[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelatingsbeleid en toegankelijkheid in het funderend onderwijs

Primair Onderwijs

Brief regering

Nummer: 2020D53580, datum: 2020-12-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31293-572).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31293 -572 Primair Onderwijs.

Onderdeel van zaak 2020Z25515:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

31 293 Primair Onderwijs

31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 572 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2020

Ouders en leerlingen hebben in Nederland veel vrijheid in het kiezen van een school. Door de vrijheid van onderwijs bestaat een grote diversiteit binnen het scholenaanbod. Op grond van diezelfde vrijheid van onderwijs kunnen scholen toelatingsbeleid voeren. Dat toelatingsbeleid van scholen raakt, naast de vrijheid van onderwijs, ook aan de keuzevrijheid van ouders, aan segregatie en aan de zorgplicht voor passend onderwijs. Dit zijn belangrijke en actuele vraagstukken. Daarom is het nodig om zicht te hebben op de praktijk van het toelatingsbeleid. Afgezien van een meting uit 2004 was er geen informatie of onderzoek beschikbaar over of en zo ja hoe scholen toelatingsbeleid voeren en welke gevolgen dit heeft voor ouders, leerlingen en de samenstelling van scholen. Daarom heb ik het initiatief genomen een breed onderzoek naar toelatingsbeleid in het primair en voortgezet onderwijs te laten doen. Bijgaand bied ik u dit onderzoek aan1. In het eerste deel van deze brief ga ik nader in op het onderzoek en de maatregelen die ik naar aanleiding daarvan ga treffen. In het tweede deel van de brief ga ik in op de motie van het lid Kwint over identiteitsverklaringen.2

1. Onderzoek naar toelatingsbeleid en toegankelijkheid

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat scholen over het algemeen op een goede en integere manier omgaan met toelating van leerlingen, maar ook dat er ruimte voor verbetering is in het functioneren van het toelatingsbeleid en de zorgplicht. Bepaalde groepen ouders en leerlingen worden op dit moment soms benadeeld. Het rapport geeft concrete aangrijpingspunten om dit te verbeteren, onder andere door de bekendheid en duidelijkheid van toelatingsbeleid te vergroten. Daar wil ik mij voor inzetten. Ook blijkt dat slechts een klein aantal scholen denominatief toelatingsbeleid voert. Daar ga ik verderop in de brief nader op in.

Met deze brief informeer ik u allereerst over het bestaande wettelijk kader. Vervolgens schets ik een algemeen beeld, ga ik in op de resultaten van dit onderzoek en op de vervolgstappen die ik op basis hiervan zal nemen.

1.1 Aanmelding, toelating en inschrijving: het wettelijk kader3

In de sectorwetten is geregeld dat de beslissing over toelating en weigering van leerlingen bij het bevoegd gezag berust.4 Dat betekent dat scholen toelatingsbeleid mogen voeren. Dat kan bijvoorbeeld gaan om toelatingsbeleid op grond van denominatie, maar ook loting en voorrangsregels bij overaanmelding vallen hieronder. Hierbij is altijd van belang dat het toelatingsbeleid consequent wordt gevoerd en het transparant is. Aan toelatingsbeleid voor bijzondere scholen op grond van denominatie zijn in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) nadere regels gesteld.5 Daar ga ik in het tweede deel van deze brief nader op in.

In de sectorwetten is ook geregeld dat ouders hun kind schriftelijk moeten aanmelden voor toelating. Ouders kunnen hun kind aanmelden vanaf het moment dat het kind 3 jaar is. Op jongere leeftijd kan namelijk nog onvoldoende worden ingeschat of een kind extra ondersteuning nodig heeft in het kader van passend onderwijs. Vanaf het moment dat ouders hun kind aanmelden, gaat ook de zorgplicht voor passend onderwijs van het bevoegd gezag in. Deze zorgplicht betekent dat het bevoegd gezag de verplichting heeft om te beoordelen of een leerling extra ondersteuning nodig heeft, te onderzoeken hoe de school de benodigde doeltreffende aanpassing kan verrichten en, indien dit een onevenredige belasting vormt, zorgen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten.

