[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad op 15-16 december 2020 (Kamerstuk 21501-32-1268)

Landbouw- en Visserijraad

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2021D00375, datum: 2021-01-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-32-1270).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 32-1270 Landbouw- en Visserijraad.

Onderdeel van zaak 2021Z00046:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1270 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 januari 2021

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:

– de brief van 4 december 2020 inzake de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 15–16 december 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1268),

– de brief van 2 december 2020 inzake het verslag van de videoconferentie van de Landbouwministers van 16 november 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1260),

– de brief van 6 november 2020 inzake de derde kwartaalrapportage over lopende EU-wetgevingshandelingen LNV en over

– de brief van 30 november 2020 inzake de SCoPAFF gewasbescherming vergadering van december 2020 (Kamerstuk 27 858, nr. 526).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 december 2020 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 4 januari 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Kuiken

Adjunct-griffier van de commissie,
Goorden

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de toegezonden stukken. Deze leden hebben hier nog enkele vragen over.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) over de Brexit en de gevolgen daarvan.

Kan de Minister ingaan op de procedures van de Douane en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Deze leden willen graag meer duidelijkheid over hoe nieuwe procedures lopen en met welke afhandelingstijd ondernemers rekening dienen te houden.

Antwoord

Zakendoen met het Verenigd Koninkrijk (VK) verandert per 1 januari 2021 ingrijpend. Met het aflopen van de overgangsperiode zullen er – onafhankelijk van de uitkomst van de onderhandelingen over het toekomstig partnerschap – douaneformaliteiten voor in- en uitvoer gaan gelden tussen de EU en het VK. Als gevolg hiervan zal de (grens)logistiek niet de efficiëntie van het handelsverkeer binnen de EU interne markt behouden en zal er aanpassingsfrictie plaatsvinden. Deze douaneformaliteiten voor derde landen voor in- en uitvoer zijn niet nieuw. Het kan wel nieuw zijn voor bedrijven die handelen met het VK en nooit eerder gehandeld hebben met een derde land (buiten de EU). Daarom is het van groot belang dat het bedrijfsleven zich zo goed mogelijk voorbereidt en de ontwikkelingen in de gaten houdt.

Het VK is per 1 januari 2021 vrij om haar eigen grenzen en grenscontroleprocessen in te richten. De mate van soepele markttoegang voor onze export hangt dan ook gedeeltelijk af van de manier waarop het VK haar grenzen zal beheren, welke eisen het VK aan import gaat stellen en de mate waarin het bedrijfsleven en de snelheid waarmee keuringsdiensten, NVWA, douane en overheden zich daarop voorbereiden. Het VK geeft aan middels het Border Operating Model (BOM) een gefaseerde aanpak te kiezen voor het van kracht worden van grenscontrole processen. Dit BOM is nog volop in ontwikkeling en brengt voor de agro-foodexport naar het VK nog veel onzekerheden met zich mee. Een voorbeeld hiervan is dat het VK wisselende signalen afgeeft voor de eisen die zij stelt met betrekking tot import. Ook maakt het VK nog ieder moment nieuwe eisen bekend. Dit bemoeilijkt de exportcertificering die keuringsdiensten en NVWA verzorgen voor de export van veterinaire en fytosanitaire producten naar het VK. Bovendien kan dit gevolgen hebben voor de efficiëntie van de logistieke exportstroom naar het VK het eerste half jaar als het VK de eigen systemen inregelt. De NVWA en keuringsdiensten bereiden zich zo goed mogelijk hierop voor.

Voor import in NL/EU dient de VK-export zich te houden aan reeds bestaande EU wet- en regelgeving voor import uit derde landen. Deze wet- en regelgeving is onveranderd en het VK is hier mee bekend als voormalig EU-lidstaat. Ook aan NL/EU-zijde is duidelijk wat deze wet- en regelgeving voor import in EU voorschrijft. Zo moeten agro-foodproducten gekeurd worden door de NVWA/keuringsdiensten bij aankomst in Nederland waarvoor de Nederlandse importeur een vooraangifte en een afspraak moet maken met de daartoe bevoegde inspectiedienst (bijvoorbeeld een NVWA dierenarts voor goederen van dierlijke oorsprong).

De impact op de individuele bedrijfslogistiek per 1 januari 2021 kan per bedrijf sterk verschillen afhankelijk van type handelswaar, de richting van de handel (import of export), voorbereidingsniveau en inrichting van de eigen bedrijfsprocessen en -planningen. Om bedrijven te helpen de eigen logistiek door te lopen heeft de NVWA (samen met douane en andere keuringsdiensten) serious games georganiseerd. De NVWA en de keuringsdiensten hebben ter voorbereiding hun capaciteit uitgebreid op basis van de huidige handelsstromen, zoals eerder aan uw Kamer gecommuniceerd. Als het bedrijfsleven ervoor kiest om meer (keuringsplichtige) zendingen via Nederland te gaan vervoeren (verlegging handelsstromen) dan nu het geval is, dan kan er aanvullende druk op de dienstverlening ontstaan door een grotere vraag dan waar de capaciteit van de NVWA in het kader van Brexit op berekend is. Ook de capaciteit van de private inspectieposten kan onder druk komen te staan als handelsstromen zich (geconcentreerd) verleggen naar Nederland. Dit kan zorgen voor langere doorlooptijden. Hierover staan NVWA en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) in contact met het bedrijfsleven.

De doorlooptijd van bestelling tot levering van import en export zal toenemen ten opzichte van de situatie dat het VK onderdeel was van de interne markt. De zending direct na bestelling op de vrachtwagen zetten en gaan rijden gaat niet meer. Zoals bij alle handel met derde landen zal de bedrijfsplanning rekening moeten houden met het eenmalig aanvragen van een EORI-nummer (douane), aangesloten zijn op de digitale douanesystemen, doorlooptijden van inspectieaanvragen en certificaatafgifte, maar ook met het invoeren van de juiste gegevens die nodig zijn voor alle grensprocedures (zoals douane en Portbase bij ferryverkeer) in zowel Nederland als het VK. Dit vergt een uitgebreide samenwerking door alle partijen in de bedrijfsketen: importeur, exporteur, transporteurs, expediteurs, ferryoperators etc. De oorzaken van langere doorlooptijden en congestie waar het bedrijfsleven per 1 januari 2021 mee te maken krijgt kan dus afhangen van diverse factoren. Hiervan zal een groot deel bepaald worden doordat het bedrijfsleven moet wennen aan de nieuwe situatie met het VK. Van belang is dat alle betrokkenen de komende maanden zo goed mogelijk samenwerken om problemen zo snel mogelijk te identificeren en op te lossen. Hier zetten LNV en NVWA zoveel mogelijk op in.

Ik onderstreep nogmaals dat bovenstaande geldt ongeacht de uitkomst van de onderhandelingen met het VK over het toekomstig partnerschap.

Is er een spoednummer beschikbaar indien ondernemers aanlopen tegen problemen?

Antwoord

Het voorbereiden op het aflopen van de overgangsperiode is en blijft een gezamenlijke inspanning van de rijksoverheid, de medeoverheden, bedrijfsleven, instellingen en burgers. Alle gezamenlijke inspanningen ten spijt, zal er hoe dan ook sprake zijn van aanpassingsfrictie. Hieruit vloeit de verantwoordelijkheid voort om problemen rond 1 januari 2021 gezamenlijk op te lossen. Van belang is dat bedrijven bij vragen of problemen gedetailleerd bekijken waar het probleem zit zodat het bedrijfsleven de vraag stelt daar waar die gesteld moet worden voor het oplossen van het probleem. Dat kunnen private partijen uit de bedrijfslogistieke keten zijn of een van de overheidsdiensten aan Nederlandse of Britse zijde. Om een aantal voorbeelden te geven:

– Niet aangemeld bij Portbase en toch met de ferry willen reizen? Neem contact op met de ferryoperator en Portbase voor een aansluiting en alle daarin nodige stappen doorlopen.

– Een veterinaire zending willen importeren, maar nog geen afspraak met de grensinspectiepost of nog geen afspraak met de Britse exportcertificeringsinspecteur? Benader de grensinspectiepost naar keuze en dien een aanvraag in bij de Britse autoriteiten.

– In de file voor de ferryterminal als chauffeur, maar Nederlandse douaneformaliteiten voor export nog niet afgerond? Wacht op de tijdelijke (extra ingerichte) parkeerplaatsen om de douaneformaliteiten alsnog in orde te laten maken door het bedrijf.

– Is het onduidelijk wie de vooraanmeldingen heeft gedaan in de Nederlandse of VK systemen? Ga in de bedrijfsketen na wie dit zou doen (importeur of exporteur of expediteur of toch iemand anders?).

– Inspectie aanvragen bij een keuringsdienst? Bel de betreffende keuringsdienst om een afspraak te maken.

– Vraag aan de douane? De douane website bezoeken of bellen (er zijn verruimde openingstijden).

– Vraag aan de NVWA? De NVWA website bezoeken of bellen (er zijn verruimde openingstijden).

Bedrijven die zich voorbereid hebben weten waar en bij wie ze terecht kunnen voor welke vragen, en hebben waar mogelijk de antwoorden al ontvangen. LNV en NVWA houden nauw contact met de stakeholders om dit proces op LNV-terrein te monitoren en ondersteuning te bieden waar nodig.

De relevante klantcontactcentra van de overheid – waaronder het Brexitloket – staan klaar om het bedrijfsleven te ondersteunen waar nodig. Er zijn daartoe verruimde openingstijden en er is waar nodig extra capaciteit ingezet. Ook het klantcontactcentrum van de NVWA heeft de capaciteit en openingstijden verruimd in die periode.

Hoe zien de procedures bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) eruit voor een tewerkstellingsvergunning? Zijn er belemmeringen vanwege coronamaatregelen? Hoe lang duurt deze procedure?

Antwoord

Voor Britten die vanaf 1 januari 2021 in Nederland komen werken, geldt de reguliere aanvraagprocedure voor een werkvergunning die van toepassing is op personen van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland. De werkgever moet een tewerkstellingsvergunning (TWV) aanvragen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) of een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Welke vergunning is afhankelijk van de duur van de arbeid en waar de werknemer gaat wonen. Als een GVVA nodig is, vraagt de IND aan UWV advies over de toelating tot de arbeidsmarkt. Een adviesverzoek wordt aan dezelfde voorwaarden getoetst als een aanvraag TWV. De werkgever moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moet de werkgever bijvoorbeeld aantonen dat eerst gezocht is naar werknemers in Nederland en de EER of Zwitserland. Ook moet de vacature voor het indienen van de aanvraag gemeld worden bij UWV. Daarnaast moet de werkgever de buitenlandse werknemer het geldende cao-loon en ten minste het wettelijk minimumloon betalen en zorgen voor passende huisvesting. UWV beslist binnen vijf weken over de aanvraag TWV of het verzoek om advies van de IND. De coronamaatregelen hebben geen invloed op de procedure.

