[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen (Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2021)

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2021

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2021D07181, datum: 2021-02-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35570-XVI-185).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35570 XVI-185 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2021.

Onderdeel van zaak 2021Z03245:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

35 570 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2021

Nr. 185 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 februari 2021

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van 10 december 2020 over het ontwerpbesluit houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen (Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2021) (Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 176).

De vragen en opmerkingen zijn op 18 januari 2021 aan de Minister voor Medische Zorg voorgelegd. Bij brief van 16 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Lodders

Adjunct-griffier van de commissie,
Heller

Inhoudsopgave

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
II. Reactie van de Minister 4

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2021. Zij hebben hierbij nog enkele vragen.

Kan de Minister aangeven of er bij de vaststelling van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2021 overleg is geweest met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), gezien de invloed van het besluit op het bewegingsonderwijs en/of lichamelijke opvoeding?

De Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) stelt een aanpassing voor van artikel 1 en artikel 3 uit de algemene bepalingen. De NEN vraagt of de Minister bereid is de omissie in de procedure te herstellen en in artikel 3 van de algemene bepalingen op te nemen dat het besluit niet van toepassing is op sporttoestellen en toestellen voor het bewegingsonderwijs en/of lichamelijke opvoeding, bewegingstherapie, et cetera. Ook vraagt de NEN of de Minister bereid is om samen met het werkveld en in nauw overleg met de Minister van OCW tevens de tekst in artikel 1 hierop aan te passen, waarbij de memorie van toelichting nog extra uitleg kan geven op de uitzonderingen voor alle vormen van onderwijs (en therapieachtige vormen in het regulier en het speciaal onderwijs). Hoe apprecieert de Minister dit voorstel?

Verschillende brancheorganisaties zijn van mening dat de tijdelijke toestellen, zoals opblaasbare speeltoestellen en trampolineaccommodaties, qua beheer, installatie, toezicht en verantwoordelijkheid/aansprakelijkheid veel meer overeenkomsten hebben met attracties dan met speeltoestellen die een vaste en/of permanente plaatsing hebben. Hierdoor zouden voor de reguliere speeltoestellen extra administratieve lasten ontstaan, zoals het toevoegen van unieke toestelnummers en in het kader van de geldigheidsduur van certificaten. Hoe beoordeelt de Minister deze uitspraak van brancheorganisaties?

Nederland kent verschillende keuringsinstanties die keuringen van speeltoestellen verrichten. Er zijn in Nederland een vijftal aangewezen keuringsinstanties, drie daarvan zijn gevestigd in Nederland, één in België en één in het Verenigd Koninkrijk. Met de invoering van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2021 komt de status van «juridisch gelijkwaardige certificaten» te vervallen. Kan de Minister aangeven wat dit betekent voor certificaten die afgegeven zijn door keuringsinstanties die niet aangewezen zijn door Nederland, maar die wel keuringen verrichten? Kan de Minister tevens aangeven of dit besluit een extra handelsbelemmering en/of ongelijk Europees speelveld vormt en administratieve lasten kan opleveren voor de leveranciers en producenten van speeltoestellen?

Baskets, tafeltennistafels en doeltjes op de openbare sportvelden in de gemeentelijke wijken of op recreatieparken zijn onder het huidige Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen geen speeltoestellen. Hetzelfde geldt voor sporttoestellen die reeds een eigen Europese norm hebben (Parcours/Freerunning, Calisthenics, Fitness, multifunctionele sportvelden). Deze hebben al een eigen EN-normering. Met de definitie van sporttoestellen in het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2021 worden dit «speeltoestellen» en dienen deze sporttoestellen volgens de EN-speelnorm (EN1176) te worden gecertificeerd. Kan de Minister aangeven of sporttoestellen zoals hierboven aangegeven onder een EN1176 speelnorm kunnen worden gecertificeerd? Zo nee, hoe wordt dubbele certificeringslast hier voorkomen?

Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat per ministeriële regeling nadere regels of bepalingen kunnen worden gesteld aan attractie- en speeltoestellen, bijvoorbeeld omtrent certificering en unieke nummering. Erkent de Minister dat dit bij leveranciers en hun klanten veel onzekerheid kan opleveren? Hoe kan tegemoet gekomen worden aan deze onzekerheden?

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen (Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2021).

Genoemde leden vinden het een goed plan een aantal speeltoestellen die zonder toezicht worden gebruikt extra te beveiligen. Deze leden horen echter dat sporttoestellen die met toezicht gebruikt moeten worden, zoals in gymzalen of sporthallen, niet uitgezonderd worden van de regeling. Dit zou het werk van bijvoorbeeld gekwalificeerde vakleerkrachten bewegingsonderwijs moeilijker maken. Kan nader toegelicht worden waarom hiervoor is gekozen? Genoemde leden vragen of de Minister bereid is de omissie in de procedure te herstellen en in artikel 3 van de algemene bepalingen op te nemen dat het besluit niet van toepassing is op sporttoestellen en toestellen voor het bewegingsonderwijs/lichamelijke opvoeding en bewegingstherapie. Ook vragen deze leden of de Minister bereid is om samen met het werkveld en in nauw overleg met de Minister van OCW tevens de tekst in artikel 1 hierop aan te passen, waarbij de memorie van toelichting nog extra uitleg kan geven op de uitzonderingen voor alle vormen van onderwijs (en therapieachtige vormen in het regulier en het speciaal onderwijs).

De leden van de SP-fractie hebben verder nog een aantal vragen. Zo hebben genoemde leden gehoord dat op 15 oktober een rondetafelgesprek heeft plaatsgevonden tussen ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de leden van de normcommissie Sport, speeltoestellen en recreatieve voorzieningen van de NEN)1. Tijdens dit gesprek zijn door leden van marktpartijen een aantal zorgen geuit over de herziening van het Warenwetbesluit Attractie- en Speeltoestellen (WAS).

De leden van de SP-fractie hebben begrepen dat beloofd is dat de door de genoemde normcommissie geuite zorgen door het Ministerie van VWS zijn meegenomen, alsmede dat beloofd is de normcommissie uit te nodigen voor commentaar in de daartoe opgestelde termijn. Genoemde leden hebben echter gehoord dat ondanks een mondelinge toezegging van ambtenaren van het Ministerie van VWS om de normcommissie te consulteren, het ministerie de normcommissie pas na het verstrijken van de termijn van het voorstel van de herziene WAS om commentaar heeft verzocht. Ook zijn geuite zorgen van de normcommissie niet meegenomen in de WAS. Dit leidt tot een onzorgvuldige procedure. Kan de Minister uitleggen hoe dit is gelopen en toelichten of de procedure alsnog zorgvuldig zal worden afgerond?

De leden van de SP-fractie hebben vernomen dat de leden van de genoemde normcommissie zeer ontevreden zijn over de herziening van de WAS. Wat kan de Minister doen om hun zorgen weg te nemen?

II. Reactie van de Minister

De leden van de VVD vragen zich af of er bij de vaststelling van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2021 (hierna: WAS 2021) overleg is geweest met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), gezien de invloed van het besluit op het bewegingsonderwijs en/of lichamelijke opvoeding.

Er is overleg geweest met het Ministerie van OCW.

Via de leden van de VVD vraagt de Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) of ik bereid ben in artikel 3 van de algemene bepalingen op te nemen dat het besluit niet van toepassing is op sporttoestellen en toestellen voor het bewegingsonderwijs en/of lichamelijke opvoeding, bewegingstherapie, et cetera. Bovendien vraagt de NEN of ik bereid ben om samen met het werkveld en in nauw overleg met de Minister van OCW tevens de tekst in artikel 1 aan te passen.

Ik van mening dat de definitie van sporttoestel, zoals het in het ontwerpbesluit is opgenomen dat aan de ministerraad is voorgelegd, en waarmee is ingestemd, de lading al voldoende dekt. Toestellen voor bewegingsonderwijs, lichamelijke opvoeding en bewegingstherapie kunnen op grond van artikel 1 bij ministeriële regeling immers worden aangewezen als sporttoestellen.

