[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35396, Bijgewerkt t/m nr. 19 (Derde NvW d.d. 16 januari 2024)

Wijziging van de Spoorwegwet en enige andere wetten in verband met de omvorming van ProRail van een besloten vennootschap tot een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (Wet publiekrechtelijke omvorming ProRail)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2021D02893, datum: 2024-01-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2020Z03120:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 19 (Derde NvW d.d. 16 januari 2024)
35 396 Wijziging van de Spoorwegwet en enige andere wetten in verband met de wijziging van aansturing van en verantwoording door ProRail B.V. (Wet sturing en verantwoording ProRail B.V.)
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is om de wijze van aansturing van en verantwoording door ProRail B.V. te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Spoorwegwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepaling voor ‘beheer’ vervalt.

2. De begripsbepalingen voor ‘beheerder’ respectievelijk ‘Onze Minister’ komen te luiden:

beheerder: ProRail B.V., de besloten vennootschap naar Nederlands recht gevestigd te Utrecht;

Onze Minister: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat;.

B

Artikel 2, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. de Staat respectievelijk de beheerder rechthebbende is ten aanzien van de spoorweg.

C

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Onze Minister draagt zorg voor ontwikkeling van de hoofdspoorweginfrastructuur.

D

Na hoofdstuk 2, §2, worden drie paragrafen ingevoegd, luidende:

§3. Taken van de beheerder

Artikel 7

1. De beheerder is infrastructuurbeheerder als bedoeld in artikel 3, punt 2, van richtlijn 2012/34/EU met betrekking tot de hoofdspoorweginfrastructuur en belast met:

a. exploitatie, onderhoud, vernieuwing en deelname aan de ontwikkeling als bedoeld in artikel 3, punten 2 bis tot en met 2 quinquies, van richtlijn 2012/34/EU; en

b. exploitatie, onderhoud, vernieuwing en deelname aan de ontwikkeling van de dienstvoorzieningen, bedoeld in bijlage II, punt 2, onderdelen a, b, c, d en i van richtlijn 2012/34/EU.

2. De beheerder is met betrekking tot de hoofdspoorweginfrastructuur tevens belast met:

a. het verlenen van het minimumtoegangspakket, bedoeld in bijlage II, punt 1, onderdelen a tot en met f, van richtlijn 2012/34/EU;

b. het verlenen van toegang tot de dienstvoorzieningen, bedoeld in bijlage II, punt 2, onderdelen a, b, c, d en i van richtlijn 2012/34/EU;

c. het faciliteren van de levering van tractiestroom, bedoeld in bijlage II, punt 3, onderdeel a, van richtlijn 2012/34/EU door de vaststelling van door spoorwegondernemingen afgenomen tractie energie ten behoeve van facturatie;

d. het verlenen van de dienst ondersteuning bij het laten rijden van speciale treinen, bedoeld in bijlage II, punt 3, onderdeel c, van richtlijn 2012/34/EU; en

e. het verlenen van de ondersteunende diensten, bedoeld in bijlage II, punt 4, onderdelen a en b, van richtlijn 2012/34/EU voor zover deze bestaan als gevolg van de taak, bedoeld in het eerste lid.

3. De beheerder is voorts belast met:

a. het bevorderen van kennis en innovatie op het gebied van spoorweginfrastructuur en het gebruik daarvan;

b. het gevraagd en ongevraagd adviseren van Onze Minister over de uitvoerbaarheid en de effecten van beleid en regelgeving;

c. het ongevraagd adviseren van regionale concessieverleners van spoorvervoer als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de Wet personenvervoer 2000;

d. het beheer van een bijzondere spoorweg voor zover de beheerder bij of krachtens deze wet daarmee is belast;

e. het uitvoeren van werken voor derden als bedoeld in artikel 8;

f. andere bij ministeriële regeling opgedragen tijdelijke taken of onvoorziene taken die op korte termijn moeten worden uitgevoerd; en

g. bij of krachtens andere wetten opgedragen taken en bevoegdheden.

