[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over het rapport Clingendael: China's invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning

China

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2020D53584, datum: 2020-12-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35207-39).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35207 -39 China.

Onderdeel van zaak 2020Z25517:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

35 207 China

Nr. 39 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 22 december 2020

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 3 juli 2020 over het rapport Clingendael: China's invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning (Kamerstuk 35 207, nr. 35).

De vragen en opmerkingen zijn op 2 oktober 2020 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 18 december 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie,
Verouden

Inhoud

I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie 2
Inbreng van de leden van de CDA-fractie 3
Inbreng van de leden van de D66-fractie 5
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie 6
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 7

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het rapport van Clingendael: China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Inleiding

Deze leden lezen dat er twee middelen van beïnvloeding en inmenging bestaan, namelijk positieve en negatieve. Is het bekend van welke van deze twee middelen China het meeste gebruik maakt en hoe vaak dit gebeurt? Hoe verhoudt zich dit met andere landen, zoals bijvoorbeeld met Iran?

Politieke beïnvloeding via Confucius Instituten

Deze leden lezen dat Chinese regelgeving voorschrijft dat alle Chinese burgers en organisaties mee moeten werken met de Chinese inlichtingendienst als dat gevraagd wordt en dat er ook diverse gevallen bekend zijn waarbij dit heeft plaatsgevonden. Deze leden vragen of de personen in deze gevallen al vanaf het begin van de aanstelling samenwerkten met de inlichtingendienst, of dat zij hier pas later voor werden benaderd. Wat voor kennis werd er gedeeld in deze gevallen?

Confucius instituten in Nederland

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Confucius Instituut Groningen (CIG) zogenaamde «principals trips» organiseert naar China. Hoe vaak hebben personen van de omschreven doelgroep deelgenomen aan een dergelijke reis? Wat waren de ervaringen?

Deze leden vragen hoeveel studenten in totaal studeren bij de Confucius instituten. Daarbij vragen zij ook naar de verdeling Chinese en Nederlandse studenten die verbonden zijn aan deze instellingen.

Bevindingen t.a.v. politieke beïnvloeding door Confucius Instituten

Voornoemde leden vragen of er kan worden verduidelijkt in cijfers wat «beperkt in omvang» inhoudt.

Deze leden lezen dat het publieke debat rondom de Confucius instituten de gesprekpartners zeer alert heeft gemaakt. Hoe krijgt deze alertheid vorm? Wordt hier actief naar gehandeld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

Deze leden lezen dat volgens gesprekspartners Chinese directeuren en docenten op de hoogte zijn van het Nederlandse academische klimaat en hierdoor beter geen pogingen doen tot politieke beïnvloeding. Vindt u dit voldoende overtuigend? Is het mogelijk dat de Chinese overheid politieke beïnvloeding uitoefent via haar studenten? Is het in het onderzoek meegenomen dat Chinezen gewend zijn aan een bepaalde mate van overheidsbemoeienis, die hoger is dan voor Nederlanders, en zij daardoor wellicht minder goed kunnen bepalen waar de grens ligt?

Beïnvloeding in onderwijs

De leden van de VVD-fractie lezen dat er op beperkte schaal politieke beïnvloeding plaatsvindt rondom bijeenkomsten over China-gerelateerde thema’s aan Nederlandse universiteiten. Zijn hier specifieke voorbeelden van bekend? Kan «beperkte schaal» worden toegelicht?

Beïnvloeding van studenten

Deze leden lezen dat studenten die opleidingen of cursussen op het gebied van China volgen doen aan zelfcensuur. Betreft dit Nederlandse studenten in Nederland? Zo ja, waarom wordt dit niet tegen gegaan? Stimuleren docenten de studenten om afstand te nemen van deze zelfcensuur?

Voornoemde leden lezen dat sommige studenten actief Chinese beleidsdoelstellingen promoten. Hoe krijgt deze actieve promotie vorm? Welke beleidsdoelstellingen worden voornamelijk gepromoot? Vanuit welke motivatie promoot een student deze beleidsdoelstellingen? Hoe werkt het in het geval dat er wordt opgemerkt dat een student aan actieve promotie doet? Hoe en door wie wordt hierop gelet? Op welke manier vindt zo’n proces plaats? Welke consequenties hangen eraan wanneer er wordt geconstateerd dat een student aan actieve promotie doet?

Beïnvloeding bij academische uitgeverijen: Bevindingen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Chinese markt voor veel uitgevers van dermate groot commercieel belang is dat zij zelfcensuur accepteren. Wat vindt u hiervan? Waar kunnen deze uitgevers terecht met hun zorgen en vragen ten aanzien van deze kwestie?

Overig

Deze leden lezen dat de Minister het rapport gaat gebruiken als inspiratie voor het ontwikkelen van beleid en dat de Kamer dit in het najaar mag verwachten. Loopt dit rapport inmiddels vertraging op? Zo ja, wanneer kunnen de leden dit rapport dan verwachten?

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake Rapport Clingendael: China's invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning. Deze leden zijn teleurgesteld dat de Minister, ondanks de stevige conclusie van het Clingendael instituut «dat het nu echt nodig is om beleid te ontwikkelen en maatregelen te nemen» en het verzoek van de universiteiten om verantwoordelijkheid te nemen en een nationale aanpak te ontwikkelen, alsnog concludeert dat er geen aanleiding is tot hard ingrijpen.

Deze leden hebben over het rapport nog enkele vragen.

Confucius Instituten

De leden van de CDA-fractie hebben middels schriftelijke vragen al meerdere malen hun zorgen geuit over de Confucius Instituten. Ziet de Minister, naar aanleiding van de zorgen van het Instituut Clingendael over de Confucius Instituten, reden om bij de desbetreffende hogescholen en universiteiten aan te dringen op stopzetting van de samenwerking? Klopt het dat het contract in principe stilzwijgend verlengd wordt per vijf jaar, als geen van de partijen negentig dagen van tevoren heeft opgezegd en dat die datum nu al is verstreken? Zo ja, waarom heeft de Minister dit niet in de beantwoording van de schriftelijke vragen aangegeven? Kan de Minister aangeven of de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) de samenwerking heeft opgezegd? Indien de RUG dit niet gedaan heeft willen deze leden graag weten welke andere mogelijkheden er zouden zijn om de samenwerking komende vijf jaar te ontbinden en wat de consequenties daarvan zijn.

Tevens willen deze leden graag weten wanneer het contract met Hogeschool Zuyd toe is aan verlenging en welke randvoorwaarden hiervoor zijn opgesteld.

Zelfcensuur

De leden van de CDA-fractie zijn verontrust over de conclusies die het Instituut Clingendael trekt over de mate waarin er in Nederland sprake is van zelfcensuur. Deze leden lazen dat de universiteit van Oxford maatregelen heeft genomen om studenten te beschermen tegen de Chinese veiligheidswet1. Wat vindt de Minister van dit initiatief van Oxford, willen de voornoemde leden graag weten. Zouden Nederlandse instellingen dit voorbeeld moeten volgen? Zou dit nu al mogelijk zijn of moet er eerst wet- en/of regelgeving hierop aangepast worden?

Het Instituut Clingendael adviseert om het bewustzijn van de risico’s van politieke beïnvloeding in de samenwerking met China actief te versterken. Wat vindt de Minister van de suggestie van deze leden om hierover een nationaal trainingsprogramma te ontwikkelen wat door alle instellingen, KNAW2 en NWO3 gevolgd kan worden?

Veiligheidsdiensten

Leveren de veiligheidsdiensten dreigingsinformatie aan bij de Minister, zo willen deze leden weten. In hoeverre kan de Minister deze informatie delen met de instellingen en doet de Minister dat ook? Klopt het dat Nederlandse wetenschappelijke instellingen en instituten gevraagd is om gezamenlijke activiteiten met Chinese instellingen, onderzoekers of instituten in kaart te brengen en te melden?

Klopt het dat de veiligheidsdiensten volgens de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de rol hebben om onderzoek te doen naar personen en/of organisaties die een dreiging zouden kunnen vormen voor de nationale veiligheid en democratische rechtsorde? Gaat dit tot op het niveau van inkomende onderzoekers en studenten, zo vragen deze leden.

Voortgezet onderwijs

In het Clingendael rapport wordt ten aanzien van het voortgezet onderwijs geconcludeerd dat er geen sprake is van beïnvloeding zonder deze conclusie nader te onderbouwen. Deze leden vragen de Minister te vragen aan de onderzoekers waar zij deze conclusie op baseren en of dit ook gedaan is op basis van onderzoek naar zowel het voorgeschreven als het daadwerkelijk gebruikte lesmateriaal. Wordt er verder ook door de Onderwijsinspectie gekeken of er in de klas sprake is van beïnvloeding of zelfcensuur door de Chinese docenten?