Sommige scholen werken met vooraanmelding. Een vooraanmelding heeft geen wettelijke basis en een school kan op basis van een vooraanmelding geen toelatingsbesluit nemen. Er dient altijd een aanmelding plaats te vinden vanaf het moment dat het kind 3 jaar is en een vooraanmelding kan dus niet automatisch worden omgezet in een aanmelding. Bij een vooraanmelding gaat de zorgplicht dus nog niet in.

De bedoeling van een aanmelding is dat ouders schriftelijk interesse tonen in de school voor hun kind. Het bevoegd gezag neemt vervolgens zo snel mogelijk, maar binnen zes weken een besluit over toelating. Deze termijn kan met maximaal vier weken worden verlengd. Als de toelatingsbeslissing positief is, vindt inschrijving op de betreffende school plaats. Als de toelatingsbeslissing negatief is, en een leerling dus wordt geweigerd, kunnen ouders daartegen juridische stappen kunnen ondernemen.

1.2 Algemeen beeld toelatingsbeleid

Het onderzoek «Alle scholen toegankelijk: een open deur? Toelatingsbeleid en toegankelijkheid in het funderend onderwijs» heeft op verschillende manieren het toelatingsbeleid en de toegankelijkheid van scholen in het primair en voortgezet onderwijs onderzocht.6 Het onderzoek bestond uit een literatuurstudie, een analyse van schoolgidsen, interviews met sleutelinformanten, ouders en scholen en enquêtes onder zo’n 800 scholen en 6.000 ouders.

Het onderzoeksrapport laat zien dat het toelatingsbeleid over het algemeen goed werkt, maar dat op een aantal plekken ruimte voor verbetering is in het functioneren van het toelatingsbeleid en daarmee ook van de zorgplicht. Zo blijkt dat toelatingsbeleid er toe kan leiden dat de keuzevrijheid niet voor alle ouders even groot is en ook de zorgplicht niet altijd even goed functioneert. Deze onderzoeksresultaten zal ik in de volgende paragraaf toelichten. Het niet goed functioneren van toelatingsbeleid en de zorgplicht kan op zijn beurt weer een bijdrage leveren aan segregatie in het onderwijs. Het verbeteren van toelatingsbeleid zou dus kunnen bijdragen aan het verminderen van segregatie in het onderwijs en het beter laten functioneren van de zorgplicht passend onderwijs. Laat ik wel benadrukken dat we met verbeteringen in het toelatingsbeleid de segregatie in het onderwijs of de problemen rondom de zorgplicht niet opeens zullen oplossen. Dit zijn brede onderwijsvraagstukken die verder strekken dan het toelatingsbeleid en op meerdere vlakken aandacht vereisen, waaronder in de beleidsagenda segregatie en de evaluatie passend onderwijs. Dat laat onverlet dat ik het belang van verbetering binnen toelatingsbeleid ten volle onderschrijf.

1.3 Resultaten onderzoek: te weinig bekendheid, duidelijkheid en transparantie

Voor het uitoefenen van hun keuzevrijheid is het voor ouders en leerlingen van belang dat scholen helder communiceren over aanmelding, toelating, weigering en inschrijving. Er valt winst te behalen op het gebied van de bekendheid en duidelijkheid van de stappen die leiden van interesse in een school tot daadwerkelijke inschrijving van een leerling, inclusief de mogelijkheden om juridische stappen te ondernemen tegen een weigeringsbesluit. Het is belangrijk dat voor iedereen helder is wat de formele procedure is rondom toelating en welke rechten en plichten daarmee gemoeid zijn. Natuurlijk moet er ruimte zijn voor een informeel, verkennend gesprek wanneer ouders en leerlingen geïnteresseerd zijn in een school. Maar omdat het uiteindelijk gaat om de daadwerkelijke formele inschrijving, moeten ouders en leerlingen vanaf het begin van hun schoolkeuzetraject weten waar ze aan toe zijn en wat er wel en niet mag.