4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de beheerder taken, bedoeld in het eerste en tweede lid, op een bijzondere spoorweg kan uitvoeren en kunnen nadere regels gesteld worden aan deze uitvoering.

5. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de beheerder tarieven vaststelt met betrekking tot de taken, bedoeld in het derde lid, onderdeel f, en het vierde lid, en kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van vaststelling en de hoogte van die tarieven.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld om te waarborgen dat:

a. bij een storing van het treinverkeer spoorwegondernemingen die hierdoor worden getroffen van de verkeersleiding volledig en tijdig de relevante informatie krijgen met betrekking tot het leiden van het verkeer;

b. het verlenen van verdere toegang tot het proces van verkeersleiding voor de betrokken spoorwegondernemingen op transparante en niet-discriminerende wijze plaatsvindt;

c. voor de langetermijnplanning van een groot onderhoud of een grote vernieuwing van de hoofdspoorweginfrastructuur de aanvragers van capaciteit worden geraadpleegd, zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de door hen geuite punten van zorg en de onderhoudswerken op niet-discriminerende wijze worden gepland; en

d. aan de artikelen 7 ter, tweede en derde lid, 7 sexies en 54, eerste lid, derde en vierde volzin, van richtlijn 2012/34/EU en ook overigens aan die richtlijn wordt voldaan.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld aan de taken, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, en kunnen aan deze taken kwalitatieve of kwantitatieve verplichtingen en doelen verbonden worden.

8. Het zevende lid is niet van toepassing op de essentiële functies.

Artikel 8

1. De beheerder voert in opdracht van een derde werkzaamheden uit aan, op of nabij de hoofdspoorweginfrastructuur die niet kunnen worden uitgevoerd zonder activiteiten als bedoeld in artikel 22, eerste lid. Bij ministeriële regeling kunnen voorwaarden worden gesteld aan deze werkzaamheden.

2. De derde draagt alle kosten en risico’s verbonden aan de uitvoering van de opdracht, bedoeld in het eerste lid, tenzij bij ministeriĂ«le regeling anders is bepaald.

3. De beheerder aanvaardt een opdracht als bedoeld in het eerste lid niet indien:

a. deze niet kan worden uitgevoerd overeenkomstig de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid;

b. contractueel niet wordt voldaan aan het tweede lid;

c. naar het oordeel van Onze Minister gronden zijn de opdracht niet uit te voeren.

4. In afwijking van het derde lid, aanhef en onderdelen a en b, aanvaardt de beheerder de opdracht indien Onze Minister daarom verzoekt.

5. De beheerder stelt jaarlijks uurtarieven vast die nodig zijn voor de berekening van de kosten voor werken voor derden. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld aan deze tarieven, aan de opbouw en aan de wijze van vaststelling daarvan.

Artikel 9

1. De beheerder kan andere activiteiten verrichten dan de taken, bedoeld in artikel 7.

2. Een activiteit als bedoeld in het eerste lid voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. de activiteit vertoont een logische samenhang met de aan de beheerder opgedragen taken;

b. de activiteit gaat niet ten koste van een goede uitoefening van de aan de beheerder opgedragen taken;

c. de beheerder brengt een opdrachtgever of afnemer de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening; en

d. een opdrachtgever of afnemer van de beheerder verbindt zich de mogelijke risico’s verbonden aan de door hem opgedragen werkzaamheden te dragen.

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gesteld aan een activiteit als bedoeld in het eerste lid.

4. Onze Minister kan bepalen dat de beheerder een activiteit als bedoeld in het eerste lid binnen een door Onze Minister gestelde termijn beëindigt indien naar oordeel van Onze Minister niet wordt voldaan aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden of de voorschriften, bedoeld in het derde lid.

5. De beheerder informeert Onze Minister over de beëindiging van een activiteit als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10

Onze Minister stelt geen beleidsregels als bedoeld in artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen vast over de taakuitoefening van de essentiële functies door de beheerder.

Artikel 11

1. De beheerder werkt in het belang van een goede dienstverlening op het spoor samen met partijen in de spoorsector. Bij ministeriële regeling worden hierover nadere regels gesteld.