Overig

Tevens zijn deze leden benieuwd wanneer de Minister dit najaar haar beleid over de positie van Nederland ten opzichte van China op het terrein van onderwijs en wetenschap naar de Kamer stuurt en wat ze hier, op hoofdlijnen, van kunnen verwachten als de Minister geen aanleiding ziet om hard in te grijpen. Erkent de Minister dat er door de ontwikkelingen die door het Instituut Clingendael geschetst worden sprake is van aantasting van academische vrijheid, vrijheid van meningsuiting en van de integriteit van wetenschappelijke samenwerking en bestuurlijke besluitvorming? En dat deze ontwikkelingen uiteindelijk resulteren in ondermijning van het internationale liberale klimaat?

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het rapport van Clingendael getiteld «China’s invloed op het onderwijs in Nederland: een verkenning» en de aanbiedingsbrief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze leden constateren dat het kabinet in het najaar de Kamer informeert over de positie van Nederland ten opzichte van China op het terrein van onderwijs en wetenschap. Deze leden hebben ter voorbereiding van het dan te voeren debat enkele vragen voor nadere informatie.

Politieke beïnvloeding via Confucius Instituten

Deze leden constateren dat op dit moment twee Confucius Instituten actief zijn. Deze leden vragen of, en met welke bedragen de Nederlandse publieke kennisinstellingen en decentrale overheden met de publieke bekostiging bijdragen aan de betreffende Confucius Instituten. Zij vragen de Minister toe te lichten of deze geldstromen openbaar zijn.

Voornoemde leden lezen dat het Confucius Instituut Groningen een leerstoel Chinese Cultuur en Taal aan de Rijksuniversiteit Groningen meefinanciert. Deze leden vragen de Minister of er meer, en zo ja welke, statelijke actoren zijn die leerstoelen aan Nederlandse kennisinstellingen financieren.

Politieke beïnvloeding bij Nederlandse universiteiten

De leden van de D66-fractie lezen dat het vermijden van onderzoek op politiek gevoelige thema’s tot gevolg heeft dat de Nederlandse kennispositie ten aanzien van China wordt aangetast. Het betreft met name op voor Nederland relevante onderwerpen. Deze leden vragen de Minister of het kabinet dit herkent en op welke wijze het kabinet deze lacunes in de kennispositie probeert op te vullen.

Deze leden vragen op welke wijze Nederlandse universiteiten bij actieve samenwerkingsverbanden met Chinese partners in de praktijk ervoor zorgen dat onderzoekers conform de Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (hierna: gedragscode) kunnen werken.

Deze leden lezen dat Chinese studenten zich soms geïntimideerd voelen en/of gediscrimineerd worden in Nederland. Deze leden vragen de Minister toe te lichten of het kabinet en/of de onderwijsinstellingen zich verantwoordelijk voelen voor het wegnemen van vooroordelen en stereotyperingen. Zo ja, welke acties zijn er concreet ondernomen om de discriminatie van studenten met een Chinese afkomst te verminderen?

De leden van de D66-fractie vragen of er signalen zijn dat Chinese studenten en onderzoekers door China verplicht worden om zich te melden bij de Chinese ambassade en lid te worden van een Chinese (studenten)organisatie.

Deze leden constateren dat in Oxford studenten voortaan scripties en papers over China anoniem kunnen inleveren, groepscolleges soms vervangen worden door een-op-eengesprekken en tijdens colleges over China geen opnames mogen worden gemaakt. De maatregelen zijn bedoeld om de anonimiteit van studenten te borgen, nu Chinese autoriteiten op basis van de nationale veiligheidswet in Hongkong iedereen, waar ook ter wereld, die kritiek heeft op China vervolgd kan worden. Deze leden vragen de Minister of Nederlandse universiteiten ook de mogelijkheid hebben om deze maatregelen te treffen?

Conclusies, implicaties, en aanbevelingen

Voornoemde leden vragen of, en op welke wijze de bestuursafdelingen van universiteiten en andere publiek gefinancierde kennisinstellingen diepgaande kennis over (de risico’s van samenwerken met) China verzamelen voorafgaand en tijdens samenwerkingsprojecten.

Deze leden vragen de Minister te verhelderen welke formele rol het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de inlichtingendiensten op dit moment hebben als een universiteit een samenwerkingsverband aangaat met een onderzoeksgroep uit een onvrij land. Verschaffen zij bijvoorbeeld adviezen hoe inbreuk op wetenschappelijke integriteit geborgd kan worden en is er een mogelijkheid om een (aanstaand) samenwerkingsproject op te schorten?

De leden van de D66-fractie vragen de Minister welke bijzondere regelingen er op dit moment bestaan ten aanzien van het inperken van risico’s door deelnemers aan het onderwijs of onderzoek uit onvrije landen. Zijn er bijvoorbeeld regels over het al dan niet toelaten van onderzoekers uit onvrije landen ten aanzien van dual-use technologieën?

Deze leden vragen toe te lichten welke departementen vanuit welke invalshoeken of raakvlakken betrokken zijn bij de nog te verschijnen positionering van Nederland ten opzichte van China op het terrein van onderwijs en wetenschap.

Voornoemde leden vragen de Minister of er contact is met andere Europese landen over de positionering ten opzichte van China op onderwijs en wetenschap. Op welke wijze waarborgen zij academische vrijheid en wetenschappelijke integriteit? Ziet zij aanknopingspunten voor een Europese coördinatie of een gezamenlijke aanpak, zo vragen deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake het rapport Clingendael: China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning. Deze leden delen de conclusie van het rapport dat onderwijssamenwerking met China zorgen met zich mee brengt over financiële afhankelijkheid van China, ongewenste kennisoverdracht, spionage en politieke beïnvloeding. Derhalve hebben deze leden enkele vragen.

Voornoemde leden lezen in het rapport dat herhaaldelijk en uitgebreider onderzoek kan bijdragen aan het herkennen van patronen en naar verwachting een zorgelijker beeld van toenemende Chinese politieke beïnvloeding in het onderwijs zal opleveren. Deze leden zijn benieuwd of de Minister bereid is om op een systematische wijze uitgebreid onderzoek uit te voeren naar de rol van China in het onderwijs. Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid nader te onderzoeken of op dit moment CCP4-partijcellen aan Nederlandse universiteiten actief zijn op het gebied van politieke beïnvloeding? Zo nee, waarom niet? Wat is de Minister bereid te ondernemen als blijkt dat CCP-partijcellen wel actief zijn, zo vragen deze leden.

Voorst lezen de leden van de GroenLinks-fractie in het rapport dat de meerderheid van de gesprekspartners behoefte heeft aan informatievoorziening over samenwerking met China vanuit de Nederlandse overheid. Ook de VSNU5 vraagt de regering om op dit thema haar verantwoordelijkheid te nemen en een nationaal plan van aanpak te maken6. Voornoemde leden vragen hoe de Minister deze rol wil vervullen. Is zij bereid een proactief nationaal plan van aanpak te maken, zo vragen deze leden.

Voornoemde leden zien een vergelijkbare alarmerende trend in andere landen waar studenten uit China een relatief grote inkomstenbron vormen voor onderwijsinstellingen. Zo is het aandeel in collegegeldinkomsten inkomsten rond de 20 procent bij de 24 bekendste en hoogst aangeschreven instellingen in het Verenigd Koninkrijk. Bij de University of Glasgow is dit geschatte aandeel zelfs bijna 35 procent7. Ook in Australia zijn studenten uit China cruciaal geworden voor het onderwijssysteem, omdat de overheid jarenlang heeft bezuinigd op het onderwijs8. Wat kan de Minister doen om te voorkomen dat ook Nederlandse onderwijsinstellingen een significant deel van hun financiering uit studenten uit China halen? In hoeverre hebben de bezuinigen op het onderwijs in Nederland de afhankelijkheid van buitenlandse studenten vergroot?

Vindt de Minister het ook zorgelijk dat op dit moment 50 procent van een leerstoel Chinese Cultuur en Taal aan de RUG wordt gefinancierd door de Chinese Ministerie van Onderwijs? Zo nee, waarom niet?

Tenslotte lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat binnen Nederlandse universiteiten Chinese studenten een belangrijk doelwit van, en instrument voor politieke beïnvloeding zijn. Zij voelen zich niet vrij in hun doen en laten. Deze leden vragen hoe studenten uit China beschermd worden tegen de invloed van de Chinese overheid. Waar kunnen deze studenten terecht indien ze te maken hebben met ongewenste beïnvloeding of censuur? Welke zekerheid en bijstand kan het kabinet en de onderwijsinstellingen hen bieden, zo vragen deze leden.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en de opmerkingen van de leden van verschillende fracties in het verslag van het schriftelijk overleg over mijn Kamerbrief van 3 juli 2020 over het Rapport Clingendael: China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning.

Hierbij reageer ik op de gestelde vragen en de geplaatste opmerkingen. Ik doe dit op volgorde van de inbreng van de fracties en zal hierbij de volgorde van het verslag aanhouden. De antwoorden zijn interdepartementaal afgestemd met EZK, BZK, JenV en BZ.

1. Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het rapport van Clingendael: China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Inleiding

Deze leden lezen dat er twee middelen van beïnvloeding en inmenging bestaan, namelijk positieve en negatieve. Is het bekend van welke van deze twee middelen China het meeste gebruik maakt en hoe vaak dit gebeurt? Hoe verhoudt zich dit met andere landen, zoals bijvoorbeeld met Iran?

Bij het behartigen van hun belangen ontplooien sommige statelijke actoren activiteiten die schade kunnen toebrengen aan de nationale veiligheidsbelangen, waaronder ongewenste beïnvloeding en inmenging. Het behartigen van de eigen belangen is niet per definitie ongewenst, echter soms ontplooien statelijke actoren activiteiten die gezien de aard en de intentie van de activiteit schade kunnen opleveren aan onze veiligheidsbelangen en derhalve ongewenst zijn. Statelijke actoren kunnen met ongewenste inmenging gebruik maken van verschillende beïnvloedingsmethodes en -doelgroepen, zoals diaspora, studenten, media of politici. Soms kan er sprake zijn van heimelijke financiering of het verspreiden van desinformatie.Van verscheidene statelijke actoren zijn voorbeelden van manifestaties bekend over het gehele spectrum van beïnvloeding en inmenging.

Het kabinet treedt op tegen ongewenste buitenlandse inmenging via de daartoe ontwikkelde aanpak waar uw Kamer per brief uit maart 2018 over geïnformeerd is.9 Deze aanpak is landenneutraal, dat wil zeggen toepasbaar op iedere statelijke actor waarvan een dreiging uitgaat, en is gericht op vormen van ongewenste (negatieve) buitenlandse inmenging, open of heimelijk, en op het compromitteren, verzwakken, ondergraven en destabiliseren van Nederland zelf, zijn democratische rechtsstaat en open samenleving.10

Politieke beïnvloeding via Confucius Instituten

Deze leden lezen dat Chinese regelgeving voorschrijft dat alle Chinese burgers en organisaties mee moeten werken met de Chinese inlichtingendienst als dat gevraagd wordt en dat er ook diverse gevallen bekend zijn waarbij dit heeft plaatsgevonden. Deze leden vragen of de personen in deze gevallen al vanaf het begin van de aanstelling samenwerkten met de inlichtingendienst, of dat zij hier pas later voor werden benaderd. Wat voor kennis werd er gedeeld in deze gevallen?

De Nederlandse Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten doen geen uitspraken over individuele gevallen.

Confucius instituten in Nederland

De leden van de VVD-fractie lezen dat het Confucius Instituut Groningen (CIG) zogenaamde «principals trips» organiseert naar China. Hoe vaak hebben personen van de omschreven doelgroep deelgenomen aan een dergelijke reis? Wat waren de ervaringen?

De RUG laat mij desgevraagd weten dat het Confucius Instituut Groningen (CIG) gemiddeld eens per twee jaar principal trips naar China organiseert. De laatste heeft in 2018 plaatsgevonden. Hieraan namen tien schoolhoofden deel. Deze reizen staan voornamelijk in het teken van het bezoeken van scholen en universiteiten.

Deze leden vragen hoeveel studenten in totaal studeren bij de Confucius instituten. Daarbij vragen zij ook naar de verdeling Chinese en Nederlandse studenten die verbonden zijn aan deze instellingen.

Van de RUG begrijp ik dat 613 studenten een cursus Chinees volgden aan het Confucius Instituut Groningen (CIG) in 2019. De nationaliteit van de studenten aan het CIG wordt niet geregistreerd. De cursussen die worden aangeboden hebben als doel Chinese taalvaardigheid te verwerven. De voornaamste doelgroep bestaat dan ook uit studenten van wie de moedertaal niet Chinees is. Hogeschool Zuyd laat weten dat het actuele aantal cursisten aan het Confucius Instituut Maastricht (CIM) 95 is. Sinds de opening van het instituut in 2017 hebben in totaal 870 studenten lessen gevolgd bij het CIM. Deze cursisten beschikken allemaal over de Nederlandse nationaliteit. Daarnaast heeft ongeveer een derde van de cursisten één of meerdere ouders van Chinese afkomst. Dit zijn met name cursisten die lessen volgen aan de zaterdagschool van het CIM.

Bevindingen t.a.v. politieke beïnvloeding door Confucius Instituten

Voornoemde leden vragen of er kan worden verduidelijkt in cijfers wat «beperkt in omvang» inhoudt.

De auteurs geven aan dat zij de bewoording «beperkt in omvang» hebben gebruikt op basis van de volgende bevindingen. Ten aanzien van scholen: van de 650 middelbare scholen in Nederland zijn er 72 scholen die in verschillende vormen lessen Chinese taal en cultuur aanbieden. Daarvan zijn er 15 die op enige manier verbonden zijn met Confucius Instituten. 12 Confucius Classrooms en 3 Confucius Teaching Points.

Ten aanzien van de maatschappij: de Confucius Instituten hebben geen cijfers beschikbaar gesteld aan de onderzoekers van het totaal aantal mensen dat per jaar deelneemt aan hun activiteiten. De auteurs schatten dat de twee instituten tezamen niet meer dan enkele duizenden mensen per jaar bereiken, waarvan velen slechts «zijdelings». De auteurs stellen dat dit op het totaal van de Nederlandse bevolking «beperkt in omvang» is.

Deze leden lezen dat het publieke debat rondom de Confucius instituten de gesprekpartners zeer alert heeft gemaakt. Hoe krijgt deze alertheid vorm? Wordt hier actief naar gehandeld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?

De auteurs geven aan dat zij hebben gesproken met verschillende schooldirecteuren. Zij stelden dat de zorgen rondom potentiële beïnvloeding regelmatig worden besproken. Zowel binnen de school met personeel, als met ouders van leerlingen die Chinese taal en cultuur als keuzevak hebben, maar ook met directeuren van andere scholen die samenwerken met Confucius Instituten.

Docenten waarmee de auteurs hebben gesproken, meldden dat zij:

a) het materiaal dat zij vanuit China ontvangen extra goed controleren op eventuele Chinese politieke narratieven;

b) indien er in de les politieke kwesties aan de orde komen, er voor zorgen dat deze kwesties van alle kanten worden belicht;

c) in enkele gevallen bewust aandacht schenken aan controversiële politieke kwesties.

Deze leden lezen dat volgens gesprekspartners Chinese directeuren en docenten op de hoogte zijn van het Nederlandse academische klimaat en hierdoor beter geen pogingen doen tot politieke beïnvloeding. Vindt u dit voldoende overtuigend? Is het mogelijk dat de Chinese overheid politieke beïnvloeding uitoefent via haar studenten? Is het in het onderzoek meegenomen dat Chinezen gewend zijn aan een bepaalde mate van overheidsbemoeienis, die hoger is dan voor Nederlanders, en zij daardoor wellicht minder goed kunnen bepalen waar de grens ligt?

De Confucius Instituten in Nederland verzorgen onderwijs en cursussen over de Chinese taal en cultuur. Hun doelgroep bestaat dus voornamelijk uit niet-Chinese, overwegend Nederlandse studenten en cursisten. Beïnvloeding door Confucius Instituten via Chinese studenten is daarom bij deze instituten niet aan de orde. Uit het onderzoek is niet gebleken dat er via de lessen van Confucius Instituten politieke beïnvloeding plaatsvindt.

Tegelijkertijd stelt het onderzoek dat een voortdurende alertheid op en actieve preventie van politieke beïnvloeding door Confucius Instituten wenselijk is, omdat deze nu eenmaal door de Chinese overheid worden aangestuurd en de wijze van aansturing voor de Nederlandse partners niet transparant is. De onderzoekers bevelen op basis van hun bevindingen aan de transparantie van de Confucius Instituten te bevorderen en eventueel los te koppelen van de Nederlandse kennisinstellingen. Ik ga met de betreffende kennisinstellingen bekijken op welke manier vervolg kan worden gegeven aan deze aanbevelingen.

Beïnvloeding in onderwijs

De leden van de VVD-fractie lezen dat er op beperkte schaal politieke beïnvloeding plaatsvindt rondom bijeenkomsten over China-gerelateerde thema’s aan Nederlandse universiteiten. Zijn hier specifieke voorbeelden van bekend? Kan «beperkte schaal» worden toegelicht?

De gesprekspartners van de auteurs hebben voorbeelden genoemd van bijeenkomsten over thema’s die voor China politiek gevoelig zijn, maar die zonder inmenging/incidenten hebben plaatsgevonden. In de gesprekken met de auteurs zijn slechts drie bijeenkomsten met incidenten, verspreid over meerdere jaren, genoemd.

Beïnvloeding van studenten

Deze leden lezen dat studenten die opleidingen of cursussen op het gebied van China volgen doen aan zelfcensuur. Betreft dit Nederlandse studenten in Nederland? Zo ja, waarom wordt dit niet tegen gegaan? Stimuleren docenten de studenten om afstand te nemen van deze zelfcensuur?