Tijdens de begrotingsbehandeling hebben de leden van de VVD-fractie vragen gesteld en hun zorgen geuit naar aanleiding van de waarschuwing van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw over de Van boer tot bord-strategie. De Minister is tijdens de begrotingsbehandeling niet echt ingegaan op deze zorgen en heeft aangegeven dat zij niet voornemens is een impactanalyse uit te laten voeren naar de Van boer tot bord-strategie. Deze leden betreuren dit. Het is een serieuze waarschuwing, waarin niet alleen de gevolgen voor Europa in kaart worden gebracht maar ook de gevolgen wereldwijd. Zou het Amerikaanse Ministerie van Landbouw alleen naar Europa kijken, dan zouden zij dat met een deel eigenbelang kunnen doen. De Minister gebruikte soortgelijke woorden tijdens de begrotingsbehandeling. Deze leden vragen de Minister om op Europees niveau op korte termijn een impactanalyse te laten uitvoeren naar de strategie zoals deze er nu ligt. Daarnaast vragen zij een impactanalyse op te stellen voor de gevolgen voor Nederland. Zij maken zich zorgen over de gevolgen voor de Nederlandse en Europese voedselproductie in een tijd waarin de wereldbevolking toeneemt. Zij wijzen hierbij ook op het belang van een gelijk speelveld, zowel in Europees als in wereldwijd verband. Kan de Minister een toelichting geven op het belang van het gelijke speelveld in relatie tot de Van boer tot bord-strategie? De Minister geeft aan dat het gelijke speelveld en de concurrentiepositie van de Europese landbouw een aandachtspunt is (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1255). Op welke manier komt dit tot uiting in de genomen maatregelen en de voorliggende Van boer tot bord-strategie? Hoe wordt rekening gehouden met de positie van de Nederlandse boer, die te maken krijgt met allerlei extra en verzwarende eisen?

Antwoord

De Van boer tot bord-strategie is een politiek koersdocument over waar de EU wil zijn in 2030 als het gaat om de inrichting van het Europees voedselsysteem dat moet bijdragen aan de doelen van de Green Deal. De voorstellen die de Europese Commissie in de Van boer tot bord-strategie aankondigt, worden de komende jaren uitgewerkt. Pas dan is te bepalen wat de impact is van die voorstellen en wat hier op hoofdlijnen voor nodig is. Ik heb met succes in de reeds unaniem aangenomen Raadsconclusies over de Van boer tot bord-strategie ervoor gepleit dat deze uitgewerkte voorstellen worden voorzien van tijdige impact assessments, ook als het gaat om handelsverdragen. Uiteraard zal ik te zijner tijd de impact assessments bij de uitgewerkte voorstellen goed bestuderen en beoordelen in de nationale context. Uw Kamer zal daarover op gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.

Het belang van een zo gelijk mogelijk speelveld is evident. Dat geldt voor de handel binnen de EU, maar ook met landen daarbuiten. Dat het kabinetsbeleid met de Van boer tot bord-strategie een Europese dimensie krijgt, waarbij ook duidelijk wordt gemaakt hoe de EU met de Van boer tot bord-strategie zich zal verhouden tot derde landen, zie ik als pure winst voor het gelijke speelveld. Dit omdat de lidstaten die onderdeel uitmaken van de bestaande interne markt, nu ook gezamenlijk aan een duurzaam voedselsysteem zullen gaan werken. Verder stemt het mij tevreden dat ook de internationale paragraaf van de van Boer tot Bord Strategie aansluit bij het kabinetsstandpunt hierover.

Ik heb bij de Europese Commissie gepleit, o.a. bij de ontwikkeling van de Van boer tot bord-strategie, voor de noodzaak tot verstevigen van de positie van de primaire producent. De transitie naar een duurzaam voedselsysteem is niet alleen een noodzaak, het biedt ook kansen en perspectief voor een toekomstbestendige landbouw met economisch weerbare bedrijven. Daarbij is het van belang dat het verdienmodel van de boer centraal staat bij verduurzaming, zoals in mijn kringlooplandbouwvisie. De Europese Commissie heeft hier naar geluisterd, want zij kondigt in de Van boer tot bord-strategie o.a. aan dat zij de mededingingsregels en gemeenschappelijke marktordeningen wil aanpassen, toezicht zal houden op de uitvoering van de richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken en zal werken aan verbeterde landbouwvoorschriften om de positie van landbouwers (bijvoorbeeld producenten van producten met een geografische aanduiding), hun coöperaties en producentenorganisaties in de voedselvoorzieningsketen te versterken. Ook zullen de verschillende beleidsinitiatieven en voorstellen naar verwachting kansen bieden voor het verdienmodel en concurrentiekracht van de boer door kennis en innovatie voorop te stellen en mogelijke belemmeringen weg te nemen.

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de regels die voor Nederland en Europa gelden ook voor de rest van de wereld zouden moeten gelden. Deelt de Minister dit standpunt? Op welke manier brengt zij dit standpunt naast de EU ook bij andere landen en samenwerkingsverbanden onder de aandacht? Wat vindt de Minister van het feit dat er voedsel geïmporteerd wordt uit landen die minder oog hebben voor eisen op het gebied van onder meer dierenwelzijn, gewasbescherming en voedselveiligheid? Als zij het standpunt van deze leden niet deelt, waarom niet en hoe kan het gelijke speelveld dan gewaarborgd worden? Deelt de Minister de mening dat er bij handelsverdragen en import van voedsel vooral gelet wordt op het eindproduct en minder aandacht is voor het proces van voedsel produceren? Zo nee, waarom niet? Hoe verklaart de Minister dan de import van voedsel waar gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld technieken als CRISPR-Cas9, terwijl hiervoor in Europa zeer strenge regels en terughoudendheid gelden?

Antwoord

De EU maakt een eigenstandige afweging welke productie standaarden en normen nodig zijn om de veiligheid en welzijn voor mens, dier en milieu te borgen. Wel dienen producten uit derde landen die naar de EU worden geëxporteerd, te voldoen aan de veiligheidseisen die de EU stelt ter bescherming van de Europese consument.

Uiteraard is het wenselijk dat landen vergelijkbare productiestandaarden hanteren.

Met de Green Deal streeft de Europese Commissie naar promotie van de transitie naar een duurzaam voedselsysteem en duurzame productiestandaarden, samenwerking en het streven naar ambitieuze en afdwingbare duurzaamheidsafspraken in handelsakkoorden. De internationale dimensie van de Van boer tot bord-strategie moet er voor zorgen dat het verschil in productiestandaarden bijvoorbeeld op het gebied van dierenwelzijn, gewasbescherming en voedselveiligheid tussen regio’s worden geminimaliseerd en de handel in agrarische producten op basis van soortgelijke productiestandaarden gemaximaliseerd.

In EU-overleg steun ik die benadering en benadruk ik de samenhang tussen handelsbeleid, de Green Deal, en de Van boer tot bord-strategie. Dit komt ook naar voren in de inzet met betrekking tot de herziening van het Europese Handelsbeleid (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2197). Nederland zet zich daarin in voor een EU-handelsbeleid dat bijdraagt aan een betere samenwerking met derde landen, dat inzet op de gewenste ontwikkeling naar duurzame landbouw, het zoveel mogelijk sluiten van kringlopen en het bevorderen van een gelijk speelveld. Verder moeten (nieuwe) handelsakkoorden aansturen op ambitieuze afspraken op belangrijke gebieden als dierenwelzijn. Dat laatste is ook een punt wat ik heb benadrukt in de Voortgangsbrief landbouwhuisdieren waarin de internationale inzet uiteen is gezet (Kamerstuk 28 286, nr. 1063).

De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda over een brief aan de visserijketen. Deze leden waarderen dit initiatief. Er zal voor de vissers veel veranderen. Kan de Minister de communicatie met andere sectoren met de Kamer delen?

Antwoord

Het Ministerie van LNV en de NVWA staan via de maandelijkse Brexit stakeholderbijeenkomsten in nauw contact met het bedrijfsleven over de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen en de readiness voorbereidingen voor het aflopen van de overgangsperiode. Door de frequentie van deze stakeholderbijeenkomsten is het contact tussen LNV, NVWA, keuringdiensten en bedrijfsleven laagdrempelig en weet men elkaar direct te vinden bij vragen en/of problemen. Ook het landbouwradenteam in Londen, Brussel en andere hoofdsteden vervult hier een actieve rol. Daarnaast heeft de NVWA doorlopend de mogelijkheid geboden voor serious games waarin een gehele handelsketen wordt doorlopen om problemen op te lossen, vragen te beantwoorden en werkafspraken te maken. Ook zijn de stakeholders op regelmatige basis per nieuwsbrief van hun brancheorganisatie en/of overkoepelende vereniging diverse malen geïnformeerd over de gevolgen van het aflopen van de overgangsperiode, dan wel zijn sector specifieke nieuwsbrieven verzonden (zoals voor de beschermde plant- en diersoorten CITES). Verder zijn er de afgelopen maanden webinars georganiseerd waarbij het bedrijfsleven de mogelijkheid had vragen te stellen aan de uitvoerende diensten en overheden van zowel Nederland als het VK. Indien brancheorganisaties zelf webinars organiseren is LNV altijd beschikbaar aan te schuiven met het relevante organisatieonderdeel en dit is ook gebeurd. Ook hebben Minister Kaag en Staatssecretaris Keijzer op 21 oktober jl. een brief aan Nederlandse ondernemers gestuurd om hen een hart onder de riem te steken en hen op te roepen zich zo goed mogelijk voor te bereiden op het aflopen van de overgangsperiode. Tenslotte kunnen bedrijven altijd terecht bij het Brexitloket en de Brexit Impact Scan en is er de Brexit-voucher waarmee bedrijven subsidie kunnen ontvangen voor advies over de gevolgen van Brexit of het ontdekken van alternatieve afzetmarkten.

Vanuit het bedrijfsleven zijn er meerdere signalen geweest dat de wijze waarop het Ministerie van LNV en de NVWA met hen communiceren en hen ondersteunen bij het vinden van antwoorden en oplossingen voor vragen en problemen gewaardeerd wordt.

