[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 15 en 16 februari 2021

Raad voor Economische en Financiële Zaken

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2021D06748, datum: 2021-02-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-07-1742).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 07-1742 Raad voor Economische en Financiële Zaken.

Onderdeel van zaak 2021Z03091:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 1742 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 februari 2021

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 5 februari 2021 over de geannoteerde agenda ten behoeve van de Eurogroep en Ecofinraad van 15 en 16 februari 2021 (Kamerstuk 211501-07, nr. 1741) en over enkele brieven over Europese financiële aangelegenheden.

De vragen en opmerkingen zijn op 11 februari 2021 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 12 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Tielen

Adjunct-griffier van de commissie,
Schukkink

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken voor het overleg Eurogroep/Ecofinraad. De leden van de VVD hebben daarover nog een aantal vragen en/of opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken ter voorbereiding van de Eurogroep en Ecofinraad. Naar aanleiding van het genoemde punt brengen de leden van de PVV-fractie het volgende naar voren.

De leden van de CDA-fractie willen kort stilstaan bij het feit dat dit de laatste Eurogroep/Ecofin voor de Minister is voor de verkiezingen. Deze leden memoreren aan de periode dat de Minister de afgelopen vier jaar Nederland vertegenwoordigde in dit gremium. Daarbij denken deze leden aan de vorming van Hanzecoalities tot Italiaanse verontwaardiging. De positie van Nederland is de afgelopen jaren er een geweest van degelijkheid, van nieuwe coalities smeden en van voorwaarden stellen aan EU-uitgaven. Een lijn waar de leden van de CDA-fractie zich uitstekend in kunnen vinden. De leden van de CDA-fractie constateren dat er grote stappen gezet zijn in de vorming van de bankenunie, risicoreductie als hoeksteen van verdere samenwerking, maar ook heeft deze Minister laten zien dat een degelijke begroting ervoor zorgt dat je in crisis diepe zakken hebt. De leden van de CDA-fractie willen de Minister danken voor de prettige samenwerking en complimenteren met het profiel dat hij Nederland de afgelopen jaren heeft weten te geven in Europa.

De leden van de CDA-fractie begrijpen dat collega-Kamerleden mogelijk de wenkbrauwen fronsen aangezien de leden van de CDA-fractie een CDA-Minister complimenteren. Maar de leden van de CDA-fractie constateren dat deze Minister de lijn van zijn voorganger heeft voorgezet en Nederland een essentiële rol heeft laten spelen, vaak tegen de stroom in, in de vorming van een degelijk Europees financieel bestuur – voor de leden van de CDA-fractie een essentieel element van de verhouding tussen Nederland en de EU. Dat mag gezegd worden, aldus de leden van de CDA-fractie.

Maar de leden van de CDA-fractie constateren dat we er natuurlijk niet zijn, we staan aan het begin van zware economische tijden. Het financieel-economische infuus heeft immers een prijs. In Nederland, maar zeker ook in andere Europese landen. De leden van de CDA-fractie roepen de huidige generatie politici en bestuurders op er alles aan te doen om te voorkomen dat we toekomstige generaties met een loden last opzadelen. We moeten de weg uit deze pandemie vinden, maar zeker ook moeten we de verantwoordelijkheid dragen voor de gevolgen van ons beleid. Volgens de leden van de CDA-fractie zijn het bij uitstek de juiste tijden voor politici en bestuurders om zich een ware rentmeester te tonen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken die geagendeerd staan voor het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda ten behoeve van de Eurogroep en Ecofinraad van 15 en 16 februari 2021. Zij hebben daarover nog de volgende vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie danken het kabinet voor de geannoteerde agenda. Zij hebben een aantal vragen.

Met interesse hebben de leden van de SP-fractie kennisgenomen van de agenda van de Eurogroep en Ecofinraad. De leden vragen de Minister wat zijn gedachten zijn over het aanbrengen van een scheiding tussen structurele schuldopbouw en eenmalige coronaschuld. De leden vragen de Minister hoe deze scheiding verder geregeld gaat worden. De leden vragen de Minister hoe hij denkt over de Europese begrotingskoers, gezien het feit dat andere ontwikkelde economieën veel harder stimuleren en ook voor komend jaar grote stimuleringspakketten klaarzetten. De leden willen weten of de Minister liever gaat bezuinigen.

Eurogroep

Gedachtewisseling over de macro-economische ontwikkelingen en de vooruitzichten voor het beleid

Verschillende agendapunten raken het probleem van de schuldenproblematiek. Volgens de CDA-fractie wordt de schuldenlast de grootste uitdaging in de komende jaren van economisch herstel na de huidige crisis. De regels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) zijn versoepeld en in de loop van 2021 zal gekeken worden hoe terug te gaan naar houdbare schulden. Na de vorige crisis werd lidstaten de ruimte geboden om eerst weer binnen de Europese begrotingskaders te komen voordat ze onder nieuwe Europese regelgeving zouden gaan vallen: de twopack en sixpack. Maar we hebben gezien dat landen nooit echt helemaal terug zijn gekomen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of hij van mening is dat we nu harder moeten optreden. Voorts vragen deze leden of dat betekent dat stevige bezuinigingen op deze crisis zullen volgen en in hoeverre dat, voor zover de Minister kan overzien, wederom deel uitmaakt van de exitstrategieën van de Europese Commissie. We hebben immers geconcludeerd dat dit in de vorige crisis niet heeft uitgepakt zoals we wilden. Het heeft in Nederland voor een goed overheidshuishouden gezorgd, maar heeft systemen doen kraken. We zien het bij de leraren, de politie en de zorg. Hoewel we daar wel veel hebben gerepareerd. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe we schulden kunnen gaan inperken zonder harde bezuinigingen. Daarbij vragen deze leden de Minister inzicht te geven hoe we dat doen in Zuid-Europese landen waar overheidsbegroting al voor de crisis onder grote druk stond.

De leden van de CDA-fractie vinden de regering nog te weinig ambitieus in de aanpak van toekomstige financieel-economische problemen. Een van de grootste gevaren na de pandemie is de onhoudbare overheidsschulden. Onlangs werd dat ook wederom geconcludeerd door een groep professoren die op verzoek van de Kamer een rapport over de Europese Centrale Bank (ECB) schreven. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een stevigere positie in te nemen in de oproep om Europese schulden te beperken, De leden van de CDA-fractie vragen de Minister de Europese Commissie te verzoeken om op korte termijn te komen met concrete plannen om de overheidsfinanciën houdbaar te houden zonder economische groei af te remmen en daarbij oog te hebben voor de specifieke situaties van elke lidstaat. Ook het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) geven beide aan dat wereldwijd de schulden flink zullen stijgen, «wen er maar aan en verander je regels», aldus de instellingen. We staan voor een wereldwijde paradigmaverschuiving ten aanzien van schulden en tekorten. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe hij dat ziet en of de Minister bereid is te verzoeken om een aparte Ecofinbijeenkomst op korte termijn, geheel in het teken van de schuldenproblematiek, waarin de grootste gemeenschappelijke gevaren worden gedefinieerd en de weg naar oplossingen wordt gezocht.

De leden van de D66-fractie constateren op basis van cijfers van het Internationaal Monetair Fonds in de Fiscal Monitor van januari 2021 dat overheidsstimulansen tijdens de coronacrisis in verschillende ontwikkelde economieën buiten de Europese Unie (zoals Canada, Japan, het Verenigd Koninkrijk of Australië) gemiddeld genomen fors hoger zijn gebleken dan landen in de Europese Unie. Kan de Minister aangeven welke factoren volgens hem hierbij een rol hebben gespeeld? Heeft de terughoudende en trage reactie vanuit de Eurogroep hieraan bijgedragen, bijvoorbeeld ten aanzien van steun via het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM)? Kan de Minister daarbij ook reflecteren op de houding van de Nederlandse regering en de Minister zelf in het bijzonder bij de besluitvorming daarover, nu blijkt dat Europese landen zeer terughoudend zijn geweest met het stimuleren van hun economieën en het beperken van de economische schade?

De leden van de D66-fractie wijzen erop dat de begrotingsregels uit het SGP tijdelijk buiten werking zijn gesteld, maar wellicht binnen afzienbare tijd weer in werking zullen treden, waardoor landen wellicht terughoudend zijn geweest met stimuleringen om economische schade vanwege de coronacrisis in te perken. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan en vindt de Minister dat er eerst grondig gekeken zou moeten worden naar een hervorming van de begrotingsregels alvorens het SGP te heractiveren? In de geannoteerde agenda stelt de Minister bijvoorbeeld dat een tijdige gebruikelijke toepassing van de Europese begrotingsregels wenselijk is. Hoe verhoudt deze zinsnede zich tot de Kamerbrief met de brede bespiegeling ten aanzien van het SGP waarin het kabinet de inzet in de onderhandelingen over het SGP aan een volgend kabinet overlaat? Vindt de Minister niet dat een oproep tot een tijdige én gebruikelijke toepassing van de Europese begrotingsregels juist wel een inzet stelt in deze onderhandelingen, namelijk dat er geen aanpassingen dienen plaats te vinden?

De leden van de D66-fractie constateren dat er brede consensus bestaat over de noodzaak tot hervorming van de begrotingsregels uit het SGP voordat deze weer geactiveerd worden, wat blijkt uit bijdragen in het debat hierover van onder meer de voorzitter van de European Fiscal Board Thygesen met vele andere vooraanstaande Europese economen1, of het IMF2. Deze leden wijzen daarnaast op uitspraken van oud-Minister Wolfgang Schäuble in de Financial Times3 waarin hij zegt te sympathiseren met deze geluiden die stellen dat het SGP hervormd moet worden voordat het weer geactiveerd wordt of de uitspraken van de Franse Minister Beaune dat het «ondenkbaar» is dat het SGP weer wordt toegepast in de huidige vorm.4 Kan de Minister aangeven waarom Nederland zich niet aansluit bij deze oproepen maar ervoor kiest om op te roepen tot tijdige en gebruikelijke toepassing van de Europese begrotingsregels? Kiest het Nederlandse kabinet daarmee niet weer dezelfde isolerende houding in Europa zoals ten aanzien van de Duits-Franse voorstellen om de coronacrisis te bestrijden in mei 2020 die uiteindelijk voor een groot deel zijn overgenomen?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in het voorjaar van 2021 geëvalueerd zal worden of de general escape clause van het SGP geactiveerd zal blijven. De verwachting uitsprekende dat er op dat moment nog geen nieuw kabinet zit, vragen deze leden het huidige kabinet wat op dit punt zijn inzet zal zijn. Op basis van welke factoren zal bepaald worden of de clausule wel of niet verlengd dient te worden? En wat is op dit moment de grondhouding van het kabinet?

De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken dat zij het economisch zeer onverstandig zouden vinden om te snel alweer, bijvoorbeeld vanaf 2022, de general escape clause van het SGP in werking te laten treden, omdat dit, o.a. als gevolg van de SGP-regels t.a.v. schuldafbouwpaden, tot economisch domme, procyclische bezuinigingseisen kan leiden. Zij vragen de Minister of hij bereid is zich constructief in deze discussie op te stellen.

Tegelijkertijd zal ook de discussie over de gehele herziening van het SGP in het voorjaar van 2021 aanvangen. De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat het aan een volgend kabinet is om een inzet te bepalen in die discussie. Zij vragen desalniettemin het kabinet nader in te gaan op de ambtelijke voorbereidingen die op dit punt reeds getroffen worden. Ook vragen zij het kabinet naar de timing van dit proces. Het is zeer wel mogelijk dat het huidige kabinet ook na de verkiezingen nog een aantal maanden demissionair actief is. Is het van belang dat Nederland voor aankomende zomer al een positie inneemt in de Europese discussie over de SGP-hervorming? Hoe gaat het kabinet zich opstellen als in de maanden van het voorjaar een positie gevraagd wordt, terwijl dit thema aan een volgend kabinet is? Deze leden krijgen graag meer duidelijkheid over wat hierin bij verschillende scenario’s verwacht kan worden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet te reageren op het gegeven dat de begrotingsstimulans in andere niet-Europese landen, zoals Nieuw-Zeeland, Singapore, Japan, Australië, Canada of het Verenigd Koninkrijk, groter is dan in Europese landen, terwijl dit niet voortkomt uit het gegeven dat deze landen dit nu eenmaal konden omdat ze lagere staatsschulden hadden. Zie bijv. het Verenigd Koninkrijk (rondom 85%), Singapore (rond de 130%) en natuurlijk Japan (rond de 240%). De data laat dus zien dat het niveau van staatsschuld niet doorslaggevend is om niet tot een hoger stimulansniveau te komen. Toch lukt het de Europese landen dus niet hier andere economische spelers bij te benen. Hoe komt dat? Wat is daarin de rol van het SGP? En is het kabinet het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat noch het SGP, noch een cultuur-economische fixatie op staatsschuld, in de weg mag staan van het nastreven van eenzelfde mate van investeringsimpuls?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of dit kabinet ook een rol ziet voor de faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF) in het wegnemen van regelgevende barrières voor investeringen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet het met deze leden eens is dat de berekening in de RRF van klimaatgerelateerde uitgaven (de trapsgewijze 0 procent, 40 procent, 100 procent) niet tot een bepaalde mate van greenwashing leidt, en of het kabinet vindt dat de groene taxonomie te zijner tijd als «backbone» van RRF-gelden gebruikt zou moeten worden.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister wat hij vindt van de laatste krimpdata van Eurostat over Q4 van de eurozone van 6.8 procent. De leden vragen de Minister of er inzicht is in de output pap (het productietekort) van verschillende eurozonelidstaten en wat hierbij een passende begrotingskoers is. De leden vragen de Minister of hij een verklaring heeft voor het enorme verschil in het tekort aan private investeringen tussen de EU en de VS en welke rol dit speelt voor het economisch herstel.

Internationale rol van de euro

De leden van de CDA-fractie zien het versterken van de internationale rol van de euro als een belangrijke kans voor de EU om meer grip te krijgen op het mondiale geopolitieke toneel. De Europese Commissie heeft een voorstel geschreven met enkele suggesties om de rol van de euro te versterken. De regering gaf in 2019 al aan dat dit het beste kan worden gerealiseerd via langdurig gezond economisch en begrotingsbeleid in de individuele lidstaten. De leden van de CDA-fractie onderschrijven deze positie van het kabinet, maar het is ook een aanbeveling van de Commissie. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of een internationale rol voor de euro met een EU-gemiddelde van meer dan 100% schuld van het bruto nationaal inkomen (bni) überhaupt kan. Daarnaast wil de Europese Commissie meer inzetten op een meer effectief sanctiemechanisme. Nu weten we hoe slagvaardig de EU is in het opzetten van sanctiemechanismen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister dit voorstel van de Commissie nader toe te lichten. Inmiddels zijn we zo ver dat de EU de kapitaalmarkt op is gegaan en Europese schuldenpapieren zeer populair zijn bij beleggers en investeerders. De EU is een veilige haven om kapitaal te stallen. Dit geeft de internationale positie van de euro een vlucht. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe hij dat ziet. Kan de EU volgens de Minister de verleiding van de markten weerstaan om tegen zeer voordelige voorwaarden middelen te onttrekken aan deze markt en daardoor bovendien een sterkere mondiale rol gaan spelen? De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de Commissie in haar voorstellen voor het versterken van de internationale positie van de euro zegt over deze kapitaalmarktgang van de EU.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen wat het kabinet zegt over de condities die bijdragen aan een sterke internationale rol van de euro. Zij kunnen deze gedachtegang volgen, maar vragen desalniettemin waarom het kabinet op dit punt niet ook het Next Generation EU-herstelfonds noemt. Is het kabinet het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat de grootschalige uitgifte van eurobonds binnen Next Generation EU bijgedragen heeft aan een sterkere positie voor de euro op internationale kapitaalmarkten, wegens het vergroote aanbod van in euro’s gedenomineerd risicoarm schuldpapier? Heeft de Minister hierin kennisgenomen van de positieve appreciatie van vele internationale assetmanagers van deze stap? Wat de reactie van het kabinet hierop?

Wat is de inzet van het kabinet ten aanzien van de wens van de Europese Commissie om in de clearingactiviteiten minder afhankelijk te worden van Londen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet het angstbeeld van een gedereguleerde financiële sector in het Verenigd Koninkrijk deelt – iets waar bijvoorbeeld Chancellor Sunak op hintte – en wat dit, wat het kabinet betreft, betekent voor de inzet in de onderhandelingen over equivalentie. Steunt Nederland een harde inzet, en hoe weegt dit kabinet de risico’s daarvan?

De leden van de SP-fractie vragen de Minister wat hij zelf vindt van de beleidsdoelen van de Commissie als het gaat om de internationale rol van de euro. De leden vragen wat volgens de Minister de prioriteiten zijn. De leden willen weten hoe die tot stand komen. Ook willen zij weten hoe de besteding van de noodfondsenmiddelen wordt gewaarborgd. De leden van de SP-fractie vragen de Minister welke zwakheden hij ziet in het Europese financiële systeem die weerbaarder moeten worden gemaakt tegen mogelijke invloed van de geopolitiek van anderen. De leden willen weten hoe dit opgelost moet worden en vragen hier naar de positie van Nederland. Heeft Nederland een rol te spelen? Wat gaat de Minister doen om dit te versterken? De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij denkt dat er veel Britse bedrijven naar het vasteland komen. Zij hem ook wie volgens hem van wie afhankelijk is in de financiële sector. De leden vragen de Minister of MIFID 2 ingezet gaat worden.

Solvabiliteit van het bedrijfsleven – de stand van zaken

De leden van de VVD-fractie hebben zorgen over de solvabiliteit van het bedrijfsleven als gevolg van de coronacrisis. Het kabinet wijst in de geannoteerde agenda naar bestaande instrumenten, zoals het geleidelijk afbouwen van belastingschulden (drie jaar de tijd om terug te betalen), het time-out-arrangement (TOA) en de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). Welke andere mogelijkheden heeft de Minister nog meer bekeken en afgewogen? En waarom zijn die mogelijkheden niet doorgegaan? Waarom kijkt het kabinet ook niet naar ruimere mogelijkheden van carry backward in de fiscaliteit? Hoe houden we de kredietverlening van de banken voor het midden -en kleinbedrijf (mkb) op gang? Zonder dat de banken in de problemen komen?

De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoe de EU goed gekapitaliseerde banken gaat activeren om kredietverstrekking te stimuleren. De leden vragen de Minister hoe faillissementen worden vermeden als deze steunmaatregelen afgebouwd worden.

Ecofin

Economisch herstel in de Europese Unie

De leden van de VVD-fractie lezen dat er tijdens de Eurogroep/Ecofin een stand van zaken gegeven zal worden over de ratificatie van het Eigenmiddelenbesluit (EMB). Wanneer kan de Kamer daarover geïnformeerd worden, indachtig het feit dat wij moeten nog ratificeren? Kan dit sowieso aan de Kamer teruggekoppeld worden voor de behandeling van de goedkeuringswet EMB?

De leden van de VVD-fractie willen weten hoe het zit met de ratificatie door de Baltische staten van het EMB. Klopt het dat ze dreigen om dit niet de ratificeren? Wat is daarvan de reden? Wat is de stand van zaken? Klopt het dat dit is vanwege de stand van zaken rond de Connecting Europe Facility en het Rail Baltica Project? Wat is van deze twee de stand van zaken?

Tijdens de Eurogroep/Ecofin gaat er gesproken worden over de leenstrategie voor NGEU. De leden van de VVD-fractie vinden dit een belangrijk punt. Wanneer kan de Tweede Kamer daarover meer informatie krijgen? Waarom is daarvoor geen stuk beschikbaar? Wie bepaalt de leenstrategie c.q. wie stelt die vast? Hoe worden de nationale parlementen daarbij betrokken? Het kan volgens de leden van de VVD-fractie niet zo zijn dat nationale parlementen daar geen enkele rol bij hebben.

De leden van de VVD-fractie hebben al meermalen gevraagd hoe Nederland een zelfstandig en uitgebreid oordeel gaat vormen over de RRF-plannen van andere landen en de uitbetalingen met het oog op de noodremprocedure. Daar is tot nu toe geen goed antwoord van de Minister van Financiën op gekomen. Kan de Minister aangeven hoe hij dat gaat doen en hoe de Kamer daarbij wordt betrokken?

Dit is des te belangrijker omdat Eurocommissaris Dombrovskis heeft aangegeven dat er onvoldoende duidelijke mijlpalen en doelen zitten in de tot nu toe ingediende plannen. Dat vinden de leden van de VVD-fractie zorgelijk, want dan kan je nooit bepalen of iets conform plan en afspraak verloopt en of de noodremprocedure ingezet moet worden. Wat gaat de Minister daaraan doen? Is de Minister bereid om dit punt aan te kaarten in de komende Eurogroep/Ecofin en daarover duidelijke afspraken te maken? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er wel duidelijke mijlpalen en doelen gaan komen?

En daarnaast de vervroegde invoering van de ESM-backstop, waarmee het kabinet alleen bereid was om in te stemmen als er voldoende comfort is en er corrigerende maatregelen worden genomen om aanvullende risicoreductie te bewerkstelligen. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de niet-presterende leningen van banken in Griekenland en Cyprus worden verminderd en hoe dit afgedwongen kan worden. Ook hebben zij nog vragen bij de transparantie bij de stresstesten (in plaats van betere stresstesten) en welke aanpassingen van het staatssteunkader er nu concreet komen. Kan de Minister daar een uitgebreide toelichting op geven?

Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat de Europese Commissie een «nieuw guidance document» aan de lidstaten heeft gestuurd om hen op weg te helpen, waarin o.a. staat dat een mijlpaal een concreet resultaat moet zijn. De leden van de PVV-fractie willen weten of dit betekent dat wanneer een lidstaat een voorgestelde wet niet aanneemt, en de mijlpaal nog niet is bereikt, er niet wordt uitbetaald. In welke situaties wordt er allemaal nog meer niet uitbetaald?

Verder willen de leden van de PVV-fractie weten hoeveel lidstaten inmiddels herstelplannen hebben ingediend. Welke lidstaten hebben belastingverlaging(en) aangekondigd en/of geen plannen ingediend voor een hervorming van het pensioenstelsel? Welke lidstaten hebben nog geen herstelplan ingediend?

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie hoe het kabinet de uitspraak van de Franse Minister voor Economie en Financiën Le Maire beoordeelt dat het te langzaam gaat met het herstelfonds en dat het proces te ingewikkeld is. Vindt het kabinet, evenals Le Maire, ook dat de voortgang met het economisch herstel niet mag vastlopen in procedures en technocratie? Hoe wordt voorkomen dat de verstrekte steun een blanco cheque wordt, omdat de opgelegde voorwaarden het economisch herstel in de weg zouden zitten?

Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten hoe het kabinet het gegeven dat de Baltische staten hebben gedreigd het Eigenmiddelenbesluit niet te ratificeren om 1,4 miljard euro subsidie te krijgen voor het Rail Baltica Project beoordeelt.

Verder merken de leden van de PVV-fractie op dat vergroening een van twee hoofdprioriteiten is van de RRF. De leden van de PVV-fractie willen weten hoe het mogelijk is dat investeringen die slechts op indirecte wijze bijdragen aan de klimaatdoelstelling mogelijk toch voor 40 procent mogen meetellen aan het klimaatdoel van 37 procent van de uitgaven. Hoe beoordeelt het kabinet dit?

Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie of het al bekend is welke lidstaten gebruik willen maken van het leningengedeelte van de RRF. Klopt het dat Italië, Spanje, Portugal en Griekenland interesse hebben geuit in de leningen van de RRF?

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de onderhandelingen over het EU-herstelfonds tot een goed einde zijn gebracht, waardoor EU-landen actie kunnen ondernemen om de schade van de coronacrisis op de economie te beperken en kunnen werken aan een convergerend herstel. Graag horen deze leden de reactie van de Minister op de reeds ingediende herstelplannen van Duitsland en Frankrijk. In hoeverre voldoen deze plannen volgens de Minister aan de gestelde eisen en welke actie gaat het kabinet hierop ondernemen? Hoe verhouden de Duitse en Franse herstelplannen zich tot hetgeen de Minister verwacht dat Nederland zal indienen als herstelplan? Wanneer is volgens de Minister voldaan aan de eis dat 37 procent van de bestedingen «groen» moet zijn en 20 procent aan digitalisering dient te worden besteed? Onderschrijft de Minister de prioriteit van deze bestedingsdoelen en hoe wordt dit betrokken in de discussies over de herstelplannen? Kan de Minister in het antwoord ook ingaan op eventuele investeringen die indirect bijdragen aan klimaatdoelstellingen en voor 40 procent worden meegeteld in de bepaling van deze eis? In hoeverre zou het herstelfonds ook kunnen bijdragen in het terugdringen van regels die investeringen ten behoeve van klimaatdoelstellingen verhinderen?

De leden van de SP-fractie vragen de Minister of een herstelfonds niet gewoon overbodig is omdat lidstaten kunnen lenen op de kapitaalmarkt. De leden vragen of dit niet veel goedkoper is. De leden vragen de Minister wie hier uiteindelijk beslist, op welke gronden en hoe deze beslissingen worden gecontroleerd. De leden vragen de Minister of de terugbetalingsverplichtingen niet boterzacht zijn. Wat gaat hij hieraan doen? De leden willen ook weten wat de rol is van Nederland ten opzichte van andere landen. Wat hebben we voor een positie in de EU en waar liggen de bevoegdheden nog om te weigeren of te sturen?

1. Decharge Europese jaarbegroting 2019

De leden van de VVD-fractie vinden het teleurstellend dat voor de zoveelste keer een afkeurende verklaring over de uitgaven is afgegeven met een foutenpercentage van 2,7 procent voor de uitgaven. De leden van de VVD-fractie vinden het daarom volslagen terecht dat Nederland geen voorstander is van een positief dechargeadvies en daarom tegen de Raadsaanbevelingen zal stemmen. Deze leden steunen dit.

Ten aanzien van de decharge van de Europese begroting 2019 vinden de leden van de PVV-fractie het goed dat Nederland tegen de Raadsaanbevelingen zal stemmen. Kan de Minister aangeven welke lidstaten tevens tegen hebben gestemd?

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat het tegen stemmen van Nederland over de begroting van 2018 concreet voor gevolgen heeft gehad. De leden van de CDA-fractie verwachten dat de Minister tegen decharge van de Europese jaarbegroting 2019 zal stemmen gezien het advies van de Europese Rekenkamer, klopt dit? Daarmee is voor deze leden echter de discussie niet afgerond. Indien Nederland tegenstemt en alle andere landen stemmen voor, dan verandert er weinig tot niets. De Europese Rekenkamer geeft in haar analyse aan dat de fouten voornamelijk worden gemaakt voor projecten binnen het Cohesiebeleid en gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) waar complexe regels aan zijn verbonden. Deze leden vragen zich af of het niet eens tijd is om te kijken hoe de projecten zo vormgegeven kunnen worden dat ze eenvoudiger zijn. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister bereid is om hiertoe de Commissie te vragen of ze toch eens fundamenteel naar de voorwaarden en de complexe regels willen kijken en met voorstellen te komen om die te vereenvoudigen. Tevens vragen deze leden in hoeverre deze analyse van de Rekenkamer over te complexe regels binnen de Europese begroting zijn meegenomen in het opstellen van het meerjarig financieel kader (MFK) en welke gevolgen dat heeft gehad.

2. Begrotingsrichtsnoeren 2022

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of er voldoende marges zijn onder het MFK-plafond om bij onvoorziene omstandigheden te kunnen ingrijpen. Budgettaire flexibiliteit is heel belangrijk, dat heeft Covid-19 wel aangetoond. Deze leden zien dat er nog veel onzekerheid is door Covid-19. Het nu al helemaal vastklinken van de begroting met afspraken is niet verstandig met het oog op de verdere ontwikkeling. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister dit ziet. Voorts willen deze leden weten of in de ogen van het kabinet de risico’s van deze pandemie voldoende zijn afgedekt binnen de begroting. Het is toch niet zo dat de genoemde marges direct weer opgebruikt worden door de huidige of een nieuwe golf? Ook willen deze leden weten of er al zicht is in hoeverre de Covid-19 pandemie gevolgen heeft op de afdrachten van de lidstaten. Sommige lidstaten zijn harder getroffen dan andere. Dat heeft niets te maken met de omvang van de economie. Nederland behoort helaas tot de grootste slachtoffers vanwege zijn open economie. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of al kan worden aangegeven of dit voor Nederland gevolgen heeft voor zijn afdrachten.

3. EU Global Recovery Initiative

De leden van de VVD-fractie lezen dat er gekeken gaat worden naar het gezamenlijk raamwerk voor schuldherstructurering van lage inkomenslanden. Deze leden willen graag weten wat hiermee wordt bedoeld. De leden van de VVD-fractie zijn geen voorstanders van schuldafschrijving. Verder willen de leden graag weten wat «een nieuwe generieke allocatie van bijzondere trekkingsrechten van het IMF (Special Drawing Rights, SDR’s)» nu precies betekent en wat de gevolgen daarvan zijn.

Herziening van de Europese fiscale Lijst van niet-coöperatieve jurisdicties

De leden van de CDA-fractie zien dat de zwarte en grijze lijsten van non-coöperatieve jurisdicties zullen worden herzien. Dat is natuurlijk goed, maar dit zal gebeuren aan de hand van de nu geldende criteria. Nu hebben de leden van de CDA-fractie al enkele keren vragen gesteld over wanneer een mogelijke herziening van deze criteria naar verwachting plaatsvindt. De leden van de CDA-fractie zouden voorstander zijn van het eveneens opnemen van een minimum statutair tarief als criterium op de lijst. Als de uitkomsten in OESO-verband over een minimumniveau van belastingheffing in Pijler 2 zullen worden afgewacht, dan zou dit nog weleens heel lang kunnen duren. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister aankijkt tegen het opnemen van een minimum statutair tarief als aanvullend criterium, en wat internationaal gezien de gevoeligheden zijn ten aanzien hiervan. Tevens vragen deze leden of er mogelijkheden zijn een dergelijke discussie eerder te voeren in de Gedragscodegroep.

De leden van de GroenLinks-fractie volgen de acties van het kabinet ten aanzien van belastingontwijking zeer nauwgezet en hebben de specifieke vragen die zij daarover hebben inzake de lijst van niet-coöperatieve jurisdicties betrokken in het algemeen overleg Belastingontwijking van 11 februari 2021.

Overige onderwerpen

Kapitaalmarktunie

De leden van de VVD-fractie hebben in het schriftelijk overleg al aangegeven wat zij van de voorstellen vinden. De leden van de VVD-fractie zijn absoluut geen voorstander van de actiepunten in het nieuwe actieplan op het gebied van financiële educatie, financieel advies en pensioenen. Dit zijn natuurlijk belangrijke onderwerpen, maar dit is wat deze leden betreft echt een nationale aangelegenheid.

De leden van de VVD-fractie waarderen het verder dat het kabinet naar aanleiding van vragen van deze leden in de consultatiereactie de mogelijkheid heeft opgenomen om het aanpassen van het insolventierecht vooral te richten op landen die een niet-functionerend systeem hebben in plaats van op harmonisatie.

De leden van de VVD-fractie willen verder weten of de Minister in het kader van het vergroten van de financieringsmogelijkheden van het mkb bereid is om alsnog de vrijstelling van de prospectplicht te verhogen naar wat volgens de EU mogelijk is. In de EU mag de vrijstelling liggen tussen de 1 en 8 miljoen euro. Nederland heeft gekozen voor 5 miljoen euro. Dit is dus een inperking van de financieringsmogelijkheden van het mkb. Waarom is de Minister daartoe niet bereid?

Taxonomie

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat er in de paragraaf over energie in de Nederlandse consultatiereactie op geen enkele manier wordt gesproken over kernenergie. Zo ja, waarom niet? Is de Minister bereid om dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?

In hoeverre is er een impactassessment gedaan bij dit voorstel? Zo nee, waarom niet? In hoeverre gaat dit er komen? Is de Minister bereid dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister aangeven wat de gevolgen zijn?

FATCA

De leden van de VVD-fractie hebben begrepen dat Nederland de problematiek van FATCA (Foreign Account Tax Compliance Act) heeft geagendeerd voor de informele videoconferentie van de Ministers van Financiën op 16 februari 2021. De leden van de VVD-fractie zetten zich al jaren in voor een oplossing van deze groep burgers, die de dupe zijn van de gevolgen van Amerikaanse wet- en regelgeving en hoe daarmee wordt omgegaan. De leden vinden het een goede actie om dit aan te kaarten en samen met andere landen op te trekken richting de Verenigde Staten. De leden van de VVD-fractie hebben al meermalen gevraagd om samen op te trekken met andere landen. Wat wordt de insteek en inzet voor deze bespreking? Wat voor acties stelt de Minister voor aan zijn collega’s? Met welke landen denkt de Minister op te kunnen gaan trekken? En waarom zouden niet alle EU-landen meedoen en waarin zou de Europese Commissie niet ook een rol kunnen/moeten vervullen? In hoeverre is er al eerder gesproken met de Europese collega’s/landen? Wat is daar tot nu toe uitgekomen en waarom heeft dit nog niet tot resultaat geleid? En is de Minister bereid om uitgebreid verslag te doen van de bespreking (in het verslag met de terugkoppeling van de vergadering dan wel in een aparte brief)?

Eigenmiddelenbesluit

De leden van de PVV-fractie merken voorts op dat de Commissie een snellere ratificatie van het Eigenmiddelenbesluit wil benadrukken. De leden van de PVV-fractie verzoeken het kabinet vriendelijk doch dringend om niet met het Eigenmiddelenbesluit in te stemmen, omdat hiermee een nieuwe Europese belasting, te weten een plastictaks, wordt geïntroduceerd en een hogere afdracht aan de EU wordt aangekondigd. Bovendien heeft kabinet eerder aangegeven geen voorstander te zijn van nieuwe eigen middelen in zijn geheel.

Hongarije en RRF

De leden van de CDA-fractie hebben ten slotte een vraag over een bericht van Reuters. Het persbureau heeft inzage in een intern memo van de Europese Commissie waarin wordt gesteld dat Hongarije de aanbestedingswetgeving moet hervormen om («systemische») corruptie tegen te gaan, voordat er middelen uitbetaald worden uit de RRF. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister dit memo, dat wel voor de pers beschikbaar is, ook te delen met de Kamer, indien nodig vertrouwelijk. Voorts vragen deze leden de Minister of met dit memo het rechtsstatelijkheidmechanisme van het Meerjarig Financieel Kader in werking is getreden en, wanneer dat niet het geval is, waarom niet, en kan dat alsnog naar aanleiding van de ontwikkelingen van deze oproep aan Hongarije. De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit juridisch in elkaar steekt dat de Europese Commissie een lidstaat de middelen die voor betreffende lidstaat zijn gereserveerd onthoudt; voor Hongarije staat bijna 6,3 miljard euro gereserveerd. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de reactie van Hongarije is op deze gestarte procedure van de Europese Commissie. Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie de Minister of dit voorval wordt besproken tijdens deze Ecofinvergadering en, wanneer dat niet het geval is, waarom niet.

Brede bespiegeling inzake het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brede bespiegeling inzake het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). De leden willen allereerst graag weten hoe het proces met betrekking tot het SGP eruitziet. Wat zijn de discussie- en beslismomenten? De leden van de VVD-fractie vinden goede en stevige begrotingsregels van essentieel belang in een monetaire en muntunie. Een degelijk begrotingsbeleid is niet alleen van belang voor elk land afzonderlijk, maar ook voorwaardelijk zodat landen niet gered hoeven te worden door andere landen.

De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de regels simpel, eenduidig én handhaafbaar zijn. Er zijn nu te veel ontsnappingsmogelijkheden binnen de huidige regelgeving. Voor een betere handhaving is onafhankelijke toetsing van belang, dit kan bijvoorbeeld door het bestaande Europese Begrotingcomité (European Fiscal Board – EFB). Hoe ziet het krachtenveld er op dit punt uit in de EU-zone? Welke andere mogelijkheden voor onafhankelijke toetsing en betere handhaving zijn er?

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat een eventuele versimpeling van de begrotingsregels niet mag leiden tot versoepeling. Hoe gaat de Minister daarvoor zorgen?

De leden van de VVD-fractie zijn geen voorstander van het toevoegen van uitzonderingsgronden van schulden, zoals (groene) publieke investeringen of coronaschulden, of het versoepelen of differentiëren naar landen van de schuldafbouwregel (1/20e van de overschrijding). Schulden zijn schulden! Bovendien maakt dit de regels alleen maar complexer en meer (politiek) interpretabel. Kernenergie zal bijvoorbeeld waarschijnlijk niet tot groene investeringen behoren, terwijl het dat wel is, en dan is het gewoon politieke interpretatie. Hoe ziet het krachtenveld eruit op deze punten?

De leden van de VVD-fractie zijn vooralsnog niet voor het aanpassen van de 60 procent-schuldnorm. Wat vindt de Minister van het feit dat het IMF aangeeft dat omdat wereldwijd de schulden flink zullen stijgen, we er maar aan moeten wennen en de regels moeten veranderen?

De leden van de VVD-fractie willen nog wel kijken naar de optie van een grotere rol van de uitgavenregel (overheidsuitgaven (exclusief rente en werkloosheidsuitkeringen) mogen niet harder groeien dan de verwachte inkomsten op lange termijn) in de preventieve arm. De leden zouden graag een uitgebreide uitleg krijgen hoe dit eruit zou kunnen zien, maar vooral ook wat de consequenties daarvan zouden kunnen zijn. Hoe ziet het krachtenveld er hier ook uit in de eurozone?

De leden van de VVD-fractie krijgen toch wel een verontrustend beeld van hoe landen nu ook met de algemene ontsnappingsclausule lijken te willen omgaan. Want er zit geen deadline op, hij vervalt niet automatisch na verloop van tijd? Hoe vindt besluitvorming hierover plaats? In hoeverre is de inschatting dat landen dit oneindig willen gaan rekken? En in hoeverre bestaat het risico dat ze dit misbruiken om te dwingen tot door Nederland ongewenste aanpassingen van SGP-regels?

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er een tweede voorwaarde is voor de algemene ontsnappingsclausule, waaraan moet worden voldaan, namelijk dat de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn niet in gevaar komt. Klopt dat? En hoe kan dit gebruikt worden om uiteindelijk de algemene ontsnappingsclausule te kunnen beëindigen? Wie besluit daarover? Kan de Minister daar een analyse van geven?

De leden van de VVD-fractie vinden het tot slot op dit punt zorgelijk dat de markten blijkbaar niet of amper reageren op de situatie in landen, want Spanje en Portugal hadden de afgelopen tijd ook een negatieve rente op hun staatsobligaties. Kan de Minister daar een verklaring voor geven? Hoe kijkt hij daarnaar, wat voor risico’s zitten daaraan?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brede bespiegeling inzake het SGP. In aanvulling op de eerder gestelde vragen ten aanzien van de geannoteerde agenda van de Eurogroep- en Ecofinvergadering, vragen deze leden waarop de zinsnede is gebaseerd dat de meningen van lidstaten zeer verdeeld zijn of de schuldnorm van 60 procent bbp het juiste niveau is. Kan er een schets gegeven worden van het krachtenveld en de Nederlandse positie daarin? Daarnaast lezen de leden van voornoemde fractie dat het niet aannemelijk is dat het primaire doel van het SGP (houdbare overheidsfinanciën) wordt gehaald door het verhogen van de maximaal acceptabele schuld. Kan de Minister ook ingaan op de economische onderbouwing van de schuldnorm van 60 procent bbp, los van de exacte doelstellingen of haalbaarheid? Voldoet deze nog aan de huidige stand van de economie, met zeer lage tot negatieve rentes op langdurige staatsobligaties in combinatie met grote uitdagingen voor nationale overheden? Daarnaast vragen de leden of de Minister kan ingaan op eventuele voorstellen om specifieke uitgaven (bijvoorbeeld investeringen in het klimaat of digitaliseringen die bijdragen aan de economische groei) uit te zonderen binnen het begrotingskader en daarbij specifiek aandacht te besteden aan het feit dat deze uitgaven ook bijdragen aan houdbaarheid van de overheidsfinanciën? Zou het niet tegen de doelstelling van het SGP inwerken indien een verhoging van deze groeibevorderende uitgaven de kans verkleinen dat een land voldoet aan de begrotingskaders?

Herziening Solvency II

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of bij de Eurogroep gesproken zal worden over Solvency II, de richtlijn met prudentiële regels voor verzekeraars.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet bereid is te pleiten voor generieke hogere kapitaalratio’s in de herziening van Solvency II, en wat hierbij de overwegingen zijn.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet zich wil inzetten voor hogere kapitaalratio’s bij sterk geconcentreerde duurzaamheidsrisico’s in de herziening van Solvency II, indachtig zijn positieve grondhouding ten aanzien van het sterker kapitaliseren van duurzaamheidsrisicoconcentraties in macroprudentiële raamwerken.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet, in lijn met zijn reactie op de initiatiefnota verduurzaming van de financiële sector van de leden Snels, Sneller, Bruins en Slootweg, in Europees verband expliciet wil pleiten voor het opnemen van een verplichting in Solvency II voor verzekeraars dat (i) duurzaamheidsrisico’s voldoende geïntegreerd worden in de Own Risk and Solvency Analysis, en (ii) dat verzekeraars verplicht worden de langetermijnscenario’s in beeld te brengen (onderdeel vier van het Task Force on Climate-related Financial Disclosures (TCFD)-raamwerk). Deze leden vragen het kabinet bovendien afstand te nemen van de positie van Insurance Europe, die tegen dergelijke verplichtingen pleit.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet te reageren op het standpunt van de voorman van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA), Bernardino, die pleit voor direct Europees toezicht van EIOPA op verzekeraars, net als de ECB direct toeziet op systeemrelevante banken. Hoe verhoudt deze positie zich tot de gezamenlijke Nederlands-Frans-Italiaanse inzet op dit punt?

II Reactie van de Minister van Financiën

Inleiding

Voor de volledigheid meld ik u hierbij ook dat op verzoek van Nederland een AOB-punt is toegevoegd aan de agenda van de Ecofinraad van dinsdag 16 februari over de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) om aandacht te vragen voor de problemen die toeval-Amerikanen ervaren en aan te dringen op het belang van een gesprek hierover op korte termijn met de Verenigde Staten.