Uit artikel 3 WAS 2021 volgt dat het besluit niet van toepassing is op sporttoestellen. Dit artikel behoeft derhalve geen wijziging.

Desalniettemin heb ik begrip voor de wens om een en ander tot uitdrukking te laten komen in de wettekst. Daarom ben ik bereid om in samenwerking met de NEN opnieuw te kijken naar de terminologie die wordt gebruikt in de definitie van sporttoestel en de bijbehorende toelichting.

Leden van de VVD-fractie wijzen er op dat verschillende brancheorganisaties van mening zijn dat de tijdelijke toestellen, zoals opblaasbare speeltoestellen en trampolineaccommodaties, qua beheer, installatie, toezicht en verantwoordelijkheid/aansprakelijkheid veel meer overeenkomsten hebben met attracties dan met speeltoestellen die een vaste en/of permanente plaatsing hebben. Hierdoor zouden voor de reguliere speeltoestellen extra administratieve lasten ontstaan, zoals het toevoegen van unieke toestelnummers en in het kader van de geldigheidsduur van certificaten.

Het klopt dat in het WAS 2021 de mogelijkheid is opgenomen om bij ministeriële regeling te kunnen bepalen welke van een uniek nummer worden voorzien en regels te stellen op het gebied van herkeuring van bepaalde speeltoestellen, ook wel periodiciteit van keuren genoemd. Op dit moment zijn er plannen om deze twee mogelijkheden (unieke nummers en periodiciteit van herkeuren) alleen in te richten voor opblaasbare speeltoestellen. Zowel de invoering van de unieke nummers als periodiciteit van herkeuring wordt nog in samenwerking met de betreffende veldpartijen nader uitgewerkt. Op dit moment is in het WAS 2021 alleen de mogelijkheid gecreëerd om het in te kúnnen vullen bij ministeriële regeling.

Leden van de VVD-fractie geven aan dat Nederland verschillende keuringsinstanties kent die keuringen van speeltoestellen verrichten. Er zijn in Nederland een vijftal aangewezen keuringsinstanties, drie daarvan zijn gevestigd in Nederland, één in België en één in het Verenigd Koninkrijk. Met de invoering van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2021 komt de status van «juridisch gelijkwaardige certificaten» te vervallen. De VVD leden vragen zich af wat dit betekent voor certificaten die afgegeven zijn door keuringsinstanties die niet aangewezen zijn door Nederland, maar die wel keuringen verrichten.

Het WAS 21 kent de verplichting dat een certificaat van goedkeuring beschikbaar moet zijn bij een attractie- of speeltoestel. Daaruit blijkt dat aan de eisen van het besluit wordt voldaan. Dit certificaat moet zijn afgegeven door een aangewezen instelling. Er zijn thans twee manieren om een geldig certificaat van goedkeuring te verkrijgen. De eerste manier is via een instelling, die op verzoek door de Minister van VWS is aangewezen. Het besluit bevat de eisen op grond waarvan deze aangewezen instelling certificaten mag verlenen. Daarnaast bestaat op grond van artikel 19d WAS de mogelijkheid om een certificaat uit een ander land te laten gelijkstellen. Voordat een dergelijk certificaat in Nederland kan worden gebruikt voor een attractie- of speeltoestel dient vast te staan dat het certificaat is afgegeven door een instelling, die voldoet aan de voorwaarden voor aanwijzing van een instelling op grond van het WAS en vervolgens dat het afgegeven certificaat een beschermingsniveau biedt dat gelijkwaardig is aan een afgegeven certificaat volgens de eisen van het besluit.