Kan de Minister aangeven welke «noodverbanden» zijn of worden ingericht mocht de procedure of andere calamiteiten zich voordoen? Zijn hiervoor een noodnummer en crisisorganisatie ingericht bij de diensten die hier nauw bij betrokken zijn, zoals de Douane en de NVWA? Zo ja, is de Minister bereid de Kamer nog voor het verkiezingsreces te informeren over de eerste ervaringen rondom de Brexit? Indien er geen «noodverbanden» en crisisorganisatie is ingericht, ontvangen deze leden graag een uitgebreide toelichting waarom dit niet gebeurd is en waar ondernemers zich kunnen melden bij calamiteiten.

Antwoord

Het voorbereiden op het aflopen van de overgangsperiode is en blijft een gezamenlijke inspanning van de rijksoverheid, de medeoverheden, bedrijfsleven, instellingen en burgers. Alle gezamenlijke inspanningen ten spijt, zal er hoe dan ook sprake zijn van aanpassingsfrictie. Hieruit vloeit de verantwoordelijkheid voort om problemen rond het aflopen van de overgangsperiode per 1 januari 2021 gezamenlijk op te lossen. Van belang is dat bedrijven bij vragen of problemen gedetailleerd bekijken waar het probleem zit zodat het bedrijfsleven de vraag stelt daar waar die gesteld moet worden voor het oplossen van het probleem. Dat kunnen private partijen uit de bedrijfslogistieke keten zijn of een van de overheidsdiensten aan Nederlandse of Britse zijde. Om een aantal voorbeelden te geven:

– Niet aangemeld bij Portbase en toch met de ferry willen reizen? Neem contact op met de ferryoperator en Portbase voor een aansluiting en alle daarin nodige stappen doorlopen.

– Een veterinaire zending willen importeren, maar nog geen afspraak met de grensinspectiepost of nog geen afspraak met de Britse exportcertificeringsinspecteur? Benader de grensinspectiepost naar keuze en dien een aanvraag in bij de Britse autoriteiten.

– In de file voor de ferryterminal als chauffeur, maar Nederlandse douaneformaliteiten voor export nog niet afgerond? Wacht op de tijdelijke (extra ingerichte) parkeerplaatsen om de douaneformaliteiten alsnog in orde te laten maken door het bedrijf.

– Is het onduidelijk wie de vooraanmeldingen heeft gedaan in de Nederlandse of VK systemen? Ga in de bedrijfsketen na wie dit zou doen (importeur of exporteur of expediteur of toch iemand anders?).

– Inspectie aanvragen bij een keuringsdienst? Bel de betreffende keuringsdienst om een afspraak te maken.

– Vraag aan de douane? De douane website bezoeken of bellen (er zijn verruimde openingstijden).

– Vraag aan de NVWA? De NVWA website bezoeken of bellen (er zijn verruimde openingstijden).

Bedrijven die zich voorbereid hebben weten waar en bij wie ze terecht kunnen voor welke vragen, en hebben waar mogelijk de antwoorden al ontvangen. LNV en NVWA houden nauw contact met de stakeholders om dit proces op LNV-terrein te monitoren en ondersteuning te bieden waar nodig.

De relevante klantcontactcentra van de overheid – waaronder het Brexitloket – staan klaar om het bedrijfsleven te ondersteunen waar nodig. Er zijn daartoe verruimde openingstijden en er is extra capaciteit ingezet. Ook het klantcontactcentrum van de NVWA heeft de capaciteit en openingstijden verruimd in die periode.

Omdat mogelijke (ernstige) verstoringen niet uitgesloten kunnen worden, zijn de voorbereidingen met het oog op het (her)activeren van de crisisstructuur onverminderd doorgegaan. Hiertoe hebben interdepartementale scenariosessies plaatsgevonden en oefensessies, om alle risico’s zo goed als mogelijk in beeld te krijgen. Hierbij is rekening gehouden met de samenloop van COVID-19 en voortgebouwd op eerdere ervaringen uit de vorige fase, alsook op ervaringen opgedaan tijdens de COVID-19-crisis. Onvoorziene gevolgen behoren echter altijd tot de mogelijkheden. De NVWA heeft daartoe bijvoorbeeld proactief de dagen rond 1 januari, dagelijkse overleggen ingepland met de diverse keuringsdiensten en stakeholders, zodat snel informatie uitgewisseld kan worden.

Ik wacht de ontwikkelingen de komende weken af en informeer uw Kamer als daar aanleiding toe is. Op dit moment is het niet mogelijk daar harde toezeggingen over te doen, omdat nog niet duidelijk is hoe de eerste weken van januari zullen verlopen. Uiteraard ben ik hier realistisch over en ligt het in de lijn der verwachting dat de verwachte aanpassingsfrictie aanleiding geeft tot het informeren van uw Kamer.

Verslag van de Landbouw- en Visserijraad op 16 november 2020

De leden van de VVD-fractie onderschrijven de woorden van het voorzitterschap («verbaasd en teleurgesteld») van de Landbouw- en Visserijraad over de uitspraken van Eurocommissaris Timmermans. Kan de Minister reflecteren op de woorden van Eurocommissaris Timmermans? Wat zijn de uitspraken van Eurocommissaris Timmermans waard nu er zowel in de Europese Raad als in het Europees Parlement resultaten zijn bereikt? Deze leden willen bij het traject tot de voorstellen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) wel benadrukken dat ze waarde hechten aan een transparanter proces. Zicht op de onderhandelingen ontbreekt, hoe men tot welk resultaat komt et cetera. Kan de Minister reflecteren op dit punt van transparantie?

Antwoord

In reactie op de vraag van zowel de fractie van de VVD als D66 over uitspraken van Commissaris Timmermans verwijs ik naar de verklaring van de voorzitter van de Europese Commissie, die namens het college van Commissarissen heeft gesteld dat de Commissie geen voornemen heeft de voorstellen voor het toekomstig GLB in te trekken. Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd, worden de onderhandelingen over het toekomstig GLB momenteel in de triloog tussen de Raad en het Europees Parlement, in aanwezigheid van de Europese Commissie, gevoerd. Het EU voorzitterschap rapporteert aan de Raad over de voortgang van de onderhandelingen en zal indien nodig om aanpassing van haar mandaat vragen. Daarmee houden de lidstaten zicht op de onderhandelingen. Ik zal uw Kamer op de gebruikelijke wijze via de geannoteerde agenda’s en verslagen van de Raad infomeren over de voortgang.

De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag over de informele videoconferentie op 16 november 2020 dat de Raad heeft stilgestaan bij de ontwikkelingen van het COVID-19-virus bij nertsen. Nederland en andere landen hebben de Europese Commissie gevraagd om meer regie te nemen op dit onderwerp. De Europese Commissie ziet hierin geen rol voor zichzelf. Deze leden vragen waarom Nederland niet gepleit heeft voor meer onderzoek naar COVID-19 bij (huis)dieren. Kan de Minister aangeven waarom zij dit niet heeft ingebracht? Deze leden maken zich zorgen over het achterblijven van onderzoek naar COVID-19 bij huisdieren, knaagdieren en vleermuizen. Zij verwijzen naar hun inbreng bij de behandeling van de wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij. Is de Minister bereid dit alsnog te agenderen en in samenwerking met andere landen aanvullend onderzoek op te zetten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De Europese Commissie heeft het initiatief genomen om een beschikking op te stellen waarin lidstaten worden verplicht een infectie met SARS-CoV-2 bij nertsen en andere marterachtigen te melden. Daarmee geeft de EC gehoor aan de wens van Nederland en enkele andere lidstaten wat betreft een meer geharmoniseerde aanpak in de Europese Unie.

We hebben bij de Landbouw- en Visserijraad niet gepleit voor meer onderzoek naar SARS-CoV-2 bij dieren of voor een coördinerende rol van de EC hierbij. In verschillende landen wordt onderzoek gedaan naar SARS-CoV-2 bij dieren. Afhankelijk van de epidemiologische situatie in een lidstaat met besmettingen bij nertsen of andere diersoorten kan het nodig of wenselijk zijn bepaald (tracerings-)onderzoek in te zetten. In Nederland hebben we uitgebreid traceringsonderzoek gedaan bij nertsen, zoals we dat ook doen bij uitbraken van andere besmettelijke dierziekten als aviaire influenza. In dat onderzoek wordt ingegaan op de contacten tussen de verschillende bedrijven en ook op een mogelijke rol van wilde dieren, als vleermuizen. Welk type onderzoek relevant is bij tracering acht ik een zaak van de betreffende lidstaat. Immers, in elk land kan de focus op andere factoren of op ander type onderzoek liggen. Daarbij vindt geregeld uitwisseling plaats van informatie tussen de lidstaten.

Nederland doet daarnaast nog veel onderzoek naar besmettingen bij honden en katten en in het voorjaar is een onderzoek gestart naar verspreiding van het virus in varkenshouderijen. In andere lidstaten wordt ook onderzoek gedaan. Onderzoekers uit Europa hebben hierover geregeld contact zodat onderzoeksbudgetten optimaal kunnen worden besteed en er geen overlap is tussen de diverse onderzoeksvelden. Als er een concrete vraag ligt waar de EC een coördinerende rol in kan vervullen, zal ik het agenderen.

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister tevens de Kamer op de hoogte te houden van de bevindingen van de Europese Commissie op het punt van het verminderen van de administratieve lasten bij de bestrijding van Afrikaanse varkenspest (AVP). Herkent de Minister zich in de administratieve lastendruk die adequaat ingrijpen bij de AVP minder eenvoudig maakt en kan zij haar antwoord toelichten?

Antwoord

Er zijn in lidstaten die Afrikaanse varkenspestuitbraken hebben of hebben gehad veel maatregelen geïmplementeerd om de ziekte te bestrijden. Voor een deel van de kosten worden de lidstaten door de Europese Unie gecompenseerd. Dat vraagt een zorgvuldige administratie, zodat de Europese Commissie goed kan beoordelen voor welke activiteiten een lidstaat een bepaalde tegemoetkoming krijgt. Ik begrijp dat lidstaten dit als een administratieve last ervaren. Echter de regels ter compensatie zijn bekend, en een goede verantwoording van de lidstaten ten aanzien van het besteden van publiek geld acht ik zeer belangrijk. Ik acht het een zaak van de Europese Commissie te kijken of sommige procedures wellicht eenvoudiger kunnen. Zorgvuldigheid en transparantie in de wijze van financiering zijn mijns inziens echter van groot belang, vanwege de grote bedragen die er mee gemoeid zijn en ook vanwege het immense belang dat besmette lidstaten de ziekte adequaat aanpakken.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan aangeven waarom de ontwikkelingen rondom de recente uitbraken van de vogelgriep niet op de agenda stonden en staan. Deze leden hebben eerder en in een set schriftelijke vragen hun zorgen geuit over de hoogpathogene vogelgriep die dit jaar extra vroeg en zeer besmettelijk lijkt te zijn (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 1151). Een gezamenlijke aanpak, uitwisselen van «best practises» en aanvullend onderzoek is noodzakelijk om meer grip te krijgen op de besmettingsroutes en het voorkomen van uitbraken. Is de Minister bereid dit onderwerp bij de komende Raad te agenderen? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister de maatregelen van de verschillende lidstaten waar vogelgriep is uitgebroken met de Kamer delen? Deze leden vragen hierbij specifiek naar de maatregelen voor de commercieel gehouden dieren en de hobbydieren.