2. De beheerder streeft ernaar, met inachtneming van de veiligheid en van de handhaving en verbetering van de kwaliteit van de hoofdspoorweginfrastructuur, de in artikel 62 bedoelde vergoeding zo laag mogelijk te houden.

Artikel 12

1. De beheerder organiseert de processen binnen zijn organisatie op zodanige wijze dat de organisatie gericht is op beheersing en continue verbetering van de bedrijfsvoering en taakuitvoering.

2. Ter uitvoering van artikel 19 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen stelt de beheerder een klachtenreglement vast. Het klachtenreglement wordt op elektronische wijze bekendgemaakt en voorziet in een behoorlijke afhandeling van mondelinge en schriftelijke klachten binnen een redelijke termijn van een ieder die een klacht indient.

Artikel 12a

1. De beheerder voert een integriteitsbeleid dat is gericht op het bevorderen van integer handelen en dat in ieder geval aandacht besteedt aan het bevorderen van integriteitsbewustzijn en aan het voorkomen van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling en discriminatie.

2. De beheerder zorgt ervoor dat het integriteitsbeleid een vast onderdeel uitmaakt van het personeelsbeleid, in ieder geval door integriteit in functioneringsgesprekken en werkoverleg aan de orde te stellen en door het aanbieden van scholing en vorming op het gebied van integriteit.

3. De beheerder draagt zorg voor de totstandkoming van een gedragscode voor integer handelen.

4. De beheerder maakt jaarlijks een verantwoording met betrekking tot de uitvoering van dit artikel openbaar.

Artikel 13

1. De Wet open overheid is van toepassing op de taken van de beheerder, bedoeld in artikel 7. Voor de toepassing van de Wet open overheid wordt de beheerder voor zover hij op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen bestuursorgaan is, gelijkgesteld met een bestuursorgaan.

2. De Archiefwet is van toepassing op de taken van de beheerder, bedoeld in artikel 7. Voor de toepassing van de Archiefwet wordt de beheerder voor zover hij op grond van die wet geen overheidsorgaan is, gelijkgesteld met een overheidsorgaan.

§ 3a. Bepalingen inzake de begroting, toezicht en verantwoording

Artikel 14

1. Onze Minister stelt de beheerder ten behoeve van de uitvoering van zijn wettelijke taken jaarlijks ten laste van de Rijksbegroting een bijdrage ter beschikking. Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de bijdrage.

2. De ontvangsten van de beheerder bestaan naast de bijdrage, bedoeld in het eerste lid, uit:

a. de ontvangsten van vergoedingen en heffingen, bedoeld in de artikelen 62 en 68;

b. de ontvangsten voor de uitvoering van werken voor derden als bedoeld in artikel 8;

c. de ontvangsten van andere bij of krachtens deze wet of andere wetten in rekening gebrachte tarieven; en

d. overige ontvangsten.

3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze van betaling van de bijdrage, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 15

1. De beheerder draagt zorg voor een ordentelijk financieel beheer.

2. De beheerder behoeft de voorafgaande instemming van Onze Minister voor het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening, tenzij het krediet of de lening overeenkomstig de Comptabiliteitswet 2016 wordt verstrekt door Onze Minister van Financiën in overeenstemming met Onze Minister bij schatkistbankieren.

Artikel 15a

De artikelen 26 tot en met 30, 33, 34 en 35 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn van toepassing op de beheerder, met dien verstande dat de vaststelling van de jaarrekening door de algemene vergadering van de beheerder, bedoeld in artikel 210, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, tevens geldt als de goedkeuring van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Artikel 15b

1. De beheerder stelt een meerjarenplan vast, dat voldoet aan de eisen voor het bedrijfsplan, bedoeld in artikel 8, derde lid, van richtlijn 2012/34/EU. Het meerjarenplan behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

2. De beheerder vraagt advies aan de gerechtigden, bedoeld in artikel 57, met uitzondering van de concessieverlener, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 en aan overige belanghebbenden, over bij ministeriële regeling aangewezen onderdelen van het meerjarenplan.

