[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35582, eindtekst

Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een verbeterde regeling voor diverse onderwerpen op het terrein van het hoger onderwijs en de studiefinanciering (Variawet hoger onderwijs)

Eindtekst

Nummer: 2021D07114, datum: 2020-11-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2020Z16766:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

24 november 2020



	Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op het
onderwijstoezicht in verband met een verbeterde regeling voor diverse
onderwerpen op het terrein van het hoger onderwijs en de
studiefinanciering (Variawet hoger onderwijs)



GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een aantal
onderwerpen op het terrein van het hoger onderwijs en de
studiefinanciering beter te regelen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN
WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als
volgt gewijzigd:

A

Onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van artikel
1.1, worden drie onderdelen toegevoegd [waarvan de lettering aansluit op
het laatste onderdeel van dit artikel], luidende:

#1. premaster: mogelijkheid om tekortkomingen weg te nemen in verband
met het niet voldoen aan de toelatingseisen als bedoeld in artikel
7.30e;

#2. Verordening (EU) nr. 1178/2011: Verordening (EU) nr. 1178/2011 van
de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen
en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van
burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van
het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 311);

#3. Verordening (EU) 2015/340: Verordening (EU) 2015/340 van de
Commissie van 20 februari 2015 tot vaststelling van technische eisen en
administratieve procedures met betrekking tot vergunningen en
certificaten van luchtverkeersleiders overeenkomstig Verordening (EG)
nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, tot wijziging van
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 923/2012 van de Commissie en tot
intrekking van Verordening (EU) nr. 805/2011 van de Commissie (PbEU
L63).

B

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd: 

1. De laatste zin van het eerste lid komt te luiden:

Van niet doelmatige aanwending van de rijksbijdrage is in ieder geval
sprake, voorzover bedragen daaruit worden aangewend voor het uitvoeren
van de procedure voor erkenning van verworven competenties of het op
enigerlei wijze compenseren van studenten of extraneĂŻ voor collegegeld,
examengeldcursusgeld, de bijdrage bedoeld in artikel 7.50, tweede lid,
of voor de vergoeding verschuldigd aan de opleidingsorganisatie, bedoeld
in Verordening (EU) nr. 1178/2011, tenzij sprake is van een financiële
ondersteuning als bedoeld in de artikelen 7.50, derde lid, of 7.51 tot
en met 7.51k.

2. Lid 1a vervalt. 

C

Artikel 2.11 komt te luiden:

Artikel 2.11. Bijzondere bepaling associate degree-opleiding

Indien na goedkeuring van Onze Minister, bedoeld in artikel 7.8a, tweede
lid, een associate degree-opleiding gedeeltelijk wordt uitgevoerd door
een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet
educatie en beroepsonderwijs, kan het instellingsbestuur in verband
daarmee een deel van de rijksbijdrage overdragen aan die instelling.

D

In artikel 6.14, tweede lid, wordt ‘artikel 7.4a, vijfde lid, eerste
volzin,’ vervangen door ‘7.5c, eerste lid,’.

E

In artikel 7.1, derde lid, wordt, onder vernummering van onderdelen a, b
en c tot b, c en d, een onderdeel ingevoegd, luidende:

a. artikel 7.42b;

F

In artikel 7.3d, eerste lid, wordt ‘7.4a, derde en achtste lid, 7.4b,
vierde lid,’ vervangen door ‘7.5a, onderdeel a, 7.5b, eerste lid,
onderdeel a, 7.5d, onderdeel a,’.

G

Onder vernummering van artikel 7.3h tot artikel 7.3j, worden na artikel
7.3g de volgende artikelen ingevoegd: 

Artikel 7.3h. Opleidingen tot piloot of luchtverkeersleider

1. Een instelling voor hoger onderwijs kan in samenwerking met een
opleidingsorganisatie als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1178/2011 een
bacheloropleiding of een afstudeerrichting in het hoger beroepsonderwijs
op het gebied van de luchtvaart verzorgen waarvan de
opleidingsorganisatie het gedeelte verzorgt dat opleidt tot het beroep
van piloot. 

2. Een instelling voor hoger onderwijs kan in samenwerking met een
opleidingsorganisatie als bedoeld in Verordening (EU) 2015/340 een
bacheloropleiding of een afstudeerrichting in het hoger beroepsonderwijs
op het gebied van de luchtvaart verzorgen waarvan de
opleidingsorganisatie het gedeelte verzorgt dat opleidt tot het beroep
van luchtverkeersleider.

3. Een instelling voor hoger onderwijs kan uitsluitend een
bacheloropleiding of een afstudeerrichting in samenwerking met een
opleidingsorganisatie verzorgen, indien het instellingsbestuur met de
opleidingsorganisatie een overeenkomst heeft afgesloten. 