Antwoord

De antwoorden op door de leden van de VVD-fractie aangehaalde set vragen over de uitbraken van hoogpathogene vogelgriep (HPAI) zijn recent aan uw Kamer verzonden. De leden van de VVD-fractie stellen dat een gezamenlijke aanpak, het uitwisselen van «best practises» en aanvullend onderzoek noodzakelijk is om meer grip te krijgen op de besmettingsroutes en het voorkomen van uitbraken. Alle lidstaten hebben een gezamenlijke aanpak, die staat beschreven in de Europese bestrijdingsrichtlijn voor vogelgriep (2005/954). Lidstaten, ook Nederland, presenteren maandelijks een samenvatting van de maatregelen, die ze nemen bij de bestrijding van HPAI, in de SCoPAFF (Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed) bijeenkomsten. Die aanpak kan per lidstaat verschillen omdat de pluimveesectoren en de geografische omstandigheden per lidstaat verschillen, maar de basis is gelijk. Soms verschilt deze aanpak zelfs binnen lidstaten, zoals in Duitsland. Ik beschik niet over gedetailleerde informatie over de aanpak per lidstaat. Ik heb ook geen samenvatting van deze maatregelen per lidstaat tot mijn beschikking. Er wordt aanvullend onderzoek uitgevoerd, ook in Nederland. Ook bundelt de EFSA (Europese autoriteit voor voedselveiligheid) wetenschappelijk kennis van Europese lidstaten.

Ook ik maak mij zorgen over de voortdurende dreiging en uitbraken van HPAI. We hebben in Nederland de afgelopen jaren veel energie gestoken in onderzoek en het optimaliseren van de preventie. Dat is niet voldoende gebleken om de vogelgriepuitbraken te stoppen. Dat weerhoudt ons er niet om met dit onderzoek en de preventie inspanningen door te gaan. Wanneer HPAI sterk doorzet de komende tijd bekijk ik hoe dat ook in Raadsverband aan de orde kan worden gesteld.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister zicht heeft op de beschikbaarheid van alle stukken rond het Mercosur-verdrag voor de EU-landbouwmarkt. Wanneer verwacht de Minister het standpunt van Nederland te kunnen vormen? Welke bevindingen kwamen in 2016 uit het cumulatieve impactassessment en heeft de Minister het nieuwe impactassessment inmiddels ontvangen? Wat zijn de belangrijkste conclusies uit deze hernieuwde studie?

Antwoord

Naar verwachting zal de Sustainability Impact Assessment die in opdracht van de Commissie uitgevoerd wordt, in januari 2021 gepubliceerd worden. De definitieve teksten van het akkoord worden tegen de zomer verwacht.

In de studie die in 2016 gepubliceerd werd1, werd gekeken naar de gevolgen van wederzijdse liberalisering van de invoertarieven met betrekking tot 12 toekomstige handelsakkoorden. Er is geen analyse gedaan van veranderingen in non-tarifaire maatregelen, zoals sanitaire en fytosanitaire maatregelen, de gevolgen van betere bescherming van geografische aanduidingen, de impact van EU-maatregelen ter bescherming van kwetsbare sectoren bij handelsovereenkomsten (zoals tariefcontingenten). Door de beperkingen van de beschikbare methoden konden de effecten van liberalisering voor groenten en fruit, wijn, olijfolie en verwerkte levensmiddelen niet worden geschat, hoewel deze goed zijn voor 70% van de EU-agrifood-export.

De inschatting van de Europese Commissie is dat de betreffende handelsakkoorden aanzienlijke potentiële groeipercentages opleveren voor de Europese varkensvlees- en zuivelproducten (met name voor kaas en mager melkpoeder). Anderzijds toont de studie de kwetsbaarheid van de sectoren rundvlees, en rijst aan, en bevestigt daarmee de noodzaak van invoerquota voor toegang tot de EU-markt voor alle gevoelige producten.

De nieuwe studie is nog niet beschikbaar.

De leden van de VVD-fractie hebben al meerdere keren aandacht gevraagd voor de situatie in de kalversector. Deze leden blijven de overwegingen van de Minister bijzonder vinden om eventuele steun te koppelen aan de verantwoordelijkheid van de sector om dierenwelzijn verder te brengen. Zij hebben al eerder verwezen naar de aanvullende stappen die een in zwaar weer verkerende sector kan zetten op dierenwelzijn als zij door de huidige coronacrisis amper de middelen heeft om het hoofd boven water te houden. Kan de Minister daarop reflecteren? Als de situatie in de Nederlandse kalversector door de Europese Commissie niet als dramatisch wordt bestempeld, kan de Minister toelichten wat er dan wel moet gebeuren wil de situatie in een sector als «dramatisch» worden bestempeld? Kan de Minister ingaan op de actuele informatie over steunmaatregelen waar sectoren, zoals de kalversector, de eendensector en andere sectoren, gebruik van kunnen maken?

Antwoord

De Europese Commissie baseert zich op Europese cijfers. Op dit moment is er in Italië sprake van een aanbodkrapte en ook in Frankrijk is de markt beter. De Nederlandse kalverhouder profiteert daar maar ten dele van omdat kalfsvlees van inlandse kalveren de voorkeur geniet. Zoals uw Kamer weet, heb ik bij de Europese Commissie meerdere malen gepleit voor het instellen van een particuliere opslagregeling voor kalfsvlees. Het is een beslissing van de Europese Commissie om aan deze oproep geen gehoor te geven. Wel heeft de Europese Commissie afgelopen voorjaar een particuliere opslagregeling ingesteld voor rundvlees van runderen ouder dan acht maanden. Nederlandse producenten konden voor oudere kalveren gebruik maken van deze regeling. Dat is in beperkte mate ook gedaan.

De kalversector had voor het uitbreken van de coronacrisis al financiële problemen. De oorzaak is dat de prijzen al langer sterk onder druk staan. Website dekalverhouder.nl (van de Vereniging van Kalverhouders (VVK)) kopt op 28 mei 2019 «Hoge aantal kalveren zit prijs in de weg». In dit artikel staat: «Bij elk blank kalf moet er ongeveer 60 euro bij. Kalverhouders met oud rosé verliezen ongeveer 20 euro per dier. Het aantal kalveren dat in Nederland gehouden wordt, is een van de belangrijkste oorzaken van de lage prijzen.» Desondanks importeerde de kalversector in 2019 55.000 kalveren meer dan in 2018. Ook in de eerste 13 weken van 2020 werden meer kalveren geïmporteerd dan in dezelfde periode in 2019. Voor zowel dierenwelzijn als herstel van de prijzen is van het grootste belang dat de sector het lang transport en (daarmee) de import beperkt. De sector heeft hier dus zelf een handelingsperspectief.

De coronacrisis heeft deze problemen vergroot. Net als andere sectoren kan de kalversector gebruik maken van de verruimde generieke maatregelen in het steunpakket van het kabinet. Uw Kamer heeft hier op 9 december jl. een brief over ontvangen De tegemoetkoming vaste lasten (TVL) blijft bijvoorbeeld beschikbaar voor alle bedrijven. Bij de TVL komt er een oplopend subsidiepercentage; 50% bij een omzetderving van 30% tot 70% bij een omzetderving van 100%. Dit betekent extra steun voor alle ondernemers die aan de voorwaarden voor de TVL voldoen. Ook de omvang van de NOW is gelijk gebleven, waarvan alle bedrijven met werknemers die een omzetdaling hebben van tenminste 20% een tegemoetkoming kunnen aanvragen ter hoogte van maximaal 80% van de loonsom. Met deze en andere regelingen wordt ook de landbouw ondersteund en ik blijf mij ervoor inzetten om deze regelingen zo goed mogelijk toegankelijk te maken voor de landbouw.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het prijsniveau voor Europese landbouwproducten veelal laag is, maar dat de markt verder een stabiel beeld laat zien. Wanneer de prijs voor een langere periode laag is moet dit uiteindelijk gevolgen hebben voor de stabiliteit van de markt. Hoe wordt op dit punt de vinger aan de pols gehouden?

Antwoord

De Europese Commissie volgt continu de ontwikkelingen op de markten van een breed scala aan landbouwproducten. Zij laat ook rapporten met marktvooruitzichten opstellen. De bevindingen worden openbaar gemaakt op de website van de Europese Commissie (zie: https://ec.europa.eu/info/food-farming-fisheries/farming/facts-and-figures_nl). De verzamelde informatie heeft tot doel om marktsignalen beter te duiden en om beter om te gaan met marktvolatiliteit. De Europese Commissie gebruikt voor deze marktinformatie de statistische gegevens en marktinformatie die lidstaten meldden, en raadpleegt ook sectorexperts uit de lidstaten.

SCoPAFF gewasbescherming vergadering van december 2020

De leden van de VVD-fractie lezen dat de toelating van de laagrisicostof bloedmeel, die wordt gebruikt als afweermiddel tegen wild, wordt hernieuwd. Het is weer een voorbeeld van een stof op basis waarvan in Nederland geen middelen zijn toegelaten en waarbij Nederland toch instemt met een hernieuwde toelating. Kan de Minister onderbouwen waarom in Nederland deze werkzame stof niet is toegestaan maar elders in Europa wel? Kan de Minister aangeven waarom zij gebruik elders in Europa wel acceptabel vindt?

Antwoord

Wanneer een werkzame stof in de EU is goedgekeurd, kunnen partijen op nationaal niveau een aanvraag voor een toelating van een gewasbeschermingsmiddel op basis van deze werkzame stof indienen. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt vervolgens of de aangevraagde toepassing veilig is voor mens, dier en milieu. Of een nationale toelatingsaanvraag voor een gewasbeschermingsmiddel wordt gedaan is doorgaans een bedrijfseconomische afweging van een aanvrager. Voor bloedmeel is een dergelijke aanvraag niet gedaan.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de stof benfluralin niet langer wordt toegestaan. De Minister geeft aan dat zij zich kan voorstellen dat de sector deze casus zal aandragen binnen de werkgroep actuele vraagstukken. Deze leden vragen waarom de Minister niet zelf de regie neemt en met de sector in overleg gaat over deze werkzame stof en een aantal andere werkzame stoffen die tot grote problemen in de land- en tuinbouw leiden. Kan de Minister aangeven waarom zij niet meer in overleg treedt met de sector, waarom er niet geïnventariseerd wordt welke tijdelijke maatregelen als overbrugging kunnen gelden en of er in de toelating van alternatieve middelen een versnelling aangebracht kan worden? Deelt de Minister de mening dat als er onvoldoende middelen beschikbaar zijn, de voedselproductie in gevaar kan komen? Zo nee, op basis waarvan kan zij dit stellen?