Daarnaast informeer ik u over een verzoek van Griekenland om een deel van de IMF-leningen vervroegd af te lossen zonder dat daarbij naar rato het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) en de Europese Financiële Stabiliteitsfaciliteit (EFSF) ook vervroegd worden afgelost. Dit is onlangs besproken in een ambtelijk voorportaal van de Eurogroep, maar wordt niet op de Eurogroep zelf besproken. Omdat dit voor uw Kamer ook relevant is, vindt u in de bijlage een toelichting op het verzoek, de Nederlandse inzet en het besluitvormingsproces.

Met interesse hebben de leden van de SP-fractie kennisgenomen van de agenda van de Eurogroep en Ecofinraad. De leden vragen de Minister wat zijn gedachten zijn over het aanbrengen van een scheiding tussen structurele schuldopbouw en eenmalige coronaschuld.

In mijn brief met een brede bespiegeling over het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) heb ik aangegeven dat er gedachten zijn over het aanbrengen van een dergelijk onderscheid.5 Het anders behandelen van COVID-19-schuld zorgt ervoor dat de regels voor schuldafbouw haalbaarder worden en het draagvlak voor de begrotingsregels onder lidstaten mogelijk groter wordt. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat de schuldtoename als gevolg van de COVID-19-crisis op dezelfde wijze bijdraagt aan de totale schuldquote, en dezelfde gevolgen heeft voor de schuldhoudbaarheid en de kredietwaardigheid van een land. Voor lidstaten die relatief hard geraakt zijn door de crisis en daarom een relatief sterke toename van de schuldquote hebben, is de noodzaak ook extra groot om na de crisis weer buffers op te bouwen. Daarnaast kan het anders behandelen van COVID-19-schuld een precedent scheppen voor volgende crises en draagt het bij aan verdere complexiteit van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). De inzet van Nederland tijdens de mogelijke herziening van het SGP is echter aan een volgend kabinet.

De leden vragen de Minister hoe deze scheiding verder geregeld gaat worden.

Aangezien de mogelijke herziening van het SGP nog niet gestart is, is er nog geen duidelijkheid of dit tijdens de onderhandelingen besproken zal worden en hoe een dergelijke regel vormgegeven kan worden.

De leden vragen de Minister hoe hij denkt over de Europese begrotingskoers, gezien het feit dat andere ontwikkelde economieën veel harder stimuleren en ook voor komend jaar grote stimuleringspakketten klaarzetten.

De begrotingsruimte die op dit moment wordt geboden binnen de General Escape Clause geeft lidstaten de kans om hun economieën waar nodig te ondersteunen, zonder te worden gehinderd door de numerieke eisen van het SGP. Het kabinet acht het, net als de Europese Commissie, van belang dat de noodmaatregelen tijdelijk zijn en niet leiden tot een structurele verslechtering van de overheidsfinanciën.

De leden willen weten of de Minister liever gaat bezuinigen.

Gedurende de crisis is het van belang om de automatische stabilisatoren hun werk te laten doen. Daarnaast worden er tijdelijke maatregelen genomen om bedrijven en werknemers te beschermen tegen de gevolgen van de COVID-19-crisis. Op het moment dat de economische en gezondheidssituatie het toelaten

zullen deze steunmaatregelen moeten worden afgebouwd.

Gedachtewisseling over de macro-economische ontwikkelingen en de vooruitzichten voor het beleid

Verschillende agendapunten raken het probleem van de schuldenproblematiek. Volgens de CDA-fractie wordt de schuldenlast de grootste uitdaging in de komende jaren van economisch herstel na de huidige crisis. De regels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) zijn versoepeld en in de loop van 2021 zal gekeken worden hoe terug te gaan naar houdbare schulden. Na de vorige crisis werd lidstaten de ruimte geboden om eerst weer binnen de Europese begrotingskaders te komen voordat ze onder nieuwe Europese regelgeving zouden gaan vallen: de twopack en sixpack. Maar we hebben gezien dat landen nooit echt helemaal terug zijn gekomen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of hij van mening is dat we nu harder moeten optreden.

Veel lidstaten bevinden zich al lange tijd (ruim) boven de schuldnorm van 60%. Na de crisis zal dit voor nog meer lidstaten gelden. Hoge schulden en niet prudent begrotingsbeleid maken lidstaten extra gevoelig voor schokken zoals de financiële- en de COVID-19-crisis. Het kabinet is daarom van mening dat prudent begrotingsbeleid van groot belang is. Dat houdt in dat lidstaten, ook nu terecht fors wordt ingegrepen om de economische gevolgen van de pandemie te beperken, aandacht moeten blijven houden voor schuldhoudbaarheid op middellange termijn. De Europese Commissie wijst daarom terecht op het belang van de tijdelijkheid van de steunmaatregelen. In de herstelfase zal ook het belang van gerichte investeringen en structurele hervormingen groot zijn, om het groeivermogen van economieën duurzaam te verhogen. Het is daarom goed dat het Europese herstelfonds daar ook op is gericht. Ook kunnen landen hun budgettaire situatie op middellange termijn verbeteren door structurele aanpassingen in de overheidsfinanciën, zonder dat deze op korte termijn al bezuinigingen of lastenverzwaringen veroorzaken.

Voorts vragen deze leden of dat betekent dat stevige bezuinigingen op deze crisis zullen volgen en in hoeverre dat, voor zover de Minister kan overzien, wederom deel uitmaakt van de exitstrategieën van de Europese Commissie.

Zolang er sprake is van een ernstige economische neergang in de Europese Unie, is de algemene ontsnappingsclausule gerechtvaardigd. Het sluiten van de algemene ontsnappingsclausule moet worden bezien in de ontwikkeling van de crisis en de economische omstandigheden. Het kabinet is van mening dat zodra er geen ernstige economische neergang meer is in de EU, de clausule moet worden gesloten, waarna de regels weer zullen worden toegepast. De huidige regels bieden overigens bij de gebruikelijke toepassing al veel ruimte om rekening te houden met de economische omstandigheden. Het intrekken van de algemene ontsnappingsclausule zou daarom niet automatisch tot bezuinigingseisen leiden. Zo is de vereiste inspanning ter verbetering van het structureel saldo afhankelijk van de economische situatie in de lidstaat. Ook zal het structureel saldo in veel gevallen automatisch verbeteren wanneer tijdelijke steunmaatregelen uitgefaseerd kunnen worden. Prudent begrotingsbeleid blijft desalniettemin van groot belang. Dat houdt bijvoorbeeld in dat lidstaten, ook nu terecht fors wordt ingegrepen om de economische gevolgen van de pandemie te beperken, aandacht moeten blijven houden voor schuldhoudbaarheid op middellange termijn. De Europese Commissie wijst daarom terecht op het belang van de tijdelijkheid van de steunmaatregelen. Wanneer de economische omstandigheden het toelaten, is budgettaire consolidatie noodzakelijk om schulden terug te dringen. Daarbij kunnen landen hun budgettaire situatie op middellange termijn ook verbeteren door structurele aanpassingen in de overheidsfinanciën, zonder dat deze op korte termijn al grote bezuinigingen of lastenverzwaringen veroorzaken. Naast verantwoord begrotingsbeleid zijn gerichte investeringen en structurele hervormingen van groot belang, om het groeivermogen van economieën duurzaam te verhogen.

We hebben immers geconcludeerd dat dit in de vorige crisis niet heeft uitgepakt zoals we wilden. Het heeft in Nederland voor een goed overheidshuishouden gezorgd, maar heeft systemen doen kraken. We zien het bij de leraren, de politie en de zorg. Hoewel we daar wel veel hebben gerepareerd. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe we schulden kunnen gaan inperken zonder harde bezuinigingen. Daarbij vragen deze leden de Minister inzicht te geven hoe we dat doen in Zuid-Europese landen waar overheidsbegroting al voor de crisis onder grote druk stond.

Het intrekken van de algemene ontsnappingsclausule en het terugkeren naar de gebruikelijke toepassing van de regels leidt niet automatisch tot procyclische bezuinigingseisen voor lidstaten. Deze regels bieden ook bij de gebruikelijke toepassing al veel ruimte om rekening te houden met de economische omstandigheden. Zo is de vereiste inspanning ter verbetering van het structureel saldo afhankelijk van de economische situatie in de lidstaat. Ook zal het structureel saldo in veel gevallen automatisch verbeteren wanneer tijdelijke steunmaatregelen uitgefaseerd kunnen worden. Wanneer de economische omstandigheden het toelaten, is consolidatie noodzakelijk om schulden terug te dingen. Daarbij kunnen landen hun budgettaire situatie op middellange termijn ook verbeteren door structurele aanpassingen in de overheidsfinanciën, zonder dat deze op korte termijn al grote bezuinigingen of lastenverzwaringen veroorzaken. Naast verantwoord begrotingsbeleid zijn gerichte investeringen en structurele hervormingen van groot belang om het groeivermogen van economieën duurzaam te verhogen.

De leden van de CDA-fractie vinden de regering nog te weinig ambitieus in de aanpak van toekomstige financieel-economische problemen. Een van de grootste gevaren na de pandemie is de onhoudbare overheidsschulden. Onlangs werd dat ook wederom geconcludeerd door een groep professoren die op verzoek van de Kamer een rapport over de Europese Centrale Bank (ECB) schreven. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister een stevigere positie in te nemen in de oproep om Europese schulden te beperken, De leden van de CDA-fractie vragen de Minister de Europese Commissie te verzoeken om op korte termijn te komen met concrete plannen om de overheidsfinanciën houdbaar te houden zonder economische groei af te remmen en daarbij oog te hebben voor de specifieke situaties van elke lidstaat. Ook het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) geven beide aan dat wereldwijd de schulden flink zullen stijgen, «wen er maar aan en verander je regels», aldus de instellingen. We staan voor een wereldwijde paradigmaverschuiving ten aanzien van schulden en tekorten. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe hij dat ziet en of de Minister bereid is te verzoeken om een aparte Ecofinbijeenkomst op korte termijn, geheel in het teken van de schuldenproblematiek, waarin de grootste gemeenschappelijke gevaren worden gedefinieerd en de weg naar oplossingen wordt gezocht.

Om de impact van de COVID-19-crisis te mitigeren zijn mondiaal zijn aanzienlijk maatregelen genomen. Overheden hebben een sterke beleidsrespons ingezet waarbij naar schatting van het IMF ruim USD 14 biljoen aan maatregelen is genomen o.a. gericht op de gezondheidszorg, het versterken van sociale vangnetten en ondersteunen van sectoren. Door deze respons zijn de schulden echter aanzienlijk toegenomen. De opgelopen schulden maken landen, ondanks de huidige lagerenteomgeving, extra gevoelig voor schokken. Het IMF geeft in de Fiscal Monitor 6 aan dat beleidsmakers een evenwicht moeten vinden tussen het op de korte termijn bieden van voldoende steun voor een solide herstel en het op de langere termijn beheersbaar houden van de schuld. Het ontwikkelen van geloofwaardige meerjarenkaders voor inkomsten en uitgaven, rekening houdend met het versterken van de begrotingsposities op middellange termijn, is daarbij van vitaal belang.

Het kabinet onderstreept de noodzaak voor prudent begrotingsbeleid en het waarborgen van de schuldhoudbaarheid om middellange termijn. Wanneer de economische omstandigheden het toelaten, is consolidatie noodzakelijk om schulden terug te dingen. Naast verantwoord begrotingsbeleid zijn gerichte investeringen en structurele hervormingen van groot belang, om het groeivermogen van economieën duurzaam te verhogen. Ook kunnen landen hun budgettaire situatie op middellange termijn verbeteren door structurele aanpassingen in de overheidsfinanciën, zonder dat deze op korte termijn al bezuinigingen of lastenverzwaringen veroorzaken. Deze onderwerpen staan veelvuldig in verschillende vormen op de agenda van de Eurogroep en Ecofinraad, onder andere in het kader van het Europees Semester.

De leden van de D66-fractie constateren op basis van cijfers van het Internationaal Monetair Fonds in de Fiscal Monitor van januari 2021 dat overheidsstimulansen tijdens de coronacrisis in verschillende ontwikkelde economieën buiten de Europese Unie (zoals Canada, Japan, het Verenigd Koninkrijk of Australië) gemiddeld genomen fors hoger zijn gebleken dan landen in de Europese Unie. Kan de Minister aangeven welke factoren volgens hem hierbij een rol hebben gespeeld? Heeft de terughoudende en trage reactie vanuit de Eurogroep hieraan bijgedragen, bijvoorbeeld ten aanzien van steun via het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM)? Kan de Minister daarbij ook reflecteren op de houding van de Nederlandse regering en de Minister zelf in het bijzonder bij de besluitvorming daarover, nu blijkt dat Europese landen zeer terughoudend zijn geweest met het stimuleren van hun economieën en het beperken van de economische schade?

Het is lastig om een vergelijking te maken tussen de budgettaire stimulus van landen vanwege de verschillende economische structuren. Hierdoor kan een negatieve economische schok zeer verschillende resultaten teweeg brengen. Steunmaatregelen bestaan ook niet alleen uit budgettaire stimulus maar ook uit garantiemaatregelen, die tussen landen in omvang fors kunnen variëren. In reactie op de crisis hebben lidstaten, met steun van Nederland, binnen korte tijd besloten tot het activeren van de algemene ontsnappingsclausule. Hierdoor hebben lidstaten maximaal ruimte gekregen voor het inzetten van automatische stabilisatoren en het nemen van aanvullende noodmaatregelen, ongehinderd door de numerieke eisen van het Stabiliteits- en Groeipact. Daarnaast zijn er, met steun van Nederland, diverse maatregelen op Europees niveau genomen (zoals het SURE-instrument van de EU (European instrument for temporary support to mitigate unemployment risks in an emergency)7, een pan-Europees garantiefonds bij de Europese Investeringsbank (EIB)8 en een tijdelijk herstelinstrument NextGenerationEU (NGEU), inclusief de Recovery and Resilience Facility (RRF)9). De budgettaire impuls vanuit deze instrumenten komt niet tot uiting in de nationale tekorten die in de Fiscal Monitor gepresenteerd worden. Verder acht ik het onwaarschijnlijk dat de aanlooptijd om middelen van het ESM10 beschikbaar te stellen invloed heeft gehad op de budgettaire stimulus. Er is tot op heden nog geen gebruik van gemaakt.

De leden van de D66-fractie wijzen erop dat de begrotingsregels uit het SGP tijdelijk buiten werking zijn gesteld, maar wellicht binnen afzienbare tijd weer in werking zullen treden, waardoor landen wellicht terughoudend zijn geweest met stimuleringen om economische schade vanwege de coronacrisis in te perken. Hoe kijkt de Minister hier tegenaan en vindt de Minister dat er eerst grondig gekeken zou moeten worden naar een hervorming van de begrotingsregels alvorens het SGP te heractiveren?

De algemene ontsnappingsclausule is in het begin van de COVID-19-crisis geactiveerd om lidstaten de maximale flexibiliteit te bieden binnen het Stabiliteit- en Groeipact (SGP) om hun economieën te ondersteunen. In het voorjaar van 2021 zal er een evaluatie van de algemene ontsnappingsclausule plaatsvinden. Naar verwachting zal echter nog niet concreet worden gesproken over een eventuele deactivatie, gezien de grote economische onzekerheid. Wanneer de besluitvorming hierover precies zal plaatsvinden, is nog niet bekend. Het kabinet vindt het belangrijk om de twee verschillende onderwerpen, de deactivatie van de algemene ontsnappingsclausule en de SGP review, niet aan elkaar te verbinden.

In de geannoteerde agenda stelt de Minister bijvoorbeeld dat een tijdige gebruikelijke toepassing van de Europese begrotingsregels wenselijk is. Hoe verhoudt deze zinsnede zich tot de Kamerbrief met de brede bespiegeling ten aanzien van het SGP waarin het kabinet de inzet in de onderhandelingen over het SGP aan een volgend kabinet overlaat?

De huidige toepassing van het SGP staat los van de mogelijke herziening van de regels. Het tijdig sluiten van de algemene ontsnappingsclausule en het terugkeren naar de gebruikelijke toepassing van het SGP moet worden bezien in de ontwikkeling van de crisis en de economische omstandigheden. Zolang er sprake is van een ernstige economische neergang in de gehele eurozone, is de geopende algemene ontsnappingsclausule gerechtvaardigd. Het kabinet is van mening dat zodra dit niet meer het geval is, het van belang is terug te keren naar de gebruikelijke toepassing van de regels. Vanwege de timing van de mogelijke herziening, is de kabinetsinzet ten aanzien hiervan aan een volgend kabinet.

Vindt de Minister niet dat een oproep tot een tijdige én gebruikelijke toepassing van de Europese begrotingsregels juist wel een inzet stelt in deze onderhandelingen, namelijk dat er geen aanpassingen dienen plaats te vinden?

De mogelijke herziening van het SGP en de Nederlandse inzet voor deze onderhandelingen, staat los van hoe de huidige Europese begrotingsregels momenteel worden toegepast.

De leden van de D66-fractie constateren dat er brede consensus bestaat over de noodzaak tot hervorming van de begrotingsregels uit het SGP voordat deze weer geactiveerd worden, wat blijkt uit bijdragen in het debat hierover van onder meer de voorzitter van de European Fiscal Board Thygesen met vele andere vooraanstaande Europese economen11, of het IMF12. Deze leden wijzen daarnaast op uitspraken van oud-Minister Wolfgang Schäuble in de Financial Times13 waarin hij zegt te sympathiseren met deze geluiden die stellen dat het SGP hervormd moet worden voordat het weer geactiveerd wordt of de uitspraken van de Franse Minister Beaune dat het «ondenkbaar» is dat het SGP weer wordt toegepast in de huidige vorm.14 Kan de Minister aangeven waarom Nederland zich niet aansluit bij deze oproepen maar ervoor kiest om op te roepen tot tijdige en gebruikelijke toepassing van de Europese begrotingsregels?

Het kabinet is van mening dat de mogelijke herziening van de regels losstaat van de huidige toepassing van de begrotingsregels. Zodra er geen sprake meer is van een ernstige economische neergang in de eurozone, zal de algemene ontsnappingsclausule moeten worden gesloten en zullen de regels op de gebruikelijke wijze worden toegepast. Deze regels bieden ook bij de gebruikelijke toepassing al veel ruimte om rekening te houden met de economische omstandigheden. De timing van het sluiten van deze ontsnappingsclausule dient dus niet af te hangen van de timing van de onderhandelingen ten aanzien van de mogelijke herziening, waarvan ook nog niet duidelijk is wanneer deze zullen plaatsvinden. Met het oog op de schuldhoudbaarheid van publieke schulden in de eurozone op middellange termijn, is het belangrijk dat de algemene ontsnappingsclausule tijdig wordt beëindigd en de numerieke normen van de begrotingsregels weer gaan fungeren als anker.

Kiest het Nederlandse kabinet daarmee niet weer dezelfde isolerende houding in Europa zoals ten aanzien van de Duits-Franse voorstellen om de coronacrisis te bestrijden in mei 2020 die uiteindelijk voor een groot deel zijn overgenomen?

Nederland is van mening dat de geopende algemene ontsnappingsclausule momenteel gerechtvaardigd is en heeft het openen hiervan in maart 202015gesteund. Het is van groot belang dat lidstaten nu gebruik kunnen maken van de flexibiliteit die deze clausule biedt om voldoende maatregelen te kunnen treffen om de crisis te kunnen bestrijden. Het kabinet is echter van mening dat wanneer er geen sprake meer is van een ernstige economische neergang in de EU als geheel (een vereiste zoals opgenomen in Verordening 1466/97 en 1467/97), deze weer gesloten wordt.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in het voorjaar van 2021 geëvalueerd zal worden of de general escape clause van het SGP geactiveerd zal blijven. De verwachting uitsprekende dat er op dat moment nog geen nieuw kabinet zit, vragen deze leden het huidige kabinet wat op dit punt zijn inzet zal zijn. Op basis van welke factoren zal bepaald worden of de clausule wel of niet verlengd dient te worden? En wat is op dit moment de grondhouding van het kabinet? De leden van de GroenLinks-fractie benadrukken dat zij het economisch zeer onverstandig zouden vinden om te snel alweer, bijvoorbeeld vanaf 2022, de general escape clause van het SGP in werking te laten treden, omdat dit, o.a. als gevolg van de SGP-regels t.a.v. schuldafbouwpaden, tot economisch domme, procyclische bezuinigingseisen kan leiden. Zij vragen de Minister of hij bereid is zich constructief in deze discussie op te stellen.