4. De overeenkomst bevat in elk geval:

a. afspraken over de inhoud van het gedeelte van de bacheloropleiding of
afstudeerrichting dat wordt verzorgd door de opleidingsorganisatie; en

b. de verplichting voor de opleidingsorganisatie tot:

1°. het verlenen van medewerking aan activiteiten van het
accreditatieorgaan op grond van hoofdstuk 5; en

2°. het laten deelnemen van studenten die hiervoor door het
instellingsbestuur zijn geselecteerd aan het gedeelte van de
bacheloropleiding of afstudeerrichting dat wordt verzorgd door de
opleidingsorganisatie.

5. De propedeutische fase, de afstudeerfase en het afsluitend examen
worden in ieder geval verzorgd door de instelling voor hoger onderwijs.

6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden
vastgesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 7.3i. Selectie voor een opleiding of afstudeerrichting gericht
op het beroep van piloot of luchtverkeersleider

1. Indien een instellingsbestuur een opleiding of afstudeerrichting als
bedoeld in artikel 7.3h aanbiedt, selecteert het instellingsbestuur
daarvoor studenten die naar het oordeel van de opleidingsorganisatie
geschikt zijn voor het desbetreffende onderwijs.

2. Het instellingsbestuur stelt regels vast met betrekking tot de
selectieprocedure. 

H

De artikelen 7.4 tot en met 7.4b worden vervangen door zes nieuwe
artikelen, luidende:

Artikel 7.4. Studiepunten

1. De studielast van elke opleiding en elke onderwijseenheid wordt door
het instellingsbestuur uitgedrukt in studiepunten. De studielast voor
een studiejaar bedraagt 60 studiepunten. 60 studiepunten is gelijk aan
1680 uren studie.

2. Een opleiding wordt zodanig ingericht dat een student in staat is het
aantal studiepunten te behalen waarop de studielast voor een studiejaar
gebaseerd is.

Artikel 7.5. Reguliere studielast opleidingen

1. Onverminderd de artikelen 7.5a tot en met 7.5d bedraagt de studielast
van:

a. een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs 180
studiepunten;

b. een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs 60
studiepunten;

c. een bacheloropleiding in het hoger beroepsonderwijs 240 studiepunten;

d. een masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs 60 studiepunten; en

e. een associate degree-opleiding 120 studiepunten.

2. Met inachtneming van het eerste lid bepaalt het instellingsbestuur de
jaarlijkse studielast van deeltijdopleidingen.

Artikel 7.5a. Bijzondere studielast van opleidingen in het
wetenschappelijk onderwijs

De studielast van een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs:


a. tot leraar voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs in
vakken van voortgezet onderwijs bedraagt ten minste 60 studiepunten en
ten hoogste 120 studiepunten. Het instellingsbestuur bepaalt binnen die
bandbreedte de studielast van de opleiding;

b. voor het beroep van wijsgeer van een bepaald wetenschapsgebied
bedraagt 120 studiepunten;

c. voor het beroep van arts, dierenarts, apotheker, tandarts en klinisch
technoloog bedraagt 180 studiepunten; en

d. geneeskunde, klinisch onderzoeker bedraagt 240 studiepunten.

Artikel 7.5b. Bijzondere studielast van opleidingen in het hoger
beroepsonderwijs

1. De studielast van een masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs: 

a. op het gebied van de kunst bedraagt een door het instellingsbestuur
te bepalen studielast van ten minste 60 studiepunten en ten hoogste 120
studiepunten; 

b. tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in algemene
vakken bedraagt 90 studiepunten;

c. tot advanced nurse practitioner bedraagt 120 studiepunten;

d. tot physician assistant bedraagt 150 studiepunten; en

e. op het gebied van de bouwkunst bedraagt 240 studiepunten.

2. De studielast van een versneld traject als bedoeld in artikel 7.9a,
eerste lid, bedraagt 180 studiepunten. 

Artikel 7.5c. Studielast van door Onze Minister aangewezen opleidingen

1. Onze Minister kan op aanvraag bacheloropleidingen in het
wetenschappelijk onderwijs aanwijzen, waarvan de studielast meer dan 180
studiepunten, maar ten hoogste 240 studiepunten bedraagt. In het besluit
op de aanvraag bepaalt Onze Minister de studielast van de opleiding. 

2. Onze Minister kan op aanvraag masteropleidingen in het
wetenschappelijk onderwijs of in het hoger beroepsonderwijs aanwijzen,
waarvan de studielast 120 studiepunten bedraagt. 

3. Onze Minister kan op aanvraag masteropleidingen in het
wetenschappelijk onderwijs die mede zijn gericht op een
levensbeschouwelijk ambt of beroep aanwijzen, waarvan de studielast 180
studiepunten bedraagt.