Antwoord

Ik ben verantwoordelijk voor de randvoorwaarden waarbinnen een veilig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen mogelijk is. Het is aan de sector om aan te geven waar hun behoefte is en aan de producent/leverancier om middelen op de markt te brengen. Waar mogelijk faciliteer ik dit proces in situaties waar knelpunten kunnen ontstaan, zoals de werkgroep actuele vraagstukken die door mijn ministerie is geïnitieerd in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030. Daarbij is afgesproken dat de sector de knelpunten aandraagt die binnen die werkgroep worden behandeld.

Mijn streven is erop gericht de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen voor de oogst drastisch te verminderen. Ook wanneer het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen fors is teruggebracht, is het aannemelijk dat in de toekomst een (beperkte) noodzaak blijft voor gewasbeschermingsmiddelen om een voldoende kwantitatief en kwalitatief voedselaanbod te kunnen garanderen. Vanzelfsprekend staat daarbij voorop dat alleen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt die veilig zijn voor mens, dier en milieu. Vooralsnog is het aantal toegelaten werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen redelijk constant gebleven. Wel is een verschuiving zichtbaar naar laag risico stoffen en worden kritische stoffen niet meer opnieuw goedgekeurd. Het is daarom belangrijk dat de transitie naar meer weerbare planten en teeltsystemen, zoals beoogd met het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030, onverwijld ter hand wordt genomen, zodat telers minder afhankelijk worden van gewasbeschermingsmiddelen.

De leden van de VVD-fractie wijzen op het negatieve advies van de NVWA over de vrijstelling voor de neonicotinoïde Cruiser SB in de suikerbietenteelt.2 Kan de Minister dit toelichten? Welke toegevoegde waarde kan het uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 hebben op het vinden van een concreet alternatief voor de grote problemen in deze sector? Waarom neemt de Minister ook op dit punt niet zelf de regie? Klopt het dat de NVWA de bevindingen van de sector onderschrijft dat het vergelingsvirus niet goed te beheersen is met de huidige middelen? Zo ja, op welke manier is de Minister voornemens bij te springen om zo snel als mogelijk tot alternatieve middelen te komen ter bestrijding van het vergelingsvirus? Zo nee, waarom niet? Deze leden weten dat de sector voor de middelen Batavia en Closer dit jaar nog twee vrijstellingsaanvragen willen doen. Kan de Minister toezeggen de vrijstellingsaanvraag zo voortvarend mogelijk te behandelen en de Kamer verslag te doen van de bevindingen en het genomen besluit over de vrijstellingsaanvragen?

Antwoord

De aanvraag voor tijdelijke vrijstelling van het middel Cruiser SB betreft een aanvraag voor een transitievrijstelling in het kader van het uitvoeringsprogramma waarbij een vrijstelling, mits het plan van aanpak goed wordt doorlopen, iedere 3 maanden wordt verlengd met een maximum van 3 jaar. Een van de voorwaarden hierbij is dat, net als bij een eenmalige vrijstelling, concreet zicht moet zijn op een oplossing voor het landbouwkundig probleem binnen 3 jaar. Uit het advies van de NVWA blijkt dat dit onvoldoende het geval is. Daarnaast ben ik van mening dat een tijdelijke vrijstelling niet in lijn is met de door mij gesteunde Europese restricties op neonicotinoïden uit 2018. Ik heb daarom besloten geen tijdelijke vrijstelling te verlenen voor dit middel.

De NVWA concludeert inderdaad dat het vergelingsvirus in teelt van suikerbieten met het huidige middelen- en maatregelenpakket onvoldoende kan worden bestreden. Ik ben daarom met de sector in overleg om te zoeken naar mogelijkheden om het vergelingsvirus in de teelt van suikerbieten te beheersen. Zo heeft de sector inmiddels tijdelijke vrijstelling voor de genoemde middelen Batavia en Closer (allebei zonder neonicotinoïden) aangevraagd. Beide aanvragen worden momenteel beoordeeld door de NVWA en het Ctgb en zie ik, mits positief geadviseerd, welwillend tegemoet. Ik zal uw Kamer informeren wanneer ik hier een besluit op heb genomen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan aangeven voor elk van de werkzame stof in de brief ter voorbereiding op de vergadering van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) welke werkzame stoffen die in Europa niet verlengd zullen worden, buiten Europa zijn toegestaan. Kan de Minister daarbij aangeven welke landen dat zijn en of er voedsel van die landen naar Europa of Nederland geëxporteerd wordt? Zo nee, is de Minister bereid om deze vraag standaard te gaan stellen? Deze leden stellen dit punt aan de orde omdat er natuurlijk vanuit volksgezondheid, diergezondheid en milieu gehandeld moet worden. In Nederland en Europa hebben wij hiervoor organisaties die op basis van de wetenschap adviseren. De regels die voor Nederland en Europa gelden zouden ook elders in de wereld moeten gelden. Als dat niet zo is en een werkzame stof gevaarlijk is voor volksgezondheid, diergezondheid of milieu, dan zouden we ook geen voedsel uit die landen moeten willen importeren. Deelt de Minister deze lijn? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister een overzicht geven van werkzame stoffen die in Nederland verboden zijn maar wel een Europese toelating hebben? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De EU maakt een eigenstandige afweging of werkzame stoffen waarvoor een aanvraag voor goedkeuring is ingediend, veilig zijn voor mens, dier en milieu. Of een werkzame stof in een niet-EU land is toegestaan, speelt daarbij geen rol. Ik heb geen informatie over welke werkzame stoffen allemaal in landen buiten Europa zijn toegestaan, ook niet over werkzame stoffen die in de EU niet meer zijn goedgekeurd.

Wel dienen producten uit derde landen die naar de EU worden geëxporteerd, te voldoen aan de veiligheidseisen die de EU stelt ter bescherming van de Europese consument. Dat kan betekenen dat er een zogenaamde import-MRL (Maximale Residu Limiet) wordt aangevraagd indien er sprake is van een mogelijk residu van een gewasbeschermingsmiddel dat in de EU niet meer is goedgekeurd en waarvoor de MRL dan standaard op detectieniveau wordt gezet. Bij het besluit over de aanvraag voor zo’n import-MRL staat de veiligheid van de consument voorop en dient een gedegen risicobeoordeling te worden uitgevoerd.

Dat neemt niet weg dat ik het wenselijk vind dat werkzame stoffen die volgens de EU een onacceptabel risico vormen voor mens, dier en milieu ook in andere landen niet gebruikt worden. Ik dring bij de Europese Commissie erop aan om bij handelsakkoorden daar afspraken over te maken en ondersteun het voornemen van de Europese Commissie, zoals verwoord in hun verslag over de REFIT van de verordening gewasbeschermingsmiddelen, tot «groene diplomatie» om andere landen te bewegen deze middelen niet meer te gebruiken. Uiteraard zal de EU maatregelen treffen ter bescherming van de eigen burgers, hetgeen ook wordt gedaan door het stellen van import-MRL’s.

Uit openbare gegevens – de EU pesticide database – is te herleiden welke werkzame stoffen zijn goedgekeurd in de EU en in welke EU lidstaten een toelating van een gewasbeschermingsmiddel met die werkzame stoffen hebben. https://ec.europa.eu/food/plant/pesticides/eu-pesticides-db_en

De leden van de VVD-fractie hebben een notitie ontvangen «Inventarisatie wegval thiofanaat-methyl: Alternatieve middelen en maatregelen». Deze leden bedanken de Minister voor het doorsturen van deze notitie. Helaas ontbreekt hier naast een oordeel van de NVWA ook een landbouwkundig oordeel. Kan de Minister dit alsnog delen met de Kamer?

Antwoord

Het oordeel van de NVWA over landbouwkundige noodzaak ontbreekt omdat deze noodzaak geen rol speelt bij de goedkeuring van een werkzame stof. Bij die goedkeuring gaat het om de veiligheid voor mens, dier en milieu. Een landbouwkundige noodzaak kan alleen op EU niveau een rol spelen, indien er sprake is van een lidstaat overstijgende fytosanitaire noodsituatie én de aanvrager daar een beroep op heeft gedaan. Dat is bij thiofanaat-methyl niet aan de orde en derhalve is er ook geen oordeel over landbouwkundige noodzaak beschikbaar.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben naar aanleiding van het artikel in Facts Found nog vragen aan de Minister.3 Is de Minister bekend met dit artikel? In het artikel wordt gesteld dat Frans Timmermans de klimaatplannen in het kader van de Green Deal zes maanden na hun lancering nog steeds niet heeft onderbouwd. Is de Minister hiervan op de hoogte? Zo ja, wat vindt zij hiervan? Steunt de Minister het verzoek van de leden van het Europees Parlement dat een stevige en realistische onderbouwing nodig is voor de plannen om de Europese landbouw te verduurzamen en voor de verdere uitbreiding van de natuurgebieden, die ten koste gaan van landbouwgrond?

Antwoord

De green deal zal de komende jaren door de Europese Commissie worden uitgewerkt. Ik heb met succes in de reeds unaniem aangenomen Raadsconclusies over de Van boer tot bord-strategie ervoor gepleit dat deze uitgewerkte voorstellen worden voorzien van tijdige impact assessments, ook als het gaat om handelsverdragen. Ik ben het met de leden van de CDA-fractie eens dat we de gevolgen van hetgeen o.a. de Van boer tot bord-strategie voorstelt, goed moeten bewaken. Daarom zal ik te zijner tijd de impact assessments bij deze uitgewerkte voorstellen goed bestuderen en beoordelen in de nationale context. Uw Kamer zal daarover op gebruikelijke wijze worden geïnformeerd waarin als dat aan de orde komt ook ingegaan wordt op uitbreiding van natuurgebieden ten koste van landbouwgrond.

De leden van de CDA-fractie lezen dat in het artikel wordt gesteld dat in het Europees Parlement gevreesd wordt dat de betreffende klimaatplannen een gevoelige daling van de landbouwproductie met zich mee zullen brengen en een forse stijging van de voedselprijzen, terwijl zowel binnen de EU als in de rest van de wereld gepleit wordt voor een vergroting van de landbouwproductie door de toename van de wereldbevolking. Kan de Minister zich in deze uitspraak vinden en waarom wel of niet? Erkent de Minister dat het problematisch zou zijn als de plannen inderdaad zorgen voor een daling van de landbouwproductie, meer import van land- en tuinbouwproducten van buiten de Europese Unie en een stijging van de voedselprijzen? Welke actie gaat de Minister ondernemen om dit te voorkomen?

