormen van de beleidsevaluatie. Zij vragen eveneens in hoeverre nieuwe, hybride vormen van samenwerking tussen scholen en externen en innovaties in het onderwijsproces onderdeel zijn van het onderzoek.
In de terugblikkende beleidsanalyse richten we ons minder op het thema «opleiden van leraren». Zij-instroom maakt echter wel onderdeel uit van de beleidsanalyse. We verwachten binnenkort de eerste resultaten van een tweetal onderzoeken naar dit thema. Deze worden vermeld in de Lerarenbrief die uw Kamer binnenkort ontvangt.
Tot slot vragen de leden van de SGP-fractie in hoeverre ook de werkdruk en de inzet op duurzame inzetbaarheid onderdeel uitmaken van het onderzoek, evenals de behoefte aan flexibiliteit en de mogelijkheden om te stapelen en welke rol vergelijkingen met andere landen benut worden voor het uitvoeren van een effectstudie. Deze leden wijzen erop dat de werkdruk in het onderwijs in recente rapporten over de arbeidsmarkt (onder meer WRR5, «Het betere werk. De nieuwe maatschappelijke opdracht») uitdrukkelijk benoemd wordt en dat juist het perspectief van buiten het onderwijs verrijkend kan zijn, in aanvulling op de inbreng van Van Vroonhoven.
Het aantrekken en behouden van leraren is één van de twee kernthema’s van de beleidsevaluatie. Werkdruk en duurzame inzetbaarheid zijn onderwerpen die daar nauw mee verbonden zijn. Beleidsmaatregelen die het Ministerie van OCW op dit terrein heeft genomen maken onderdeel uit van de evaluatie. Indien mogelijk en relevant wordt bij de beleidsevaluatie gebruik gemaakt van internationale vergelijkingen.
Op dit moment werkt de commissie Onderwijsbevoegdheden, onder voorzitterschap van de heer Zevenbergen, aan een advies over de inrichting van bevoegdheden in het onderwijs. De commissie levert het eerste deel van haar advies in januari 2021 op, het tweede deel volgt in het voorjaar van 2021. De onafhankelijke experts kunnen daarmee ook de uitkomsten van deze commissie gebruiken als input voor hun advies voor toekomstig lerarenbeleid. Dat geldt ook voor het rapport van de WRR.
Bijlage: Overzicht van vragen beleidsdoorlichting
1. Welk(e) artikel(en) (onderdeel of onderdelen) wordt of worden behandeld in de beleidsdoorlichting?
2. Indien van toepassing: wanneer worden / zijn de andere artikelonderdelen doorgelicht?
3. Wat was de aanleiding voor het beleid? Is deze aanleiding nog actueel?
4. Wat is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid?
5. Wat is de aard en samenhang van de ingezette instrumenten?
6. Met welke uitgaven gaat het beleid gepaard, inclusief kosten op andere terreinen of voor andere partijen?
7. Wat is de onderbouwing van de uitgaven? Hoe zijn deze te relateren aan de componenten volume/gebruik en aan prijzen/tarieven?
8. Welke evaluaties (met bronvermelding) zijn uitgevoerd, op welke manier is het beleid geëvalueerd en om welke redenen?
9. Welke beleidsonderdelen zijn (nog) niet geëvalueerd? Inclusief uitleg over de mogelijkheid en onmogelijkheid om de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid in de toekomst te evalueren.
10. In hoeverre maakt het beschikbare onderzoeksmateriaal uitspraken over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleidsterrein mogelijk?
11. Zijn de doelen van het beleid gerealiseerd?
12. Hoe doeltreffend is het beleid geweest? Zijn er positieve en/of negatieve neveneffecten?
13. Hoe doelmatig is het beleid geweest?
14. Welke maatregelen kunnen worden genomen om de doelmatigheid en doeltreffendheid verder te verhogen?
15. In het geval dat er significant minder middelen beschikbaar zijn (-/- circa 20% van de middelen op het (de) beleidsartikel(en)), welke beleidsopties zijn dan mogelijk?