4. Onze Minister kan op aanvraag een gezamenlijke masteropleiding in het
wetenschappelijk onderwijs of in het hoger beroepsonderwijs als bedoeld
in artikel 7.3c aanwijzen, waarvan de studielast 90 studiepunten
bedraagt, indien die opleiding wordt verzorgd met een buitenlandse
instelling.

5. Onze Minister kan op aanvraag een masteropleiding in het
wetenschappelijk onderwijs tot leraar voor de periode van voorbereidend
hoger onderwijs in vakken van voortgezet onderwijs aanwijzen, waarvan de
studielast ten minste 120 studiepunten en ten hoogste 180 studiepunten
bedraagt. Het instellingsbestuur bepaalt binnen die bandbreedte de
studielast van de opleiding.

Artikel 7.5d. Door het instellingsbestuur vastgestelde grotere
studielast

Het instellingsbestuur kan bepalen dat: 

a. een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs of in het hoger
beroepsonderwijs een grotere studielast heeft dan 60 studiepunten; 

b. een associate degree-opleiding een grotere studielast heeft dan 120
studiepunten;

c. in bijzondere, door het instellingsbestuur vast te stellen en toe te
lichten gevallen, de studielast van een versneld traject als bedoeld in
artikel 7.9a in afwijking van artikel 7.5b, tweede lid, 240 studiepunten
bedraagt.

I

Artikel 7.9a, derde lid, vervalt.

J

Na artikel 7.11 worden een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.11a. Vervanging getuigschriften en verklaringen

1. Aan de bezitter van een getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11,
tweede lid, of aan de bezitter van een verklaring als bedoeld in artikel
7.11, vijfde lid, wordt door een examencommissie van de betreffende
instelling voor hoger onderwijs desgevraagd een vervangend getuigschrift
of een vervangende verklaring uitgereikt in verband met een
naamswijziging van de betrokkene ten gevolge van de toepassing van de
artikelen 4, vierde lid, 7, eerste lid, of 28b, tweede lid, van Boek 1
van het Burgerlijk Wetboek. 

2. Het vervangende getuigschrift of de vervangende verklaring bevat geen
andere wijzigingen van de oorspronkelijke relevante gegevens, bedoeld in
artikel 7.11, tweede lid. 

3. Het vervangende getuigschrift of de vervangende verklaring wordt
verstrekt onder de voorwaarde dat het oorspronkelijke getuigschrift of
de oorspronkelijke verklaring bij de betrokken examencommissie wordt
ingeleverd. 

4. Het vervangende getuigschrift of de vervangende verklaring heeft
dezelfde bewijskracht als het oorspronkelijke getuigschrift
onderscheidenlijk de oorspronkelijke verklaring.

5. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld met
betrekking tot de door de aanvrager over te leggen gegevens en de wijze
waarop de vervanging door de examencommissie wordt uitgevoerd. 

K

In artikel 7.12b, eerste lid, onderdeel c, wordt ‘artikel 7.3h’
vervangen door ‘artikel 7.3j’.

L

Na artikel 7.12c wordt een artikel ingevoegd, luidende: 

Artikel 7.12d. Examencommissie en examinatoren bij opleidingen tot
piloot of luchtverkeersleider

De artikelen 7.12 tot en met 7.12c zijn op opleidingen als bedoeld in
artikel 7.3h van toepassing voor zover de bijzondere kenmerken van die
opleidingen en de inhoud van de overeenkomst, bedoeld in het derde lid
van dat artikel, zich daartegen niet verzetten. 

M

Artikel 7.13, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel g komt te luiden:

g. ten aanzien van welke opleidingen toepassing is gegeven aan artikel
7.5d,

1a. In onderdeel j wordt na “examens” ingevoegd “, alsmede de
wijze waarop inschrijving hiervoor plaatsvindt en de reguliere
inschrijfperiode die van toepassing is”.

2. Onderdeel v komt te luiden: 

v. waar nodig: de wijze waarop de selectie van studenten voor een
traject als bedoeld in artikel 7.9b of voor een opleiding of
afstudeerrichting als bedoeld in artikel 7.3h plaatsvindt,

3. In onderdeel x wordt ‘de feitelijke vormgeving van het onderwijs’
vervangen door ‘de feitelijke vormgeving van het onderwijs, waaronder
in ieder geval begrepen het aanbod aan premasters’.