Antwoord

Het zou onwenselijk kunnen zijn als de plannen, waarin in het artikel wordt gerefereerd, zouden zorgen voor een daling van de landbouwproductie, voor een verschuiving in de handelsbalans van land- en tuinbouwproducten met landen van buiten de Europese Unie en een stijging van de voedselprijzen. De plannen uit het artikel zullen de komende jaren door de Europese Commissie worden uitgewerkt. Pas dan is te bepalen wat de impact is van die voorstellen en wat hier op hoofdlijnen voor nodig is. Ook biedt de Van boer tot bord-strategie juist kansen om de concurrentiekracht van de sector te vergroten, vooral als het gaat om een toekomstbestendig en economisch divers model. Ik heb met succes in de reeds unaniem aangenomen Raadsconclusies over de Van boer tot bord-strategie ervoor gepleit dat deze uitgewerkte voorstellen worden voorzien van tijdige impact assessments. Ik ben het met de leden van de CDA-fractie eens dat we de gevolgen van hetgeen o.a. de Van boer tot bord-strategie voorstelt, goed moeten bewaken. Daarom zal ik te zijner tijd de impact assessments bij deze uitgewerkte voorstellen goed bestuderen en beoordelen in de nationale context. Uw Kamer zal daarover op gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.

De leden van de CDA-fractie lezen dat in het artikel ook wordt gesteld: «Zolang gefundeerde en doorgerekende verdienmodellen voor Europese agrarische familie- en gezinsbedrijven en voedingsketens ontbreken, kunnen de plannen van Timmermans geen succes worden». Steunt de Minister deze stellingname en kan zij toelichten waarom wel of niet?

Antwoord

Ik zou hiervoor willen verwijzen naar het antwoord op de hiervoor gestelde vraag van de CDA-fractie. Ik ben het met de leden van de CDA-fractie eens dat we de gevolgen van hetgeen o.a. de Van boer tot bord-strategie voorstelt, goed moeten bewaken. Daarom zal ik te zijner tijd de impact assessments die bij de, door de Europese Commissie aangekondigde de komende jaren uit te voorstellen goed bestuderen en beoordelen in de nationale context. Uw Kamer zal daarover op gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Vleescampagne

De leden van de D66-fractie signaleren dat de EU 3,5 miljoen euro subsidie geeft aan een campagne voor rundvlees. Is de Minister van mening dat dit wenselijk is in het kader van een omslag naar kringlooplandbouw en de stappen tegen klimaatverandering? Zo nee, welke mogelijkheden heeft zij om in de toekomst een stokje te steken voor dergelijke campagnes en is zij hiertoe bereid?

Antwoord

Vanaf juni 2020 is in diverse Europese comités mijn standpunt uitgedragen dat ik tegen Europese subsidiering van afzetbevordering van reguliere landbouwproducten ben. Zolang er een meerderheid van lidstaten is voor het bestaande Europese promotiebeleid, primair gericht op bevordering van export van kwaliteitsproducten, kan Nederland niet tegengaan dat er EU steun gegeven wordt voor promotie van reguliere landbouwproducten.

Van boer tot bord-strategie

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat Eurocommissaris Frans Timmersmans recent een aantal uitspraken heeft gedaan waarin hij aangaf de GLB-voorstellen in te willen trekken, omdat het Europees Parlement wil vasthouden aan het huidige landbouwbeleid. Hoe groot acht de Minister de kans dat de Europese Commissie ook daadwerkelijk de GLB-voorstellen zal intrekken? Welke gevolgen heeft dit? Zijn er lidstaten die hier voorstander van zijn?

Antwoord

In reactie op de vraag van zowel de fractie van de VVD als D66 over uitspraken van Commissaris Timmermans verwijs ik naar de verklaring van de voorzitter van de Europese Commissie, die namens het college van Commissarissen heeft gesteld dat de Commissie geen voornemen heeft de voorstellen voor het toekomstig GLB in te trekken. Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd worden de onderhandelingen over het toekomstig GLB momenteel in de triloog tussen de Raad en het Europees Parlement, in aanwezigheid van de Europese Commissie, gevoerd. Het EU voorzitterschap rapporteert aan de Raad over de voortgang van de onderhandelingen en zal indien nodig om aanpassing van haar mandaat vragen. Daarmee houden de lidstaten zicht op de onderhandelingen. Ik zal uw Kamer op de gebruikelijke wijze via de geannoteerde agenda’s en verslagen van de Raad infomeren over de voortgang.

Veetransporten

De leden van de D66-fractie lezen dat het Verenigd Koninkrijk het eerste land in Europa is dat de export van levende dieren in de ban gaat doen met het oog op dierenwelzijn. Hoe beoordeelt de Minister deze ontwikkeling? Spoort deze ontwikkeling haar extra aan om dit ook te realiseren in de Europese Unie?

Antwoord

Ik heb deze ontwikkelingen gevolgd en deel de opvatting dat het vanuit het oogpunt van dierenwelzijn beter is om (verre) transporten te beperken. Overigens is het door het VK beoogde verbod voor export van slachtdieren en dieren voor de afmesterij nog in consultatie.

Ik pleit de afgelopen jaren op Europees niveau voor karkasvervoer en vervoer van sperma in plaats van levende dieren en recent heb ik, vanwege twijfels over rustplaatsen, besloten dat er geen exporten vanuit Nederland mogen plaatsvinden als hiervoor een rustplaats buiten de EU nodig is. Daarbovenop exporteert Nederland al sinds jaren geen dieren naar slachthuizen buiten de EU.

Recente beelden van Eyes on Animals4 en een rapport van Animals» angels over veemarkten in Marokko5 tonen echter aan dat er, ondanks al deze maatregelen, toch Nederlandse dieren op lokale markten en in slachthuizen terecht komen waar de welzijnsstandaarden duidelijk veel lager zijn dan in de EU. Daarom moet de export van dieren naar landen buiten de EU nader op Europees niveau worden besproken, waarbij mijn inzet is om dit zoveel mogelijk te beperken. Dit vraagstuk wordt ook meegenomen in de huidige Europese Parlementaire enquête over diertransporten en ik zie uit naar de uitkomsten hiervan.

Positieflijst

De leden van de D66-fractie verwijzen naar het actieplan dat zij twee weken geleden hebben gelanceerd om de kans op zoönosen in de toekomst te beperken. Een van de speerpunten uit het plan is om de illegale handel in wilde dieren een halt toe te roepen. Deze leden zijn blij dat de Kamer vorige week de motie van de leden De Groot en Moorlag (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 41) heeft aangenomen die de Minister oproept om een positieflijst te realiseren die ook rekening houdt met reptielen, amfibieën en vogels, naast de positieflijst voor zoogdieren. Belangrijk, omdat ook deze dieren zoönosen bij zich kunnen dragen. Echter, zij zijn van mening dat deze lijst er niet alleen in Nederland moet komen maar ook in Europa. Handel in dieren stopt immers niet bij de Nederlandse grens. Is de Minister bereid een Europese positieflijst te agenderen?

Antwoord

Eerdere lobby voor een Europees systeem voor positieflijsten bij enkele lidstaten leverde gereserveerde reacties op. Momenteel vind de opstelling van de positieflijst voor zoogdieren nog plaats. Dit proces wil ik eerst afronden, alvorens de besluiten over een eventueel vervolg. Die ervaring wil ik ook benutten om te bezien of en met welke acties een Europese positieflijst gerealiseerd kan worden.

EU Action Plan against Wildlife Trafficking

De leden van de D66-fractie zijn daarnaast van mening dat niet alleen een positieflijst gerealiseerd moet worden op Europees niveau, maar dat ook actie ondernomen moet worden rond het EU-actieplan tegen handel in wilde dieren. Dit plan loopt dit jaar af en volgend jaar zal een nieuw plan worden gepresenteerd. Wat deze leden betreft is het essentieel dat dit plan onderdeel wordt van de Europese Biodiversiteitsstrategie en dat wanneer iemand gepakt wordt voor illegale handel in dieren, die persoon na vrijlating of het betalen van een boete niet verder kan gaan met zijn of haar bezigheden. Dit moet op Europees niveau worden aangekaart, en opgenomen worden in het EU-actieplan. Is de Minister bereid zich hiervoor in te zetten? Wat is de inzet van de Minister ten aanzien van het nieuwe Europese actieplan tegen wildlife trafficking?

Antwoord

Het EU Action Plan against wildlife trafficking ziet toe op het tegengaan van de illegale handel in beschermde dieren en planten. Het maakt onderdeel uit van de Europese Biodiversiteitsstrategie zoals gecommuniceerd door de Europese Commissie (EC). De EC heeft een traject ingezet om het huidige plan en de resultaten ervan te evalueren en te herzien tot een nieuw actieplan. Een brede consultatie zal daar ook onderdeel van uitmaken. Het strafbaar stellen van illegale parktijken heeft ieder EU lidstaat – conform de EU verordeningen – vastgelegd in nationale wetgeving. In Nederland is hier ook wetgeving op. Een beroepsverbod kan opgelegd worden indien het om een handelaar gaat. Dit is in het verleden al gebeurd. Illegale handel is sowieso verboden. Er zijn ook lichtere overtredingen die veelal met een boete worden afgedaan.

De evaluatie en herziening van het EU Actieplan zal in 2021 plaatsvinden en naar verwachting zal begin 2022 het herziene actieplan worden vastgesteld. Nederland zal actief bijdragen aan de evaluatie en op basis van de resultaten, opgedane ervaringen en ontwikkelingen de Nederlandse inzet bepalen. Dit zal in nauwe afstemming gebeuren met de Nederlandse overheidsdiensten betrokken bij de handhaving van CITES.

Aalbeheerplan

De leden van de D66-fractie lezen bovendien dat het huidige aalbeheerplan zal worden voortgezet. Aangezien het wereldwijd slecht gaat met de aalbestanden, zijn deze leden benieuwd of een voortzetting van de huidige aalbeheerplannen voldoende is om het herstel van de aalbestanden te kunnen garanderen en waarop de Minister en de Europese Commissie deze veronderstelling baseren.