Inmiddels is voor de gehele Europese Unie Verordening (EU) 2019/515 (hierna: Verordening wederzijdse erkenning) van toepassing waarin het principe van wederzijdse erkenning is vastgelegd. Vanwege dit principe is een bepaling in het WAS 2021 met betrekking tot gelijkgestelde certificaten niet nodig. De Verordening wederzijdse erkenning staat toe dat als specifieke nationale veiligheidseisen nodig zijn, die mogen worden gesteld. Dit betekent dat attractie- en speeltoestellen uit andere lidstaten van de Europese Unie, die voorzien zijn van een certificaat van een niet krachtens het WAS 2021 aangewezen instelling, gekeurd moeten worden overeenkomstig het WAS 2021. Daarbij geldt dat niet de gehele keuring opnieuw wordt gedaan, maar dat rekening gehouden moet worden met de reeds gedane testen en onderzoek afgegeven door instellingen die geaccrediteerd zijn.

Certificaten, die zijn afgegeven voordat het WAS 2021 in werking treedt, behouden hun geldigheid voor de duur waarvoor zij zijn afgegeven. Na de inwerkingtreding van het besluit geldt voor alle attractie- en speeltoestellen dat een certificaat van goedkeuring moet worden afgegeven door een krachtens het WAS 2021 aangewezen instelling.

Leden van de VVD vragen of dit besluit een extra handelsbelemmering en/of ongelijk Europees speelveld vormt en administratieve lasten kan opleveren voor de leveranciers en producenten van speeltoestellen.

Dit besluit levert ten opzichte van het huidige WAS geen extra handelsbelemmering op. Bovendien zouden eventuele handelsbelemmeringen gerechtvaardigd zijn met het oog op de bescherming van de volksgezondheid en het leven van personen. De administratieve lasten vanuit de overheid voor het verkrijgen van een rechtsgeldig certificaat veranderen niet. Wel kan er verschil zijn in wat het kost om een certificaat te verkrijgen. Hierin heeft de aanvrager zelf de keuze, zodat dit feit op zich geen extra handelsbelemmering of ongelijk speelveld oplevert.

Tot slot is het zo dat het een instelling, die momenteel niet krachtens het WAS is aangewezen, vrij staat om alsnog aangewezen te worden en het WAS 2021 ook in dat opzicht geen ongelijk speelveld oplevert.

Leden van de VVD geven aan dat baskets, tafeltennistafels en doeltjes op de openbare sportvelden in de gemeentelijke wijken of op recreatieparken onder het huidige Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen geen speeltoestellen zijn. Hetzelfde geldt voor sporttoestellen die reeds een eigen Europese EN-normering hebben, zoals Parcours/Freerunning, Calisthenics, Fitness, multifunctionele sportvelden. De leden van de VVD vragen zich af hoe dubbele certificering wordt voorkomen.

Genoemde toestellen worden aangemerkt als sporttoestellen onder het WAS 2021 en vervolgens worden sporttoestellen in artikel 3 uitgesloten van het WAS 2021. Hiermee wordt dubbele certificering voorkomen.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor de vele artikelen in de AMvB waarbij de Minister nadere regels kan stellen. Dit levert bij leveranciers en hun klanten onzekerheid op omdat geen duidelijkheid wordt gegeven over óf en zo ja, hoe de nadere regels worden ingevuld.

Op dit moment zijn er plannen om twee mogelijkheden (unieke nummers en periodiciteit van herkeuren) in te vullen voor opblaasbare speeltoestellen. Zowel de invoering van de unieke nummers als periodiciteit van herkeuring wordt nog met de betreffende veldpartijen uitgewerkt.

In aanvulling op voornoemde wil ik ook wijzen op de artikelsgewijze toelichting bij artikel 7 van het ontwerpbesluit. Daarin staat dat het uitgangspunt is dat speeltoestellen niet van een uniek nummer hoeven te worden voorzien, maar dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald voor welke speeltoestellen deze verplichting wél geldt. In de ministeriële regeling zal in ieder geval worden opgenomen dat deze verplichting geldt voor opblaasbare speeltoestellen.

Daarnaast kunnen ook eisen worden gesteld aan beheerders, verhuurders en huurders van niet permanent geïnstalleerd opblaasbare speeltoestellen. Door VeiligheidNL wordt een communicatieplan uitgewerkt, gericht op verhuurders en huurders van opblaasbare speeltoestellen. In het communicatieplan met bijbehorende instructievideo’s en -folders wordt uitgelegd op welke wijze aan de verplichtingen uit het WAS 2021 kan worden voldaan.