3. De beheerder actualiseert in de jaren dat de beheerder geen meerjarenplan vaststelt het meerjarenplan jaarlijks door middel van een bijstellingsdocument. Het bijstellingsdocument behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

4. De beheerder vraagt advies aan de gerechtigden, bedoeld in artikel 57, met uitzondering van de concessieverlener, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000 en aan overige belanghebbenden, over bij ministeriële regeling aangewezen onderdelen van het bijstellingsdocument.

5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent het proces tot vaststelling, de duur en de inhoud van het meerjarenplan en het bijstellingsdocument.

6. Onze Minister brengt het goedgekeurde meerjarenplan respectievelijk het goedgekeurde bijstellingsdocument ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 15c

1. De beheerder voert activiteiten in het kader van deelname aan ontwikkeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b, uit na een opdracht van Onze Minister.

2. Onze Minister omschrijft in een opdracht de scope, tijdsduur en beschikbare middelen voor de activiteiten. Onze Minister kan in een opdracht na overleg met de beheerder tevens specifieke elementen voor de activiteiten vastleggen.

3. De eindverantwoording over de in het kader van een opdracht uitgevoerde activiteiten en bestede middelen behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de verlening van een opdracht en de verantwoording daarover.

Artikel 15d

1. De beheerder stelt tussentijdse verslagen op over de taakuitoefening en het gevoerde beleid.

2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de tussentijdse verslagen.

Artikel 15e

Bij ministeriële regeling kunnen voorwaarden worden gesteld aan de verkoop door de beheerder van registergoederen die geen deel uitmaken van de hoofdspoorweginfrastructuur.

Artikel 15f

Onverminderd het daarover bepaalde in deze wet en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld over de begroting, het jaarverslag, de jaarrekening, de accountantscontrole, de accountantsverklaring en het aan die verklaring ten grondslag liggende onderzoek.

Artikel 15g

1. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de door de beheerder te vormen egalisatiereserve, bedoeld in artikel 33, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het vormen van andere reserves dan de egalisatiereserve.

Artikel 15h

Zolang de begroting niet is goedgekeurd, is de beheerder gerechtigd, ten behoeve van bestaand beleid, gedurende ten hoogste zes maanden van het nieuwe boekjaar voor iedere maand uitgaven te doen, ter grootte van een twaalfde deel van de begroting van het voorafgaande boekjaar.

§3b. Overige bepalingen met betrekking tot relatie Minister en beheerder

Artikel 15i

1. Onze Minister verstrekt de beheerder de inlichtingen die de beheerder voor zijn taakuitvoering redelijkerwijs nodig heeft.

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inlichtingen die Onze Minister aan de beheerder verstrekt.

Artikel 15j

1. De beheerder verstrekt aan Onze Minister op zijn verzoek de inlichtingen die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van beleidsvoornemens en van wettelijke voorschriften.

2. De beheerder verstrekt Onze Minister ongevraagd de informatie waarover Onze Minister gelet op zijn verantwoordelijkheid voor het functioneren van de beheerder moet beschikken.

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inlichtingen die de beheerder aan Onze Minister verstrekt.

4. Op verzoek van Onze Minister voert de beheerder een audit, benchmark, klantenonderzoek of een evaluatie uit naar de uitvoering van zijn wettelijke taken, of werkt daaraan mee.

5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud en het proces van de audit, de benchmark, het klantenonderzoek en de evaluatie, bedoeld in het derde lid.

6. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gesteld ten aanzien van het verstrekken van gegevens aan Onze Minister ten behoeve van:

a. het voldoen aan de verplichtingen die Onze Minister met betrekking tot de hoofdspoorwegen heeft ingevolge de artikelen 3.9, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet en het bepaalde bij of krachtens artikel 20.16, eerste lid, van de Omgevingswet ter uitvoering van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG 2002 L 189);

b. het voldoen aan de verplichtingen die Onze Minister met betrekking tot de hoofdspoorwegen heeft ingevolge artikel 20.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet.