Antwoord

Het opstellen en implementeren van aalbeheerplannen is een verplichting die volgt uit de Aalverordening.6 Eerder dit jaar heeft de Europese Commissie een evaluatie van deze verordening afgerond. Ik heb uw Kamer daar eerder in mijn brief van 8 juni 2020 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1234) over geïnformeerd. De evaluatie laat zien dat de Aalverordening en de op basis hiervan door lidstaten opgestelde nationale aalbeheerplannen een belangrijk instrument zijn om de Europese aalstand te helpen herstellen. Er is met name progressie geboekt in het verminderen van de visserij-druk op aal. Desondanks blijft de status van de Europese aal nog steeds kritiek en de huidige uitrekpercentages van schieraal naar zee liggen nog steeds aanzienlijk onder de doelstelling van 40% zoals opgenomen in de aalverordening. Ook is de niet-visserijgerelateerde sterfte van aal het afgelopen decennium nog onvoldoende gedaald. De conclusie van de Europese Commissie is dan ook dat in de komende periode onverminderd moet worden ingezet om de verordening uit te voeren, met meer aandacht voor niet-visserij gerelateerde maatregelen.

Ik deel de conclusie van de Europese Commissie en blijf mij onverminderd inzetten voor uitvoering van het Nederlandse aalbeheerplan. Het hierin vastgelegde pakket van maatregelen zet breed in op het terugdringen van de sterfte van aal en het opheffen van migratiebelemmeringen, om daarmee herstel van de aalstand te bewerkstelligen. Dit zal overigens pas op wat langere termijn (tot enkele tientallen jaren) tot een meer substantiële toename van de aalstand leiden. Dit komt omdat de aal een heel langlevende soort is, die dus ook pas na een lange periode weer bijdraagt aan de reproductie van een volgende generatie alen. Daarnaast heb ik in reactie op de evaluatie door de Commissie ook nog een aantal aanbevelingen gedaan voor versterking van de Aalverordening waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd.7 Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang op dit onderwerp en de verdere toekomstige ontwikkelingen.

Biomassa

Is de Minister bekend met de problematiek van kaalgekapte stukken bos in Estland ten behoeve van verbranden van houtige biomassa? Wat is het oordeel van de Minister over het onderzoek van onder andere Investico over de duurzaamheidseisen rondom de producten die naar Nederland worden gebracht? Is de Minister op de hoogte van de discrepantie in duurzaamheidscriteria rondom kaalkap en de uitspraken van de Minister van Economische Zaken en Klimaat over reststromen? Zo ja, hoe oordeelt zij hierover? Op welke manier ziet de Minister kaalkap als een vorm van duurzaam bosbeheer? Wil de Minister zich in Europa inzetten voor goede duurzaamheidscertificaten voor duurzaam bosbeheer en duurzaam hout?

Antwoord

Ik ben bekend met de lopende discussie rondom de kap van bossen in Estland. Nederland stimuleert duurzaam bosbeheer door middel van de duurzaamheidseisen verbonden aan de SDE++. De nationale eisen die in Nederland gelden voor de inzet van houtige biomassa behoren tot de strengste van de wereld. De houtpellets die in Nederland ingezet worden komen in de praktijk uit de onvermijdelijke reststromen van de reguliere productie van hout. Hier kunnen ook hele bomen onder vallen, bijvoorbeeld als dunningshout (houtkap bedoeld om bomen in de directe omgeving ruimte, licht en lucht te gunnen om beter te kunnen groeien) of bomen die van onvoldoende kwaliteit zijn.

Naar ik begrijp is hier sprake van reguliere houtkap, waarbij bomen en overige stromen die niet geschikt zijn voor hoogwaardige toepassingen zoals meubels en planken, minder hoogwaardig inzet worden, o.a. voor houtpellets voor de Nederlandse markt. Ook de restromen moeten aan de strenge eisen voldoen: de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen maakt onderscheid in primaire, secundaire en tertiaire reststromen. Alle stromen die direct uit het bos komen, ongeacht of het reststromen zijn, moeten aan de meest strikte duurzaamheidseisen voldoen. Binnen de voorwaarden van deze regeling is kaalkap – in beperkte mate – toegestaan als gangbare oogsttechniek. Op Europees niveau gelden ook eisen aan de duurzaamheid van biogrondstoffen via de Richtlijn hernieuwbare energie (RED2). Als onderdeel van de Europese green deal wordt door de Europese Commissie bezien in hoeverre de RED2 verder aangescherpt moet worden.

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich grote zorgen over het nieuwe GLB en het samengaan met de biodiversiteitsstrategie en de Van boer tot bord-strategie als onderdeel van de Green Deal. Uit een recent rapport blijkt dat het huidige landbouw- en voedselbeleid niet op het pad zit van de ambities en doelen van de Green Deal wat betreft klimaat, milieu, voeding en gezondheid. Volgens dit rapport zijn er snel versterkingen nodig van het GLB, met name bindende wetgeving en doelen. Dit is wat anders dan de Minister eerder heeft aangegeven of waar het in de onderhandelingen over het nieuwe GLB nu naar toe lijkt te gaan. Kan de Minister op dit rapport reageren?

Antwoord

Het rapport «The Green Deal and the CAP: policy implications to adapt farming practices and to preserve the EU’s natural resources» is in opdracht van het Europees Parlement geschreven door auteurs van de Franse organisaties INRAE en AgroParisTech. De auteurs doen onder meer aanbevelingen over hoe het GLB aangepast moet worden om de doelen van de Green Deal op Europees niveau te bereiken. Het is belangrijk om hierbij te vermelden dat het rapport ingaat op alleen het GLB als één – weliswaar een belangrijke – van de instrumenten die moeten bijdragen aan de doelstellingen van de Green Deal en de van Boer tot Bord- en Biodiversiteitsstrategie, die daar onderdeel van uitmaken. In beide strategieën stelt de Europese Commissie nog een groot aantal andere instrumenten (waaronder veel wetgeving) voor die een belangrijke bijdrage moeten leveren. De aanbevelingen in het rapport hebben onder meer betrekking op versterking van de conditionaliteit, ecoregelingen en het prestatiemodel. De auteurs adviseren om de doelstellingen van de Green Deal bindend te maken. Het rapport constateert dat de huidige Europese landbouw niet op het juiste spoor zit om de Green Deal doelen te halen. Ik vind het belangrijk dat met het NSP een grotere bijdrage aan klimaat en leefomgeving wordt geleverd. Overigens signaleert het rapport ook dat de geformuleerde aanbevelingen waarschijnlijk substantiële economische gevolgen zouden hebben, onder andere voor boereninkomens. Dat betekent dat een balans gevonden moet worden met sociaaleconomische duurzaamheid.

Over de minimale bijdrage aan klimaat en leefomgeving van de GLB fondsen hebben beide medewetgevers hun posities bepaald. Deze markeren voor de lopende en komende trilogen het speelveld voor de onderhandelingen. Ongeacht de details van de verschillen is het veilig om te stellen dat met de inzet en het oormerken van het garantiefonds voor ecoregelingen er een aanzienlijke bijdrage geleverd kan worden aan doelen op het gebied van klimaat en leefomgeving. Ook het oormerken van andere interventies is daarbij behulpzaam, bijvoorbeeld voor ANLB. Het is vervolgens aan de lidstaten om binnen de wettelijke kaders van het GLB invulling te geven aan de doelen middels hun strategische plannen. De Europese Commissie publiceert hiervoor landenspecifieke aanbevelingen. De inzet van lidstaten zal afhangen van hun respectievelijke specifieke behoeften en SWOT-analyses, maar in de strategische plannen moeten lidstaten ook aangeven op welke wijze ze zullen bijdragen aan de doelstellingen van de Van boer tot bord-strategie en de overkoepelende Green Deal. Over de strategische plannen voeren de lidstaten gesprekken met de Commissie. Pas als de strategische plannen door alle lidstaten zijn ingediend kan een oordeel worden geveld over de bijdrage van de strategische plannen tezamen aan de doelstellingen ten aanzien van klimaat en leefomgeving. Dit is in lijn met wat ik uw Kamer eerder heb gemeld.

De leden van de GroenLinks-fractie wijzen de Minister erop dat de Voorzitter van de Europese Commissie er ook op wijst dat de doelen uit de Van boer tot bord-strategie en biodiversiteitsstrategie onderdeel moeten worden van het nieuwe GLB. Hoe ziet de Minister dat? Ziet zij, net als de Commissievoorzitter, ook dat er in de onderhandelingen nog mogelijkheden zijn om het GLB meer in lijn te krijgen met de doelen uit de Green Deal? Waar zitten die mogelijkheden dan precies, zo vragen deze leden.

Antwoord

Het GLB wordt door de Europese Commissie gezien als een belangrijk instrument dat moet bijdragen aan de doelstellingen van de Green Deal en de Van boer tot bord- en Biodiversiteitsstrategie, die daar onderdeel van uitmaken. In de Van boer tot bord-strategie kondigt de Europese Commissie o.a. aanbevelingen aan die ze aan lidstaten zal meegeven voor hun strategische plannen. Ik ben het met Eurocommissaris Von der Leyen eens dat in de trilogen er een GLB bereikt kan worden dat «fit for purpose» is en eveneens zal kunnen bijdragen aan een goed inkomen van de boer, voedselzekerheid, duurzaamheid, klimaat en leefomgeving en daarmee een bijdrage kan leveren aan doelstellingen van de Green Deal. Ik heb uw Kamer voorafgaand aan de verschillende Landbouwraden de afgelopen maanden geïnformeerd over mijn inzet in Raad over mijn ambities op het gebied van klimaat en leefomgeving in het GLB. Ik zie nog ruimte in de onderhandelingen voor het oormerken van een groter aandeel van het eerste pijler budget voor ecoregelingen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast ook nog aandacht voor het akkoord tussen het Europees Parlement en de Raad over de meerjarenbegroting. Daar is voor het eerst een doel voor biodiversiteit in opgenomen. Kan de Minister uitleggen hoe dit van invloed is op het GLB? Deze leden zien alleen de mogelijkheid om dit doel te halen als het GLB gaat bijdragen aan bescherming van biodiversiteit. Is de Minister het met hun analyse eens dat dit doel alleen gehaald kan worden met een grondige herziening van het GLB?

Antwoord

In het akkoord over de meerjarenbegroting zijn er aanvullende afspraken gemaakt over biodiversiteit. Er is afgesproken dat er vanaf 2024 een streefcijfer voor biodiversiteitsgerelateerde uitgaven van 7,5% geldt en in 2026 en 2027 een streefcijfer van 10%. Dit streefcijfer komt naast het streefcijfer voor klimaatgerelateerde uitgaven van 30% (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1624). Deze afspraken zijn nog niet vertaald naar de onderliggende deelverordeningen, waardoor het op het moment van schrijven nog niet bekend is wat het aandeel van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zal zijn in het behalen van deze doelstelling. Wel ben ik het met de leden van GroenLinks eens dat het GLB en de nationale strategische plannen die in dat kader worden opgesteld, hoewel niet de enige instrumenten, een belangrijke rol kunnen spelen in het realiseren van maatschappelijke doelen, ook op het gebied van biodiversiteit.