Ma

Artikel 7.25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, aanhef, komt te luiden:

Onverminderd het vierde lid kan bij ministeriële regeling bepaald
worden dat een instellingsbestuur de mogelijkheid heeft om voor een bij
die regeling aan te wijzen opleiding of groep van opleidingen enkel
studenten in te schrijven van wie het diploma betrekking heeft op een of
meer bij die ministeriële regeling aan te wijzen profielen, bedoeld in
artikel 12 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 38 van de
Wet voortgezet onderwijs BES, waarbij de profielen betrekking hebben op
de volgende diploma’s: 

2. De aanhef van het tweede lid komt te luiden:

Onverminderd het vierde lid kan bij ministeriële regeling tevens
bepaald worden dat een instellingsbestuur de mogelijkheid heeft om voor
een bij die regeling aan te wijzen opleiding of groep van opleidingen
enkel studenten in te schrijven van wie het examen ter verkrijging van
een in het eerste lid bedoeld diploma voor een deel bestaat uit bij die
ministeriële regeling aangewezen vakken en andere programmaonderdelen,
indien het betreft:

3. In het tweede lid, onderdeel b, wordt na de puntkomma ingevoegd
“of”.

4. In het derde lid wordt in de aanhef “Bij ministeriĂ«le regeling
kunnen eisen worden gesteld” vervangen door “Onverminderd het vierde
lid kan bij ministeriële regeling bepaald worden dat een
instellingsbestuur de mogelijkheid heeft om eisen te stellen”. 

5. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde tot en met
zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid een lid ingevoegde,
luidende:

4. Bij de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste, tweede en derde
lid, kan worden bepaald dat voor een bij die regeling aangewezen
opleiding of groep van opleidingen het instellingsbestuur een of meer
van de nadere vooropleidingseisen, bedoeld in het eerste, tweede  of
derde lid, stelt aan aspirant-studenten om te kunnen worden
ingeschreven.

  

6. In het zesde lid (nieuw), eerste volzin, wordt “Het
instellingsbestuur kan bepalen dat de bezitter van een diploma, genoemd
in het eerste of derde lid, die niet voldoet aan de in het eerste,
tweede of derde lid bedoelde voorwaarden, toch wordt ingeschreven”
vervangen door “Indien de nadere vooropleidingseisen, bedoeld in het
eerste tot en met vierde lid, van toepassing zijn, en een student
hieraan niet aan voldoet, kan de student toch worden ingeschreven”.

7. Het zesde lid (nieuw), tweede volzin, komt te luiden:

Het instellingsbestuur bepaalt dat aan deze eisen moet zijn voldaan voor
de aanvang van de opleiding dan wel uiterlijk bij afronding van de
propedeutische fase of, indien die fase niet is ingesteld, bij afronding
van de eerste periode in die opleiding met een studielast van 60
studiepunten.

N

Artikel 7.28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, eerste volzin, wordt vervangen door een nieuwe
volzin, luidende:

Onverminderd artikel 7.28, derde en vierde lid, is degene aan wie een
graad Bachelor of een graad Master is verleend, vrijgesteld van de in
artikel 7.24, eerste en tweede lid bedoelde vooropleidingseisen en is
degene aan wie een graad Associate degree is verleend, vrijgesteld van
de in artikel 7.24, tweede lid, bedoelde vooropleidingseisen.

2. In lid 1a wordt ‘van de bezitter van een getuigschrift’ vervangen
door ‘van de bezitter van een graad Associate degree of van de
bezitter van een getuigschrift’.

3. In het derde lid wordt “Indien nadere vooropleidingseisen als
bedoeld in artikel 7.25, eerste, tweede of derde lid” vervangen door
“Indien  nadere vooropleidingseisen als bedoeld in artikel 7.25, 
eerste tot en met vierde lid, van toepassing zijn”.

O

Artikel 7.30c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift vervalt ‘; vrijstelling daarvan’.

2. In het eerste lid vervalt de aanduiding ‘1.’ en wordt ‘leraar
voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs’ vervangen door
‘leraar voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs in vakken
van voortgezet onderwijs’.

3. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na ‘is verleend,’ ingevoegd
‘indien het een opleiding van minder dan 120 studiepunten betreft,’.


4. Het tweede lid vervalt. 

P

In artikel 7.30d, onderdeel b, vervalt ‘, met uitzondering van de in
het tweede lid bedoelde kennis, inzicht en vaardigheden’. 