In het voorjaar van 2021 zal er een evaluatie van de algemene ontsnappingsclausule plaatsvinden. Naar verwachting zal echter nog niet concreet worden gesproken of een eventuele deactivatie, gezien de grote economische onzekerheid. Verder moeten de gesprekken nog gaan plaatsvinden om te bepalen hoe (bijvoorbeeld op basis van welke criteria) de algemene ontsnappingsclausule gedeactiveerd zal worden. Op dit moment staat voor het kabinet voorop dat lidstaten de mogelijkheid moeten hebben om hun economieën te ondersteunen zolang de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de middellange termijn niet in gevaar komt. Op het moment dat de economische en gezondheidssituatie het toelaten zullen steunmaatregelen moeten worden afgebouwd en lidstaten moeten terugkeren naar prudent begrotingsbeleid. Het kabinet merkt op dat het intrekken van de algemene ontsnappingsclausule niet automatisch leidt tot procyclische bezuinigingseisen. Ook de reguliere toepassing van de SGP-regels houdt rekening met de economische situatie. Zo is de vereiste inspanning ter verbetering van het structureel saldo afhankelijk van de economische situatie. Ook zal het structureel saldo in veel gevallen automatisch verbeteren wanneer tijdelijke steunmaatregelen uitgefaseerd kunnen worden en kunnen landen hun budgettaire situatie op middellange termijn verbeteren door structurele aanpassingen in de overheidsfinanciën, zonder dat deze op korte termijn al grote bezuinigingen of lastenverzwaringen veroorzaken.

Tegelijkertijd zal ook de discussie over de gehele herziening van het SGP in het voorjaar van 2021 aanvangen. De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat het aan een volgend kabinet is om een inzet te bepalen in die discussie. Zij vragen desalniettemin het kabinet nader in te gaan op de ambtelijke voorbereidingen die op dit punt reeds getroffen worden. Ook vragen zij het kabinet naar de timing van dit proces. Het is zeer wel mogelijk dat het huidige kabinet ook na de verkiezingen nog een aantal maanden demissionair actief is. Is het van belang dat Nederland voor aankomende zomer al een positie inneemt in de Europese discussie over de SGP-hervorming? Hoe gaat het kabinet zich opstellen als in de maanden van het voorjaar een positie gevraagd wordt, terwijl dit thema aan een volgend kabinet is? Deze leden krijgen graag meer duidelijkheid over wat hierin bij verschillende scenario’s verwacht kan worden.

De herziening van het SGP stond oorspronkelijk voor 2020 gepland. De herziening is destijds uitgesteld vanwege de grote onzekerheid die zich voordeed naar aanleiding van de COVID-19-pandemie. Op dit moment is het nog onduidelijk wanneer de deze discussie wel zal plaatsvinden. Vanwege de aanhoudende onzekerheid omtrent de crisis lijkt het waarschijnlijk dat het niet haalbaar is deze discussie te hervatten in de eerste helft van het jaar. Dit maakt de kans klein dat het demissionaire kabinet wordt gevraagd een positie in te nemen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Brede bespiegeling Stabiliteits- en Groeipact» zal Nederland gezien de complexiteit en het krachtenveld behoedzaam moeten opereren.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet te reageren op het gegeven dat de begrotingsstimulans in andere niet-Europese landen, zoals Nieuw-Zeeland, Singapore, Japan, Australië, Canada of het Verenigd Koninkrijk, groter is dan in Europese landen, terwijl dit niet voortkomt uit het gegeven dat deze landen dit nu eenmaal konden omdat ze lagere staatsschulden hadden. Zie bijv. het Verenigd Koninkrijk (rondom 85%), Singapore (rond de 130%) en natuurlijk Japan (rond de 240%). De data laat dus zien dat het niveau van staatsschuld niet doorslaggevend is om niet tot een hoger stimulansniveau te komen. Toch lukt het de Europese landen dus niet hier andere economische spelers bij te benen. Hoe komt dat? Wat is daarin de rol van het SGP? En is het kabinet het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat noch het SGP, noch een cultuur-economische fixatie op staatsschuld, in de weg mag staan van het nastreven van eenzelfde mate van investeringsimpuls?

Het is lastig om een vergelijking te maken tussen de budgettaire stimulus van landen vanwege de verschillende economische structuren. Hierdoor kan een negatieve economische schok zeer verschillende resultaten teweeg brengen. Steunmaatregelen bestaan ook niet alleen uit budgettaire stimulus maar ook uit garantiemaatregelen, die tussen landen in omvang fors kunnen variëren. In reactie op de crisis hebben lidstaten, met steun van Nederland, binnen korte tijd besloten tot het activeren van de algemene ontsnappingsclausule. Hierdoor hebben lidstaten maximaal ruimte gekregen voor het inzetten van automatische stabilisatoren en het nemen van aanvullende noodmaatregelen, ongehinderd door de numerieke eisen van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Daarnaast zijn er, met steun van Nederland, diverse maatregelen op Europees niveau genomen (zoals het SURE-instrument van de EU (European instrument for temporary support to mitigate unemployment risks in an emergency)16, een pan-Europees garantiefonds bij de Europese Investeringsbank (EIB)17en een tijdelijk herstelinstrument NextGenerationEU (NGEU), inclusief de Recovery and Resilience Facility (RRF)18). Het kabinet is van mening dat begrotingssteun gewenst is om de economische schade te beperken zolang de houdbaarheid van de overheidsfinanciën van lidstaten op de middellange termijn niet in gevaar komt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of dit kabinet ook een rol ziet voor de faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF) in het wegnemen van regelgevende barrières voor investeringen.

In het kader van de RRF worden lidstaten aangemoedigd om barrières voor publieke en private investeringen weg te nemen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet het met deze leden eens is dat de berekening in de RRF van klimaatgerelateerde uitgaven (de trapsgewijze 0 procent, 40 procent, 100 procent) niet tot een bepaalde mate van greenwashing leidt, en of het kabinet vindt dat de groene taxonomie te zijner tijd als «backbone» van RRF-gelden gebruikt zou moeten worden.

De methode die voor de RRF wordt gebruikt is de meest gedetailleerde bestaande methode voor het meten van klimaatbijdragen binnen het MFK. De methode is gebaseerd op het RIO-marker systeem van de OESO en binnen het MFK wordt deze methode voor het cohesiebeleid reeds in de Common Provisions Regulation (CPR) toegepast. Hierbij worden meer dan 140 investeringscategorieën onderscheiden, en verbonden aan een klimaatmarker van 0%, 40% of 100%, afhankelijk van de mate waarin ze bijdragen aan klimaatdoelstellingen. Projecten met een 40% marker dragen in principe nog steeds bij aan het behalen van deze doelstellingen, alleen minder of minder direct dan de 100% doelstellingen. Daarmee is het risico op greenwashing volgens het kabinet beperkt. Nederland steunt toepassing van de taxonomie op EU-uitgaven en het onderzoek dat de commissie op dit moment doet naar de mogelijkheden hiertoe. In de finale tekst van de RRF-verordening is niet gekozen voor gebruik van de taxonomie voor het bijhouden van klimaatuitgaven, vanwege het feit dat de taxonomie nog in ontwikkeling is. De taxonomie verordening voorziet in gedelegeerde handelingen voor de uitwerking. De Europese Commissie heeft recent een voorstel gepresenteerd voor de invulling van de gedelegeerd handelingen op gebied van klimaatmitigatie en -adaptatie. Lidstaten zijn echter al begonnen met het opstellen van hun nationale herstelplannen voor de RRF. Gebruik van taxonomie voor de RRF-gelden in de toekomst zou een aanpassing van de RRF-verordening vergen en lijkt op de korte termijn niet waarschijnlijk.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister wat hij vindt van de laatste krimpdata van Eurostat over Q4 van de eurozone van 6.8 procent.

Ik heb kennis genomen van de data van Eurostat over het laatste kwartaal in 2020. Zoals verwacht is er sprake van een flinke daling in de economische activiteit in de eurozone, veroorzaakt door de COVID-19-crisis.

De leden vragen de Minister of er inzicht is in de output pap (het productietekort) van verschillende eurozonelidstaten en wat hierbij een passende begrotingskoers is.

Zie hieronder een overzicht van output gaps in de eurozone in 2020 en 2021, in percentage van het bbp (bron: herfstraming Europese Commissie). Lidstaten moeten momenteel automatische stabilisatoren laten werken en discretionaire maatregelen nemen en expansief begrotingsbeleid voeren om hun economie te ondersteunen tijdens de crisis. De negatieve output gaps laten het belang hiervan ook zien. Daarnaast moet schuldhoudbaarheid op de middellange termijn door lidstaten worden gewaarborgd.

Belgium – 7,3 – 4,1
Estonia – 5,1 – 2,7
Germany – 3,7 – 3,6
Ireland – 2,5 – 1,9
Greece – 12,3 – 7,5
Spain – 10,2 – 6,0
France – 8,3 – 3,9
Italy – 9,5 – 5,4
Cyprus – 2,6 – 0,7
Latvia – 4,4 – 1,9
Lithuania – 1,8 – 2,5
Luxembourg – 6,3 – 4,7
Malta – 5,3 – 5,4
Netherlands – 4,3 – 2,8
Austria – 5,4 – 2,2
Portugal – 6,5 – 2,7
Slovenia – 3,5 – 0,5
Slovakia – 4,6 – 1,4
Finland – 3,9 – 2,3
Euroarea – 7,0 – 3,8

De leden vragen de Minister of hij een verklaring heeft voor het enorme verschil in het tekort aan private investeringen tussen de EU en de VS en welke rol dit speelt voor het economisch herstel.

Het is lastig om te bepalen of er sprake is van een tekort aan private investeringen omdat het «optimale» investeringsniveau niet precies is vast te stellen. In het investment rapport 2020/2021 geeft de EIB aan dat de investeringen in de EU sinds het uitbreken van COVID-19 sneller zijn gedaald dan in de Verenigde Staten. De EIB stelt dat de zwaardere restricties in de EU alsmede de hogere onzekerheid hierbij een rol spelen. Het drukkend effect van deze factoren op de private investeringen zal dalen naar mate de onzekerheid over het verloop van het virus afneemt en de epidemiologische situatie een afbouw van de restricties mogelijk maakt, zoals ook bleek uit het gedeeltelijk herstel van private investeringen in het derde kwartaal van 2020. Tevens wordt via het EU-herstelfonds ingezet op het verhogen van publieke investeringen tijdens de herstelfase op voornamelijk het terrein van klimaat en digitalisering. De EIB geeft aan dat additionele overheidsinvesteringen als katalysator kunnen werken voor private investeringen.

Internationale rol van de euro

De leden van de CDA-fractie zien het versterken van de internationale rol van de euro als een belangrijke kans voor de EU om meer grip te krijgen op het mondiale geopolitieke toneel. De Europese Commissie heeft een voorstel geschreven met enkele suggesties om de rol van de euro te versterken. De regering gaf in 2019 al aan dat dit het beste kan worden gerealiseerd via langdurig gezond economisch en begrotingsbeleid in de individuele lidstaten. De leden van de CDA-fractie onderschrijven deze positie van het kabinet, maar het is ook een aanbeveling van de Commissie. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of een internationale rol voor de euro met een EU-gemiddelde van meer dan 100% schuld van het bruto nationaal inkomen (bni) überhaupt kan.

De internationale rol van de euro valt en staat niet met een exact percentage voor de gemiddelde overheidsschuld in de EU. Wel is evident dat gezonde overheidsfinanciën en schuldhoudbaarheid op middellange termijn belangrijk zijn voor het vertrouwen in de euro.

Daarnaast wil de Europese Commissie meer inzetten op een meer effectief sanctiemechanisme. Nu weten we hoe slagvaardig de EU is in het opzetten van sanctiemechanismen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister dit voorstel van de Commissie nader toe te lichten.

De Europese Commissie wil in grote lijnen de implementatie van sancties binnen de EU versterken door onder meer verbetering van informatie-uitwisseling tussen de Europese Commissie en de lidstaten en het stimuleren van striktere naleving. Uw Kamer zal op korte termijn het BNC-fiche ontvangen over de recente mededeling van de Europese Commissie betreffende het stimuleren van het economisch en financieel bestel.19 In dit BNC-fiche worden ook de plannen van de Europese Commissie t.a.v. sancties toegelicht en geapprecieerd.

Inmiddels zijn we zo ver dat de EU de kapitaalmarkt op is gegaan en Europese schuldenpapieren zeer populair zijn bij beleggers en investeerders. De EU is een veilige haven om kapitaal te stallen. Dit geeft de internationale positie van de euro een vlucht. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister hoe hij dat ziet. Kan de EU volgens de Minister de verleiding van de markten weerstaan om tegen zeer voordelige voorwaarden middelen te onttrekken aan deze markt en daardoor bovendien een sterkere mondiale rol gaan spelen? De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de Commissie in haar voorstellen voor het versterken van de internationale positie van de euro zegt over deze kapitaalmarktgang van de EU.

De Commissie maakt in haar mededeling melding van de omvangrijke schulduitgifte door de EU als gevolg van de instrumenten NGEU en SURE, waarbij de schulduitgifte voor NGEU overigens nog niet begonnen is. De Commissie geeft aan contact te zoeken met marktpartijen, EU-instellingen en publieke autoriteiten om ze aan te moedigen om bij het investeren en uitgeven van schuld in euro’s gedenomineerde obligaties te gebruiken. De Commissie-mededeling doet geen voorstel tot een grotere (nieuwe) uitgifte van schuld door de EU ten behoeve van een gewenste grotere internationale rol van de euro.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen wat het kabinet zegt over de condities die bijdragen aan een sterke internationale rol van de euro. Zij kunnen deze gedachtegang volgen, maar vragen desalniettemin waarom het kabinet op dit punt niet ook het Next Generation EU-herstelfonds noemt. Is het kabinet het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat de grootschalige uitgifte van eurobonds binnen Next Generation EU bijgedragen heeft aan een sterkere positie voor de euro op internationale kapitaalmarkten, wegens het vergroote aanbod van in euro’s gedenomineerd risicoarm schuldpapier? Heeft de Minister hierin kennisgenomen van de positieve appreciatie van vele internationale assetmanagers van deze stap? Wat de reactie van het kabinet hierop?

De uitgave van schuldpapier door de EU ter financiering van de noodinstrumenten SURE en NGEU heeft geleid en zal leiden tot een groter aanbod van, en transacties in, in euro gedenomineerd schuldpapier op de financiële markten. De schulduitgifte voor NGEU is nog niet begonnen. Gezien de gelimiteerde looptijd van deze instrumenten is dit effect echter tijdelijk.

Wat is de inzet van het kabinet ten aanzien van de wens van de Europese Commissie om in de clearingactiviteiten minder afhankelijk te worden van Londen, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

Het kabinet ziet dat er risico’s verbonden zijn aan de afhankelijkheid van centrale tegenpartijen buiten de EU. Wel is het kabinet van mening dat er ook risico’s verbonden zijn aan het verplichten dat clearing bij in de EU gevestigde partijen moet plaatsvinden, onder meer het risico op minder efficiënte markten en verminderde toegang tot financiële markten wereldwijd. Dit kan hogere kosten en een beperking van de beleggingsmogelijkheden voor (institutionele) beleggers in de EU opleveren, bijvoorbeeld voor de Nederlandse pensioenfondsen. Voor het kabinet is het daarom van groot belang dat de voor- en nadelen goed in kaart worden gebracht en tegen elkaar worden afgewogen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet het angstbeeld van een gedereguleerde financiële sector in het Verenigd Koninkrijk deelt – iets waar bijvoorbeeld Chancellor Sunak op hintte – en wat dit, wat het kabinet betreft, betekent voor de inzet in de onderhandelingen over equivalentie. Steunt Nederland een harde inzet, en hoe weegt dit kabinet de risico’s daarvan?

Het Verenigd Koninkrijk (VK) is vrij om in haar regelgeving voor de financiële markten andere keuzes te maken dan de EU. Gegeven de nauwe verbondenheid die ook na het einde van de overgangsperiode tussen de Europese en Britse financiële markten zal blijven is het van belang dat beide partijen elkaar goed op de hoogte houden van eventuele wijzigingen in de regelgeving. Op het gebied van financiële dienstverlening zijn in het handelsakkoord ook horizontale afspraken overeengekomen over samenwerking. In de politieke verklaring is daarnaast afgesproken in maart 2021 een Memorandum of Understanding (MoU) te sluiten om deze samenwerking verder vorm te geven. Dit MoU zou bijvoorbeeld de basis kunnen vormen voor een gremium voor periodiek overleg over veranderingen in wet- en regelgeving en zou kunnen bijdragen aan het vergroten van transparantie over eventuele wijzigingen in equivalentiebesluiten.

Het kabinet acht een MoU een passend instrument om de intentie tot samenwerking op het gebied van de financiële dienstverlening tussen het VK en de EU verder vorm te geven. Het kabinet wacht nu het voorstel van de Europese Commissie voor het MoU af. Het is belangrijk om te benadrukken dat het MoU geen van de partijen zal beletten om unilaterale maatregelen te nemen. In deze toekomstige samenwerking zullen de Europese Commissie en het kabinet oog houden voor de eventuele verschillen in regelgeving en waar nodig stappen ondernemen.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister wat hij zelf vindt van de beleidsdoelen van de Commissie als het gaat om de internationale rol van de euro. De leden vragen wat volgens de Minister de prioriteiten zijn. De leden willen weten hoe die tot stand komen.

In de mededeling heeft de Commissie een vijftiental acties aangekondigd die kunnen bijdragen aan het stimuleren van het economisch en financieel stelsel. Een appreciatie ten aanzien van deze mededeling wordt binnenkort naar uw Kamer verzonden in de vorm van een BNC-fiche. Het kabinet is van mening dat het versterken van de internationale rol van de euro het beste kan worden gerealiseerd via langdurig gezond economisch en begrotingsbeleid in de individuele lidstaten. In aanvulling daarop kunnen maatregelen die de institutionele fundamenten van de euro versterken en zo de geloofwaardigheid en duurzaamheid van de munt bestendigen, bijdragen aan het vergroten van de internationale rol van de euro.

Ook willen zij weten hoe de besteding van de noodfondsenmiddelen wordt gewaarborgd.

De besteding van middelen uit het herstelinstrument (NGEU) vindt plaats via de regels van de sectorale verordeningen die voor de specifieke bestedingsdoelen gelden. Voor het RRF betekent dit bijvoorbeeld dat lidstaten hervormings- en investeringsplannen moeten indienen die worden getoetst door de Commissie en waar ook de Raad over meebeslist. Bij de uitbetaling van middelen in het RRF hebben de lidstaten een rol via het Economisch en Financieel Comité en in de comitologieprocedure. Alle middelen uit het herstelinstrument komen tot betaling via de EU-begroting. Dit betekent dat ook de Europese Rekenkamer een rol heeft in de toetsing of middelen rechtmatig zijn besteed. Bij vermoedens van fraude kan ook OLAF worden ingeschakeld.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister welke zwakheden hij ziet in het Europese financiële systeem die weerbaarder moeten worden gemaakt tegen mogelijke invloed van de geopolitiek van anderen. De leden willen weten hoe dit opgelost moet worden en vragen hier naar de positie van Nederland. Heeft Nederland een rol te spelen? Wat gaat de Minister doen om dit te versterken?

Nederland is gebaat bij een open, sterk en veerkrachtig financieel systeem. De weerbaarheid van het financiële systeem kan verder worden bevorderd door versterking van onder andere de bankenunie en kapitaalmarktunie. Op 19 januari jl. heeft de Europese Commissie een mededeling gedaan over het bevorderen van het Europees economisch en financieel systeem.20 Daarin worden meerdere acties genoemd die kunnen bijdragen aan het versterken van het Europese financiële systeem. Voor de appreciatie van het kabinet van deze mededeling verwijs ik u naar het BNC-fiche dat uw Kamer hierover binnenkort zal ontvangen.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij denkt dat er veel Britse bedrijven naar het vasteland komen. Zij hem ook wie volgens hem van wie afhankelijk is in de financiële sector. De leden vragen de Minister of MIFID 2 ingezet gaat worden.

Als gevolg van het aflopen van de Brexit-overgangsperiode hebben Britse financiële ondernemingen die geen vestiging in de EU hebben, hun Europees paspoort en daarmee hun directe toegang tot de Europese interne markt verloren. In de EU en in het Verenigd Koninkrijk (VK) gevestigde marktpartijen hebben zich op het aflopen van die overgangsperiode voorbereid door overeenkomsten te wijzigen of te beëindigen en door bepaalde activiteiten te verplaatsen van het VK naar de EU. Zo hebben enkele marktpartijen in Nederland handelsplatformen opgericht waar sinds januari van dit jaar een belangrijk deel van de handel in financiële instrumenten plaatsvindt die in het afgelopen jaar nog in het VK plaatsvond. Ook andere in het VK gevestigde financiële ondernemingen, zoals banken en beheerders van beleggingsfondsen, hebben in de EU entiteiten opgericht van waaruit zij de Europese interne markt kunnen bedienen. Het is mogelijk dat er in de komende periode nog meer marktpartijen zullen volgen omdat zij graag toegang willen tot de Europese markt en klanten binnen de EU willen kunnen bedienen. Ook de wederzijdse afhankelijkheid van partijen die contracten met elkaar aangaan voor het verlenen van financiële diensten en het mitigeren van de daarmee gepaarde risico’s kan daarbij een rol spelen.