Artikel 15k

1. Waar bij of krachtens hoofdstuk 2 van deze wet of de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de goedkeuring van Onze Minister is vereist, verleent dan wel onthoudt deze die goedkeuring binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aan goedkeuring onderhevige beslissingen of besluiten.

2. Met goedkeuring wordt gelijkgesteld het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn zonder dat de goedkeuring is verleend of onthouden.

Artikel 15l

1. Waar bij of krachtens hoofdstuk 2 van deze wet of de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de voorafgaande instemming van Onze Minister is vereist, verleent dan wel onthoudt deze die instemming binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aan instemming onderhevige ontwerpbeslissingen.

2. Met instemming wordt gelijkgesteld het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn zonder dat de instemming is verleend of onthouden.

Artikel 15m

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het toezicht op de beheerder door Onze Minister.

Artikel 15n

Op verzoek van Onze Minister verleent de beheerder voor elk bij hem berustend intellectueel eigendomsrecht aan de Staat om niet een licentie, tenzij rechten van derden, die tevens rechthebbende zijn van het desbetreffende intellectueel eigendomsrecht, zich daartegen verzetten.

E

Artikel 16 vervalt.

F

Artikel 16a komt te luiden:

Artikel 16a

1. De leden van de raad van commissarissen en van de raad van bestuur van de beheerder, alsmede de managers die rechtstreeks aan hen rapporteren, handelen op een niet-discriminerende manier. Hun onpartijdigheid mag niet door belangenconflicten worden aangetast.

2. De beheerder is juridisch gescheiden van welke spoorwegonderneming dan ook.

3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ter uitvoering van artikel 7 van richtlijn 2012/34/EU, meer in het bijzonder over de benoembaarheid van leden van de raad van bestuur en de raad van commissarissen van een beheerder, alsmede personen die beslissingen nemen met betrekking tot essentiële functies.

4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de onverenigbaarheid van (neven)functies van de leden van de raad van bestuur en de raad van commissarissen van de beheerder.

G

In artikel 16b, eerste lid, wordt ‘Een beheerder’ vervangen door ‘De beheerder’.

H

Artikel 16c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘een beheerder’ vervangen door ‘de beheerder’.

2. In onderdeel b wordt ‘bedoeld in artikel 16, eerste lid,’ vervangen door ‘bedoeld in artikel 7, eerste lid’.

I

Artikel 16d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt ‘Een beheerder’ vervangen door ‘De beheerder’.

2. In het derde lid wordt ‘een beheerder’ vervangen door ‘de beheerder’.

J

Artikel 16f wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Een beheerder’ vervangen door ‘De beheerder’ en wordt ‘bedoeld in artikel 16, eerste lid’ vervangen door ‘bedoeld in artikel 7’

2. In het zesde lid wordt ‘Een beheerder’ vervangen door ‘De beheerder’.

K

In artikel 16g wordt ‘Een beheerder’ vervangen door ‘De beheerder’.

L

De artikelen 17, 17a, 17b, 18 en 18a vervallen.

La

Indien artikel I, onderdeel D, van deze wet eerder in werking treedt dan artikel 2.18, onderdeel B, van de Invoeringswet Omgevingswet, wordt in het derde lid van artikel 19 ‘op het uitvoeren van het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur’ vervangen door ‘op het uitvoeren van de wettelijke taken, bedoeld in artikel 7’.

M

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt ‘het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur kan worden’ vervangen door ‘de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 7, kan worden’.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt ‘het beheer’ vervangen door ‘een wettelijke taak’;

b. onderdeel b komt te luiden:

b. de uitoefening van een veiligheidsfunctie voor de beheerder of voor een spoorwegonderneming;

c. onderdeel c vervalt onder verlettering van de onderdelen d tot en met g tot de onderdelen c tot en met f;

d. aan het slot van onderdeel d (nieuw) vervalt ‘en’.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. De beheerder kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van de fysieke integriteit van de hoofdspoorwegen en in het belang van een veilig en ongestoord gebruik daarvan. De voorschriften kunnen tevens betrekking hebben op het doelmatig gebruik van de hoofdspoorweg en, voor zover dat bij ministeriële regeling is bepaald, het financieel belang van de Staat.