Q

Het opschrift van artikel 7.30e komt te luiden:

Artikel 7.30e. Premasters

R

Na artikel 7.30e wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 3. Gelijkwaardigheid buitenlandse getuigschriften

Artikel 7.30f. Gelijkwaardigheid buitenlandse getuigschriften

1. Indien uit verdragen waarbij het Koninkrijk der Nederlanden partij
is, voortvloeit dat het niveau zoals dat blijkt uit een buitenlands
getuigschrift, gelijkwaardig is aan het niveau zoals dat blijkt uit een
van de getuigschriften bedoeld in artikel 7.11, tweede lid, is het
instellingsbestuur niet bevoegd:

a. om bij de bezitter van dat buitenlandse getuigschrift een aanzienlijk
verschil aan te tonen tussen de algemene eisen betreffende de toegang
tot het hoger onderwijs in het land waar het getuigschrift werd behaald
en de algemene eisen, als bedoeld in de artikelen 7.28, eerste lid,
tweede volzin, en 7.30d; of

b. van de bezitter van dat buitenlands getuigschrift nader bewijs te
verlangen voor de vaststelling dat het niveau van het buitenlandse
getuigschrift gelijkwaardig is aan het niveau van het desbetreffende
Nederlandse getuigschrift, als bedoeld in de artikelen 7.28, tweede lid,
tweede volzin.

2. Van de gelijkwaardigheid van de buitenlandse getuigschriften, bedoeld
in het eerste lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

S

Aan artikel 7.37, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: 

Voor de inschrijving voor een opleiding tot piloot als bedoeld in
artikel 7.3h geldt als aanvullende voorwaarde dat degene die daarvoor
wenst te worden ingeschreven het bewijs overlegt dat de vergoeding
verschuldigd aan de opleidingsorganisatie, bedoeld in Verordening (EU)
nr. 1178/2011, door of namens hem is of wordt voldaan. Deze voorwaarde
geldt uitsluitend voor de inschrijving voor studiejaren waarin de
student onderwijs volgt aan de opleidingsorganisatie.

T

In artikel 7.42, derde lid, wordt na ‘artikel 7.42a’ ingevoegd ‘,
artikel 7.42b’.

U

Na artikel 7.42a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.42b. Beëindiging inschrijving bij opleiding tot piloot of
luchtverkeersleider

1. Van de student die een bacheloropleiding of afstudeerrichting als
bedoeld in artikel 7.3h volgt en van wie gedurende de opleiding of
afstudeerrichting blijkt dat hij niet langer voldoet aan de eisen van
medische geschiktheid voor het beroep van piloot of luchtverkeersleider,
beëindigt het instellingsbestuur de inschrijving voor de desbetreffende
opleiding of beslist het instellingsbestuur dat de student de
desbetreffende afstudeerrichting niet meer kan volgen.

2. Artikel 7.42, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing. 

V

Na artikel 7.49 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7.49a. Vergoeding voor premasters

1. Het instellingsbestuur kan voor het aanbieden van een premaster een
vergoeding vragen.

2. Een student die gebruik maakt van een premaster, terwijl hij een
opleiding volgt waarvoor hij wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel
7.45, eerste lid, of collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste
lid, verschuldigd is, wordt vrijgesteld van het betalen van een
vergoeding voor de premaster.

3. Een student die gebruik maakt van een premaster en, in afwijking van
artikel 7.32, derde lid, alleen met dat oogmerk is ingeschreven voor een
opleiding, betaalt gedurende de periode van de premaster in plaats van
collegegeld een vergoeding voor de premaster.

Artikel 7.49b. Hoogte van de vergoeding voor premasters

1. Artikel 7.4, eerste en tweede lid, is op de berekening van de
studielast van een premaster van overeenkomstige toepassing.

2. De vergoeding voor een premaster met een studielast van 60
studiepunten of meer bedraagt maximaal het volledige wettelijk
collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval van
doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit, maximaal
het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid. 

3. In afwijking van het tweede lid, bedraagt de vergoeding voor
studenten die niet tot Ă©Ă©n van de groepen van personen, bedoeld in
artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 behoren, noch de
Surinaamse nationaliteit bezitten, voor een premaster met een studielast
van 60 studiepunten of meer minimaal de hoogte van het volledige
wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval
van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit,
minimaal het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid.

4. De vergoeding voor een premaster van minder dan 60 studiepunten
bedraagt maximaal een proportioneel deel van het wettelijk collegegeld,
bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval van doorstroming naar
een masteropleiding bij de Open Universiteit, maximaal een proportioneel
deel van het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid.

5. In afwijking van het vierde lid, bedraagt de vergoeding voor
studenten die niet tot Ă©Ă©n van de groepen van personen, bedoeld in
artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 behoren, noch de
Surinaamse nationaliteit bezitten, voor een premaster met een studielast
van minder dan 60 studiepunten minimaal een proportioneel deel van het
volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid,
of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open
Universiteit, minimaal het proportionele deel van het collegegeld OU,
bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid.