Het rapport signaleert dat lang niet alle ouders bekend zijn met de regels omtrent het toelatingsbeleid van de school. Het toelatingsbeleid staat bij een derde van de scholen in het primair onderwijs en een vijfde van de scholen in het voortgezet onderwijs niet op schrift. Als ouders wél bekend zijn met het toelatingsbeleid van de school, vindt het overgrote deel van de ouders deze regels helder. Uit de analyse blijkt overigens ook dat ongeveer een derde van de scholen niet expliciet duidelijk maakt dat de ouderbijdrage vrijwillig is. Ouders ervaren deze ouderbijdrage ook geregeld als verplicht, terwijl dit niet het geval is.

Vier op de tien scholen in het funderend onderwijs weigert weleens een leerling vanwege beperkte toelatingscapaciteit. De helft van de scholen in het primair onderwijs en 70% van de scholen in het voortgezet onderwijs verwijst weleens door naar een andere school, omdat zij verwachten zelf niet te kunnen voldoen aan de ondersteuningsbehoefte van een leerling. Daar zijn meestal goede en gegronde redenen voor, maar die redenen moeten wel bekend en helder zijn voor ouders en dat blijkt niet altijd het geval. Daarnaast moet het voor ouders duidelijk zijn dat zij juridische stappen kunnen ondernemen tegen het toelatingsbesluit van een school. Ook dat is niet altijd het geval.

Aanmelden kan in het primair onderwijs slechts in de helft van de gevallen via een formulier. In het voortgezet onderwijs kan dat slechts in 70% van de gevallen, terwijl een schriftelijke aanmelding wettelijk verplicht is. 45% van de weigeringen in het primair onderwijs zijn niet schriftelijk gedaan en in het voortgezet onderwijs doet een kwart van de scholen dit niet. In het geval van weigering vindt slechts 27% van de ouders in het primair onderwijs dit goed beargumenteerd. In het voortgezet onderwijs ligt dit percentage op 39%. Hoewel een schriftelijke afwijzing wettelijk niet verplicht is, zou deze transparantie er in de praktijk wel aan bij kunnen dragen dat ouders hun keuzevrijheid op een goede manier kunnen uitoefenen.

1.4 Denominatief toelatingsbeleid

Het onderzoek laat tevens zien dat een beperkt aantal scholen wel eens een leerling weigert op basis van denominatief toelatingsbeleid. Het gaat om enkele procenten van het totale scholenbestand. Uit de schoolgidsanalyse in het primair onderwijs blijkt dat 4 van de 50 onderzochte scholen denominatief toelatingsbeleid hebben opgenomen in hun schoolgids. Van de 77 scholen die de vraag hebben beantwoord of zij wel eens op basis van denominatie een leerling weigeren, gaf 6% aan dat weleens te doen. In het voorgezet onderwijs blijkt uit de schoolgidsanalyse dat slechts 1 school van de 50 die onderzocht zijn, denominatief toelatingsbeleid voert. Van de 83 scholen die de vraag hebben beantwoord of zij wel eens op basis van denominatie een leerling weigeren, gaf 3% dat aan weleens te doen.