De Europese Commissie kan op grond van MiFID II en MiFIR verschillende equivalentiebesluiten vaststellen met betrekking tot buiten de EU gelegen jurisdicties (zogeheten derde landen). Wat betreft MiFID/R zien deze besluiten op de verlening van beleggingsdiensten aan in de EU gevestigde professionele beleggers en in aanmerking komende tegenpartijen rechtstreeks vanuit dat derde land of op de equivalentie van (bepaalde) handelsplatformen die in een derde land worden geëxploiteerd. Ook andere richtlijnen en verordeningen kunnen equivalentiebepalingen bevatten voor de met die richtlijn of verordening gereguleerde activiteiten. Het vaststellen van dergelijke equivalentiebesluiten is een bevoegdheid die uitsluitend toekomt aan de Europese Commissie. De Commissie heeft te kennen gegeven dat zij vooralsnog niet voornemens is op grond van MiFID II of MiFIR een – permanent of tijdelijk – equivalentiebesluit vast te stellen met betrekking tot het VK of met betrekking tot bepaalde in dat derde land gevestigde entiteiten. Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat de Europese Commissie op grond van andere Europese wetgeving, de EMIR-verordening, reeds enkele tijdelijke equivalentiebesluiten met betrekking tot in het VK gevestigde centrale tegenpartijen heeft vastgesteld.

Solvabiliteit van het bedrijfsleven – de stand van zaken

De leden van de VVD-fractie hebben zorgen over de solvabiliteit van het bedrijfsleven als gevolg van de coronacrisis. Het kabinet wijst in de geannoteerde agenda naar bestaande instrumenten, zoals het geleidelijk afbouwen van belastingschulden (drie jaar de tijd om terug te betalen), het time-out-arrangement (TOA) en de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). Welke andere mogelijkheden heeft de Minister nog meer bekeken en afgewogen? En waarom zijn die mogelijkheden niet doorgegaan? Waarom kijkt het kabinet ook niet naar ruimere mogelijkheden van carry backward in de fiscaliteit? Hoe houden we de kredietverlening van de banken voor het midden -en kleinbedrijf (mkb) op gang? Zonder dat de banken in de problemen komen? De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoe de EU goed gekapitaliseerde banken gaat activeren om kredietverstrekking te stimuleren. De leden vragen de Minister hoe faillissementen worden vermeden als deze steunmaatregelen afgebouwd worden.

Het kabinet doet zijn uiterste best zoveel mogelijk bedrijven te ondersteunen en heeft recent besloten het steun- en herstelpakket uit te breiden en te verlengen tot en met het 2e kwartaal. Het kabinet is van mening dat hiermee bedrijven en sectoren goed en gericht geholpen worden. Hoe steunmaatregelen daarna worden verlengd of afgebouwd en welk flankerend beleid daarbij wenselijk is, moet nog worden bezien. Dit is sterk afhankelijk van de epidemiologische situatie en mogelijk ook aan een nieuw kabinet om te besluiten.

Het is van groot belang dat er voldoende financieringsmogelijkheden zijn voor bedrijven om tijdens deze crisis overeind te blijven en als de COVID-19-crisis op zijn einde loopt weer volop te kunnen investeren zodat de economie sterk kan herstellen. Om te zorgen dat zoveel mogelijk bedrijven deze crisis kunnen doorstaan heeft het kabinet fors ingezet op het ondersteunen van ondernemers. Hiervoor zijn verschillende steunregelingen in het leven geroepen, waarbij de garantieregelingen specifiek bijdragen aan het op gang houden van de kredietverlening. Deze garantieregelingen betreffen onder meer de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB-C), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO-C) en de Klein Krediet Corona regeling (KKC). Ook banken nemen hun verantwoordelijkheid wat betreft het ondersteunen van klanten. Zo hebben zij een grote groep van bedrijven van liquiditeit voorzien door hen generiek betalingsuitstel te verlenen. Banken hebben inmiddels beter inzicht in de situatie van individuele klanten dan tijdens het begin van de COVID-19-crisis. Zij hebben daardoor meer mogelijkheden om samen met bedrijven die in problemen zijn gekomen op zoek te gaan naar passende oplossingen. Van een generieke aanpak, waartoe banken aan het begin van de crisis waren genoodzaakt, is dus overgegaan op een individuele aanpak. Een dergelijke aanpak is zowel vanuit het perspectief van de klant als de bank verstandig.

Het doel van deze aanpak is om ervoor te zorgen dat als de COVID-19-pandemie op zijn einde loopt, bedrijven weer volop kunnen investeren en de economie sterk kan herstellen. Banken spelen hierin een grote rol, zij zijn in Nederland het belangrijkste financieringskanaal voor bedrijven. Het is ook in het belang van banken om gezonde bedrijven met een financieringsbehoefte te voorzien van voldoende krediet om hun investeringen te kunnen doen. De overheid draagt hier ook nog aan bij door garantieregelingen te hebben verlengd, waarmee deze ook benut kunnen worden om in te spelen op aantrekkende kredietvraag als de onzekerheid afneemt.

De financiële sector is weerbaar gebleken tegen de gevolgen van de COVID-19-crisis, onder meer door alle stappen die sinds de financiële crisis zijn gezet om de financiële sector veiliger en sterker te maken. Banken zijn in staat geweest – mede met behulp van de hiervoor genoemde garantieregelingen – om kredieten te blijven verlenen aan bedrijven, en kunnen dat blijven doen. Tot nu toe zijn de steunmaatregelen effectief gebleken in het beperken van de toename van het aantal faillissementen. De steunmaatregelen ondersteunen daarmee ook indirect de balansen van banken. Banken zijn nog steeds goed gekapitaliseerd. Ik blijf nauwgezet de ontwikkelingen en de risico’s monitoren en heb daartoe regelmatig overleg met de financiële sector en de toezichthouders.

Ecofin

Economisch herstel in de Europese Unie

De leden van de VVD-fractie lezen dat er tijdens de Eurogroep/Ecofin een stand van zaken gegeven zal worden over de ratificatie van het Eigenmiddelenbesluit (EMB). Wanneer kan de Kamer daarover geïnformeerd worden, indachtig het feit dat wij moeten nog ratificeren? Kan dit sowieso aan de Kamer teruggekoppeld worden voor de behandeling van de goedkeuringswet EMB?

Uw Kamer is in de nota naar aanleiding van het verslag betreffende de goedkeuring van het Eigenmiddelenbesluit geïnformeerd over de voortgang van nationale goedkeuring in andere lidstaten. Mocht er tijdens de Ecofinraad nieuwe informatie opkomen dan zal dit in het verslag met de Kamer worden gedeeld.

De leden van de VVD-fractie willen weten hoe het zit met de ratificatie door de Baltische staten van het EMB. Klopt het dat ze dreigen om dit niet de ratificeren? Wat is daarvan de reden? Wat is de stand van zaken? Klopt het dat dit is vanwege de stand van zaken rond de Connecting Europe Facility en het Rail Baltica Project? Wat is van deze twee de stand van zaken?

Op 11 december 2020 nam de Europese Raad conclusies aan over de MFK-rechtsstaatverordening. Deze ER-conclusies waren nodig voor Hongarije en Polen om in te kunnen stemmen met de MFK-verordening en het EMB. Vervolgens is het EMB op 14 december 2020 definitief goedgekeurd door de Raad. Nederland verklaarde daarbij evenwel dat de regering het EMB aan het parlement ter goedkeuring zou voorleggen zodra de triloog over de verordening tot oprichting van de Recovery and Resilience Facility (RRF) met een voor Nederland acceptabele uitkomst was afgerond. De Baltische lidstaten gaven geen verklaring af. Er is mij dan ook niet bekend dat de Baltische lidstaten zouden dreigen om het EMB nog niet te ratificeren.

Het EMB treedt pas in werking nadat alle lidstaten, inclusief de Baltische lidstaten Estland, Letland en Litouwen, het EMB hebben goedgekeurd conform hun eigen grondwettelijke bepalingen. Tot het moment van inwerkingtreding is de Commissie niet gemachtigd om de middelen voor het Herstelinstrument op de kapitaalmarkt te lenen en kan de Commissie ook geen juridische verplichtingen voor deze middelen aangaan.

De triloog met het Europees Parlement over de Connecting Europe Facility is nog gaande. De openstaande punten in de triloog zien op de oormerking van middelen, waarbij de Raad 1,6 miljard euro (van de 12,8 miljard euro in totaal) wil reserveren voor ontbrekende grote grensoverschrijdende spoorwegconnecties zoals Rail Baltica. Daarnaast zijn er discussies over de zogenoemde 70%-30% regel, die de Raad wil behouden zodat 70% van de middelen nationaal toegewezen wordt, en 30% op competitieve basis. Het Portugese EU-voorzitterschap wil op deze punten vasthouden aan de Raadspositie omdat de basis hiervan ligt in de ER-conclusies van 21 juli 2020. Het Portugese EU-voorzitterschap is voornemens om de triloog met het Europees Parlement in februari 2021 af te ronden. Over het resultaat van de triloog met het Europees Parlement besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid.

Tijdens de Eurogroep/Ecofin gaat er gesproken worden over de leenstrategie voor NGEU. De leden van de VVD-fractie vinden dit een belangrijk punt. Wanneer kan de Tweede Kamer daarover meer informatie krijgen? Waarom is daarvoor geen stuk beschikbaar? Wie bepaalt de leenstrategie c.q. wie stelt die vast? Hoe worden de nationale parlementen daarbij betrokken? Het kan volgens de leden van de VVD-fractie niet zo zijn dat nationale parlementen daar geen enkele rol bij hebben.

De Europese Commissie is op dit moment bezig om haar uitgiftestrategie voor de NGEU te bepalen en zal de Ecofinraad daarover informeren. De Commissie heeft binnen de vastgestelde kaders in het Eigenmiddelenbesluit de ruimte om zelf de leenstrategie te bepalen. Belangrijke aspecten van de vastgestelde kaders zijn de verplichting om alle leningen uiterlijk eind 2058 terugbetaald te hebben, dat na 2026 netto geen nieuwe leningen meer aangegaan mogen worden en dat het terugbetalingsschema in overeenstemming moet zijn met het beginsel van goed financieel beheer en betrekking hebben op de volledige omvang van de middelen die zijn geleend in het kader van de machtiging van de Commissie, zodat de verplichtingen gedurende de gehele periode op gestage en voorspelbare wijze afnemen. Daartoe mogen de bedragen die in een bepaald jaar door de Unie zijn verschuldigd voor de aflossing van de hoofdsom, ten hoogste 7,5% van het maximumbedrag van 390 miljard EUR voor uitgaven belopen. De budgettaire gevolgen van het EMB zijn reeds verwerkt in de Nederlandse begroting en worden waar nodig op reguliere wijze bijgesteld. Daarbij wordt ook de informatie over het schuldbeheer van de Europese Commissie gebruikt. De Europese Commissie wordt namelijk, middels het EMB, verplicht het Europees Parlement en de Raad uitgebreid en met regelmaat van informatie te voorzien over de strategie voor het schuldbeheer. Dientengevolge wordt het Nederlandse parlement, conform de daartoe geldende afspraken, ook bij iedere begrotingswet (zowel ontwerpbegroting, suppletoire begrotingswetten en jaarverslag) geïnformeerd over de laatste informatie betreffende de budgettaire gevolgen van de namens de Europese Unie door de Europese Commissie uitgegeven schuld voor de financiering van het Herstelinstrument.

De leden van de VVD-fractie hebben al meermalen gevraagd hoe Nederland een zelfstandig en uitgebreid oordeel gaat vormen over de RRF-plannen van andere landen en de uitbetalingen met het oog op de noodremprocedure. Daar is tot nu toe geen goed antwoord van de Minister van Financiën op gekomen. Kan de Minister aangeven hoe hij dat gaat doen en hoe de Kamer daarbij wordt betrokken?

Dit is des te belangrijker omdat Eurocommissaris Dombrovskis heeft aangegeven dat er onvoldoende duidelijke mijlpalen en doelen zitten in de tot nu toe ingediende plannen. Dat vinden de leden van de VVD-fractie zorgelijk, want dan kan je nooit bepalen of iets conform plan en afspraak verloopt en of de noodremprocedure ingezet moet worden. Wat gaat de Minister daaraan doen? Is de Minister bereid om dit punt aan te kaarten in de komende Eurogroep/Ecofin en daarover duidelijke afspraken te maken? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er wel duidelijke mijlpalen en doelen gaan komen?

Zoals ook aangegeven in de beantwoording van het schriftelijk overleg Eurogroep en Ecofinraad van 12 januari jl. en in de Nota naar aanleiding van het verslag goedkeuringswet Eigenmiddelenbesluit van 10 februari jl. delen lidstaten op dit moment conceptplannen met de Europese Commissie, die ze toetst aan de eisen die worden gesteld in de RRF-verordening. Het gaat dus nog niet om formeel ingediende conceptplannen. De Commissie koppelt regelmatig terug aan de Eurogroep/Ecofin over de conceptplannen die zij heeft gezien, en geeft daarbij ook aan op welke punten de plannen nog tekortschieten. Nederland pleit bij die gelegenheden voor goede plannen die voldoen aan de eisen uit de RRF-verordening, en dus ook duidelijke mijlpalen en doelen bevatten. Nederland zal dit blijven doen. Landen kunnen hun plan pas formeel indienen nadat de RRF in werking is getreden, naar verwachting in de tweede helft van februari. Na formele indiening van een plan heeft de Commissie twee maanden de tijd om de plannen te beoordelen, aan de hand van de criteria die zijn vastgelegd in de RRF-verordening. In deze periode kunnen plannen nog worden aangepast. De toetsing en bijsturing van plannen is dus in eerste instantie een taak van de Europese Commissie. Indien de Commissie tot een positieve beoordeling komt, zal zij een voorstel doen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid over deze uitvoeringsbesluiten. Zodra de Commissie een voorstel doet voor dergelijke uitvoeringsbesluiten, zal de Tweede Kamer hier steeds een kabinetsappreciatie van ontvangen. Het kabinet zal kritisch naar de beoordeling van de Commissie kijken. Indien het kabinet van mening dat deze toetsing onvoldoende is, zal zij hierover de Commissie bevragen.

En daarnaast de vervroegde invoering van de ESM-backstop, waarmee het kabinet alleen bereid was om in te stemmen als er voldoende comfort is en er corrigerende maatregelen worden genomen om aanvullende risicoreductie te bewerkstelligen. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de niet-presterende leningen van banken in Griekenland en Cyprus worden verminderd en hoe dit afgedwongen kan worden. Ook hebben zij nog vragen bij de transparantie bij de stresstesten (in plaats van betere stresstesten) en welke aanpassingen van het staatssteunkader er nu concreet komen. Kan de Minister daar een uitgebreide toelichting op geven?

De leden van de VVD-fractie vragen naar de aanvullende afspraken waarop volgens het kabinet voldoende risicoreductie wordt gerealiseerd om de gemeenschappelijke achtervang in plaats van in 2024 in 2022 in te voeren. Allereerst gaat risicoreductie om het terugbrengen van niet-presterende leningen (NPLs). Zoals eerder aangegeven aan uw Kamer zijn de NPLs in Griekenland en Cyprus voor diverse banken – hoewel aanzienlijk gedaald – inderdaad nog hoger dan de beoogde doelstelling.21 Op banken die de NPL-doelstelling van 5% bruto NPLs niet behaald hebben zal de Europese Centrale Bank (ECB) versterkt toezicht houden. Ter vermindering van de resterende risico’s door Griekenland en Cyprus zijn daarnaast landenspecifieke maatregelen toegezegd, onder meer ten aanzien van de insolventieraamwerken in beide landen. Griekenland heeft zich gecommitteerd aan het zo snel mogelijk aannemen van aanpalende regelgeving en het up-to speed brengen van de noodzakelijke IT-systemen voor de uitwinning van onderpand in relatie tot het onlangs aangenomen nieuwe insolventieraamwerk. Op naleving van deze afspraken kan toezicht worden gehouden via het versterkt toezicht wat op Griekenland van toepassing is. Het niet implementeren van afspraken onder versterkt toezicht kan gevolgen hebben voor de schuldmaatregelen, zoals afgesproken in juni 2018.22 Cyprus heeft aangegeven de bedrijfswet te gaan herzien zodat het bestaande insolventieraamwerk beter kan worden benut. Waar passend zullen deze maatregelen in het kader van de herstelplannen worden ingediend. Uitvoering van de herstelplannen wordt kritisch beoordeeld door de Europese Commissie, die de lidstaten daar ook bij betrekt.

De Eurogroepverklaring van 30 november 2020 heeft de Europese Bankenautoriteit (EBA) aangemoedigd om de reguliere stresstesten te herzien, om zodoende een bredere representatie van banken te realiseren en de transparantie te vergroten. De Eurogroep heeft de EBA daarnaast uitgenodigd om rond de zomer van dit jaar met een rapport te komen over hoe ze opvolging gaat geven aan het statement. Op dit moment is de EBA bezig met een strategische herziening van haar tweejaarlijkse stresstest. Hiertoe werden begin vorig jaar de eerste voorstellen en ideeën door EBA geconsulteerd in een discussion paper.23 De input op deze consultatie wordt momenteel verwerkt. De EBA heeft daarnaast kennisgenomen van de aanmoediging van de Eurogroep en zal deze medio 2021 informeren over welke stappen zij reeds genomen heeft, en hoe zij verder opvolging gaat geven aan de verklaring van de Eurogroep.

Tot slot heeft de Eurogroep in haar akkoord over het vervroegd invoeren van de gemeenschappelijke achtervang de Europese Commissie uitgenodigd om, als onderdeel van de bredere herziening van het crisisraamwerk, ook de staatssteunregels te herzien. De Europese Commissie heeft recentelijk de publieke consultatie gepubliceerd aangaande de herziening van het crisisraamwerk. Nederland zal blijven aandringen dat de Commissie gelijktijdig met de herziening van het crisisraamwerk ook dient te rapporteren over de voorgenomen stappen ten aanzien van staatssteunregels. Op die wijze kunnen beide analyses in samenhang worden beoordeeld, en heeft Nederland mogelijkheden om te waarborgen dat beide raamwerken beter op elkaar aansluiten. De Eurogroep heeft daarbij ook benadrukt dat bij die herziening aandacht moet zijn voor adequate lastendeling van aandeelhouders en private investeerders. Dat was een belangrijk punt voor Nederland. Wat Nederland betreft zou de Commissie moeten bezien hoe de regels voor lastendeling binnen het staatssteunkader beter kunnen aansluiten bij de strengere regels die gelden in resolutie. Ook zou de Commissie de voorwaarden voor het bepalen van de omvang van de steun verder kunnen aanscherpen. Daarmee zou het gebruik van het resolutieraamwerk kunnen toenemen. In oktober 2021 zal de Commissie rapporteren aan de Raad over vervolgstappen.

Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat de Europese Commissie een «nieuw guidance document» aan de lidstaten heeft gestuurd om hen op weg te helpen, waarin o.a. staat dat een mijlpaal een concreet resultaat moet zijn. De leden van de PVV-fractie willen weten of dit betekent dat wanneer een lidstaat een voorgestelde wet niet aanneemt, en de mijlpaal nog niet is bereikt, er niet wordt uitbetaald. In welke situaties wordt er allemaal nog meer niet uitbetaald?

Lidstaten kunnen twee keer per jaar een verzoek doen tot uitbetaling van middelen op grond van het behalen van de mijlpalen en doelen die op voorhand in een herstelplan zijn vastgelegd. Deze mijlpalen en doelen hebben betrekking op zowel investeringen als hervormingen. Een mijlpaal is daarbij een kwalitatieve indicatordoel, zoals een aangenomen wet of ingevoerd IT-systeem. Een doel is een kwantitatieve indicator, zoals het aantal gebouwde eenheden of aantal bereikte begunstigden. Indien de Commissie niet positief oordeelt over de voortgang op mijlpalen en doelen, zal zij geen besluit nemen tot uitbetaling van middelen op basis van deze mijlpalen en doelen.

Verder willen de leden van de PVV-fractie weten hoeveel lidstaten inmiddels herstelplannen hebben ingediend. Welke lidstaten hebben belastingverlaging(en) aangekondigd en/of geen plannen ingediend voor een hervorming van het pensioenstelsel? Welke lidstaten hebben nog geen herstelplan ingediend?

Lidstaten delen op dit moment conceptplannen met de Europese Commissie, die ze toetst aan de eisen die worden gesteld in de RRF-verordening. Het gaat dus nog niet om formeel ingediende conceptplannen. Conceptplannen zullen pas formeel worden ingediend nadat de RRF in werking is getreden, naar verwachting in de tweede helft van februari.

Voorts vragen de leden van de PVV-fractie hoe het kabinet de uitspraak van de Franse Minister voor Economie en Financiën Le Maire beoordeelt dat het te langzaam gaat met het herstelfonds en dat het proces te ingewikkeld is. Vindt het kabinet, evenals Le Maire, ook dat de voortgang met het economisch herstel niet mag vastlopen in procedures en technocratie? Hoe wordt voorkomen dat de verstrekte steun een blanco cheque wordt, omdat de opgelegde voorwaarden het economisch herstel in de weg zouden zitten?

Aan de besteding van middelen uit de RRF is een omvangrijk pakket met eisen gesteld, dat is vastgelegd in de RRF-verordening. Daarnaast hanteert de Commissie uitgebreide guidance documenten en templates. Dit zorgt onvermijdelijk voor administratieve lasten, maar dat is volgens het kabinet gerechtvaardigd met het oog op een goede besteding van de RRF-middelen. Het kabinet hecht eraan dat de Commissie de eisen uit de RRF-verordening goed toetst.

