Advies Afdeling advisering Raad van State inzake verlenging van de werkingsduur van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2021D05851, datum: 2021-02-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State
Onderdeel van zaak 2021Z02676:
- Indiener: H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-02-10 14:30: Procedures en brieven (videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-02-11 13:20: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-04-14 14:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W13.21.0017/III 's-Gravenhage, 3 februari 2021
...................................................................................
Bij brief van 25 januari 2021 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingevolge artikel 58t van de Wet publieke gezondheid de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord over de krachtens hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid geldende maatregelen, met het oog op een voorgenomen besluit tot verlenging per 1 maart 2021, als bedoeld in artikel VIII, derde lid, van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19.
Artikel 58t van de Wet publieke gezondheid (Wpg) bepaalt dat de Afdeling advisering van de Raad van State elke drie maanden wordt gehoord over de krachtens hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid geldende maatregelen voorafgaand aan het besluit tot verlenging als bedoeld in artikel VIII, derde lid van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm).1 Aangezien de wet per 1 december 2020 in werking is getreden,2 moet vóór 1 maart 2021 een besluit over de verlenging worden genomen. Een verlenging van de gelding van dit hoofdstuk van de Wpg, alsmede van de andere in artikel VIII, eerste lid, van de Twm genoemde bepalingen, geschiedt bij koninklijk besluit (kb), voor telkens maximaal drie maanden. De voordracht voor zo’n kb kan pas worden gedaan nadat een ontwerp daarvan minstens een week daarvoor aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.3
De Afdeling heeft kennisgenomen van de stukken die de regering met betrekking tot de maatregelen die hun grondslag vinden in de Twm, aan de beide Kamers der Staten-Generaal heeft toegestuurd. Zij deelt de opvatting van de regering dat de noodzaak voor op die wet gebaseerde maatregelen nog steeds onverkort aanwezig is. Positief is dat er nu begonnen is met de vaccinatie van de bevolking.4 Daarnaast is er op dit moment sprake van een geleidelijke daling van het aantal besmettingen.5 Tegelijkertijd constateert de regering dat het aantal besmettingen nog steeds hoog is. Zeer onzeker is bovendien in hoeverre de dalende trend zich doorzet. Daarvoor is van belang dat nog onvoldoende duidelijk is welke gevolgen de recent opgedoken en mogelijk besmettelijkere varianten zullen hebben voor het verloop van het virus.6
Het voorgaande illustreert dat nog steeds sprake is van een zeer ernstige situatie in alle regio’s.7 Dit blijkt ook uit de recente stand van zakenbrief COVID-19 van het kabinet en de kabinetsreactie op het laatste advies van het OMT.8 Het feit dat er de afgelopen weken nog sprake is geweest van een verdere aanscherping van de maatregelen, onder meer door het verplichten van een verklaring van een negatieve test bij internationale reisbewegingen9 en door het instellen van een avondklok10 bevestigt dat. In dat licht bezien is het oordeel gerechtvaardigd dat de maatregelen die op grond van de Twm zijn genomen, op dit moment nog steeds noodzakelijk zijn. Het is niet de verwachting dat dat in de nabije toekomst anders zal zijn. Aangenomen moet worden dat ook voor de periode die volgt na 1 maart 2021 de op de Twm gebaseerde maatregelen in elk geval deels noodzakelijk zullen blijven.
Gelet op de ingrijpendheid van de op de Twm gebaseerde maatregelen dienen deze niet langer van kracht te zijn dan noodzakelijk is. Om die reden heeft de wetgever gekozen voor een werkingsduur van de wet van drie maanden met de mogelijkheid van verlenging. Gelet op de huidige omstandigheden zoals hiervoor genoemd, acht de Afdeling het oordeel gerechtvaardigd dat het laten vervallen van (delen van) de Twm op dit moment niet aan de orde is. Verlenging van de in artikel VIII, eerste lid, genoemde bepalingen van de Twm met een termijn van drie maanden ligt volgens haar in de rede.
De vice-president van de Raad van State,
Wet van 28 oktober 2020, houdende Tijdelijke bepalingen in verband met maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 voor de langere termijn (Tijdelijke wet maatregelen covid-19), Stb. 2020, 441↩︎
Besluit van 26 november 2020, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, Stb. 2020, 482.↩︎
Artikel VIII, vierde lid van de Twm.↩︎
https://coronadashboard.rijksoverheid.nl/landelijk/vaccinaties.↩︎
https://coronadashboard.rijksoverheid.nl/landelijk/positief-geteste-mensen↩︎
Zie de brief over de stam van het coronavirus die in het Verenigd Koninkrijk is gesignaleerd, Kamerstukken II 2020/21, 25295, nr. 847 en de brief over de stam van het coronavirus die in Zuid-Afrika is gesignaleerd, Kamerstukken II 2020/21, 25295, nr. 849.↩︎
https://coronadashboard.rijksoverheid.nl.↩︎
Zie onder meer Kamerstukken II 2020/21, 25295, nr. 874, 912 en 950.↩︎
Wet van 8 januari 2021 tot wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met een verduidelijking van de tijdelijke grondslag voor het stellen van regels over de toegang tot en het gebruik van voorzieningen voor personenvervoer, Stb. 2021, nr. 3.↩︎
Koninklijk Besluit van 22 januari 2021, Stb. 2021, 24.↩︎