6. Artikel 7.47 is van overeenkomstige toepassing op het voldoen van de
vergoeding voor een premaster.

W

Artikel 7.49b (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘minimaal de hoogte van het volledige
wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval
van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit,
minimaal het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid.’
vervangen door ‘ten minste een bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur vastgesteld minimumbedrag, of, in geval van doorstroming naar
een masteropleiding bij de Open Universiteit, ten minste een zestigste
deel van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld
minimumbedrag, vermenigvuldigd met het aantal studiepunten dat een
onderwijseenheid groot is. De minimumbedragen kunnen per groep van
opleidingen kan verschillen.’.

2. In het vijfde lid wordt ‘minimaal een proportioneel deel van het
volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid,
of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open
Universiteit, minimaal het proportionele deel van het collegegeld OU,
bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid.’ vervangen door ‘ten minste
een proportioneel deel van het bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur vastgestelde minimumbedrag, bedoeld in derde lid.’.

X

Artikel 7.50 komt als volgt te luiden:

Artikel 7.50. Andere bijdragen

1. Bij ministeriele regeling kan worden bepaald dat het
instellingsbestuur een andere bijdrage dan bedoeld in de artikelen 7.43
tot en met 7.49b bij een aspirant-student of student in rekening kan
brengen voor kosten die:

a. verband houden met de inschrijving;

b. voortvloeien uit de bijzondere aard van de opleiding; 

c. verband houden met de inschrijving voor een tentamen na de reguliere
inschrijfperiode van dit tentamen, bedoeld in artikel 7.13, tweede lid,
onder j; of

d. direct verband houden met het verstrekken van een vervangend
getuigschrift of een vervangende verklaring als bedoeld in artikel
7.11a, eerste lid.

2. Bij ministeriele regeling wordt vastgesteld op welke kostensoorten
het eerste lid betrekking heeft en kan worden vastgesteld welk bedrag
ten hoogste in rekening kan worden gebracht en voor welke kostensoorten
het instellingsbestuur een kosteloos alternatief biedt.

3. Het instellingsbestuur treft voorzieningen voor de financiële
ondersteuning van degenen die niet tot Ă©Ă©n van de groepen van
personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000
behoort, noch de Surinaamse nationaliteit bezit, en voor wie de
bijdrage, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a tot en met b,
een onoverkomelijke belemmering vormt.

4. Indien het instellingsbestuur een bijdrage, als bedoeld in het eerste
lid, in rekening brengt stelt hij regels vast over de bijdrage en over
de financiële ondersteuning, bedoeld in het derde lid.

Y

Artikel 7.51a komt als volgt te luiden:

Artikel 7.51a. Financiële ondersteuning in verband met een grotere
studielast

1. Het instellingsbestuur treft voorzieningen voor de financiële
ondersteuning van een student die aan de desbetreffende instelling is
ingeschreven voor een opleiding waarvoor het instellingsbestuur een
grotere studielast heeft vastgesteld op grond van artikel 7.5d,
onderdeel a.

2. De duur van de financiële ondersteuning bedraagt de periode die
overeenstemt met de studielast die uitgaat boven het toepasselijke
aantal studiepunten, bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, onderdelen b en
d.

Z

Artikel 7.53a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘besluiten’ vervangen door ‘besluiten
dat’ en wordt ‘het volgende studiejaar’ vervangen door ‘in het
studiejaar, volgend op het studiejaar waarin deze capaciteitsfixus is
vastgesteld,’.

2. In het vierde lid wordt ‘het volgende studiejaar’ vervangen door
‘in het studiejaar, volgend op het studiejaar waarin deze
capaciteitsfixus is vastgesteld,’.

3. In het vijfde lid wordt de zinsnede ‘treedt twee studiejaren na het
studiejaar waarin de vaststelling is geschiedt in werking,’ geschrapt.

4. Het negende lid vervalt.

AA

In artikel 7.53f wordt ‘capaciteitsfixus’ telkens vervangen door
‘noodcapaciteitsfixus’.

BB

Artikel 7.57i vervalt.

BBa

In artikel 7.61, eerste lid, onder d, wordt “7.25, vijfde lid”
vervangen door “7.25, zesde lid”. 

BBb

	

In artikel 9.33, wordt na het derde lid een nieuw lid ingevoegd,
luidende:

4. Het college van bestuur behoeft de voorafgaande instemming van het
deel van de universiteitsraad dat uit en door de studenten is gekozen,
voor elk door het college van bestuur te nemen besluit met betrekking
tot de regels die het instellingsbestuur vaststelt met betrekking tot de
vergoeding, bedoeld in artikel 7.50, eerste lid, onder c.

BBc

	

In artikel 10.20 wordt na het vierde lid een nieuw lid ingevoegd,
luidende:

5. Het college van bestuur behoeft de voorafgaande instemming van het
deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de studenten is
gekozen, voor elk door het college van bestuur te nemen besluit met
betrekking tot de regels die het instellingsbestuur vaststelt met
betrekking tot de vergoeding, bedoeld in artikel 7.50, eerste lid, onder
c.

