Reactie op het Onderzoek Commissie over het dossier J.A. Poch
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2021
Brief regering
Nummer: 2021D04319, datum: 2021-02-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35570-VI-97).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 35570 VI-97 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2021.
Onderdeel van zaak 2021Z01978:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-02-04 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-02-10 14:30: Procedures en brieven (videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-06-21 00:00: Debat over de gang van zaken rondom de uitlevering van Julio Poch aan Argentinië (Plenair debat (debat)), TK
- 2021-07-07 14:30: Procedures en brieven (videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-09-14 18:30: Debat over de gang van zaken rondom de uitlevering van Julio Poch aan Argentinië (Plenair debat (debat)), TK
- 2021-09-29 13:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
35 570 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2021
Nr. 97 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 februari 2021
Bij brief van 18 januari 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen een onafhankelijk persoon te vragen aanvullend onderzoek in te stellen naar de volledigheid van het dossier Julio Poch1. In mijn beantwoording van 26 februari 2019 op schriftelijke Kamervragen van het lid Sjoerdsma (D66) heb ik uw Kamer gemeld dat ik de heer Machielse, oud advocaat-generaal bij de Hoge Raad, heb gevraagd om het bovengenoemde onderzoek in te stellen en dat de heer Machielse de onderzoeksopdracht heeft aanvaard2. Op 1 februari 2021 heeft de Commissie Dossier J.A. Poch (hierna: de Commissie) mij haar rapport aangeboden. Dit rapport treft u aan als bijlage bij deze brief3.
Ik ben de leden van de Commissie en haar ondersteuning erkentelijk voor hun inspanningen en de zorgvuldigheid van het uitgevoerde onderzoek. Het rapport geeft er blijk van dat de Commissie een grondig onderzoek heeft verricht langs verschillende sporen, teneinde haar opdracht zo compleet mogelijk te vervullen.
De Commissie heeft tot taak gekregen onderzoek te verrichten met het oog op de beantwoording van in ieder geval de volgende vragen:
a. welke bemoeienis hebben blijkens het dossier achtereenvolgende Ministers van Justitie gehad met het onderzoek naar en de vervolging van de heer Poch; zijn in het licht daarvan in het dossier aanwijzingen te vinden voor de in de media opgeworpen suggestie dat de Minister van Justitie een aanwijzing zou hebben gegeven met betrekking tot of zich anderszins heeft bemoeid met het verloop van het politieonderzoek in de zaak Poch?
b. welke overwegingen hebben een rol gespeeld bij het innemen van het standpunt dat eventuele vervolging van de heer Poch in Argentinië meer in de rede lag dan een vervolging in Nederland; zijn in het dossier aanwijzingen te vinden voor de in de media opgeworpen suggesties daaromtrent?
c. welke overwegingen hebben gespeeld bij de diverse beslissingen en gedragingen van de Nederlandse autoriteiten met betrekking tot contacten die hebben plaatsgevonden tussen de justitiële autoriteiten van Nederland en andere landen zoals Argentinië over mogelijke vormen van rechtshulp en de handelingen die op basis daarvan zijn verricht?
Het stond de Commissie vrij om andere feiten te signaleren die haar in het licht van de onderzoeksvragen relevant voorkomen en kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding.
De vraag of Nederland door het verschaffen van inlichtingen over de vliegbewegingen van Poch aan Argentinië een verkapte uitlevering in gang heeft gezet, wordt door de Commissie ontkennend beantwoord. De Nederlandse staat heeft niet teweeggebracht dat de heer Poch is afgeweken van wat hij van plan was te doen, te weten het volgens schema uitvoeren van een vlucht voor Transavia naar Valencia. Nederland was volgens de Commissie, bijvoorbeeld op basis van het Folteringverdrag4, gehouden de grootst mogelijke mate van rechtshulp aan Argentinië te verlenen. Daarnaast concludeert de Commissie dat de toenmalige Minister van Justitie Hirsch Ballin geen ministeriële aanwijzing heeft verstrekt met betrekking tot de zaak Poch. De Minister heeft evenmin persoonlijke opdrachten verstrekt die de uitvoering van het onderzoek naar Poch raakten.
De Commissie heeft geen aanwijzingen gevonden voor een rol van het Koninklijk Huis bij het onderzoek, anders dan de in het rapport vermelde, beweerdelijk vanuit kringen rond het Koninklijk Huis gedane interventiepoging via Eurojust. De Commissie heeft geen nadere bevestiging kunnen krijgen van dit voorval.