Het betreft hier alle studenten aan Nederlandse universiteiten, dus Nederlandse en internationale studenten in Nederland (incl. Chinese studenten). Het rapport is een verkenning van de invloed van China op het hoger onderwijs en gaat verder niet in op de vraag wat hier tegen gedaan wordt en wat de rol van docenten hierin is. In dit verband verwijst het kabinet naar een inventarisatie die de Inspectie van het Onderwijs uitvoert, in samenwerking met de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO), naar maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef in het hoger onderwijs. Hierin komt onder andere de vraag of studenten zich vrij voelen om hun mening te geven aan de orde. De resultaten van deze inventarisatie worden begin 2021 verwacht.

Voornoemde leden lezen dat sommige studenten actief Chinese beleidsdoelstellingen promoten. Hoe krijgt deze actieve promotie vorm? Welke beleidsdoelstellingen worden voornamelijk gepromoot? Vanuit welke motivatie promoot een student deze beleidsdoelstellingen? Hoe werkt het in het geval dat er wordt opgemerkt dat een student aan actieve promotie doet? Hoe en door wie wordt hierop gelet? Op welke manier vindt zo’n proces plaats? Welke consequenties hangen eraan wanneer er wordt geconstateerd dat een student aan actieve promotie doet?

Enkele gesprekpartners van de auteurs noemden voorbeelden van het uitdragen van Chinese denkbeelden of Chinees beleid door Chinese studenten tijdens colleges of workshops. Het is niet duidelijk of de studenten dat uit eigen beweging/overtuiging deden of dat zij daartoe werden aangezet. De gesprekspartners (docenten en studenten) zeiden dat docenten een dergelijke stellingname van een Chinese student inpasten in het academische debat over de kwestie tijdens het college, zoals zij doen met alle stellingnames/opinies van studenten.

Beïnvloeding bij academische uitgeverijen: Bevindingen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Chinese markt voor veel uitgevers van dermate groot commercieel belang is dat zij zelfcensuur accepteren. Wat vindt u hiervan? Waar kunnen deze uitgevers terecht met hun zorgen en vragen ten aanzien van deze kwestie?

Nederland heeft academische vrijheid hoog in het vaandel staan. Het recht op academische vrijheid van onderzoekers en studenten is opgenomen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Inbreuk op de academische vrijheid druist in tegen Nederlandse waarden. Zelfcensuur kan van invloed zijn op de kwaliteit van de publicaties en het onderzoek.

Het levert voor uitgeverijen soms een complexe afweging op. Academische uitgeverijen streven naar kwaliteit van publicaties en een groot bereik. Het niet accepteren van Chinese censuur kan voor buitenlandse uitgeverijen verlies van (een deel van) de Chinese markt betekenen. Bewustwording van de risico’s en alertheid bij het aangaan van partnerschappen kan uitgeverijen helpen om tot een weloverwogen beslissing te komen om al dan niet te publiceren. Daarbij is het ook belangrijk in ogenschouw te nemen wat de wens is van de betreffende onderzoeker.

Zoals het rapport al aangeeft, reageren uitgeverijen zeer uiteenlopend op de toenemende Chinese aanwezigheid in de academische wereld en de uitdagingen die zij in de samenwerking tegenkomen. Er is een scala aan mogelijkheden. Dat kan variëren van acceptatie van de (zelf)censuur tot het opzeggen van contracten en weigeren te publiceren. Het is aan uitgeverijen zelf om te beslissen of zij de samenwerking met Chinese partners aangaan en/of doorzetten als men merkt dat er sprake is van censuur. Een andere mogelijkheid voor uitgeverijen om censuur tegen te gaan, is door het onderzoek op meerdere plekken, in meerdere landen en in meerdere talen te publiceren. Eén van de opties is om volgens het principe van Open Access te publiceren. Ook het aangaan van partnerschappen met andere uitgeverijen, zodat er artikelen in meerdere talen gepubliceerd worden, behoort tot de mogelijkheden.

Het is belangrijk om met uitgeverijen te spreken over waar zij mee geconfronteerd worden en wat mogelijke handelingsperspectieven zouden zijn. Tevens kunnen uitgeverijen onderling de discussie voeren over hoe zij omgaan met signalen van zelfcensuur. We onderzoeken de mogelijkheden of wetenschappelijke uitgeverijen ook terecht kunnen bij het expertise- en adviesloket die is aangekondigd in de Kamerbrief kennisveiligheid in het hoger onderwijs en onderzoek.11

Overig

Deze leden lezen dat de Minister het rapport gaat gebruiken als inspiratie voor het ontwikkelen van beleid en dat de Kamer dit in het najaar mag verwachten. Loopt dit rapport inmiddels vertraging op? Zo ja, wanneer kunnen de leden dit rapport dan verwachten?

De toegezegde brief over de samenwerking met China op het terrein van hoger onderwijs en wetenschap wordt tegelijk met deze beantwoording aan uw Kamer verzonden.

2. Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake Rapport Clingendael: China's invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning. Deze leden zijn teleurgesteld dat de Minister, ondanks de stevige conclusie van het Clingendael instituut «dat het nu echt nodig is om beleid te ontwikkelen en maatregelen te nemen» en het verzoek van de universiteiten om verantwoordelijkheid te nemen en een nationale aanpak te ontwikkelen, alsnog concludeert dat er geen aanleiding is tot hard ingrijpen. Deze leden hebben over het rapport nog enkele vragen.

Confucius Instituten

De leden van de CDA-fractie hebben middels schriftelijke vragen al meerdere malen hun zorgen geuit over de Confucius Instituten. Ziet de Minister, naar aanleiding van de zorgen van het Instituut Clingendael over de Confucius Instituten, reden om bij de desbetreffende hogescholen en universiteiten aan te dringen op stopzetting van de samenwerking?

In Nederland zijn er op dit moment twee Confucius Instituten, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen en Hogeschool Zuyd in Maastricht. De onderzoekers concluderen dat het bereik van de twee Nederlandse Confucius Instituten in het hoger en voortgezet onderwijs en de Nederlandse maatschappij beperkt is in omvang. Daarnaast concluderen zij dat er geen aanwijzingen zijn van politieke beïnvloeding door de instituten en dat het publieke debat over de instituten alle betrokkenen zeer alert heeft gemaakt. Tegelijk achten zij alertheid op en preventie van politieke beïnvloeding door Confucius Instituten wenselijk, omdat deze nu eenmaal door de Chinese overheid worden aangestuurd en de wijze van aansturing voor de Nederlandse partners niet transparant is. De onderzoekers bevelen op basis van hun bevindingen aan de transparantie van de Confucius Instituten te bevorderen en eventueel los te koppelen van de Nederlandse kennisinstellingen. Ik ga met de betreffende kennisinstellingen bekijken op welke manier vervolg kan worden gegeven aan deze aanbevelingen.12

Klopt het dat het contract in principe stilzwijgend verlengd wordt per vijf jaar, als geen van de partijen negentig dagen van tevoren heeft opgezegd en dat die datum nu al is verstreken? Zo ja, waarom heeft de Minister dit niet in de beantwoording van de schriftelijke vragen aangegeven? Kan de Minister aangeven of de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) de samenwerking heeft opgezegd? Indien de RUG dit niet gedaan heeft willen deze leden graag weten welke andere mogelijkheden er zouden zijn om de samenwerking komende vijf jaar te ontbinden en wat de consequenties daarvan zijn. Tevens willen deze leden graag weten wanneer het contract met Hogeschool Zuyd toe is aan verlenging en welke randvoorwaarden hiervoor zijn opgesteld.

De Rijksuniversiteit Groningen (RUG) geeft aan dat sprake is van een stilzwijgende verlenging van de overeenkomst per vijf jaar waarbij december 2020 het verlengmoment is. Hogeschool Zuyd geeft aan dat de overeenkomst tussen het Confucius Instituut Maastricht (CIM) en de Chinese moederorganisatie Hanban13 een geldigheidsduur van vijf jaar kent. Deze overeenkomst is getekend op 28 december 2016 en zal verlopen op 28 december 2021, met een opzegtermijn van 90 dagen voorafgaand aan de einddatum. Indien de overeenkomst niet vóór de opzegtermijn wordt beëindigd door één van de beide partijen zal deze stilzwijgend worden verlengd.

Er bestaat een bilaterale overeenkomst tussen Hanban en Zuyd Hogeschool. In de bilaterale overeenkomst met Hanban zijn de volgende zaken gedefinieerd: het doel en omvang van de samenwerking, de organisatie, operationele en management verplichtingen, het intellectuele eigendom, revisie, voorwaarden, beëindiging en geschillenbeslechting. Daarnaast is er een samenwerkingsovereenkomst tussen Zuyd Hogeschool en Dongbei University of Finance and Economics (DUFE). In de overeenkomst met DUFE worden feitelijk de implementatiedetails van de samenwerking tussen de twee universiteiten bij de opzet van het Confucius Instituut nader beschreven.