Tevens willen de leden van de PVV-fractie weten hoe het kabinet het gegeven dat de Baltische staten hebben gedreigd het Eigenmiddelenbesluit niet te ratificeren om 1,4 miljard euro subsidie te krijgen voor het Rail Baltica Project beoordeelt.

Op 11 december 2020 nam de Europese Raad conclusies aan over de MFK-rechtsstaatverordening. Deze ER-conclusies waren nodig voor Hongarije en Polen in te kunnen stemmen met de MFK-verordening en het EMB. Vervolgens is het EMB op 14 december 2020 definitief goedgekeurd door de Raad. Nederland verklaarde daarbij evenwel dat de regering het EMB aan het parlement ter goedkeuring zou voorleggen zodra de triloog over de verordening tot oprichting van de Recovery and Resilience Facility (RRF) met een voor Nederland acceptabele uitkomst was afgerond. De Baltische lidstaten gaven geen verklaring af. Er is mij dan ook niet bekend dat de Baltische lidstaten zouden dreigen om het EMB nog niet te ratificeren.

Het EMB treedt pas in werking nadat alle lidstaten, inclusief de Baltische lidstaten Estland, Letland en Litouwen, het EMB hebben goedgekeurd conform hun eigen grondwettelijke bepalingen. Tot het moment van inwerkingtreding is de Commissie niet gemachtigd om de middelen voor het Herstelinstrument op de kapitaalmarkt te lenen en kan de Commissie ook geen juridische verplichtingen voor deze middelen aangaan.

De triloog met het Europees Parlement over de Connecting Europe Facility is nog gaande. De openstaande punten in de triloog zien op de oormerking van middelen, waarbij de Raad 1,6 miljard euro (van de 12,8 miljard euro in totaal) wil reserveren voor ontbrekende grote grensoverschrijdende spoorwegconnecties zoals Rail Baltica. Daarnaast zijn er discussies over de zogenoemde 70%-30% regel, die de Raad wil behouden zodat 70% van de middelen nationaal toegewezen wordt, en 30% op competitieve basis. Het Portugese EU-voorzitterschap wil op deze punten vasthouden aan de Raadspositie omdat de basis hiervan ligt in de ER-conclusies van 21 juli 2020. Het Portugese EU-voorzitterschap is voornemens om de triloog met het Europees Parlement in februari 2021 af te ronden. Over het resultaat van de triloog met het Europees Parlement besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid.

Verder merken de leden van de PVV-fractie op dat vergroening een van twee hoofdprioriteiten is van de RRF. De leden van de PVV-fractie willen weten hoe het mogelijk is dat investeringen die slechts op indirecte wijze bijdragen aan de klimaatdoelstelling mogelijk toch voor 40 procent mogen meetellen aan het klimaatdoel van 37 procent van de uitgaven. Hoe beoordeelt het kabinet dit?

Het kabinet kan zich vinden in de methode die de Commissie toepast. De methode om de klimaatbijdrage te meten zoals opgenomen in de bijlagen van de RRF-verordening is gebaseerd op het RIO-marker systeem van de OESO en binnen het MFK wordt deze methode voor het cohesiebeleid reeds in de Common Provisions Regulation (CPR) toegepast. Het is binnen het MFK de meest gedetailleerde bestaande methode voor het meten van klimaatbijdragen. Hierbij worden meer dan 140 investeringscategorieën onderscheiden, en verbonden aan een klimaatmarker van 0%, 40% of 100%, afhankelijk van de mate waarin ze bijdragen aan klimaatdoelstellingen. Projecten met 40% dragen in principe nog steeds bij aan het behalen van deze doelstellingen, alleen minder of minder direct dan projecten met een 100% marker.

Daarnaast vragen de leden van de PVV-fractie of het al bekend is welke lidstaten gebruik willen maken van het leningengedeelte van de RRF. Klopt het dat Italië, Spanje, Portugal en Griekenland interesse hebben geuit in de leningen van de RRF?

Diverse lidstaten hebben publiek interesse geuit in het leningendeel van de RRF, maar het valt nog niet met zekerheid te zeggen hoeveel lidstaten hier daadwerkelijk gebruik van gaan maken.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat de onderhandelingen over het EU-herstelfonds tot een goed einde zijn gebracht, waardoor EU-landen actie kunnen ondernemen om de schade van de coronacrisis op de economie te beperken en kunnen werken aan een convergerend herstel. Graag horen deze leden de reactie van de Minister op de reeds ingediende herstelplannen van Duitsland en Frankrijk. In hoeverre voldoen deze plannen volgens de Minister aan de gestelde eisen en welke actie gaat het kabinet hierop ondernemen? Hoe verhouden de Duitse en Franse herstelplannen zich tot hetgeen de Minister verwacht dat Nederland zal indienen als herstelplan? Wanneer is volgens de Minister voldaan aan de eis dat 37 procent van de bestedingen «groen» moet zijn en 20 procent aan digitalisering dient te worden besteed? Onderschrijft de Minister de prioriteit van deze bestedingsdoelen en hoe wordt dit betrokken in de discussies over de herstelplannen? Kan de Minister in het antwoord ook ingaan op eventuele investeringen die indirect bijdragen aan klimaatdoelstellingen en voor 40 procent worden meegeteld in de bepaling van deze eis? In hoeverre zou het herstelfonds ook kunnen bijdragen in het terugdringen van regels die investeringen ten behoeve van klimaatdoelstellingen verhinderen?

Lidstaten delen op dit moment conceptplannen met de Europese Commissie, die ze toetst aan de eisen die worden gesteld in de RRF-verordening. Het gaat dus nog niet om formeel ingediende conceptplannen. Het kabinet heeft ook geen toegang tot deze conceptplannen. Zodra de plannen formeel zijn ingediend, moet de Commissie deze – op grond van de RRF-verordening – zonder vertraging doorsturen aan de Raad en Europees Parlement. Zodra dit is gebeurd, zal het kabinet deze plannen doorgeleiden naar de Tweede Kamer. Daarna heeft de Commissie twee maanden de tijd om de plannen te beoordelen, aan de hand van de criteria die zijn vastgelegd in de RRF-verordening. In deze periode kunnen plannen nog worden aangepast. De toetsing en bijsturing van plannen is dus in eerste instantie een taak van de Europese Commissie. Indien de Commissie tot een positieve beoordeling komt, zal zij een voorstel doen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid over deze uitvoeringsbesluiten. Zodra de Commissie een voorstel doet voor dergelijke uitvoeringsbesluiten, zal de Tweede Kamer hier steeds een kabinetsappreciatie van ontvangen. Het kabinet zal kritisch naar de beoordeling van de Commissie kijken. Indien het kabinet van mening dat deze toetsing onvoldoende is, zal zij hierover de Commissie bevragen.

Het kabinet steunt de eis in de RRF-verordening dat minimaal 37% van de middelen aan klimaatdoelen en 20% aan digitale doelen moet worden besteed. De Commissie toetst bij het beoordelen van plannen of aan deze eis is voldaan. De methode voor het bijhouden van de bestedingen aan deze doelen is opgenomen in de bijlagen van de verordening, waarbij een gedetailleerde onderverdeling is gemaakt naar het type besteding dat meetelt, en in welke mate (voor 0, 40 of 100%). De RRF kan bijdragen aan het terugdringen van regels die investeringen ten behoeve van klimaatdoelstellingen verhinderen, voor zover lidstaten dit als hervormingsmaatregel opnemen in hun herstelplannen.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister of een herstelfonds niet gewoon overbodig is omdat lidstaten kunnen lenen op de kapitaalmarkt. De leden vragen of dit niet veel goedkoper is. De leden vragen de Minister wie hier uiteindelijk beslist, op welke gronden en hoe deze beslissingen worden gecontroleerd. De leden vragen de Minister of de terugbetalingsverplichtingen niet boterzacht zijn. Wat gaat hij hieraan doen? De leden willen ook weten wat de rol is van Nederland ten opzichte van andere landen. Wat hebben we voor een positie in de EU en waar liggen de bevoegdheden nog om te weigeren of te sturen?

Het is niet mogelijk om een betrouwbare inschatting te maken van het totale financieringsvoordeel van het NGEU-programma dat de Europese Commissie vanaf juni 2021 wil gaan uitgeven. Het is niet duidelijk tegen welke rendementen er geveild gaat worden, en het zal altijd moeilijk blijven om te weten tegen welk rendement de obligaties van iedere lidstaat gedurende de hele periode zou veilen als NGEU er niet was geweest. Dagelijks schommelen rentes op de obligatiemarkten en renteverschillen tussen landen en supranationale instanties bewegen dan weer naar elkaar toe en dan weer van elkaar af.

Het is aan lidstaten zelf om te bepalen of zij een aanvraag willen doen voor een lening uit de RRF-middelen. Indien ze een lening willen aanvragen moeten ze daarvoor aanvullende investeringen en hervormingen opnemen in hun herstelplan. De Commissie gaat een leenovereenkomst aan met een lidstaat op grond van een goedgekeurd herstelplan. In de leenovereenkomst wordt onder meer het schema voor terugbetaling vastgelegd.

De toetsing van herstelplannen is in eerste instantie een taak van de Europese Commissie. Die heeft na de formele indiening van plannen twee maanden de tijd om de plannen te beoordelen, aan de hand van de criteria die zijn vastgelegd in de RRF-verordening. Indien de Commissie tot een positieve beoordeling komt, zal zij een voorstel doel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid over deze uitvoeringsbesluiten. Zodra de Commissie een voorstel doet voor dergelijke uitvoeringsbesluiten, zal de Tweede Kamer hier steeds een kabinetsappreciatie van ontvangen. Het kabinet zal kritisch naar de beoordeling van de Commissie kijken. Indien het kabinet van mening is dat deze toetsing onvoldoende is, zal zij hierover de Commissie bevragen.

Tranches van de lening worden, net zoals de uitbetaling van subsidies, pas uitgekeerd als vooraf bepaalde mijlpalen en doelen zijn behaald. De Europese Commissie toetst of bij de uitvoering van het plan aan mijlpalen en doelen is voldaan. Indien de Commissie tot een positieve voorlopige beoordeling komt, dan stuurt zij deze aan het Economisch en Financieel Comité (EFC) met een verzoek om zijn opinie. Het EFC moet bij het opstellen van zijn opinie streven naar consensus. Daarbij toetst het EFC of de door de Commissie in haar concept-beoordeling getrokken conclusies over het halen van de mijlpalen en doelen overeenkomen met zijn beeld hierover. Indien een of meerdere lidstaten in het EFC van mening zijn dat dat niet het geval is, kan een lidstaat de voorzitter van de Europese Raad verzoeken om de kwestie op de agenda van de Europese Raad te zetten, voorzien van een onderbouwing waaruit blijkt dat desbetreffende mijlpaal niet of onvoldoende bereikt is. Zolang de volgende Europese Raad de kwestie niet uitputtend heeft besproken, zal de Commissie geen besluit nemen over de beoordeling en uitbetaling. De Commissie moet voor haar definitieve beoordeling rekening houden met de opinie van het EFC. Indien deze beoordeling positief is, zal de Commissie een besluit nemen tot uitbetaling van middelen via de zogenoemde onderzoeksprocedure van de comitologie.

Decharge Europese jaarbegroting 2019

De leden van de VVD-fractie vinden het teleurstellend dat voor de zoveelste keer een afkeurende verklaring over de uitgaven is afgegeven met een foutenpercentage van 2,7 procent voor de uitgaven. De leden van de VVD-fractie vinden het daarom volslagen terecht dat Nederland geen voorstander is van een positief dechargeadvies en daarom tegen de Raadsaanbevelingen zal stemmen. Deze leden steunen dit.

Ten aanzien van de decharge van de Europese begroting 2019 vinden de leden van de PVV-fractie het goed dat Nederland tegen de Raadsaanbevelingen zal stemmen. Kan de Minister aangeven welke lidstaten tevens tegen hebben gestemd?

Nederland is de enige lidstaat die tegen de Raadsaanbevelingen zal stemmen. Daarnaast zal Zweden zich onthouden van stemming. Nederland en Zweden zullen daarbij gezamenlijk een stemverklaring geven om daarmee te benadrukken dat zij de positieve Raadsaanbevelingen tot dechargeverlening niet kunnen steunen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat het tegen stemmen van Nederland over de begroting van 2018 concreet voor gevolgen heeft gehad. De leden van de CDA-fractie verwachten dat de Minister tegen decharge van de Europese jaarbegroting 2019 zal stemmen gezien het advies van de Europese Rekenkamer, klopt dit? Daarmee is voor deze leden echter de discussie niet afgerond. Indien Nederland tegenstemt en alle andere landen stemmen voor, dan verandert er weinig tot niets. De Europese Rekenkamer geeft in haar analyse aan dat de fouten voornamelijk worden gemaakt voor projecten binnen het Cohesiebeleid en gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) waar complexe regels aan zijn verbonden. Deze leden vragen zich af of het niet eens tijd is om te kijken hoe de projecten zo vormgegeven kunnen worden dat ze eenvoudiger zijn. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister bereid is om hiertoe de Commissie te vragen of ze toch eens fundamenteel naar de voorwaarden en de complexe regels willen kijken en met voorstellen te komen om die te vereenvoudigen. Tevens vragen deze leden in hoeverre deze analyse van de Rekenkamer over te complexe regels binnen de Europese begroting zijn meegenomen in het opstellen van het meerjarig financieel kader (MFK) en welke gevolgen dat heeft gehad.

Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda zal Nederland, net als afgelopen jaar, tegen de Raadsaanbevelingen voor dechargeverlening stemmen. De Nederlandse stem is bedoeld om een politiek signaal af te geven dat de Raadsaanbevelingen volgens de regering geen gebalanceerd beeld geven van de bevindingen van de Europese Rekenkamer.

Vanaf het begin van het dechargeproces heeft Nederland zich kritisch opgesteld en voorstellen gedaan voor meer gebalanceerde Raadsaanbevelingen. Bij het opstellen van deze voorstellen heeft Nederland samengewerkt met gelijkgestemde lidstaten, die op grote lijnen de Nederlandse kritiek delen. In enkele gevallen is het ook gelukt om de Raadsaanbevelingen aan te scherpen, bijvoorbeeld door een kritische noot op te laten nemen over de afkeurende verklaring en het foutenpercentage dat boven de materialiteitsgrens ligt. De Raadsaanbevelingen bevatten desondanks een positief advies aan het Europees Parlement om de Europese Commissie decharge te verlenen over de EU-begroting 2019.

Bij de uitvoering van de Europese begrotingen zal Nederland zich blijven inzetten voor een juiste besteding van middelen, zowel in de beoordeling vooraf als de verantwoording nadien. Een onderdeel van deze inzet is een versimpeling van regelgeving omtrent vergoedingen proberen te bewerkstelligen en het verbeteren van het werk van de nationale auditautoriteiten.

De Commissie heeft in de voorstellen voor het nieuwe MFK geprobeerd om zoveel mogelijk regelgeving te vereenvoudigen. Nederland heeft zich hier gedurende de onderhandelingen ook voor ingezet, om zo de besteding van de middelen effectiever en efficiënter te maken. Dan gaat het bijvoorbeeld binnen het cohesiebeleid om een vereenvoudigde partnerschapsovereenkomst of het eenvoudiger aanwijzen van een managementautoriteit.

Begrotingsrichtsnoeren 2022

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of er voldoende marges zijn onder het MFK-plafond om bij onvoorziene omstandigheden te kunnen ingrijpen. Budgettaire flexibiliteit is heel belangrijk, dat heeft Covid-19 wel aangetoond. Deze leden zien dat er nog veel onzekerheid is door Covid-19. Het nu al helemaal vastklinken van de begroting met afspraken is niet verstandig met het oog op de verdere ontwikkeling. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister dit ziet.

Het is nog onbekend hoe groot de marges onder het MFK-plafond in de EU-begroting 2022 zullen zijn. Naar verwachting verschijnt het Commissievoorstel voor de EU-begroting 2022 in juni 2021. In lijn met de begrotingsrichtsnoeren voor 2022 zal Nederland in de onderhandelingen over de EU-begroting 2022 inzetten op voldoende marges onder de MFK-plafonds om te kunnen reageren op onvoorziene omstandigheden.

Behalve de marges onder de MFK-plafonds kan de Europese Commissie ook gebruik maken van speciale instrumenten24 om te kunnen reageren op onvoorziene omstandigheden. Met begrotingsinstrumenten kan bij bijvoorbeeld met budget geschoven worden tussen afzonderlijke begrotingsjaren. Met thematische instrumenten, zoals de Solidariteits- en Noodhulp Reserve kunnen crises binnen en buiten de grenzen van de EU bestreden worden.

Daarnaast moet er opgemerkt worden dat er in 2021 middelen aan de Europese begroting wordt toegevoegd vanuit het subsidiedeel van het EU-herstelinstrument (Next Generation EU, NGEU) ter bestrijding van de gevolgen van de COVID-19 crisis. Dit betekent naar verwachting 285,1 miljard euro extra in vastleggingen en 76 miljard euro in betalingen. Ook in 2022 zullen toevoegingen gedaan worden vanuit NGEU.

Voorts willen deze leden weten of in de ogen van het kabinet de risico’s van deze pandemie voldoende zijn afgedekt binnen de begroting. Het is toch niet zo dat de genoemde marges direct weer opgebruikt worden door de huidige of een nieuwe golf? Ook willen deze leden weten of er al zicht is in hoeverre de Covid-19 pandemie gevolgen heeft op de afdrachten van de lidstaten. Sommige lidstaten zijn harder getroffen dan andere. Dat heeft niets te maken met de omvang van de economie. Nederland behoort helaas tot de grootste slachtoffers vanwege zijn open economie. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of al kan worden aangegeven of dit voor Nederland gevolgen heeft voor zijn afdrachten.

Zoals toegelicht in de begroting van Buitenlandse Zaken voor 2021 worden de totale BNI-afdrachten van de lidstaten bepaald door de overige inkomsten, invoerrechten, de BTW-afdracht en de plastic-grondslag in mindering te brengen op het totaal aan benodigde middelen voor de EU-begroting in een bepaald jaar. Het aandeel van een lidstaat hierin wordt vervolgens bepaald op basis van het eigen BNI ten opzichte van het BNI van de EU als geheel. De raming van de Nederlandse afdrachten aan de Europese begroting in 2021 (artikel 3.1 Begroting Buitenlandse Zaken) is gebaseerd op de meest recente economische ramingen van de Europese Commissie, waarin de effecten van de COVID-19-crisis op de economieën in de lidstaten is meegenomen.

EU Global Recovery Initiative

De leden van de VVD-fractie lezen dat er gekeken gaat worden naar het gezamenlijk raamwerk voor schuldherstructurering van lage inkomenslanden. Deze leden willen graag weten wat hiermee wordt bedoeld. De leden van de VVD-fractie zijn geen voorstanders van schuldafschrijving.

Het Common Framework for Debt Resolution is een raamwerk waarin een aantal belangrijke principes over herstructurering van staatsschuld van lage-inkomenslanden zijn opgenomen, gebaseerd op de principes die de Club van Parijs al lange tijd hanteert. Zowel de Club van Parijs als G20 crediteuren onderschrijven het raamwerk, dat effectief is sinds november 2020. Hiermee is een gezamenlijke aanpak van onhoudbare schulden tot stand gekomen op basis van een gelijke verdeling van lasten bij eventuele toekomstige schuldherstructureringen waaraan niet alleen traditionele bilaterale crediteuren maar ook opkomende bilaterale crediteuren deelnemen. Het raamwerk kent drie elementen: (i) een beschrijving van hoe een schuldenbehandeling wordt aangevraagd, welke schulden in aanmerking komen voor herstructurering, en welke informatie en analyse daarbij nodig is; (ii) een akkoord dat alle officiële bilaterale crediteuren uit Club van Parijs en de G20, en overige bilaterale crediteuren met claims die dit wensen, meedoen aan een herstructurering en deze gezamenlijk onderhandelen; en (iii) de verplichting dat debiteuren een gelijkwaardige behandeling afspreken met alle crediteuren (officieel en privaat) om fair burden sharing te garanderen.

Ten aanzien van schuldkwijtschelding is in het raamwerk opgenomen dat dit in principe geen deel uitmaakt van herstructureringen onder het raamwerk. Echter bilaterale crediteuren kunnen onder specifieke omstandigheden besluiten toch (gedeeltelijke) schuldkwijtschelding te verlenen. Crediteuren zouden bijvoorbeeld kunnen besluiten om gedeeltelijke schuldkwijtschelding te verlenen in het geval het IMF en de Wereldbank hiertoe een noodzaak zien en dit adviseren. Of Nederland hier in dat geval mee in kan stemmen is onder andere afhankelijk van de hoogte van de schuld, hoogte van de schuldkwijtschelding en of andere crediteuren ook schuldkwijtschelding zullen toepassen. Deze benadering is niet anders dan in het verleden, omdat ook onder de gebruikelijke Club van Parijs benadering (gedeeltelijke) schuldkwijtschelding onderdeel kan uitmaken van schuldherstructureringen.

Verder willen de leden graag weten wat «een nieuwe generieke allocatie van bijzondere trekkingsrechten van het IMF (Special Drawing Rights, SDR’s)» nu precies betekent en wat de gevolgen daarvan zijn.