Hierna volgt een kort overzicht van de beantwoording van de onderzoeksvragen door de Commissie:
a. Minister van Justitie Hirsch Ballin heeft geen ministeriële aanwijzing verstrekt m.b.t. de zaak Poch. De Minister heeft evenmin persoonlijke opdrachten verstrekt die de uitvoering van het onderzoek naar de heer Poch raakten. Wel heeft de Minister vanuit zijn ministeriële verantwoordelijkheid, na het verschijnen van het artikel in Vrij Nederland en de daaropvolgende Kamervragen, aangegeven dat hij «de vinger aan de pols wilde houden». Verder is de Minister betrokken geweest bij de besluitvorming tot medewerking aan de aanhouding van de heer Poch in het buitenland, door het verlenen van toestemming om de vluchtgegevens van de heer Poch te delen met Argentinië en Spanje. Zijn opvolgers hebben geen rechtstreekse bemoeienis met het dossier Poch gehad. Wel hebben zij in de loop der tijd vanuit hun functie geantwoord op vragen over het dossier vanuit uw Kamer;
b. Het standpunt dat een eventuele vervolging van de heer Poch beter in Argentinië kon plaatsvinden, berustte op een aantal overwegingen:
– Nederland vindt principieel dat vervolging bij voorkeur dient plaats te vinden in het land waar het delict is gepleegd. Daar bevinden zich de (nabestaanden van de) slachtoffers en redelijkerwijs ook het bewijsmateriaal;
– De juridische mogelijkheden tot een vervolging in Nederland waren – los van praktische problemen met bewijsvergaring – beperkt;
– Argentinië gaf aan dat het bij voorkeur de vervolging van de heer Poch zelf ter hand nam en deed daartoe rechtshulpverzoeken aan Nederland, waaraan Nederland zich gehouden voelde medewerking te verlenen.
De Commissie heeft geen aanwijzingen gevonden dat Nederland de heer Poch, zoals wel beweerd, per se in Argentinië wilde laten berechten. Hetzelfde geldt voor beweringen van een mogelijke afruil van de heer Poch tegen de belofte van de Argentijnse autoriteiten van het niet vervolgen in Argentinië van Jorge Zorreguieta.
Hiermee is tevens onderzoeksvraag c beantwoord.
Overigens beantwoordt de Commissie in haar rapport nog een groot aantal andere vragen, ik verwijs daarvoor naar de samenvatting hiervan op pagina’s 15 t/m 19 van het rapport5.
Het moet zowel voor de heer Poch als voor zijn naasten zwaar zijn geweest dat hij een groot aantal jaren in voorlopige hechtenis is gehouden. Ik heb vorig jaar aangekondigd, zodra het rapport van de Commissie zou zijn aangeboden, een gesprek met de heer Poch en zijn advocaat aan te willen gaan. Bij brief van vandaag zal ik daartoe aan de advocaat een uitnodiging doen uitgaan.
Verder besef ik net als de Commissie dat het moeilijk moet zijn geweest voor degenen die, vanuit hun burgerplicht, over deze zaak hebben verklaard. Zij hebben nadien ondervonden dat hen werd nagedragen dat zij schuldig zouden zijn aan wat de heer Poch heeft moeten ondergaan en dit heeft grote impact gehad op hun leven.
De Commissie heeft verder geconstateerd dat bij het merendeel van de bij dit onderzoek betrokken instanties zich problemen voordoen op het gebied van archivering. Die hebben zowel betrekking op de (doorgaans oudere) papieren dossiers als in toenemende mate op de digitale archivering. Een aantal dossiers is niet aangetroffen in de archieven. De Commissie is desalniettemin van mening dat zij een verantwoorde feitenreconstructie heeft kunnen maken.
De Commissie vraagt terecht aandacht voor het belang van archivering. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben al eerder een aantal verbeteracties in gang gezet die de door de Commissie gesignaleerde problemen op het gebied van archivering adresseren. Daarnaast is recent aan uw Kamer gemeld dat de achterstand in de informatiehuishouding Rijksbreed sneller moet worden ingehaald en verbeterd6. Om dit te bewerkstelligen wordt op dit moment gewerkt aan een actieplan informatiehuishouding. Elk departement maakt ook een eigen actieplan. In de departementale actieplannen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal beschreven worden hoe de informatiehuishouding zal worden verbeterd, waarbij de bevindingen van de Commissie zullen worden meegenomen.
De organisaties die naast bovengenoemde departementen in de onderhavige zaak een rol hebben gespeeld, namelijk het Openbaar Ministerie en de politie, hebben ook al eerder verschillende acties in gang gezet om hun informatiehuishouding te verbeteren. Deze acties zien onder andere op investeringen in ICT-systemen en betere richtlijnen voor gegevensverwerkingen. De bevindingen van de Commissie zullen ook hier worden meegenomen in de lopende trajecten.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Kamerstuk, 35 000 VI, nr. 88.↩︎
Aanhangsel van de Handelingen II 2018/19, nr. 1706.↩︎
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎
Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, New York, 10-12-1984, Trb. 1985, nr. 69.↩︎
Zie paragraaf «Juridische bevindingen en conclusies» vanaf blz. 15.↩︎
Kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, 15 januari 2021, Kamerstuk 35 510, nr. 4.↩︎