Zelfcensuur

De leden van de CDA-fractie zijn verontrust over de conclusies die het Instituut Clingendael trekt over de mate waarin er in Nederland sprake is van zelfcensuur. Deze leden lazen dat de universiteit van Oxford maatregelen heeft genomen om studenten te beschermen tegen de Chinese veiligheidswet14. Wat vindt de Minister van dit initiatief van Oxford, willen de voornoemde leden graag weten. Zouden Nederlandse instellingen dit voorbeeld moeten volgen? Zou dit nu al mogelijk zijn of moet er eerst wet- en/of regelgeving hierop aangepast worden?

In een open academisch klimaat moet iedereen zich vrij uit kunnen spreken en moet veiligheid en vertrouwelijkheid geborgd zijn. Het is aan de instellingen om deze academische omgeving vorm te geven en waar nodig maatregelen te treffen mochten de openheid en veiligheid op de instelling in het geding zijn. Het kabinet heeft onlangs maatregelen en instrumenten aangekondigd om de kennisveiligheid te vergroten. Een van de onderdelen hiervan betreft het – in co-creatie met de sector – opstellen van richtsnoeren voor kennisinstellingen. Een ander onderdeel betreft het maken van bestuurlijke afspraken met de sector over het veiligheidsbeleid op instellingen. Bij de totstandkoming hiervan wordt ook gekeken naar beleid en initiatieven uit andere landen. Het initiatief van Oxford wordt betrokken bij de uitwerking van richtsnoeren dan wel bestuurlijke afspraken. Daarbovenop staat het kennisinstellingen vrij om individueel nog verdere maatregelen te nemen, al dan niet volgens initiatief van de universiteit van Oxford. De maatregelen zoals de universiteit van Oxford die neemt, zijn niet in tegenspraak met de Nederlandse hoger onderwijswet- en regelgeving.

Het Instituut Clingendael adviseert om het bewustzijn van de risico’s van politieke beïnvloeding in de samenwerking met China actief te versterken. Wat vindt de Minister van de suggestie van deze leden om hierover een nationaal trainingsprogramma te ontwikkelen wat door alle instellingen, KNAW en NWO gevolgd kan worden?

Er vindt op dit moment een gespreksronde over kennisveiligheid (de «kennisveiligheidsdialoog») plaats met universiteiten, onderzoeksinstituten en hogescholen. Deze dialoog draagt bij aan een verdere versterking van het bewustzijn rond statelijke dreigingen en geeft inzicht in ervaringen en best practices binnen instellingen Ook draagt de dialoog bij aan bekendheid met reeds bestaande instrumenten die kennisinstellingen helpen op een verantwoorde manier afwegingen te maken tussen mogelijke risico’s van internationale samenwerking en de kansen die dit hen biedt. Deze gesprekken leiden er reeds toe dat binnen de kennisinstellingen een beweging op gang is gekomen om het bewustzijn tot in de haarvaten van de organisatie te vergroten. Tevens zijn reeds meerdere verzoeken ontvangen voor verdere awareness-trainingen binnen instellingen, specifiek van personeel.

Ook is het zo dat, om instellingen in staat te stellen een weloverwogen besluit te nemen over het al dan niet aangaan van samenwerkingen, de Nederlandse overheid op dit moment kennisinstellingen in voorkomende gevallen bij kan staan, onder andere door middel van informatie-uitwisseling en kennisdeling. Ten slotte is een van de onderdelen van het aangekondigde maatregelenpakket om ongewenste kennisoverdracht tegen te gaan, de ontwikkeling van een nationaal expertise- en adviesloket waar kennisinstellingen terecht kunnen voor informatie, advies en kennis.

Tegen deze achtergrond en gelet op alle lopende initiatieven acht het kabinet niet opportuun nu te beslissen over een nationaal trainingsprogramma.

Veiligheidsdiensten

Leveren de veiligheidsdiensten dreigingsinformatie aan bij de Minister, zo willen deze leden weten. In hoeverre kan de Minister deze informatie delen met de instellingen en doet de Minister dat ook?

De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen mededelingen doen aan partijen voor zover hen dat aangaat. Deze informatie kan, gelet op het gesloten systeem van informatieverstrekking, niet verder aan derden worden verstrekt.

Klopt het dat Nederlandse wetenschappelijke instellingen en instituten gevraagd is om gezamenlijke activiteiten met Chinese instellingen, onderzoekers of instituten in kaart te brengen en te melden?

Nee, een dergelijk verzoek is niet vanuit de rijksoverheid gedaan. Wel heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) het afgelopen jaar in mijn opdracht het rapport «Verkenning wetenschappelijke samenwerking Nederlandse en Chinese kennisinstellingen» opgesteld. Het betreft een «quickscan» bij zes Nederlandse universiteiten naar hun samenwerking met Chinese kennisinstellingen.15 Dit rapport ontvangt u als bijlage bij de brief over samenwerking met China op onderwijs en wetenschap.

Klopt het dat de veiligheidsdiensten volgens de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de rol hebben om onderzoek te doen naar personen en/of organisaties die een dreiging zouden kunnen vormen voor de nationale veiligheid en democratische rechtsorde? Gaat dit tot op het niveau van inkomende onderzoekers en studenten, zo vragen deze leden.

De taakstelling van de Nederlandse Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten is vastgelegd in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Over de onderzoeken van de diensten kunnen publiekelijk geen uitspraken gedaan worden.

Voortgezet onderwijs

In het Clingendael rapport wordt ten aanzien van het voortgezet onderwijs geconcludeerd dat er geen sprake is van beïnvloeding zonder deze conclusie nader te onderbouwen. Deze leden vragen de Minister te vragen aan de onderzoekers waar zij deze conclusie op baseren en of dit ook gedaan is op basis van onderzoek naar zowel het voorgeschreven als het daadwerkelijk gebruikte lesmateriaal. Wordt er verder ook door de Onderwijsinspectie gekeken of er in de klas sprake is van beïnvloeding of zelfcensuur door de Chinese docenten?

De auteurs geven aan dat in de gesprekken met schooldirecteuren en docenten in het voortgezet onderwijs, geen informatie naar voren is gekomen die wijst op politieke beïnvloeding of (zelf)censuur in het voortgezet onderwijs in Nederland via de Confucius Instituten.

De inspectie kijkt niet specifiek naar (mogelijke) beïnvloeding door (Chinese) docenten. Als de inspectie signalen krijgt over beïnvloedingspraktijken in de klas waarbij je vraagtekens zou kunnen plaatsen of als zij dergelijke praktijken tegenkomt, dan neemt de inspectie daarover in het algemeen contact op met het bestuur van de school, zodat het bestuur zo nodig actie kan ondernemen.

Overig

Tevens zijn deze leden benieuwd wanneer de Minister dit najaar haar beleid over de positie van Nederland ten opzichte van China op het terrein van onderwijs en wetenschap naar de Kamer stuurt en wat ze hier, op hoofdlijnen, van kunnen verwachten als de Minister geen aanleiding ziet om hard in te grijpen.

De toegezegde brief over de samenwerking met China op het terrein van hoger onderwijs en wetenschapwordt tegelijk met deze beantwoording aan uw Kamer verzonden.

In de brief wordt ingegaan op:

1. China als belangrijke samenwerkingspartner voor onderwijs en wetenschap.

2. De uitgangspunten en randvoorwaarden die het kabinet hanteert bij deze samenwerking.

3. Reflectie op de aanbevelingen van de onderzoeken van de RVO en Instituut Clingendael.

Erkent de Minister dat er door de ontwikkelingen die door het Instituut Clingendael geschetst worden sprake is van aantasting van academische vrijheid, vrijheid van meningsuiting en van de integriteit van wetenschappelijke samenwerking en bestuurlijke besluitvorming? En dat deze ontwikkelingen uiteindelijk resulteren in ondermijning van het internationale liberale klimaat?

Het beeld uit het rapport van Clingendael is dat er in beperkte mate een aantasting is van de academische vrijheid, vrijheid van meningsuiting en van de integriteit van wetenschappelijke samenwerking en bestuurlijke besluitvorming. Deze bevindingen vragen zeker om voortdurende alertheid van het kabinet omdat iedere vorm van aantasting van onze kernwaarden onwenselijk is. Zoals beschreven in het rapport gaat het bij ongewenste (heimelijke) inmenging en beïnvloeding om een sluipend proces. Dit vraagt dus om het bevorderen van bewustzijn en het nemen van maatregelen zoals beschreven in de Kamerbrief kennisveiligheid in het hoger onderwijs en onderzoek.16 Ook is de kabinetsbrede aanpak statelijke dreigingen gericht op het tegengaan van ongewenste kennisoverdracht en ongewenste buitenlandse inmenging via diaspora.

4. Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het rapport van Clingendael getiteld «China’s invloed op het onderwijs in Nederland: een verkenning» en de aanbiedingsbrief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze leden constateren dat het kabinet in het najaar de Kamer informeert over de positie van Nederland ten opzichte van China op het terrein van onderwijs en wetenschap. Deze leden hebben ter voorbereiding van het dan te voeren debat enkele vragen voor nadere informatie.

Politieke beïnvloeding via Confucius Instituten

Deze leden constateren dat op dit moment twee Confucius Instituten actief zijn. Deze leden vragen of, en met welke bedragen de Nederlandse publieke kennisinstellingen en decentrale overheden met de publieke bekostiging bijdragen aan de betreffende Confucius Instituten. Zij vragen de Minister toe te lichten of deze geldstromen openbaar zijn.

Voor het Confucius Instituut Groningen (CIG) geldt dat er in totaal € 97.500 uit publieke middelen wordt bijgedragen, verdeeld over de Nederlandse partners in de Stichting Confucius Instituut Groningen. Het Confucius Instituut Maastricht (CIM) ontvangt middelen van de Provincie Limburg en de Gemeenten Maastricht (2017 en 2018) en Sittard-Geleen (2019 en 2020). Voor 2020 gaat het om € 22.000 aan uit Nederland afkomstige publieke middelen. Deze middelen worden voornamelijk gebruikt voor de dagelijkse bedrijfsvoering van het CIM, de onderwijsactiviteiten en Chinese en Nederlandse culturele activiteiten.

Voornoemde leden lezen dat het Confucius Instituut Groningen een leerstoel Chinese Cultuur en Taal aan de Rijksuniversiteit Groningen meefinanciert. Deze leden vragen de Minister of er meer, en zo ja welke, statelijke actoren zijn die leerstoelen aan Nederlandse kennisinstellingen financieren.

Er bestaat een landelijk overzicht van alle (bijzondere) leerstoelen, via de NARCIS-portal17. In NARCIS is per leerstoel informatie over onderzoeksactiviteiten beschikbaar en wordt ook de werkrelatie geduid, maar het bevat geen gegevens over de (herkomst van de) financiering ervan. Sommige instellingen hebben informatie over de financiering van leerstoelen op hun website opgenomen. In het jaarverslag is geen toelichting voorgeschreven over eventuele bekostiging van leerstoelen.

Politieke beïnvloeding bij Nederlandse universiteiten

De leden van de D66-fractie lezen dat het vermijden van onderzoek op politiek gevoelige thema’s tot gevolg heeft de Nederlandse kennispositie ten aanzien van China wordt aangetast. Het betreft met name op voor Nederland relevante onderwerpen. Deze leden vragen de Minister of het kabinet dit herkent en op welke wijze het kabinet deze lacunes in de kennispositie probeert op te vullen.

Academische vrijheid en wetenschappelijke integriteit zijn voor de kwaliteit van wetenschap van essentieel belang. Nederland draagt deze waarden internationaal dan ook stevig uit. Het vermijden van onderzoek op thema’s en onderwerpen die voor Nederland relevant zijn maar voor China politiek gevoelig zijn, beperkt de academische vrijheid. Het kabinet acht dit dan ook zeer onwenselijk. In de gespreksronde met de kennisinstellingen komt dit ook aan bod.

Een van de aanbevelingen van het Clingendaelrapport is het vergroten van de kennis van het land en de taal. Een van de initiatieven op rijksoverheidsniveau, is het oprichten van het China Kennisnetwerk. Dit is geïnitieerd door de Minister van BZ en biedt mogelijkheden voor onderzoek en kennisopbouw binnen de rijksoverheid over China. Dit geeft inzicht in China’s beleid, motieven en visie en helpt om effectiever beleid te maken. Dat betreft óók meer gevoelig liggende onderwerpen, zoals het onderzoek van Clingendael naar China’s invloed op het onderwijs in Nederland naar aanleiding waarvan dit Schriftelijke Overleg plaatsvindt.

Daarnaast helpt de overheid kennisinstellingen op een andere manier bij het opvullen van de kennislacune. Instellingen kunnen reeds een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid. Het kabinet wil kennisinstellingen daarin nog meer ondersteunen en het makkelijker maken advies en expertise in te winnen. Daartoe wil het kabinet om een expertise- en adviesloket in te richten, zoals aangekondigd in de brief die onlangs aan uw Kamer is gestuurd waarin is uiteengezet welke aanvullende maatregelen het kabinet neemt om ongewenste kennisoverdracht te voorkomen.

Deze leden vragen op welke wijze Nederlandse universiteiten bij actieve samenwerkingsverbanden met Chinese partners in de praktijk ervoor zorgen dat onderzoekers conform de Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (hierna: gedragscode) kunnen werken.

Nederlandse instellingen in het hoger onderwijs hebben zich gecommitteerd aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit18 van de VSNU, VH, KNAW, NWO, NFU en de TO2-federatie. De waarden die in de code zijn vastgelegd worden niet automatisch aangehouden door partners uit andere landen. Echter, bij het aangaan van een samenwerking, kan een instelling wel in de samenwerkingsovereenkomst verwijzen naar deze code. In de praktijk gebeurt dit ook.

Dat de waarden en uitgangspunten die zijn vastgelegd in de gedragscode niet automatisch door China worden toegepast, is iets waar instellingen zich bewust van moeten zijn. Nederlandse kennisinstellingen moeten alert zijn op mogelijke risico’s en adequate maatregelen treffen om kernwaarden als wetenschappelijke integriteit, academische vrijheid en openheid en transparantie te borgen. Het opnemen van deze kernwaarden in samenwerkingsovereenkomsten is belangrijk, maar niet voldoende: het vergt van de kant van de Nederlandse partners voortdurende alertheid in de dagelijkse onderwijs- en onderzoekspraktijk.

Deze leden lezen dat Chinese studenten zich soms geïntimideerd voelen en/of gediscrimineerd worden in Nederland. Deze leden vragen de Minister toe te lichten of het kabinet en/of de onderwijsinstellingen zich verantwoordelijk voelen voor het wegnemen van vooroordelen en stereotyperingen. Zo ja, welke acties zijn er concreet ondernomen om de discriminatie van studenten met een Chinese afkomst te verminderen?

De aanwezigheid van buitenlandse studenten, waaronder die van Chinese afkomst, vraagt van instellingen dat zij zich inzetten voor een inclusieve academische omgeving waarin ieder zich, ongeacht nationaliteit, veilig voelt. De hoger onderwijsinstellingen zien dit ook als hun taak, zoals blijkt uit de aandacht voor inclusiviteit in de Internationaliseringsagenda van de VH en VSNU.19 Hierin worden activiteiten genoemd als trainingen interculturele vaardigheden voor docenten en staf en buddyprogramma’s om academische en sociale integratie te bevorderen. De Kamerbrief Internationalisering in het onderwijs20 benadrukt ook het belang van deze activiteiten.

De leden van de D66-fractie vragen of er signalen zijn dat Chinese studenten en onderzoekers door China verplicht worden om zich te melden bij de Chinese ambassade en lid te worden van een Chinese (studenten)organisatie.

Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat alle Chinese studenten en onderzoekers in Nederland verplicht zijn zich te melden bij de Chinese ambassade of lid te worden van een Chinese (studenten)organisatie. Zo’n verplichting zou wat het kabinet betreft onwenselijk zijn. Wanneer studenten of onderzoekers gebruikmaken van een beurs die hen door de Chinese overheid ter beschikking wordt gesteld, kunnen daar natuurlijk wel bepaalde voorwaarden aan zijn verbonden met betrekking tot rapportage over studievoortgang e.d.

Deze leden constateren dat in Oxford studenten voortaan scripties en papers over China anoniem kunnen inleveren, groepscolleges soms vervangen worden door een-op-een gesprekken en tijdens colleges over China geen opnames mogen worden gemaakt. De maatregelen zijn bedoeld om de anonimiteit van studenten te borgen, nu Chinese autoriteiten op basis van de nationale veiligheidswet in Hongkong iedereen, waar ook ter wereld, die kritiek heeft op China vervolgd kan worden. Deze leden vragen de Minister of Nederlandse universiteiten ook de mogelijkheid hebben om deze maatregelen te treffen?

In een open academisch klimaat moet iedereen zich vrij uit kunnen spreken en moet veiligheid en vertrouwelijkheid geborgd zijn. Het is aan de instellingen om deze academische omgeving vorm te geven en waar nodig maatregelen te treffen mochten de openheid en veiligheid op de instelling in het geding zijn. Het kabinet heeft onlangs maatregelen en instrumenten aangekondigd om de kennisveiligheid te vergroten. Een van de onderdelen hiervan betreft het – in co-creatie met de sector – opstellen van richtsnoeren voor kennisinstellingen. Een ander onderdeel betreft het maken van bestuurlijke afspraken met de sector over het veiligheidsbeleid op instellingen. Bij de totstandkoming hiervan wordt ook gekeken naar beleid en initiatieven uit andere landen. Het initiatief van Oxford wordt betrokken bij de uitwerking van richtsnoeren dan wel bestuurlijke afspraken. Daarbovenop staat het kennisinstellingen vrij om individueel nog verdere maatregelen te nemen, al dan niet volgens initiatief van de universiteit van Oxford. De maatregelen zoals de universiteit van Oxford die neemt, zijn niet in tegenspraak met de Nederlandse hoger onderwijswet- en regelgeving.