Sinds het begin van de COVID-19-crisis is de externe financieringsbehoefte toegenomen bij met name opkomende economieën en lage-inkomenslanden. De crisis duurt langer dan bij aanvang werd voorzien en schuldkwetsbaarheden zijn fors toegenomen vanwege de economische krimp en begrotingstekorten. Tegen de achtergrond van onzekerheid over het herstel en divergentie tussen regio’s wordt daarom onder andere binnen de G20 opnieuw gesproken over mogelijke versterking van het mondiale financiële vangnet (Global Financial Safety Net).

Special Drawing Rights (SDRs) zijn reservepapier dat wordt gecreëerd door het IMF om te worden gealloceerd onder alle leden naar rato van hun kapitaalpositie in het IMF zoals vastgelegd in de Articles of Agreement van het IMF (quota). Een SDR allocatie zorgt ervoor dat reserves worden toegekend aan centrale banken en verschaft daarmee liquiditeit aan het internationale systeem. Dit vergroot de mondiale buffer om schokken op te vangen. Bij een nieuwe generieke SDR allocatie komt circa 40% van de SDRs terecht bij opkomende economieën en lage-inkomenslanden.

Centrale banken kunnen op elk gewenst moment gealloceerde SDRs inwisselen voor harde valuta. Het IMF faciliteert de transacties via zogeheten «Voluntary Trading Arrangements» (VTAs), waarbij een aantal centrale banken hebben toegezegd SDRs om te zetten in deze valuta en andersom. In de VTA’s zijn met name centrale banken opgenomen die harde valuta kunnen leveren, waaronder De Nederlandsche Bank (DNB). Hierdoor kunnen de SDRs op de balans van DNB wijzigen t.o.v. de gealloceerde hoeveelheid. SDRs kunnen verder worden gebruikt om betalingen aan het IMF te doen. Het is aan het IMF om een eventuele SDR allocatie voor te stellen en aan de leden van het IMF om daarover te besluiten.

Voor de reeds gealloceerde SDRs die DNB op de balans heeft, is een garantie afgegeven door het Ministerie van Financiën. Deze garantie bedraagt maximaal 200% van de gealloceerde SDRs. Bij een potentiële aanvullende allocatie van SDRs wordt het effect hiervan op de begroting bezien. De Kamer zal tijdig worden geïnformeerd over het vervolg.

Herziening van de Europese fiscale Lijst van niet-coöperatieve jurisdicties

De leden van de CDA-fractie zien dat de zwarte en grijze lijsten van non-coöperatieve jurisdicties zullen worden herzien. Dat is natuurlijk goed, maar dit zal gebeuren aan de hand van de nu geldende criteria. Nu hebben de leden van de CDA-fractie al enkele keren vragen gesteld over wanneer een mogelijke herziening van deze criteria naar verwachting plaatsvindt. De leden van de CDA-fractie zouden voorstander zijn van het eveneens opnemen van een minimum statutair tarief als criterium op de lijst. Als de uitkomsten in OESO-verband over een minimumniveau van belastingheffing in Pijler 2 zullen worden afgewacht, dan zou dit nog weleens heel lang kunnen duren. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister aankijkt tegen het opnemen van een minimum statutair tarief als aanvullend criterium, en wat internationaal gezien de gevoeligheden zijn ten aanzien hiervan. Tevens vragen deze leden of er mogelijkheden zijn een dergelijke discussie eerder te voeren in de Gedragscodegroep.

Op dit moment zijn de onderhandelingen gaande in de Gedragscodegroep over de aanpassing van de criteria van de zwarte en grijze lijst. In dit verband is het goed om te vernemen dat het CDA de insteek van het kabinet steunt om een minimum statutair tarief soortgelijk aan de laagbelastende lijst in de criteria van de zwarte en grijze lijst op te nemen. Echter, de discussie in de OESO over een minimum belastingniveau werpt hier wel zijn schaduw vooruit. De OESO heeft aangekondigd om uiterlijk medio 2021 een overeenkomst te publiceren en ook de Europese Commissie heeft aangegeven rond dat tijdstip Europese wetgeving over dit onderwerp te publiceren. Hierdoor is de focus van de invoering van een goede tussenstap (een minimum statutair tarief) verschoven naar de discussie over een minimum belastingniveau. Internationaal gezien is er overigens nog een groep lidstaten die nog niet overtuigd is van het principe om een ondergrens in te stellen. Zij zijn van mening dat hierdoor de fundamentele soevereiniteit van een land wordt aangetast om zelf de belastingtarieven (en belastinggrondslag) vast te kunnen stellen. Deze bezwaren zullen hoe dan ook eerst besproken moeten worden.

Overige onderwerpen

Kapitaalmarktunie

De leden van de VVD-fractie willen verder weten of de Minister in het kader van het vergroten van de financieringsmogelijkheden van het mkb bereid is om alsnog de vrijstelling van de prospectplicht te verhogen naar wat volgens de EU mogelijk is. In de EU mag de vrijstelling liggen tussen de 1 en 8 miljoen euro. Nederland heeft gekozen voor 5 miljoen euro. Dit is dus een inperking van de financieringsmogelijkheden van het mkb. Waarom is de Minister daartoe niet bereid?

Bij de implementatie van de Prospectusverordening in 2019, die een lidstaatoptie bevat om aanbiedingen van effecten met een totale tegenwaarde tot acht miljoen euro vrij te stellen van de prospectusplicht, heeft het kabinet het drempelbedrag voor de prospectusplicht vastgesteld op vijf miljoen euro. Daarbij heeft het kabinet overwogen dat een vrijstellingsgrens van vijf miljoen euro het uiterste bedrag is waarbij de voordelen van lagere kosten voor uitgevende instellingen nog opwegen tegen het ontbreken van een volledig prospectus voor beleggers. Deze afweging is nog steeds actueel. Mij zijn op dit moment geen signalen bekend dat dit drempelbedrag in de praktijk tot beperkingen van de financieringsmogelijkheden leidt voor bedrijven die een beursnotering overwegen. Daarom zie ik nu geen aanleiding om te kiezen voor een verhoging van de vrijstellingsgrens. De Europese Commissie moet vóór 21 juli 2022 een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van deze verordening, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel. Na deze evaluatie zal gekeken worden naar de lidstaatopties en toepasbaarheid.

Taxonomie

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat er in de paragraaf over energie in de Nederlandse consultatiereactie op geen enkele manier wordt gesproken over kernenergie. Zo ja, waarom niet? Is de Minister bereid om dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?

In hoeverre is er een impactassessment gedaan bij dit voorstel? Zo nee, waarom niet? In hoeverre gaat dit er komen? Is de Minister bereid dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister aangeven wat de gevolgen zijn?

Voor het al dan niet opnemen van kernenergie in de taxonomie loopt een apart proces. Derhalve was dat geen onderwerp in de desbetreffende consultatie en de Nederlandse reactie daarop. De Europese Commissie heeft het Joint Research Centre (JRC) verzocht een technisch adviesrapport te schrijven over de «do no significant harm»-aspecten van kernenergie. Dit onderzoek zal ingaan op de vraag in hoeverre kernenergie schade toebrengt aan de andere milieudoelstellingen van de taxonomie naast klimaatmitigatie en -adaptie. Het rapport wordt later dit voorjaar verwacht, waarna een discussie over de mogelijke opname van kernenergie in de taxonomie zal volgen. Het kabinet heeft altijd gepleit voor een technologie-neutrale taxonomie, waarin economische activiteiten aan de hand van wetenschappelijke criteria worden beoordeeld. Dat zal het kabinet blijven doen, ook ten aanzien van kernenergie.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of het huidige voorstel van de Europese Commissie voor de gedelegeerde handelingen van de taxonomie voorzien is van een impactanalyse. Het huidige voorstel past binnen de bredere taxonomie verordening. Deze verordening voorziet in het raamwerk waarbinnen de taxonomie wordt uitgewerkt. Het voorstel voor deze verordening werd voorzien door een impactanalyse en uw Kamer is ook over de uitkomsten van de onderhandelingen geïnformeerd.25 Uit de impactanalyse van het JRC kwam onder andere naar voren dat de taxonomie een belangrijke bijdrage kan leveren aan investeringen in de duurzame transitie.26 Daarnaast verwacht het kabinet dat de Europese Commissie zal voorstellen de taxonomie te integreren in diverse rapportagestandaarden, bijvoorbeeld in de Richtlijn niet-financiële informatie en de Europese groene obligatiestandaard. De Europese Commissie zal bij deze voorstellen ook ingaan op de mogelijke impact van de toepassing van de taxonomie.

FATCA

De leden van de VVD-fractie hebben begrepen dat Nederland de problematiek van FATCA (Foreign Account Tax Compliance Act) heeft geagendeerd voor de informele videoconferentie van de Ministers van Financiën op 16 februari 2021. De leden van de VVD-fractie zetten zich al jaren in voor een oplossing van deze groep burgers, die de dupe zijn van de gevolgen van Amerikaanse wet- en regelgeving en hoe daarmee wordt omgegaan. De leden vinden het een goede actie om dit aan te kaarten en samen met andere landen op te trekken richting de Verenigde Staten. De leden van de VVD-fractie hebben al meermalen gevraagd om samen op te trekken met andere landen. Wat wordt de insteek en inzet voor deze bespreking? Wat voor acties stelt de Minister voor aan zijn collega’s? Met welke landen denkt de Minister op te kunnen gaan trekken? En waarom zouden niet alle EU-landen meedoen en waarin zou de Europese Commissie niet ook een rol kunnen/moeten vervullen? In hoeverre is er al eerder gesproken met de Europese collega’s/landen? Wat is daar tot nu toe uitgekomen en waarom heeft dit nog niet tot resultaat geleid? En is de Minister bereid om uitgebreid verslag te doen van de bespreking (in het verslag met de terugkoppeling van de vergadering dan wel in een aparte brief)?

In Europees verband is op 9 december jl. een brief aan de Verenigde Staten (VS) verstuurd.27 Deze brief gaat in op de uitnodiging van de VS om verder te spreken over de gevolgen van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA) voor toeval-Amerikanen. Tijdens de Ecofinraad zal de Staatssecretaris aandringen om zo snel mogelijk dit gesprek op poten te zetten. Wanneer het gesprek met de VS heeft plaatsgevonden zal hiervan een terugkoppeling plaatsvinden. Dat er nu een uitnodiging ligt van de VS om in gesprek te gaan is overigens mede het resultaat van eerdere acties in Europees verband zoals de brief van de Raad van 3 december 2019.28

De inzet van de gesprekken is om tot een structurele oplossing te komen en het sluiten van bankrekeningen te voorkomen. Nederland zal hiertoe nogmaals pleiten voor een uitzondering op de Amerikaanse belastingplicht en op de verplichtingen onder FATCA voor toeval-Amerikanen. Ook zal aandacht worden gevraagd voor de hoge kosten en de ingewikkelde procedures voor het afstand doen van de Amerikaanse nationaliteit. Het is namelijk van belang dat toeval-Amerikanen de keuze hebben en indien gewenst op een overzichtelijke en betaalbare manier afkunnen van hun Amerikaanse nationaliteit. Uiteraard zal daarbij aangedrongen worden op meer duidelijkheid over de inspanningsverplichting voor banken.

Deze inzet is ook in de brief van 9 december jl. vermeld die vanuit het Duitse voorzitterschap is verzonden. Daaruit blijkt dat de andere landen zich in deze inzet kunnen vinden. De Raad lijkt gezien deze aanloop de meest geschikte EU-instantie om deze problematiek aan te kaarten, maar wat Nederland betreft zou de Commissie ook een rol kunnen spelen.

Eigenmiddelenbesluit

De leden van de PVV-fractie merken voorts op dat de Commissie een snellere ratificatie van het Eigenmiddelenbesluit wil benadrukken. De leden van de PVV-fractie verzoeken het kabinet vriendelijk doch dringend om niet met het Eigenmiddelenbesluit in te stemmen, omdat hiermee een nieuwe Europese belasting, te weten een plastictaks, wordt geïntroduceerd en een hogere afdracht aan de EU wordt aangekondigd. Bovendien heeft kabinet eerder aangegeven geen voorstander te zijn van nieuwe eigen middelen in zijn geheel.

In de ER-conclusies van 21 juli 2020 is overeengekomen dat de Europese Unie in de komende jaren zal werken aan de hervorming van het stelsel van eigen middelen en de introductie van nieuwe eigen middelen. Daartoe zal als eerste stap per 1 januari 2021 met het nieuwe Eigenmiddelenbesluit dat nu in alle lidstaten wordt geratificeerd een nieuwe grondslag op basis van niet-gerecycled plasticafval worden ingevoerd. Een grondslag is een verdeelsleutel op basis waarvan lidstaten afdragen aan de EU-begroting. Het is geen Europese belasting en er wordt geen heffing op plastic mee ingevoerd. Het kabinet acht het invoeren van een afdracht op basis van niet-gerecycled plasticafval aanvaardbaar als onderdeel van het bereikte onderhandelingsresultaat. Deze nieuwe afdracht sluit daarnaast aan bij de klimaatdoelstellingen van het kabinet. Voor de introductie van andere nieuwe eigen middelen zal in de toekomst een wijziging van het Eigenmiddelenbesluit nodig zijn; dit vergt unanimiteit in de Raad en goedkeuring in alle lidstaten conform hun grondwettelijke bepalingen.

Hongarije en RRF

De leden van de CDA-fractie hebben ten slotte een vraag over een bericht van Reuters. Het persbureau heeft inzage in een intern memo van de Europese Commissie waarin wordt gesteld dat Hongarije de aanbestedingswetgeving moet hervormen om («systemische») corruptie tegen te gaan, voordat er middelen uitbetaald worden uit de RRF. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister dit memo, dat wel voor de pers beschikbaar is, ook te delen met de Kamer, indien nodig vertrouwelijk.

De Europese Commissie heeft al langer aandacht voor de aanbestedingswetgeving in Hongarije. Zo heeft Hongarije in mei 2020 in het kader van het Europees Semester ook een landspecifieke aanbeveling op dit terrein ontvangen, waarin het wordt opgeroepen om mededinging te bevorderen bij aanbestedingsprocedures. Ook beveelt de Commissie Hongarije aan om er voor zorgen dat alle noodmaatregelen strikt noodzakelijk, evenredig, in de tijd beperkt en in lijn met Europese en internationale normen zijn, en de activiteiten van ondernemingen en de stabiliteit van het regelgevingsklimaat niet verstoren. De Nederlandse regering beschikt niet over het genoemde interne memo van de Europese Commissie en kan deze dus ook niet met de Kamer delen.

Voorts vragen deze leden de Minister of met dit memo het rechtsstatelijkheidmechanisme van het Meerjarig Financieel Kader in werking is getreden en, wanneer dat niet het geval is, waarom niet, en kan dat alsnog naar aanleiding van de ontwikkelingen van deze oproep aan Hongarije. De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit juridisch in elkaar steekt dat de Europese Commissie een lidstaat de middelen die voor betreffende lidstaat zijn gereserveerd onthoudt; voor Hongarije staat bijna 6,3 miljard euro gereserveerd. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de reactie van Hongarije is op deze gestarte procedure van de Europese Commissie. Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie de Minister of dit voorval wordt besproken tijdens deze Ecofinvergadering en, wanneer dat niet het geval is, waarom niet.

De MFK-rechtsstaatverordening is van toepassing per 1 januari 2021. Hiermee beschikt de Europese Unie voor het eerst over een instrument dat een directe koppeling legt tussen de ontvangst van middelen uit de EU-begroting, inclusief het Herstelinstrument, en de eerbiediging van de beginselen van de rechtsstaat. In artikel 4 van de MFK-rechtsstaatverordening worden de maatregelen beschreven die de Commissie kan opleggen als sprake is van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die de beginselen van goed financieel beheer of de bescherming van de financiële belangen van de Unie serieus dreigen aan te tasten. Het gaat dan bijvoorbeeld om het schorsen van betalingen en vastleggingen, het korten van de financiering op bestaande vastleggingen, het beperken van voorfinanciering en het opleggen van een verbod om nieuwe vastleggingen aan te gaan. Daarnaast moeten plannen die lidstaten indienen om aanspraak te maken op de middelen uit de RRF voldoen aan de eisen van de RRF-verordening. Een van die eisen is dat een plan de uitdagingen zoals geïdentificeerd in de landspecifieke aanbevelingen van het Europees Semester adresseert. Middelen worden pas toegekend aan een lidstaat als plannen zijn goedgekeurd. De Nederlandse regering beschikt niet over het genoemde interne memo en kan dus niet beoordelen wat de status hiervan is in relatie tot de MFK-rechtsstaatverordening en de RRF-verordening. Ook is de regering niet bekend met een reactie van Hongarije op dit interne memo. Dit onderwerp staat niet op de agenda van de Ecofinraad.

Brede bespiegeling inzake het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brede bespiegeling inzake het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). De leden willen allereerst graag weten hoe het proces met betrekking tot het SGP eruitziet. Wat zijn de discussie- en beslismomenten? De leden van de VVD-fractie vinden goede en stevige begrotingsregels van essentieel belang in een monetaire en muntunie. Een degelijk begrotingsbeleid is niet alleen van belang voor elk land afzonderlijk, maar ook voorwaardelijk zodat landen niet gered hoeven te worden door andere landen.

De Commissie heeft in februari vorig jaar de evaluatie van het SGP en de Macro-Economische Onevenwichtighedenprocedure (MEOP) gepubliceerd. De Commissie was van plan om naar aanleiding van de evaluatie brede consultaties te organiseren, op basis waarvan zij eventueel een voorstel zou doen voor een aanpassing van de begrotingsregels. Als gevolg van

de COVID-19-crisis is de discussie over de herziening van het SGP uitgesteld. De Commissie heeft eerder aangekondigd dat de consultaties begin dit jaar weer zullen worden opgepakt. Er is nog geen duidelijkheid over wanneer dit precies zal starten. Vanwege de aanhoudende onzekerheid omtrent de crisis lijkt het waarschijnlijk dat het niet haalbaar is deze discussie te hervatten in de eerste helft van het jaar.

De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de regels simpel, eenduidig én handhaafbaar zijn. Er zijn nu te veel ontsnappingsmogelijkheden binnen de huidige regelgeving. Voor een betere handhaving is onafhankelijke toetsing van belang, dit kan bijvoorbeeld door het bestaande Europese Begrotingcomité (European Fiscal Board – EFB). Hoe ziet het krachtenveld er op dit punt uit in de EU-zone? Welke andere mogelijkheden voor onafhankelijke toetsing en betere handhaving zijn er? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat een eventuele versimpeling van de begrotingsregels niet mag leiden tot versoepeling. Hoe gaat de Minister daarvoor zorgen?

Nederland heeft altijd ingezet op effectievere, transparantere en beter handhaafbare regels, naast het voorkomen van versoepeling van de regels. Het kabinet is in de Kamerbrief Brede Bespiegeling inzake het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) ook ingegaan op de gevolgen van een mogelijke versoepeling van de regels. De Nederlandse inzet tijdens de mogelijke onderhandelingen over de herziening is aan een volgend kabinet.

De leden van de VVD-fractie zijn geen voorstander van het toevoegen van uitzonderingsgronden van schulden, zoals (groene) publieke investeringen of coronaschulden, of het versoepelen of differentiëren naar landen van de schuldafbouwregel (1/20e van de overschrijding). Schulden zijn schulden! Bovendien maakt dit de regels alleen maar complexer en meer (politiek) interpretabel. Kernenergie zal bijvoorbeeld waarschijnlijk niet tot groene investeringen behoren, terwijl het dat wel is, en dan is het gewoon politieke interpretatie. Hoe ziet het krachtenveld eruit op deze punten?

Het krachtenveld is verdeeld. Sommige lidstaten vinden de regels te knellend en zijn van mening dat meer bestedingsruimte nodig is om economische groei te kunnen stimuleren. Om deze reden pleiten zij voor meer flexibiliteit en soepelere regels. Dit geldt ook voor de bovenstaande hervormingsopties. Andere lidstaten vinden dat prudent begrotingsbeleid en houdbare overheidsfinanciën een cruciale voorwaarde zijn voor stabiliteit en economische groei. Om deze reden zijn deze lidstaten tegen versoepelen van de regels of regels die ertoe leiden dat de complexiteit van het SGP wordt vergroot.

De leden van de VVD-fractie zijn vooralsnog niet voor het aanpassen van de 60 procent-schuldnorm. Wat vindt de Minister van het feit dat het IMF aangeeft dat omdat wereldwijd de schulden flink zullen stijgen, we er maar aan moeten wennen en de regels moeten veranderen?