N

In artikel 26bb wordt ‘Een beheerder’ vervangen door ‘De beheerder’.

O

In artikel 27, vierde lid, wordt ‘Een beheerder’ vervangen door ‘De beheerder’ en wordt ‘taken, bedoeld in artikel 16, eerste lid’ vervangen door ‘taken, bedoeld in artikel 7’.

P

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid wordt ‘een beheerder’ vervangen door ‘de beheerder’.

2. In het zevende lid, wordt ‘Een beheerder’ vervangen door ‘De beheerder’ en wordt ‘ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 16, eerste lid’ vervangen door ‘ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 7’.

Q

In artikel 59, derde lid, wordt ‘taken, bedoeld in artikel 16, eerste lid’ vervangen door ‘taken, bedoeld in artikel 7’.

Qa

In hoofdstuk 4, paragraaf 8, wordt na artikel 66 een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 66a

Gegevens die de beheerder verzamelt ter voorkoming van incidenten als bedoeld in artikel 3, dertiende lid, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn en ongevallen als bedoeld in artikel 3, elfde en twaalfde lid, van de spoorwegveiligheidsrichtlijn zijn niet openbaar.

R

In artikel 68b, tweede lid, wordt na ‘eerste lid’ ingevoegd ‘, niet zijnde de beheerder van de hoofdspoorweginfrastructuur’.

S

Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. In afwijking van het eerste lid zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 22 en 74a, voor zover het betreft een krachtens artikel 22 verleende ontheffing, belast de bij besluit van de beheerder daartoe aangewezen personen.

2. In het derde lid (nieuw) en vierde lid (nieuw) wordt ‘het eerste lid’ telkens vervangen door ‘het eerste of tweede lid’.

T

Artikel 70, tweede lid, komt te luiden:

2. De Autoriteit Consument en Markt is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde krachtens artikel 7, zesde lid, en van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 16a, eerste tot en met derde lid, 16b tot en met 16e, 27, eerste lid, 56, 57 tot en met 63, eerste tot en met vierde lid, 67, 68, eerste tot en met derde lid, 68a en 68c.

U

In artikel 71, eerste lid, wordt ‘een beheerder’ vervangen door ‘de beheerder’.

V

In hoofdstuk 6, § 3, worden voor artikel 76 twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 75

1. De Autoriteit Consument en Markt is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7, zesde lid, 16a tot en met 16e, 27, eerste lid, 56 tot en met 62, eerste tot en met achtste lid, 63, eerste lid, tweede lid, eerste volzin, derde en vierde lid, 67, 68, eerste tot en met derde lid, 68a, 68c en 70, zevende tot en met negende lid.

2. De Autoriteit Consument en Markt is tevens bevoegd tot oplegging van een bestuurlijke boete ter zake van overtreding van de in het eerste lid genoemde artikelen.

3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming, dan wel ten hoogste 10% van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken.

4. De bestuurlijke boete die ingevolge het derde lid ten hoogste kan worden opgelegd wordt verhoogd met 100%, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dagtekening van het van de overtreding opgemaakte rapport, bedoeld in artikel 5:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een aan die overtreder voor een eerdere overtreding van eenzelfde of een soortgelijk wettelijk voorschrift opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden.

Artikel 75a

1. De beheerder is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van:

a. artikel 22, eerste lid;

b. artikel 74a, voor zover het betreft een krachtens artikel 22 verleende ontheffing.

2. De beheerder kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van artikel 74a, voor zover het betreft een krachtens artikel 22 verleende ontheffing.

3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid.

W

Artikel 76 komt te luiden:

Artikel 76

Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen met uitzondering van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 75 en 75a.

X

In artikel 77, eerste lid, wordt na “74a,” ingevoegd “behoudens voor zover het betreft een krachtens artikel 22 verleende ontheffing,”.