CC

In artikel 10.20a, tweede lid, onderdeel d, wordt ‘en voorzover het de
selectieprocedure betreft artikel 7.30b, tweede lid’ vervangen door
‘en voor zover het de selectieprocedure betreft artikel 7.30b, tweede
lid, en artikel 7.3i’. 

DD

Artikel 11.2, zesde lid, komt te luiden:

6. Een lid van het college van bestuur kan niet tevens zijn:

a. lid van de raad van toezicht van de Open Universiteit,

b. decaan van een faculteit of lid van het bestuur daarvan, tenzij de
Open Universiteit slechts een faculteit zou omvatten,

c. lid van het bestuur van een opleiding, indien dat bestuur is
ingesteld, of

d. lid van de raad van toezicht of van het college van bestuur van een
andere universiteit.

EE

Na artikel 18.94 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18.95. Overgangsbepaling instellingscollegegeld

1. Op een student als bedoeld in artikel 7.46, vierde lid, die een
opleiding, waarvoor hij stond ingeschreven in het studiejaar waarin
artikel V van de Wet taal en toegankelijkheid in werking trad en
waarvoor hij instellingscollegegeld was verschuldigd, onafgebroken
voortzet, blijft artikel 7.46, zoals dit luidde onmiddellijk voor
inwerkingtreding van artikel V van de Wet taal en toegankelijkheid, van
toepassing.

2. Op een student als bedoeld in artikel 7.46a, vierde lid, die in het
studiejaar waarin artikel V van de Wet taal en toegankelijkheid in
werking trad, stond ingeschreven voor een of meer onderwijseenheden van
een opleiding waarvoor hij instellingscollegegeld was verschuldigd, en
die ook na dit studiejaar onderwijseenheden van deze opleiding volgt,
blijft artikel 7.45b zoals dit luidde onmiddellijk voorafgaand aan de
inwerkingtreding van artikel V van de Wet taal en toegankelijkheid van
toepassing, mits dit onderwijs wordt gevolgd in aaneengesloten
studiejaren.

FF

Vóór hoofdstuk 19 wordt een nieuwe titel ingevoegd, luidende:

TITEL 19. VARIAWET HOGER ONDERWIJS

Artikel 18.96. Overgangsbepaling instellingscollegegeld premaster

1. Op een student die, voor het studiejaar waarin artikel I, onderdeel
BB, van de Wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op
het onderwijstoezicht in verband met een verbeterde regeling voor
diverse onderwerpen op het terrein van het hoger onderwijs en de
studiefinanciering (Variawet hoger onderwijs) (Stb. 20.., ..) in werking
trad, een vergoeding was verschuldigd voor ondersteuning als bedoeld in
artikel 7.57i, zoals dit artikel luidde onmiddellijk voor
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel BB, van voornoemde wet, en
onafgebroken gebruik blijft maken van deze ondersteuning, blijft artikel
7.57i zoals dit luidde onmiddellijk voor inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel BB, van voornoemde wet, van toepassing.

2. Op een student die, voor het studiejaar waarin artikel I, onderdeel
W, van de Wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op
het onderwijstoezicht in verband met een verbeterde regeling voor
diverse onderwerpen op het terrein van het hoger onderwijs en de
studiefinanciering (Variawet hoger onderwijs) (Stb. 20.., ..) in werking
trad, een vergoeding was verschuldigd voor ondersteuning als bedoeld in
artikel 7.49b, derde of vijfde lid, zoals deze leden luidde onmiddellijk
voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel W, van voornoemde wet, en
onafgebroken gebruik blijft maken van deze ondersteuning, blijft artikel
7.49b, derde of vijfde lid, zoals deze leden luidden onmiddellijk voor
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel W, van voornoemde wet, van
toepassing.

ARTIKEL II WIJZIGING VAN DE WET STUDIEFINANCIERING 2000

De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.3a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste wordt ‘de leeftijd van 55 jaren’ vervangen door
‘de maximumleeftijd’.

3. In het derde lid wordt de ‘de leeftijd van 55 jaren’ vervangen
door ’respectievelijk de maximumleeftijd of de leeftijd van 55
jaren’.

3. Na het derde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

4. De maximumleeftijd bedraagt 56 jaar.

5. De maximumleeftijd wordt telkens verhoogd met een volledig jaar met
ingang van het studiejaar dat aanvangt in hetzelfde jaar als waarin de
pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene
ouderdomswet, cumulatief met een volledig jaar is verhoogd. 

6. De verhoogde maximumleeftijd wordt bekendgemaakt door plaatsing in de
Staatscourant en vervangt de maximumleeftijd, bedoeld in het vierde lid.