Het kabinet is van mening prudent begrotingsbeleid van groot belang is. Ongeacht de stand van de rente, maken hoge schulden en niet prudent begrotingsbeleid lidstaten extra gevoelig voor schokken zoals de financiële- en de COVID-19-crisis. Een risico van een versoepeling van de SGP-regels is dat dit kan leiden tot het langzamer afbouwen van schulden na de crisis en tot het langzamer opbouwen van buffers die lidstaten weerbaarder moeten maken tegen volgende crises. Ook blijft het risico bestaan dat lidstaten de grenzen opzoeken of daar overheen gaan, maar dan bij een hoger niveau van schuld. Veel lidstaten bevinden zich al lange tijd (ruim) boven de schuldnorm van 60%. Om deze reden wordt vooral het tempo van schuldafbouw na de crisis cruciaal. Daarbij hebben de opgelopen schulden door de COVID-19-crisis tot gevolg dat het lastiger wordt voor lidstaten om aan de regels te kunnen voldoen en dit het draagvlak voor de regels niet ten goede komt. Dit beïnvloedt waarschijnlijk ook het Europese krachtenveld. De inzet voor de herziening van het SGP, inclusief de huidige schuldnorm en schuldafbouwregel, is echter aan het volgend kabinet.

De leden van de VVD-fractie willen nog wel kijken naar de optie van een grotere rol van de uitgavenregel (overheidsuitgaven (exclusief rente en werkloosheidsuitkeringen) mogen niet harder groeien dan de verwachte inkomsten op lange termijn) in de preventieve arm. De leden zouden graag een uitgebreide uitleg krijgen hoe dit eruit zou kunnen zien, maar vooral ook wat de consequenties daarvan zouden kunnen zijn. Hoe ziet het krachtenveld er hier ook uit in de eurozone?

Er zijn meerdere manieren om de uitgavenregel een prominentere rol te geven in de preventieve arm. Zo kan het structureel saldo helemaal worden afgeschaft als indicator en daarmee ook de middellang termijndoelstelling (Medium Term Objective – MTO29), waardoor de uitgavenregel in de preventieve arm leidend wordt. Er zijn echter ook andere opties mogelijk. Zo kan de schuldnorm fungeren als anker voor de uitgavengroei: de maximale netto groei van de primaire uitgaven hangt dan af van de potentiële groei en de hoogte van de schuld. Daarmee zouden lidstaten met een schuld van onder de 60% bbp geheel kunnen worden uitgezonderd van de uitgavenregel. Dit zou betekenen dat een aantal lidstaten dat lage schulden heeft maar niet op de MTO zit, niet langer een aanbeveling krijgt. Een andere groep lidstaten die wel op de MTO zit maar ook een hoge schuld heeft, krijgt wel een aanbeveling in termen van maximale netto uitgavengroei.

De afschaffing van het structureel saldo als indicator zou een grote versimpeling van het SGP betekenen, wat ook de handhaving ten goede kan komen. De uitgavenregel is relatief stabiel en transparant, doordat uitgaven waarneembaar en controleerbaar zijn. De jaarlijkse vereiste structurele begrotingsinspanning kampt daarentegen met veel revisies. Deze herziening zou dus kunnen zorgen voor stabielere doelstellingen voor lidstaten. Wanneer de schuldnorm als anker fungeert voor de uitgavengroei in plaats van het structureel saldo, wordt er meer gestuurd op het terugdringen van schulden in plaats van tekorten. Aangezien lidstaten die aan de schuldnorm voldoen dan worden ontzien van de uitgavenregel, kan dit ook het draagvlak van de regels vergroten. Niet alle lidstaten zijn hier voorstander van, mede omdat het structureel saldo in nationale wetgeving is vastgelegd in sommige lidstaten.

De leden van de VVD-fractie krijgen toch wel een verontrustend beeld van hoe landen nu ook met de algemene ontsnappingsclausule lijken te willen omgaan. Want er zit geen deadline op, hij vervalt niet automatisch na verloop van tijd? Hoe vindt besluitvorming hierover plaats? In hoeverre is de inschatting dat landen dit oneindig willen gaan rekken? En in hoeverre bestaat het risico dat ze dit misbruiken om te dwingen tot door Nederland ongewenste aanpassingen van SGP-regels?

Het kabinet deelt de zorgen over de onduidelijkheid die er speelt omtrent de looptijd van de algemene ontsnappingsclausule. Deze wordt niet automatisch ingetrokken. Op dit moment is het echter nog van belang dat lidstaten maximaal gebruik kunnen maken van de flexibiliteit die het Stabiliteits- en Groeipact biedt. In het voorjaar van 2021 staat er een evaluatie door de Commissie van de algemene ontsnappingsclausule gepland. Hier zal echter naar verwachting nog niet concreet worden gesproken over de mogelijkheden om de algemene ontsnappingsclausule te deactiveren, gezien de huidige grote economische onzekerheid. Wanneer besluitvorming hierover precies zal plaatsvinden, is nog niet bekend. Diverse lidstaten hebben aangegeven de algemene ontsnappingsclausule niet te willen deactiveren zolang de SGP-regels niet zijn versoepeld. Nederland hecht eraan dat het intrekken van de algemene ontsnappingsclausule en de hervorming van de SGP-regels los van elkaar worden gezien.

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat er een tweede voorwaarde is voor de algemene ontsnappingsclausule, waaraan moet worden voldaan, namelijk dat de houdbaarheid van de begroting op middellange termijn niet in gevaar komt. Klopt dat? En hoe kan dit gebruikt worden om uiteindelijk de algemene ontsnappingsclausule te kunnen beëindigen? Wie besluit daarover? Kan de Minister daar een analyse van geven?

De voorwaarde waar u naar verwijst is inderdaad verbonden aan de algemene ontsnappingsclausule. Middels deze clausule zouden individuele lidstaten eventueel kunnen worden uitgesloten van de algemene ontsnappingsclausule. Het is daarmee geen mogelijkheid om de algemene ontsnappingsclausule ten algemene te deactiveren, omdat deze niet voor een specifiek lidstaat geldt maar voor de gehele Europese Unie.

De leden van de VVD-fractie vinden het tot slot op dit punt zorgelijk dat de markten blijkbaar niet of amper reageren op de situatie in landen, want Spanje en Portugal hadden de afgelopen tijd ook een negatieve rente op hun staatsobligaties. Kan de Minister daar een verklaring voor geven? Hoe kijkt hij daarnaar, wat voor risico’s zitten daaraan?

Er is al langere periode sprake van een dalende trend van de lange termijn rente. Deze daling wordt volgens economen gedreven door structurele factoren zoals een toename van de besparingen als gevolg van de vergrijzing.

In de periode na COVID-19 is er in alle ontwikkelde economieën sprake van een stabilisatie of verdere daling van de rente. Als gevolg van de COVID-19-crisis hebben veel centrale banken hun monetair beleid verruimd. Financiële markten verwachten tevens dat als gevolg van de grote economische schok die COVID-19 veroorzaakt er nog langere periode ruim monetair beleid nodig zal zijn om de economie te ondersteunen en daarmee de inflatie aan te jagen. Deze verwachtingen hebben een drukkend effect op de lange termijn rente.

Een hogere schuldquote maakt landen gevoelig voor een stijging van de rente en voor schokken zoals de financiële- of COVID-19-crisis. Het is daarom belangrijk dat landen zodra de economische omstandigheden het toelaten stappen ondernemen om hun schuldniveaus te reduceren en daarmee hun weerbaarheid tegen toekomstige schokken te hogen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brede bespiegeling inzake het SGP. In aanvulling op de eerder gestelde vragen ten aanzien van de geannoteerde agenda van de Eurogroep- en Ecofinvergadering, vragen deze leden waarop de zinsnede is gebaseerd dat de meningen van lidstaten zeer verdeeld zijn of de schuldnorm van 60 procent bbp het juiste niveau is. Kan er een schets gegeven worden van het krachtenveld en de Nederlandse positie daarin?

Een traditionele en voorspelbare verdeling onder lidstaten ten aanzien van onder andere de schuldnorm is van toepassing. Het kabinet stelt dat een versoepeling van de schuldnorm op lange termijn zal leiden tot hogere schulden en een minder snelle opbouw van buffers die lidstaten weerbaarder moeten maken tegen volgende crises. Ook bestaat het risico dat ook bij een soepelere schuldnorm, lidstaten de grenzen zullen opzoeken of daar overheen gaan, maar dan bij een hoger niveau van schuld. Veel lidstaten bevinden zich al lange tijd (ruim) boven de schuldnorm van 60% bbp. Om deze reden is vooral de mate van schuldafbouw na de crisis van belang. De inzet van Nederland tijdens de mogelijke herziening van het SGP, en dus over mogelijke discussies over de schuld(afbouw)regel, is aan een volgend kabinet.

Daarnaast lezen de leden van voornoemde fractie dat het niet aannemelijk is dat het primaire doel van het SGP (houdbare overheidsfinanciën) wordt gehaald door het verhogen van de maximaal acceptabele schuld. Kan de Minister ook ingaan op de economische onderbouwing van de schuldnorm van 60 procent bbp, los van de exacte doelstellingen of haalbaarheid? Voldoet deze nog aan de huidige stand van de economie, met zeer lage tot negatieve rentes op langdurige staatsobligaties in combinatie met grote uitdagingen voor nationale overheden?

Schuldhoudbaarheid is van verschillende factoren afhankelijk (o.a. van verschillen in besparingen en schulden, pensioenstelsels in lidstaten, de sterkte van instellingen, de betalingsbalanspositie, etc.), waardoor het lastig is een wenselijke schuldnorm vast te stellen. De schuldnorm van 60% is vastgesteld om lidstaten desalniettemin een anker te geven waar ze naartoe kunnen bewegen om de schulden niet te ver te laten oplopen.

De afgelopen jaren zijn de inleenrentes voor overheden flink gedaald. Dit zorgt voor lage financieringskosten en biedt dus een kans om groeiversterkende uitgaven te kunnen doen, waar ook toekomstige generaties van profiteren. De lage rente leidt daarmee tot de vraag of lidstaten een hogere schuld aankunnen zonder dat de houdbaarheid van de schuld in het geding komt. Zolang de economische groei hoger blijft dan de rente, geven hogere schuldniveaus immers niet direct aanleiding tot zorgen. Als gevolg van de lage rente ervaren lidstaten momenteel ook minder marktprikkels om prudent begrotingsbeleid te voeren. Het is echter onduidelijk hoe de rente zich op lange termijn zal ontwikkelen. Ook wijst de langdurige daling van de economische groei in Europa op het aanhoudend belang van prudent begrotingsbeleid. Bij lagere groei is schuld immers moeilijker te dragen (het noemer-effect). Ongeacht de stand van de rente, maken hoge schulden en niet prudent begrotingsbeleid lidstaten extra gevoelig voor schokken zoals de financiële en de COVID-19-crisis. De inzet van Nederland tijdens de mogelijke herziening van het SGP, en dus over mogelijke discussies over de schuldregel, is aan een volgend kabinet.

Daarnaast vragen de leden of de Minister kan ingaan op eventuele voorstellen om specifieke uitgaven (bijvoorbeeld investeringen in het klimaat of digitaliseringen die bijdragen aan de economische groei) uit te zonderen binnen het begrotingskader en daarbij specifiek aandacht te besteden aan het feit dat deze uitgaven ook bijdragen aan houdbaarheid van de overheidsfinanciën? Zou het niet tegen de doelstelling van het SGP inwerken indien een verhoging van deze groeibevorderende uitgaven de kans verkleinen dat een land voldoet aan de begrotingskaders?

Het is van groot belang dat lidstaten voldoende publieke investeringen doen, zoals in de klimaat transitie en digitalisering, om onder andere hun potentiële groei te verhogen. Er is geopperd door enkele lidstaten om verdere flexibiliteit aan te brengen binnen het SGP voor het doen van (groene) investeringen. Het is echter niet geheel aannemelijk dat lidstaten hierdoor ook daadwerkelijk hun publieke investeringen zullen prioriteren ten aanzien van andere uitgaven in hun begroting. Dit is immers het gevolg van nationale beleidskeuzes. Daarnaast is het huidige kabinet van mening dat het hoofddoel van het SGP, houdbare overheidsfinanciën, altijd leidend dient te zijn.

Herziening Solvency II

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of bij de Eurogroep gesproken zal worden over Solvency II, de richtlijn met prudentiële regels voor verzekeraars.

Solvency II staat niet op de agenda van de Eurogroep. Indien dit onderwerp in de toekomst op de agenda zal staan, zult u zoals gebruikelijk via de geannoteerde agenda worden geïnformeerd.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet bereid is te pleiten voor generieke hogere kapitaalratio’s in de herziening van Solvency II, en wat hierbij de overwegingen zijn.

Zoals al eerder richting uw Kamer is gecommuniceerd, is het kabinet van mening dat de herziening van Solvency II dient te leiden tot een gebalanceerde uitkomst: op onderdelen zijn verbeteringen mogelijk en nodig, maar hogere kapitaalvereisten zijn daarbij geen doel op zich. Verzekeraars dienen uiteraard prudente voorzieningen en kapitaalratio’s te hebben, ook in de huidige lage rente-omgeving. Daartoe heeft de European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA) bijvoorbeeld een andere methodologie voorgesteld voor discontering van de verplichtingen van verzekeraars.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet zich wil inzetten voor hogere kapitaalratio’s bij sterk geconcentreerde duurzaamheidsrisico’s in de herziening van Solvency II, indachtig zijn positieve grondhouding ten aanzien van het sterker kapitaliseren van duurzaamheidsrisicoconcentraties in macroprudentiële raamwerken.

Het kabinet is van mening dat het van belang is om barrières weg te nemen voor duurzaam beleggen. Het kabinet moedigt aanpassingen aan die binnen Solvency II de mogelijkheden verruimen om groen te investeren. Voor het kabinet blijft de risico-oriëntatie op basis van marktwaardewaardering binnen Solvency II daarbij centraal staan. Zoals verder beschreven in het volgende antwoord, is het kabinet voorstander van het expliciet opnemen van klimaatscenario’s in de Own Risk and Solvency Analysis (ORSA), aangezien dit verzekeraars ertoe verplicht om een scenarioanalyse uit te voeren ten aanzien van klimaat en er daardoor meer inzicht verkregen kan worden in de risico’s.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet, in lijn met zijn reactie op de initiatiefnota verduurzaming van de financiële sector van de leden Snels, Sneller, Bruins en Slootweg, in Europees verband expliciet wil pleiten voor het opnemen van een verplichting in Solvency II voor verzekeraars dat (i) duurzaamheidsrisico’s voldoende geïntegreerd worden in de Own Risk and Solvency Analysis, en (ii) dat verzekeraars verplicht worden de langetermijnscenario’s in beeld te brengen (onderdeel vier van het Task Force on Climate-related Financial Disclosures (TCFD)-raamwerk). Deze leden vragen het kabinet bovendien afstand te nemen van de positie van Insurance Europe, die tegen dergelijke verplichtingen pleit.

Hoewel impliciet in de Own Risk and Solvency Analysis (ORSA) al de mogelijkheid bestaat om klimaatrisico’s op te nemen, is het kabinet van mening dat dit ook expliciet opgenomen dient te worden in Solvency II. Dit zou verzekeraars ertoe verplichten om een scenarioanalyse uit te voeren ten aanzien van klimaat en deze te rapporteren. Klimaatverandering heeft immers directe invloed op het bedrijfsmodel van verzekeraars.

Het expliciet opnemen van klimaatscenario’s doet recht aan het belang van het verkrijgen van inzicht in deze risico’s. Daarbij moet balans gehouden worden tussen het inzicht dat klimaatscenario’s kunnen bieden tegenover de verhoogde administratieve last voor, met name de kleinere en middelgrote, verzekeraars.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen het kabinet te reageren op het standpunt van de voorman van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA), Bernardino, die pleit voor direct Europees toezicht van EIOPA op verzekeraars, net als de ECB direct toeziet op systeemrelevante banken. Hoe verhoudt deze positie zich tot de gezamenlijke Nederlands-Frans-Italiaanse inzet op dit punt?

Ik heb de uitspraken van de heer Bernardino hierover vorige week met interesse gelezen. Ik vind het goed dat hij aan het eind van zijn voorzitterschap van EIOPA reflecteert op de grotere toezichtsvragen en heb gelezen dat hij daarbij ook een uitbreiding van de bevoegdheden van EIOPA heeft genoemd, naar voorbeeld van de bankensector.

Daarbij moet worden gewaakt om niet al te licht de parallel te leggen tussen toezicht op banken en verzekeraars. Er zijn immers belangrijke verschillen tussen deze sectoren: allereerst is bij banken het toezicht gericht op de groep of de holding, o.a. vanwege de risico’s op een «bankrun» of de besmettingseffecten binnen een groep. Waar bij de introductie van Solvency II weliswaar groepstoezicht een van de nieuwe elementen was, blijft bij verzekeraars het toezicht met name gericht op de solo-entiteiten en speelt het risico op een «run» veel minder. Daarnaast is het toezicht op verzekeraars gebaseerd op marktwaardewaardering, terwijl bij banken het merendeel van verstrekte leningen niet op marktwaarde wordt gewaardeerd in het toezichtkader. In die zin is het toezichtkader reeds objectiever ingericht voor verzekeraars. Risico’s bij banken en verzekeraars verschillen dus fundamenteel van elkaar. Daarnaast zijn de verschillen in verzekeringsmarkten groot tussen de lidstaten: producten en marktstructuren verschillen nog sterk. Een Europese toezichthouder op verzekeraars is tegen die achtergrond niet een eenvoudige oplossing voor huidige uitdagingen in het toezicht en zou moeten worden afgewogen tegen de effectiviteit en kosten van de huidige vorm van samenwerking tussen de nationale toezichthouders binnen EIOPA.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast hoe deze positie van de heer Bernardino zich verhoudt tot de gezamenlijke Nederlands-Frans-Italiaanse inzet op dit punt. In het gezamenlijke non-paper van Nederland, Frankrijk en Italië werd onder andere gepleit voor meer convergentie op het gebied van toezicht. Hiervoor werd voorgesteld om de bestaande samenwerkingsplatforms die op initiatief van EIOPA kunnen worden ingesteld, te versterken. Dat kan geschieden door te verduidelijken dat deze samenwerkingsplatforms, die dienen tot het versterken van de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen toezichthouders, tot openbare aanbevelingen en bindende mediation van EIOPA kunnen leiden. Dit veronderstelt niet zozeer direct toezicht door EIOPA, maar een versterkte samenwerking tussen nationale toezichthouders met coördinatie- en bemiddelingsbevoegdheden voor EIOPA.


  1. VoxEU.org, 26 oktober 2020 (https://voxeu.org/article/reforming-eu-fiscal-framework-now-time)↩︎

  2. Financial Times, 28 januari 2021 (https://www.ft.com/content/4041ea03–996b-468b-a7ab-ee15405505d4)↩︎

  3. Financial Times, 25 januari 2021 (https://www.ft.com/content/ba177185–90c6–41cc-8989–5efe77689392)↩︎

  4. Financial Times, 8 februari 2021, «EU urged not to delay overhaul of budget rules»↩︎

  5. Kamerstuk 21 501-07, nr. 1734↩︎

  6. Zie ook Fiscal Monitor Update, January 2021 (imf.org).↩︎

  7. Kamerstuk 35 466, nr. 3↩︎

  8. Kamerstuk 21 501-07, nr. 1703↩︎

  9. https://ec.europa.eu/info/strategy/recovery-plan-europe_en.↩︎

  10. https://www.esm.europa.eu/content/europe-response-corona-crisis.↩︎

  11. VoxEU.org, 26 oktober 2020 (https://voxeu.org/article/reforming-eu-fiscal-framework-now-time).↩︎

  12. Financial Times, 28 januari 2021 (https://www.ft.com/content/4041ea03–996b-468b-a7ab-ee15405505d4).↩︎

  13. Financial Times, 25 januari 2021 (https://www.ft.com/content/ba177185–90c6–41cc-8989–5efe77689392).↩︎

  14. Financial Times, 8 februari 2021, «EU urged not to delay overhaul of budget rules».↩︎

  15. https://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2020/03/23/statement-of-eu-ministers-of-finance-on-the-stability-and-growth-pact-in-light-of-the-covid-19-crisis/.↩︎

  16. Kamerstuk 35 466, nr. 3↩︎

  17. Kamerstuk 21 501-07, nr. 1703↩︎

  18. https://ec.europa.eu/info/strategy/recovery-plan-europe_en.↩︎

  19. https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52021DC0032&from=EN.↩︎

  20. https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52021DC0032&from=EN.↩︎

  21. https://www.consilium.europa.eu/media/46978/joint-risk-reduction-monitoring-report-to-eg_november-2020_for-publication.pdf.↩︎

  22. Eurogroup statement on Greece of 22 June 2018, https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2018/06/22/eurogroupstatement-on-greece-22-june-2018/.↩︎

  23. https://www.eba.europa.eu/discussion-paper-future-changes-eu-wide-stress-test.↩︎

  24. Kamerstuk 21 501-03, nr. 154, Annex I.↩︎

  25. Kamerstuk 32 013, nr. 230↩︎

  26. The EU Sustainability Taxonomy: a Financial Impact Assessment, EU Science Hub, 2019, https://ec.europa.eu/jrc/en/publication/eu-sustainability-taxonomy-financial-impact-assessment.↩︎

  27. https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-13977–2020-INIT/en/pdf.↩︎

  28. https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-15021–2019-INIT/en/pdf.↩︎

  29. De middellangetermijndoelstelling die geldt in de preventieve arm. De Europese Commissie stelt de MTO iedere drie jaar vast in de vorm van een minimaal structureel saldo waaraan lidstaten moeten voldoen. Voor Nederland geldt een minimaal structureel saldo van – 0,5 procent van het bbp.↩︎