Bijenrichtsnoer

De leden van de GroenLinks-fractie zien dat er flinke vertraging is opgelopen in de discussie rondom het nieuwe bijenrichtsnoer. De Kamer heeft op veel verschillende momenten aandacht gevraagd voor de besluitvorming rondom het bijenrichtsnoer en twee keer een motie aangenomen. De eerste motie (Kamerstuk 21501–32, nr. 1174) van mei 2019 vroeg de regering zich in te zetten voor de benodigde aanscherping, en dus voor inwerkingtreding van het bijenrichtsnoer als geheel, inclusief de tests op het gebied van chronische toxiciteit en de gevolgen voor solitaire bijen en hommels. De tweede gewijzigde motie (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50), waarover de Kamer afgelopen week stemde, vraagt de regering zich in te zetten voor een maximaal aanvaardbare sterfte van (wilde) bijen- en hommelpopulaties, zoals vastgelegd in het oorspronkelijke bijenrichtsnoer. Het gaat hier om een maximum van 7% aanvaardbare sterfte. Deze leden hebben daarom de volgende vragen. Kan de Minister uitleggen hoe zij deze eerste motie heeft uitgevoerd en hoe zij van plan is de meest recente motie in concrete actie om te zetten? Kiest de Minister dan ook, zoals de motie indirect vraagt, voor optie 3 die op tafel ligt en niet voor aanpak nummer 2, die gebaseerd is op het BEEHAVE-model?

Antwoord

Naar aanleiding van de motie uit 2019 heb ik de Europese Commissie opgeroepen om het bijenrichtsnoer als geheel zo snel mogelijk, maar uiterlijk eind 2019, in te voeren inclusief de tests op het gebied van chronische toxiciteit en de gevolgen voor solitaire bijen en hommels. De Europese Commissie heeft echter uitgesproken eerst de lopende uitwerking van het bijenrichtsnoer door EFSA af te wachten alvorens een voorstel te doen om het bijenrichtsnoer in te voeren. Over de wijze waarop ik invulling geef aan de tweede, recent aangenomen motie zal ik uw Kamer op een later moment informeren wanneer meer informatie bekend is over de lopende uitwerking van het bijenrichtsnoer door EFSA en de daadwerkelijke beschermdoelen die worden voorgesteld.

Kan de Minister uitleggen wat de planning is van het besluitproces in Brussel?

Antwoord

De Europese Commissie heeft mij laten weten dat er op 13 januari 2021 een volgende bijeenkomst zal plaatsvinden waar de voortgang van de uitwerking van het bijenrichtsnoer door EFSA zal worden besproken. Hierbij zal ook worden gesproken over de te hanteren beschermdoelen voor bijen. De Europese Commissie en EFSA hebben aangegeven de achtergronddocumenten voor deze bijeenkomst vooraf openbaar te maken en naast de lidstaten nemen ook diverse stakeholders (waaronder meerdere ngo’s) deel. Ik zal uw Kamer ook, nadat ik mij heb laten adviseren door het Ctgb, vooraf nader informeren over deze bijeenkomst.

Kan zij schetsen hoe het speelveld van de verschillende lidstaten over de verschillende opties die op tafel liggen zich ontwikkelt nu de discussie langer duurt?

Antwoord

Lidstaten wachten veelal, net als Nederland, de concrete voorstellen van EFSA en de Europese Commissie af alvorens hun standpunten kenbaar te maken. Dit temeer omdat het bijenrichtsnoer, net als in Nederland, in veel lidstaten in de politieke en maatschappelijke belangstelling staat.

In hoeverre is het model dat door de Europeaan Food Safety Authority (EFSA) zelf ontwikkeld is en bijna in gebruik genomen kan worden, genaamd ApisRAM, onderdeel van de discussies? Is er sprake van dat dit model gebruikt gaat worden in de toelating van landbouwgif? Is de Minister het met deze leden eens dat door de vertraging en het nieuwe model ApisRam, het BEEHAVE-model van tafel kan?

Antwoord

De EFSA-werkgroep voor de uitwerking van het bijenrichtsnoer heeft gekozen voor het BEEHAVE-model, omdat dit in 2015 door EFSA is beoordeeld en geschikt is bevonden voor het beoogde doel, namelijk het simuleren van de dynamiek van een honingbijenkolonie. ApisRAM is een ander model om een honingbijenkolonie te simuleren. Dit model wordt niet ontwikkeld door EFSA, maar door een Deense onderzoeksgroep aan de Universiteit van Aarhus. EFSA draagt wel bij aan de financiering ervan. Voor zover mij bekend is het ApisRAM-model nog niet in definitieve vorm beschikbaar en nog niet door een onafhankelijk EFSA-panel gevalideerd.

Bossenstrategie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse het stukje over de bossenstrategie in het verslag van de vorige Raad gelezen. Deze bossenstrategie kwam ook regelmatig ter sprake tijdens het notaoverleg «Behoud het woud» van enkelen van deze leden. De Minister schrijft dat de meeste lidstaten benadrukken dat zij de bossenstrategie erg belangrijk vinden. Wat vindt de Minister van bossenwetgeving? In hoeverre wordt er door andere lidstaten gesproken over bindende wetgeving volgend uit deze bossenstrategie? Hoe is het krachtenveld wat betreft bossenwetgeving? Deze leden zijn ook benieuwd of er tijdens de afgelopen Raden gesproken is of bij de komende Raad gesproken wordt over het rapport waarin de Europese Commissie wordt gevraagd een raamwerk te ontwikkelen om de import van producten die ontbossing elders veroorzaken aan banden te leggen. Wat vindt de Minister van een dergelijk plan? Is zij van plan om dit te steunen?

Antwoord

Tijdens de vorige Raad stond bij dit onderwerp centraal de nog door de Europese Commissie uit te brengen EU-Bossenstrategie. Deze strategie zal zich vooral richten op de bossen in de EU. Daarin zal ook een plan van aanpak worden beschreven voor de aanplant van drie miljard bomen, zoals aangekondigd in de Green Deal. Specifieke bossenwetgeving is daarin niet aan de orde aangezien bosbeleid een nationale competentie is. Uiteraard is er ook Europese wetgeving die van invloed is op Europese bossen, maar die komt dan voort uit klimaat- en of biodiversiteitswetgeving.

Daarnaast wordt door milieuorganisaties gepleit voor een Europese Bossenwet. Een wet, waardoor alleen nog ontbossingsvrije producten op de Europese markt zijn toegestaan. Op 14 december jl. hebben vertegenwoordigers van Greenpeace en Wereld Natuurfonds mij 1,2 miljoen handtekeningen van Europese burgers aangeboden die een dergelijke Bossenwet steunen. Ik heb aangegeven dat ik mij ervoor zal inzetten dat er maatregelen worden genomen. Ik verwelkom dan ook het plan van de Commissie om in 2021 met een wetgevend voorstel en andere maatregelen te komen zodat uitsluitend ontbossingsvrije producten op de EU markt komen. Of dit ook als Bossenwetgeving wordt gepresenteerd is onduidelijk.

Aangezien noch de EU Bossenstrategie is uitgebracht noch het voorstel van de Europese Commissie kan nu nog weinig over een krachtenveld worden gezegd.

Zoals eerder aangegeven heeft de Europese Commissie in haar werkprogramma 2021 aangekondigd een wetgevend voorstel en andere maatregelen te presenteren die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Nederland heeft aangegeven dit voorstel te verwelkomen.

Ik wacht eerst het voorstel af alvorens ik al of niet mijn steun uitspreek.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Gesubsidieerde visreclame

Tot slot merken de leden van de Partij voor de Dierenfractie op dat de Europese Unie geld steekt in visreclames, naast de miljoenen subsidies voor vleesreclames. In Nederland worden vispromotie-spotjes uitgezonden met als thema «Zorg een beetje voor elkaar». Dit soort reclames staat lijnrecht tegenover de oproep van wetenschappers om overbevissing tegen te gaan. De Minister heeft eerder aangegeven dat Nederland geen voorstander is van EU-steun voor promotie voor (gangbare) landbouwproducten en dat algemene afzetbevordering een verantwoordelijkheid van de sector zelf is. Betekent dat ook dat de Minister in Europa zich zal uitspreken tegen EU-steun voor de promotie van visconsumptie? Zal de Minister in Europa de strategie uitdragen tegen steun voor voorlichting en afzetbevordering van visproducten te zijn, zoals zij dat doet met EU-steun voor promotie van vleesproducten? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister de Kamer informeren over de inzet van Nederland in Europa op het gebied van gangbare landbouw- en visproducten?

Antwoord

Vanaf juni 2020 is in diverse Europese comités mijn standpunt uitgedragen dat ik tegen Europese subsidiering van afzetbevordering van reguliere landbouwproducten ben. Zolang er een meerderheid van lidstaten is voor het bestaande Europese promotiebeleid, primair gericht op bevordering van export van kwaliteitsproducten, kan Nederland niet tegengaan dat er EU steun gegeven wordt voor promotie van reguliere landbouwproducten. Onder de Promotieverordening komen overigens ook visproducten voor subsidie van afzetbevordering in aanmerking. De reclamecampagne «Neem een visje voor een ander mee» is een initiatief van de visbranche zelf en is niet met publiek geld gefinancierd.


  1. https://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/bitstream/JRC103602/lb-na-28206-en-n_full_report_final.pdf en http://trade.ec.europa.eu/doclib/press/index.cfm?id=1577↩︎

  2. https://www.nieuweoogst.nl/nieuws/2020/12/03/nvwa-adviseert-negatief-over-neonics-in-suikerbieten↩︎

  3. https://www.factsfound.news/leden-europarlement-vrezen-daling-landbouwproductie-en-stijging-voedselprijzen-frans-timmermans-opnieuw-onder-vuur/↩︎

  4. https://www.eyesonanimals.com/new-film-from-holland-to-hell-dutch-cattle-slaughtered-in-lebanon-and-libya/↩︎

  5. https://www.animals-angels.de/fileadmin/user_upload/03_Publikationen/Dokumentationen/Animals_Angels_Dairy_Cows_From_the_EU_in_Morocco_Sold_and_Slaughtered_at_Local_Markets.pdf↩︎

  6. Verordening (EG) nr. 1100/2007 van de Raad van 18 september 2007 ter vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van Europese aal↩︎

  7. Zie mijn inbreng voor de evaluatie van de Europese Aalverordening, die ik uw Kamer bij de beantwoording van de vragen van het lid Van Kooten-Arissen heb toegezonden (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2356).↩︎