B

Artikel 2.3a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘de leeftijd van 55 jaren’ vervangen door
‘de maximumleeftijd’.

2. In het derde lid wordt ’respectievelijk de maximumleeftijd of de
leeftijd van 55 jaren’ vervangen door ‘de maximumleeftijd’.

C

In artikel 3.16c, tweede lid, vervallen de onderdelen a en b en worden
drie nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

a. artikel 7.5, eerste lid, onderdelen a tot en met d;

b. artikel 7.5a van de WHW;

c. artikel 7.5b, eerste lid, van de WHW; of

d. artikel 7.5c van de WHW.

D

Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. eenmalig het aantal maanden dat het resultaat is van het aantal
studiepunten, genoemd in de artikelen 7.5, eerste lid, onderdeel d,
7.5b, eerste lid en 7.5c, tweede en vierde lid van de WHW, gedeeld door
vijf, indien een student is ingeschreven aan een in de betreffende
artikelleden genoemde masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘artikel 7.4a, derde tot en
met zevende lid, van de WHW,’ vervangen door ‘de artikelen 7.5a en
7.5c, tweede tot en met vijfde lid, van de WHW’ en wordt
‘opleiding’ vervangen door ‘opleiding in het wetenschappelijk
onderwijs’.

E

Artikel 5.2c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. met goed gevolg het afsluitende examen van een masteropleiding in het
wetenschappelijk onderwijs is afgelegd en daarna een masteropleiding als
bedoeld in artikel 7.5a, aanhef en onderdeel a, of 7.5c, vijfde lid, van
de WHW wordt gevolgd waarvan niet eerder het afsluitende examen met goed
gevolg is afgelegd; of

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘artikel 7.4a, derde lid, van
de WHW’ vervangen door ‘artikel 7.5a, aanhef en onderdeel a, of
7.5c, vijfde lid, van de WHW’.

3. In het derde lid, onderdeel b, wordt ‘7.4b, vijfde lid, van de
WHW’ vervangen door ‘7.5b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de
WHW’.

F

In artikel 5.7, derde lid, wordt na ‘hbo-bacheloropleiding’
ingevoegd ‘, hbo-masteropleiding’.

G

In artikel 12.14, eerste en vijfde lid, wordt ‘artikel 7.4a, vijfde
lid, van de WHW’ vervangen door ‘artikel 7.5c, derde lid, van de
WHW’.

ARTIKEL III WIJZIGING VAN DE WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT

Na hoofdstuk 3d wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 3E. OVERIG TOEZICHT 

Artikel 15o. Taken en bevoegdheden bij het toezicht

De inspectie houdt toezicht op de naleving van bij of krachtens een
onderwijswet gegeven voorschriften die zich uitsluitend of mede richten
tot natuurlijke personen of rechtspersonen die geen instelling zijn en
waarvan overtreding kan leiden tot een bestuurlijke boete.

ARTIKEL IV SAMENLOOPBEPALING

Indien het bij koninklijke boodschap van 9 september 2019 ingediende
voorstel van Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en
de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het stellen van
voorschriften ten behoeve van de toegankelijkheid van het hoger
onderwijs en met betrekking tot taal in het hoger en middelbaar
beroepsonderwijs (Wet taal en toegankelijkheid) (35 282) tot wet is of
wordt verheven en:

a. artikel I, onderdeel A, van die wet later in werking treedt of is
getreden dan artikel I, onderdeel A, van deze wet, wordt in artikel I,
onderdeel A, van die wet de zinsnede ‘Aan artikel 1.1 worden onder
vervanging van de punt aan het slot van onderdeel cc door een puntkomma,
drie nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende:’ vervangen door de
zinsnede ‘Onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot
van artikel 1.1, worden drie onderdelen toegevoegd [waarvan de lettering
aansluit op het laatste onderdeel van dit artikel], luidende:’ en
worden de aanduidingen ‘dd.’, ‘ee.’ en ‘ff.’ vervangen door
respectievelijk ‘#1.’, ‘#2.’ en ‘#3.’; 

b. artikel I, onderdeel Z, van die wet later in werking treedt dan
artikel I, onderdeel X, van deze wet, vervallen onderdelen C en Z van
die wet.

ARTIKEL V INWERKINGTREDING

1. Deze wet treedt, met uitzondering van artikel II, onderdelen A en B,
in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor
de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden
vastgesteld. 

2. Artikel II, onderdeel A, treedt in werking met ingang van de dag na
de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst
en werkt terug tot en met 1 augustus 2020.

3. Artikel II, onderdeel B, treedt in werking met ingang van de dag na
de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst
en werkt terug tot en met 1 september 2020.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

 

 

 PAGE    

 PAGE   15