Deze nadere regels worden te zijner tijd ter consultatie aan veldpartijen voorgelegd via het regulier overleg Warenwet en een internetconsultatie.

De leden van de SP-fractie hebben gehoord dat sporttoestellen die met toezicht gebruikt moeten worden, zoals in gymzalen of sporthallen, niet uitgezonderd worden van de regeling.

Onder het nieuwe WAS 2021 zijn sporttoestellen uitgezonderd van het besluit. In het WAS 2021 is de mogelijkheid gecreëerd om (indien nodig) toestellen voor het bewegingsonderwijs uit te sluiten van het WAS 2021. Deze mogelijkheid wordt gecreëerd door middel van de definitie van sporttoestel in artikel 1 en artikel 3. In artikel 3 WAS 2021 is bepaald dat het besluit niet van toepassing is op sporttoestellen. Toestellen voor bewegingsonderwijs kunnen op grond van artikel 1 bij ministeriële regeling worden aangewezen als sporttoestellen.

Voorts vragen de leden van de SP of ik bereid ben de omissie in de procedure te herstellen en in artikel 3 van de algemene bepalingen op te nemen dat het besluit niet van toepassing is op sporttoestellen en toestellen voor het bewegingsonderwijs/lichamelijke opvoeding en bewegingstherapie. Daarnaast wordt gevraagd of ik bereid ben om samen met het werkveld en in nauw overleg met de Minister van OCW tevens de tekst in artikel 1 hierop aan te passen, waarbij de memorie van toelichting nog extra uitleg kan worden geven op de uitzonderingen voor alle vormen van onderwijs (en therapieachtige vormen in het regulier en het speciaal onderwijs).

Ik ben bereid om de definitie van sporttoestel (in artikel 1 van het ontwerpbesluit) in overleg met het werkveld en het Ministerie van OCW aan te passen, zodat toestellen voor het bewegingsonderwijs, lichamelijk opvoeding en bewegingstherapie expliciet van het WAS 2021 worden uitgesloten.

De leden van de SP-fractie hebben nog een aantal vragen die ingaan op het consultatieproces.

Helaas is in het proces van afstemming de mondelinge toezegging om de normcommissie te consulteren niet nagekomen. Daar is excuses voor aangeboden en inmiddels wordt er constructief gesproken over een aanscherping van de definitie van sporttoestel in het WAS 2021. Zo wordt in samenwerking met de voorzitter van de NEN-commissie opnieuw gekeken naar de terminologie die wordt gebruikt in deze definitie en de bijbehorende toelichting om te komen tot een voor de sector wenselijke aanscherping.

Tot slot wijzen leden van de SP erop dat ze te horen hebben gekregen dat leden van de van de normcommissie Sport, speeltoestellen en recreatieve voorzieningen van de NEN ontevreden zijn over de herziening van het WAS.

Het veilig kunnen spelen door kinderen en het veilig recreëren door volwassenen is een groot goed. Er heeft zich een aantal ernstige incidenten voorgedaan met attractie- en speeltoestellen en het aantal meldingen bij de NVWA van onveilige situaties is sterk gestegen. Daarom wordt het beleid en toezicht rond attractie- en speeltoestellen samenhangend versterkt. Ik heb gesprekken gevoerd met de sector, de aangewezen keuringsinstellingen, een tweetal onderzoeken uit laten voeren en interne analyses van de NVWA benut. Het spijt me te lezen dat de normcommissie van de NEN ontevreden is over de herziening van het WAS. Het WAS 2021 is naar behoren via twee kanalen formeel ter consultatie aangeboden. Via het regulier overleg Warenwet en via een internetconsultatie. Daarnaast vindt in het informele circuit al sinds mei 2020 overleg plaats met belanghebbenden over het WAS 2021.


  1. Brief aan Ministerie van VWS, t.a.v. Minister van Ark – NEN – 17-12-2020 – Kenmerk 330136022–01↩︎