Y

Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na “een overtreding als bedoeld in” ingevoegd “75a, tweede lid, of”.

2. In het vierde lid wordt “Onze Minister” telkens vervangen door “de beheerder of Onze Minister”.

Z

In artikel 81, eerste lid, wordt “de artikelen 76, 77 of 80” vervangen door “de artikelen 75, 76, 77 of 80”

AA

In artikel 96, eerste lid, wordt ‘een beheerder’ vervangen door ‘de beheerder’ en wordt ‘de betrokken beheerder’ vervangen door ‘de beheerder’.

ARTIKEL Ia

1. Indien artikel 20.6, eerste lid, van de Omgevingswet eerder in werking is getreden dan artikel I, onderdeel D, van deze wet, vervalt het in artikel I, onderdeel D, voorgestelde artikel 15j, zesde lid.

2. Indien artikel 20.6, eerste lid, van de Omgevingswet in werking treedt, vervalt artikel 15j, zesde lid, van de Spoorwegwet.

ARTIKEL II

Aan artikel 21 van de Faillissementswet wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel 7 een onderdeel toegevoegd, luidende:

8°. de hoofdspoorweginfrastructuur, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet.

ARTIKEL IIa

1. Artikel 1.1, onderdeel L, van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet vervalt.

2. Artikel 2.24, derde lid, van de Omgevingswet vervalt.

ARTIKEL III

In de artikelen 10, eerste lid, onderdeel d, en 31 van de Wet Basisregistratie grootschalige topografie wordt ‘artikel 1, onder h, van de Spoorwegwet’ vervangen door ‘artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet’.

ARTIKEL IIIa

In de alfabetische rangschikking van de bijlage bij artikel 8.8. van de Wet open overheid wordt ingevoegd:

‱ Spoorwegwet: artikel 66a

ARTIKEL IIIB

Aan bijlage I bij de Wet normering topinkomens wordt onder het opschrift Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een onderdeel toegevoegd, luidende:

3. ProRail B.V. te Utrecht.

ARTIKEL IV

[Vervallen]

ARTIKEL V

De Wet open overheid is voor de beheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet, niet van toepassing op de documenten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, door ProRail B.V. zijn gegenereerd of ontvangen.

ARTIKEL VI

[Vervallen]

Artikel VIa

1. Op subsidies die op basis van het Besluit infrastructuurfonds aan ProRail B.V. zijn verleend met betrekking tot activiteiten die uitsluitend hebben plaatsgevonden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, blijft het recht van toepassing zoals dat luidde onmiddellijk voor het tijdstip van intrekking van de Wet Infrastructuurfonds.

2. Op subsidies die op basis van de Subsidieregeling taakuitoefening beheerder van de HSWI aan ProRail B.V. zijn verleend, met betrekking tot activiteiten die uitsluitend hebben plaatsgevonden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, blijft het recht van toepassing zoals dat luidde onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D.

3. Op het tijdstip dat artikel I, onderdeel D, in werking treedt, worden subsidies die voorafgaand aan dit tijdstip op grond van het Besluit infrastructuurfonds dan wel de Subsidieregeling taakuitoefening beheerders van de HSWI aan ProRail B.V. zijn verleend en geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op een activiteit die na dit tijdstip plaatsvindt, met betrekking tot de nog resterende activiteit, aanspraak en periode omgezet in de bijdrage, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Spoorwegwet.

4. Voor een activiteit waarvoor een subsidie is verleend als bedoeld in het derde lid, wordt vanaf het tijdstip dat artikel I, onderdeel D, in werking treedt, geacht een opdracht, als bedoeld in artikel 15c van de Spoorwegwet te zijn verleend met een scope, tijdsduur en middelen, alsmede onder de op de activiteit betrekking hebbende verplichtingen en voorwaarden, als vastgesteld bij verlening van die subsidie.