Conclusies, implicaties, en aanbevelingen

Voornoemde leden vragen of, en op welke wijze de bestuur afdelingen van universiteiten en andere publiek gefinancierde kennisinstellingen diepgaande kennis over (de risico’s van samenwerken met) China verzamelen voorafgaand en tijdens samenwerkingsprojecten.

Deze leden vragen de Minister te verhelderen welke formele rol het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de inlichtingendiensten op dit moment hebben als een universiteit een samenwerkingsverband aangaat met een onderzoeksgroep uit een onvrij land. Verschaffen zij bijvoorbeeld adviezen hoe inbreuk op wetenschappelijke integriteit geborgd kan worden en is er een mogelijkheid om een (aanstaand) samenwerkingsproject op te schorten?

Het Nederlands hoger onderwijsstelsel wordt gekenmerkt door een hoge mate van autonomie voor de hogescholen en universiteiten. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Het aangaan van een samenwerking is dan ook de verantwoordelijkheid van een instelling zelf. Dat betekent dat een universiteit bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging dient te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft geen formele rol bij de goed- dan wel afkeuring van onderzoekssamenwerking, net zo min als de Minister van Economische Zaken en Klimaat, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

De Nederlandse overheid kan kennisinstellingen in voorkomende gevallen bijstaan bij het maken van die afweging, onder andere door middel van informatie-uitwisseling en kennisdeling. Zo heeft de huidige kennisveiligheidsdialoog met de kennisinstellingen nadrukkelijk tot doel het bewustzijn van voornoemde risico’s en dreigingen te vergroten. Aan deze gesprekken nemen ook de veiligheidsdiensten deel.

Het kabinet heeft in de Kamerbrief kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap aanvullende maatregelen en instrumenten aangekondigd ter voorkoming van ongewenste kennisoverdracht, waaronder een expertise- en adviesloket.21 Het kabinet gaat op risicovakgebieden, in samenwerking met de kennisinstellingen, bezien welke elementen van samenwerkingsovereenkomsten met buitenlandse partners (kennisinstellingen of bedrijven) een risico vormen op ongewenste kennisoverdracht.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister welke bijzondere regelingen er op dit moment bestaan ten aanzien van het inperken van risico’s door deelnemers aan het onderwijs of onderzoek uit onvrije landen. Zijn er bijvoorbeeld regels over het al dan niet toelaten van onderzoekers uit onvrije landen ten aanzien van dual-use technologieën?

Internationale sancties die de overdracht van specifieke kennis en vaardigheden verbieden, kunnen een grondslag bieden voor een toetsing van studenten en onderzoekers. Nederland heeft een stelsel ingericht voor het tegengaan van mogelijke overtreding van EU en/of VN sancties jegens Noord-Korea en Iran. Deze maatregelen vinden hun oorsprong in zorgen over de proliferatiegevoelige activiteiten van Noord-Korea en Iran en bieden geen kader voor het tegengaan van ongewenste overdracht van dual-use technologie naar onvrije landen in het algemeen. Op grond van de Europese dual-use verordening (EU 428/2009) mag technologie die voorkomt op bijlage I van die verordening niet zonder vergunning geëxporteerd worden naar bestemmingen buiten de EU. De verordening biedt geen juridisch kader waarmee voorkomen kan worden dat onderzoekers in Nederland kennis komen opdoen. Het gaat hier enkel om de uitvoer van technologie en niet om het toelaten van onderzoekers.22

Zoals aangekondigd in de Kamerbrief kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap wordt er een toetsingskader ontwikkeld om ongewenste kennis- en technologieoverdracht tegen te gaan. Het toetsingskader zal flexibel zijn, zodat het in functie van de aard en ernst van de dreiging op- of afgeschaald kan worden. Het kader zal zich richten op de personen die verbonden zijn aan deze risicovakgebieden en die toegang hebben tot de kennis en technologie die we willen beschermen.

Deze leden vragen toe te lichten welke departementen vanuit welke invalshoeken of raakvlakken betrokken zijn bij de nog te verschijnen positionering van Nederland ten opzichte van China op het terrein van onderwijs en wetenschap.

Bij het bepalen van de positie van Nederland ten opzichte van China zijn alle relevante departementen betrokken. De inhoud van de brief wordt gedragen door het kabinet.

Voornoemde leden vragen de Minister of er contact is met andere Europese landen over de positionering ten opzichte van China op onderwijs en wetenschap. Op welke wijze waarborgen zij academische vrijheid en wetenschappelijke integriteit? Ziet zij aanknopingspunten voor een Europese coördinatie of een gezamenlijke aanpak, zo vragen deze leden.

Er is onder meer contact langs de weg van het Knowledge Network on China over onderzoek en innovatie dat is opgericht door de Europese Commissie. Nederland maakt hier deel van uit. Ook zijn er diverse bilaterale contacten. Dit heeft tot doel informatie en best practices uit te wisselen.

In het kader van de landenneutrale aanpak van het kabinet gericht op het vergroten van de kennisveiligheid, zoals uiteengezet in de Kamerbrief kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap, zet het kabinet actief in op samenwerking met partnerlanden.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake het rapport Clingendael: China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning. Deze leden delen de conclusie van het rapport dat onderwijssamenwerking met China zorgen met zich mee brengt over financiële afhankelijkheid van China, ongewenste kennisoverdracht, spionage en politieke beïnvloeding. Derhalve hebben deze leden enkele vragen.

Voornoemde leden lezen in het rapport dat herhaaldelijk en uitgebreider onderzoek kan bijdragen aan het herkennen van patronen en naar verwachting een zorgelijker beeld van toenemende Chinese politieke beïnvloeding in het onderwijs zal opleveren. Deze leden zijn benieuwd of de Minister bereid is om op een systematische wijze uitgebreid onderzoek uit te voeren naar de rol van China in het onderwijs. Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid nader te onderzoeken of op dit moment CCP23-partijcellen aan Nederlandse universiteiten actief zijn op het gebied van politieke beïnvloeding? Zo nee, waarom niet? Wat is de Minister bereid te ondernemen als blijkt dat CCP-partijcellen wel actief zijn, zo vragen deze leden.

Afgelopen jaar is gewerkt aan uitbreiden van kennis over samenwerking met China in het hoger onderwijs door twee onderzoeken. Ten eerste het Clingendael rapport, dat u al eerder van mij ontving. Ten tweede heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) het afgelopen jaar in mijn opdracht het rapport «Verkenning wetenschappelijke samenwerking Nederlandse en Chinese kennisinstellingen» opgesteld. Het betreft een «quickscan» bij zes Nederlandse universiteiten naar hun samenwerking met Chinese kennisinstellingen.

Het China Kennisnetwerk, dat is geïnitieerd door de Minister van BZ, biedt mogelijkheden voor onderzoek en kennisopbouw binnen de rijksoverheid over China, om zo China’s beleid, motieven en visie beter te begrijpen en effectiever beleid te maken. Indien nodig zal verder onderzoek worden verricht.

Als het kabinet signalen krijgt dat er mogelijk CCP-partijcellen actief zijn, zal het kabinet de aard en omvang onderzoeken en als de situatie daarom vraagt gepast reageren.

Voorts lezen de leden van de GroenLinks-fractie in het rapport dat de meerderheid van de gesprekspartners behoefte heeft aan informatievoorziening over samenwerking met China vanuit de Nederlandse overheid. Ook de VSNU24vraagt de regering om op dit thema haar verantwoordelijkheid te nemen en een nationaal plan van aanpak te maken25. Voornoemde leden vragen hoe de Minister deze rol wil vervullen. Is zij bereid een proactief nationaal plan van aanpak te maken, zo vragen deze leden.

Het kabinet erkent de behoefte aan toegankelijke informatievoorziening over samenwerking met China en andere landen. Het kabinet wil kennisinstellingen (en bedrijven) daarin nog meer ondersteunen en het makkelijker maken advies en expertise in te winnen. Om kennisinstellingen te ondersteunen bij de afwegingen die zij vanuit hun verantwoordelijkheid maken, wil het kabinet een expertise- en adviesloket op het vlak van kennisveiligheid inrichten. Dit is aangekondigd in de Kennisveiligheidsbrief26 die onlangs aan uw Kamer is gestuurd waarin uiteen is gezet welke aanvullende maatregelen het kabinet neemt om ongewenste kennisoverdracht te voorkomen.