1.5 Verschillende gevolgen toelatingsbeleid

De gevolgen van onbekendheid met en onduidelijkheid over de regels treffen ouders en leerlingen in verschillende mate, afhankelijk van opleidingsniveau en achtergrond. Ouders met een academische opleiding met kinderen in het primair onderwijs laten zich minder afschrikken door capaciteitsmaatregelen zoals een vast aanmeldmoment of loting dan ouders met een lager opleidingsniveau.7 Met andere woorden: ouders met een lager opleidingsniveau melden hun kind minder snel aan op een school die bijvoorbeeld werkt met loting. Ondanks dat deze capaciteitsmaatregelen op zichzelf geen groepen bevoordelen, en juist bedoeld zijn om gelijke kansen op toelating voor álle leerlingen te creëren, kan het gebruik ervan toch leiden tot een meer homogene leerlingpopulatie. Het onderzoek laat voor het primair onderwijs zien dat ouders met een niet-westerse achtergrond (7%) iets vaker het gevoel hebben dat hun kinderen worden weggeadviseerd dan ouders met een westerse (4%) of Nederlandse (3%) achtergrond. In het voortgezet onderwijs zijn deze percentages respectievelijk 13%, 15% en 6%. Met «wegadviseren» wordt bedoeld dat kinderen, vaak zonder formeel besluit over weigering en soms al voorafgaand aan de formele aanmelding, worden geadviseerd om maar naar een andere school te gaan, bijvoorbeeld omdat ze zich niet thuis zouden voelen op de school. Soms wordt op deze manier ook de zorgplicht omzeild. Ten slotte ervaren ouders in het primair onderwijs met een niet-westerse achtergrond de vrijwillige ouderbijdrage veel vaker als verplicht, dan ouders met een westerse of Nederlandse achtergrond. Dit kan de schoolkeuze beïnvloeden.

1.6 Verbetering van het toelatingsbeleid

Deze verschillen vind ik kwalijk. Ze geven aan dat in sommige gevallen de keuzevrijheid van bepaalde groepen ouders en leerlingen in de praktijk wordt beperkt. Op het moment dat ouders met een lagere sociaaleconomische status eerder worden afgeschrikt of weggeadviseerd, werkt dit segregatie in de hand. Het vergroot ook de kansenongelijkheid: niet alle ouders en leerlingen hebben evenveel kans om zich in te schrijven op een school die echt bij ze past en die ze het beste kan bieden. Ook wat betreft de zorgplicht passend onderwijs is het van belang dat alle ouders goed geïnformeerd zijn over de verantwoordelijkheid van de school en in staat zijn passende ondersteuning voor hun kind te krijgen. Het is daarom nodig dat alle ouders en leerlingen even goed in staat worden gesteld om zich in te schrijven op de school van hun voorkeur.

Een aantal bevindingen uit het rapport geeft concrete aanknopingspunten om het toelatingsbeleid van scholen te verbeteren. De communicatie door scholen over hun toelatingsbeleid kan en moet transparanter en toegankelijker. Ik vind dat het aanmeldformulier altijd vindbaar moet zijn, net als de rechten en plichten van ouders, leerlingen en de school. Met oog op de zorgplicht moet er bruikbare, duidelijke en begrijpelijke informatie over de zorgplicht en de ondersteuningsmogelijkheden van de school te vinden zijn in de schoolgids, waar mogelijk op de website van de school en bij de nog in te richten ouder- en jeugdinformatiepunten bij het samenwerkingsverband passend onderwijs.8 Ik wil stimuleren dat scholen dit beter gaan doen en dat alle ouders bereikt worden. Ik vind het belangrijk dat alle ouders (ongeacht hun sociaaleconomische status) toegang hebben tot laagdrempelige informatie over aanmelding en toelating. Daarvoor ga ik aankomend voorjaar de volgende acties ondernemen.

Allereerst wil ik scholen, schoolbesturen en samenwerkingsverbanden informeren over het wettelijk kader voor toelatingsbeleid en de verantwoordelijkheid en zorgplicht die zij hebben richting ouders en leerlingen. Een handreiking moet scholen helpen op een transparante, duidelijke en laagdrempelige manier te communiceren over toelating, de zorgplicht en de overgang van primair naar voortgezet onderwijs. Ik wil hiermee tevens stimuleren dat scholen en schoolbesturen bewust zijn van hun gezamenlijke maatschappelijke verantwoordelijkheid onderwijs te bieden aan álle leerlingen en dat zij in dat kader ook hun eigen toelatingsbeleid bezien. Daarnaast zullen de raden komend voorjaar aandacht besteden aan het thema toelatingsbeleid, onder andere via het netwerk van schoolbestuurders van de PO-Raad, maar ook via andere kanalen zoals nieuwsbrieven en websites. Verschillende sociale partners en profielorganisaties hebben ook aangegeven te willen bijdragen aan deze aanpak. Via verschillende kanten wordt zo gestimuleerd dat binnen scholen, schoolbesturen en samenwerkingsverbanden het gesprek op gang komt over toelatingsbeleid en hoe daar goed mee om te gaan.