5. De beheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet, verantwoordt uitgaven en inkomsten met betrekking tot activiteiten verricht tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, waarvoor ingevolge het Besluit Infrastructuurfonds een subsidie als bedoeld in het derde lid is verleend, overeenkomstig artikel 13, vierde lid, jo. artikel 14, tweede en derde lid, van het Besluit Infrastructuurfonds, zoals deze luidden onmiddellijk voor het tijdstip van intrekking van de Wet Infrastructuurfonds.

6. De beheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet, verantwoordt uitgaven en inkomsten met betrekking tot activiteiten verricht tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, waarvoor ingevolge de Subsidieregeling taakuitoefening beheerders van de HSWI een subsidie als bedoeld in het derde lid, is verleend, overeenkomstig artikel 15 van die regeling, zoals die luidde op het moment voor dit tijdstip.

7. Bij afronding van een activiteit waarvoor een subsidie is verleend als bedoeld in het derde lid, vindt de eindverantwoording van de besteding van alle middelen die ten behoeve van deze activiteit ingevolge het besluit tot subsidieverlening voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, zijn verstrekt en na dit tijdstip ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Spoorwegwet ter beschikking zijn gesteld, plaats overeenkomstig de artikelen 18 en 34 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen of de bij en krachtens artikel 15c, derde en vierde lid, van de Spoorwegwet gestelde voorschriften. De goedkeuring van de eindverantwoording, bedoeld in artikel 15c, derde lid, van de Spoorwegwet over een activiteit waarvoor subsidie is verleend als bedoeld in het derde lid, geldt tevens als de vaststelling van de subsidie die voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, met betrekking tot die activiteit is verleend.

ARTIKEL VIb

Op de beheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet, zijn in afwijking van artikel 15a van de Spoorwegwet, in het eerste boekjaar na het tijdstip dat artikel I, onderdeel D, van deze wet in werking treedt de artikelen 18 en 34 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen niet van toepassing.

ARTIKEL VII

[Vervallen]

ARTIKEL VIIa

1. In afwijking van de bij of krachtens artikel 15b van de Spoorwegwet gestelde regels, stelt de beheerder bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet, het meerjarenplan, bedoeld in artikel 15b van de Spoorwegwet zo spoedig mogelijk op na het moment dat artikel I, onderdeel D, in werking treedt. Dit eerste meerjarenplan van de beheerder heeft een door Onze Minister te bepalen duur en behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

2. In afwijking van artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en het bepaalde krachtens artikel 15f Spoorwegwet stelt de beheerder bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet, zo spoedig mogelijk na het moment dat artikel I, onderdeel D, in werking treedt een begroting op voor het eerste jaar volgend op dat tijdstip van inwerkingtreding. De begroting behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

ARTIKEL VIII

[Vervallen]

ARTIKEL IX

1. Op aanvragen om een ontheffing als bedoeld in artikel 22, derde lid, die zijn ingediend uiterlijk op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D en waarop op dat tijdstip nog niet is beslist, wordt beslist door de beheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet.

2. Ontheffingen verleend op grond van artikel 22 van de Spoorwegwet, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, worden geacht te zijn verleend op grond van artikel 22 van de Spoorwegwet, zoals dat luidt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D.

ARTIKEL IXa

1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter verzekering van een adequate invoering van deze wet. Hierbij kan zo nodig worden afgeweken van de ingevolge artikel I, onderdeel D, ingevoegde §3a van hoofdstuk 2 van de Spoorwegwet en van de artikelen VI tot en met X.

2. Na de plaatsing in de Staatscourant van een krachtens eerste lid, tweede volzin, vastgestelde ministeriële regeling wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de ministeriële regeling onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de ministeriële regeling ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

3. Dit artikel vervalt drie jaar na de inwerkingtreding van dit artikel.

ARTIKEL X

De Beheerconcessie 2015-2025 wordt ingetrokken.

ARTIKEL Xa

De Subsidieregeling taakuitoefening beheerders van de HSWI wordt ingetrokken.

ARTIKEL XI

Deze wet wordt aangehaald als: Wet sturing en verantwoording ProRail B.V..

ARTIKEL XII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Milieu En Wonen,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,