Voornoemde leden zien een vergelijkbare alarmerende trend in andere landen waar studenten uit China een relatief grote inkomstenbron vormen voor onderwijsinstellingen. Zo is het aandeel in collegegeldinkomsten inkomsten rond de 20 procent bij de 24 bekendste en hoogst aangeschreven instellingen in het Verenigd Koninkrijk. Bij de University of Glasgow is dit geschatte aandeel zelfs bijna 35 procent27. Ook in Australia zijn studenten uit China cruciaal geworden voor het onderwijssysteem, omdat de overheid jarenlang heeft bezuinigd op het onderwijs28. Wat kan de Minister doen om te voorkomen dat ook Nederlandse onderwijsinstellingen een significant deel van hun financiering uit studenten uit China halen? In hoeverre hebben de bezuinigen op het onderwijs in Nederland de afhankelijkheid van buitenlandse studenten vergroot?

Internationale studenten weten onze onderwijsinstellingen goed te vinden, mede doordat onze instellingen hoog op de internationale ranglijsten staan en een relatief laag collegegeld kennen. Het IBO Internationalisering van het hoger onderwijs dat in 2019 is gepubliceerd laat zien dat ons Nederlandse hoger onderwijsstelsel deze toegenomen internationale instroom heeft kunnen accommoderen. De Adviescommissie bekostiging hoger onderwijs en onderzoek wijst in haar rapport «Wissels om» op de concurrentie tussen onderwijsinstellingen om (internationale) studenten binnen te halen en daarmee voor EER-studenten extra bekostiging van het Rijk te ontvangen en voor niet-EER-studenten extra inkomsten te genereren via het instellingscollegegeld.29

Ik ga onderzoeken of een noodbeperking op de capaciteit van een opleiding wenselijk en juridisch mogelijk is. Zoals aangekondigd in mijn beleidsreactie op het rapport van de ACBHOO heb ik de groeiprikkel teruggebracht door een groter deel van de bekostiging via de vaste voet te verdelen. Dat zorgt voor meer stabiliteit in de bekostiging en financiële zekerheid voor instellingen. Daarnaast bevat het Wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid de mogelijkheid om een minimumtarief in te stellen voor het instellingscollegegeld voor niet-EER-studenten. Dit om te borgen dat de instroom van niet-EER-studenten geen druk zet op de financierbaarheid en kwaliteit van het Nederlands hoger onderwijsstelsel.

Ten slotte merk ik op dat er enkele instellingen zijn met een relatief groot aantal buitenlandse studenten. De Inspectie van het Onderwijs constateerde in 2019 dat indien daar de buitenlandse instroom onverhoopt weg zou vallen, dat die instellingen een financieel gevoelige klap zou geven.30 Maar ze ziet geen aanleiding te veronderstellen dat de continuïteit van die instellingen – en dus van het onderwijsaanbod – in gevaar zou komen. De IvhO heeft geen aanwijzingen gekregen dat er universiteiten of hogescholen zijn die – zoals werd gesuggereerd – internationale studenten uitsluitend vanuit financiële overwegingen werven.

Vindt de Minister het ook zorgelijk dat op dit moment 50 procent van een leerstoel Chinese Cultuur en Taal aan de RUG wordt gefinancierd door de Chinese Ministerie van Onderwijs? Zo nee, waarom niet?

De leerstoel Chinese Taal en Cultuur wordt voor 50% gefinancierd door de Faculteit der Letteren en voor 50% door de Chinese Confucius Institute Headquarters (HANBAN). De RUG laat weten dat de leerstoel is ondergebracht bij de Faculteit der Letteren en dat de betrokken hoogleraar, die een volledige aanstelling heeft, valt onder de decaan van die faculteit.

Tenslotte lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat binnen Nederlandse universiteiten Chinese studenten een belangrijk doelwit van, en instrument voor politieke beïnvloeding zijn. Zij voelen zich niet vrij in hun doen en laten. Deze leden vragen hoe studenten uit China beschermd worden tegen de invloed van de Chinese overheid. Waar kunnen deze studenten terecht indien ze te maken hebben met ongewenste beïnvloeding of censuur? Welke zekerheid en bijstand kan het kabinet en de onderwijsinstellingen hen bieden, zo vragen deze leden.

Het Nederlandse academische klimaat dient zodanig te zijn dat buitenlandse studenten zich hierbinnen veilig voelen om zich uit te spreken en niet schromen om in het kader van hun opleiding gevoelige thema’s te onderzoeken. De door Clingendael uitgevoerde verkenning is voor mij aanleiding, met name tijdens de eerder genoemde gespreksronde over de kansen en risico’s van internationale samenwerking, meer inzicht te krijgen in de situatie ter zake.


  1. Trouw, 28 september 2020, «Oxford beschermt kritische studenten tegen Chinese veiligheidswet https://www.trouw.nl/buitenland/oxford-beschermt-kritische-studenten-tegen-chinese-veiligheidswet~b752084c↩︎

  2. KNAW: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen↩︎

  3. NWO: Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek↩︎

  4. CCP: Chinese Communistische Partij↩︎

  5. VSNU: Vereniging van Universiteiten↩︎

  6. VSNU, 25 september 2020, VSNU-input ten behoeve van het schriftelijk overleg over het «Rapport Clingendael: China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning»↩︎

  7. Financieel Dagblad, 16 september 2020, Hoe de Britse universiteiten afhankelijk werden van China. https://fd.nl/achtergrond/1357482/hoe-de-britse-universiteiten-afhankelijk-werden-van-china↩︎

  8. Financieel Dagblad, 10 februari 2020, Australische universiteiten vrezen miljardenstrop door wegblijven Chinese studenten, https://fd.nl/economie-politiek/1334040/australische-universiteiten-vrezen-miljardenstrop-door-wegblijven-chinese-studenten↩︎

  9. Kamerstukken 30 821 en 26 643, nr. 42↩︎

  10. Kamerstukken 30 821 en 26 643, nr. 42↩︎

  11. Kamerbrief «Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap», d.d. 27 november 2020.↩︎

  12. Kamerstuk 35 207, nr. 38↩︎

  13. De Hanban is niet langer verantwoordelijk voor het managen van de Confucius Instituten. De taken zijn overgeheveld naar de Chinese International Education Foundation. Hanban gaat verder onder de nieuwe naam Center for Language Education and Cooperation en zal zich in brede zin inzetten voor samenwerking met betrekking tot Chinees taalonderwijs. Zie ook beantwoording Kamervragen «Antwoord op schriftelijke vragen van de leden Van Helvert en Van der Molen (beiden CDA) over de naamswijziging van het Confucius Instituut en het samenwerkingscontract Stichting Confucius Instituut Groningen», 2020D34985 d.d. 11 september 2020.↩︎

  14. Trouw, 28 september 2020, «Oxford beschermt kritische studenten tegen Chinese veiligheidswet». https://www.trouw.nl/buitenland/oxford-beschermt-kritische-studenten-tegen-chinese-veiligheidswet~b752084c↩︎

  15. Verkenning wetenschappelijke samenwerking Nederlandse en Chinese kennisinstellingen, RVO, oktober 2020.↩︎

  16. Kamerbrief «Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap», d.d. 27 november 2020.↩︎

  17. https://www.narcis.nl↩︎

  18. VSNU, 2018, «Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit». https://www.vsnu.nl/files/documenten/Nederlandse%20gedragscode%20wetenschappelijke%20integriteit%202018.pdf↩︎

  19. Internationaliseringsagenda Hoger Onderwijs, Vereniging Hogescholen en VSNU, 14 mei 2018. https://www.vsnu.nl/files/documenten/Domeinen/Internationaal/Internationaliseringsagenda%20Hoger%20Onderwijs_2018.pdf↩︎

  20. Kamerstuk 22 452, nr. 59↩︎

  21. Kamerbrief «Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap»,d.d. 27 november 2020.↩︎

  22. Kamerstuk 30 821, nr. 100.↩︎

  23. CCP: Chinese Communistische Partij↩︎

  24. VSNU: Vereniging van Universiteiten↩︎

  25. VSNU, 25 september 2020, VSNU-input ten behoeve van het schriftelijk overleg over het «Rapport Clingendael: China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning»↩︎

  26. Kamerbrief «Kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap», d.d. 27 november 2020.↩︎

  27. Financieel Dagblad, 16 september 2020, «Hoe de Britse universiteiten afhankelijk werden van China». https://fd.nl/achtergrond/1357482/hoe-de-britse-universiteiten-afhankelijk-werden-van-china↩︎

  28. Financieel Dagblad, 10 februari 2020, «Australische universiteiten vrezen miljardenstrop door wegblijven Chinese studenten», https://fd.nl/economie-politiek/1334040/australische-universiteiten-vrezen-miljardenstrop-door-wegblijven-chinese-studenten↩︎

  29. Kamerstuk 31 288, nr.726.↩︎

  30. Inspectie van het Onderwijs, 2019, «Rapport uitkomst van themaonderzoek naar ontwikkeling van aantal internationale studenten en effecten daarvan v oor de financiële positie van de instellingen».↩︎