In het verlengde daarvan wil ik ten tweede inzetten op een versterking van de Lokale Educatieve Agenda (LEA), zoals ik in de beleidsagenda segregatie uiteen heb gezet. De LEA biedt bij uitstek de mogelijkheid voor gemeenten en schoolbesturen om binnen de lokale context met elkaar te spreken over toelatingsbeleid en daarvoor afspraken te maken. In de wet is immers opgenomen dat deze partijen tenminste jaarlijks het gesprek voeren over onder andere de inschrijvings- en toelatingsprocedures. De inspectie zal het toezicht op de LEA en vve intensiveren en waar mogelijk integreren.

Ten derde is het belangrijk dat alle ouders, en zeker ook de ouders met een lagere sociaaleconomische status, toegang hebben tot laagdrempelige informatie over toelating en toegankelijkheid van scholen. Samen met de VNG zal ik werken aan een plan om deze ouders te bereiken. Hoe we dat op een goede manier kunnen doen zal vaak afhangen van de lokale context. Denk daarbij aan het beschikbaar stellen van laagdrempelige informatie over toelating en de zorgplicht bij consultatiebureaus, wijkcentra of gebedshuizen. Een ander middel dat benut kan worden zijn de brieven die sommige gemeentes versturen aan ouders wanneer hun kind leerplichtig wordt of een keuze moet maken voor een middelbare school. Deze lokale inzet wil ik faciliteren; dat zal een dynamische aanpak vergen waarbij ik steeds zal kijken hoe ik gemeenten hierbij zo goed mogelijk kan ondersteunen.

Ten slotte moeten scholen duidelijk communiceren over het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage. In dat kader wil ik de initiatiefwet over de vrijwillige ouderbijdrage van GroenLinks en de SP niet onbenoemd laten.9 In aanloop naar de inwerkingtreding wordt al gewerkt aan informatievoorziening richting scholen zodat duidelijk is wat de rechten en plichten op dit punt zijn.

Naast deze concrete aanknopingspunten zijn er onderwerpen die om meer discussie, kennis en lokaal maatwerk vragen. Ik denk hierbij aan beleid dat schoolbesturen en/of gemeenten kunnen voeren betreffende een centrale gemeentelijke aanmelding, de samenwerking tussen huisvesting en onderwijs, de spreiding van leerlingen en postcodebeleid. Dit zijn zaken die de toegankelijkheid van scholen kunnen verbeteren, maar per situatie een verschillende uitwerking zullen hebben. In de gesprekken die hebben plaatsgevonden ter voorbereiding op de beleidsagenda segregatie zijn deze onderwerpen meegenomen om de wensen en ervaringen op dit vlak te inventariseren. Op dit onderwerp kom ik dus in de beleidsagenda terug, evenals op de toegankelijkheid van categorale gymnasia, naar aanleiding van mijn toezegging daarover.10 De beleidsagenda segregatie zal er op gericht zijn met alle betrokken partijen zoals gemeenten, schoolbesturen en kenniscentra aan de slag te gaan met het terugdringen van (ongewenste gevolgen van) segregatie in het onderwijs.

2. Uitvoering motie-Kwint over identiteitsverklaringen

Recent is bij het debat over de aanscherping van de burgerschapsopdracht (Kamerstuk 35 352, nr. 34) de motie van het lid Kwint c.s. aangenomen (Handelingen II 2020/21, nr. 25, Stemmingen). Met de Kamer ben ik van mening dat geen sprake kan zijn van zogeheten identiteitsverklaringen die homoseksualiteit afwijzen. Dat is onwenselijk, maar ook in strijd met de Algemene Wet Gelijke Behandeling (Awgb). Veel LHBTI-jongeren hebben door mijn uitleg over botsende grondrechten in dat debat, en de berichtgeving die daarop volgde, de indruk gekregen dat scholen in verklaringen hun identiteit wel zouden mogen afwijzen. Ik heb gemerkt dat dit veel pijn heeft veroorzaakt en dat raakt mij. Ik weet dat veel jongeren vaak een heftige worsteling doormaken voor ze op school en op andere plekken voor hun seksuele gerichtheid durven uitkomen. Veel van die verhalen heb ik de afgelopen tijd ook zelf weer gehoord, onder meer tijdens het (digitale) werkbezoek dat ik in het kader van Paarse Vrijdag bracht aan een aantal scholen. Juist daarom wil ik hier heel helder zeggen: in ons land moet iedere jongere, op iedere school, zich vrij weten om zichzelf te zijn en daarvoor uit te komen. Dat is waar ik als Minister voor onderwijs voor sta, maar waar ik ook persoonlijk diep van overtuigd ben.

Ik dank uw Kamer voor het aannemen van het wetsvoorstel burgerschap. Scholen krijgen daarmee onder andere de wettelijke opdracht te zorgen voor een schoolcultuur die in overeenstemming is met de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat: vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Elke leerling moet zichzelf kunnen zijn op school, en elke leerling moet zich veilig, vrij en gelijkwaardig voelen, ongeacht waar een leerling naar school gaat. Voor alle jongeren, maar juist ook voor de LHBTI-jongeren, zal dit wetsvoorstel bijdragen aan een gelijkwaardige en veilige schoolcultuur. Daar waar dit niet het geval is, heeft de Inspectie van het Onderwijs met deze wet meer in handen om hier tegen op te treden.

Het is een groot goed dat ouders en kinderen in dit land de keuze hebben een school te kiezen die aansluit bij hun overtuigingen. Zoals ik heb aangegeven tijdens het debat, maar ook in eerdere beantwoording van schriftelijke vragen, hebben scholen vanuit de Grondwet ruimte om eigen overtuigingen te hebben. Maar deze ruimte is niet onbeperkt. Dat betekent onder meer dat geen enkele school in Nederland leerlingen mag veroordelen of afwijzen op basis van hun seksuele gerichtheid. Niet in een identiteitsverklaring, niet in hun toelatingsbeleid en niet in hun schoolcultuur. Bijzondere scholen mogen daarnaast toelatingsbeleid voeren, mits dit beleid aan de voorwaarden van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (Awgb) voldoet. Toelatingsbeleid dat hiermee in strijd is, is uiteraard niet toegestaan. Dat is onder andere het geval wanneer een school in een verklaring schrijft dat ze homoseksualiteit afwijst en ouders vraagt dit te onderschrijven als voorwaarde voor toelating.

Naar aanleiding van de aangenomen motie, die verzoek een einde te maken aan identiteitsverklaringen die homoseksualiteit afwijzen, heb ik de volgende stappen ondernomen. Allereerst heb ik de afgelopen weken gewerkt aan het verkrijgen van een beeld van het gebruik van de genoemde identiteitsverklaringen. Daaruit is gebleken dat in het verleden inderdaad verklaringen werden gebruikt die homoseksualiteit afwijzen. In enkele gevallen waren deze verklaringen ook nog online te vinden, terwijl zij al een aantal jaren niet meer werden gebruikt. Die zijn inmiddels verwijderd. Zodra blijkt dat in welke school dan ook toch nog een verklaring gebruikt wordt die leerlingen vanwege hun seksuele identiteit afwijst, spreek ik die scholen daarop aan. Ik verwacht dat scholen zulke verklaring aanpassen en in lijn brengen met de Awgb. Zo niet, dan kan de inspectie op basis van onderwijswetgeving optreden.

Ten tweede heb ik in het kader van deze inventarisatie gesprekken gevoerd met de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS). Zij hebben het beeld bevestigd dat identiteitsverklaringen die homoseksualiteit afwijzen in hun achterban niet meer worden gebruikt. Ik heb verder onderstreept dat op iedere school een grote verantwoordelijkheid rust om LHBTI-jongeren een veilig schoolomgeving te bieden. Dit wordt door de VGS volmondig onderschreven.

Ten derde zijn ook gesprekken gevoerd tussen alle profielorganisaties en de sectorraden over dit onderwerp.11 Deze organisaties hebben mij verzekerd van hun blijvende commitment voor de sociale veiligheid van alle leerlingen en meer specifiek voor LHBTI-leerlingen. Naar aanleiding van deze gesprekken hebben zij het initiatief genomen volgend jaar gezamenlijk een traject te starten dat zich specifiek richt op het verbeteren van de (sociale) veiligheid van LHBTI-leerlingen. Ik zal in het nieuwe kalenderjaar hierover nog verder met hen spreken.

Ten slotte zal ik erop toezien dat de huidige en toekomstige wetgeving wordt nageleefd. Ik heb de inspectie gevraagd met extra aandacht en prioriteit te kijken naar de naleving van de wettelijke eisen. We hebben een stevige wettelijke basis om in de praktijk van scholen een veilig klimaat voor LHBTI-leerlingen te borgen. Als sprake is van verklaringen die seksuele gerichtheid van leerlingen afwijzen, kan er geen sprake zijn van een sociaal veilig schoolklimaat en zal de inspectie handhaven. De aangescherpte burgerschapsopdracht zal straks bovendien voor álle scholen de lat hoger leggen om de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat uit te dragen en die te laten terugkomen in het onderwijs en de schoolcultuur. Hierbij laat de wet ook ruimte om daarin schooleigen accenten te leggen, maar de schoolcultuur moet in overeenstemming zijn met de basiswaarden. Als identiteitsverklaringen eraan bijdragen dat de schoolcultuur niet in overeenstemming is met de basiswaarden vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit, zal de inspectie op basis van het aangescherpte wetsartikel optreden.12 Naast dat scholen zorg moeten dragen voor de sociale veiligheid van leerlingen, zijn zij ook verplicht om in hun onderwijs concreet aandacht te besteden aan het bevorderen van acceptatie, diversiteit en gelijkwaardigheid. Zowel in het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs moeten scholen op basis van de kerndoelen hun leerlingen bijbrengen respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.13 Ook hier kan en zal de inspectie optreden wanneer niet aan deze eisen wordt voldaan.

Tot slot

De toegankelijkheid van scholen is voor álle leerlingen van groot belang. Net als de veiligheid van al die leerlingen. Ik blijf daaraan werken.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob


  1. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  2. Kamerstuk 35 352, nr. 33.↩︎

  3. Eind 2016 is het wettelijk kader over toelatingsbeleid uiteengezet in een brief van toenmalig Staatssecretaris Dekker gericht aan alle schoolbesturen en samenwerkingsverbanden in het funderend onderwijs.↩︎

  4. Artikel 40, eerste lid, van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO) en artikel 27, eerste lid, van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO).↩︎

  5. Artikel 7, tweede lid van de Awgb.↩︎

  6. Het onderzoek is in opdracht van het Ministerie van OCW uitgevoerd door Oberon, het Kohnstamm Instituut en KBA Nijmegen.↩︎

  7. Aan ouders is gevraagd in hoeverre zij hun kind zouden aanmelden op een school die (een van) de genoemde capaciteitsmaatregelen hanteert. Dit is vervolgens uitgesplitst naar opleidingsniveau van de ouders.↩︎

  8. De maatregelen die worden genomen ter verbetering van de zorgplicht passend onderwijs zijn al aangekondigd in de Beleidsnota Evaluatie en verbeteraanpak passend onderwijs die in november 2020 is uitgekomen. Zie Kamerstuk 31 497, nr. 371.↩︎

  9. Kamerstuk 35 063, nr. 2.↩︎

  10. Kamerstuk 35 352, nr. 33.↩︎

  11. De betrokken profielorganisaties zijn Verus, VGS, VBS, ISBO en VOS/ABB.↩︎

  12. Kamerstuk 35 352, nr. 2.↩︎

  13. Kerndoelen 37 (po) en 43 (vo).↩︎