[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35726, bijgewerkt t/m nr. 5 (NvW d.d. 17 februari 2021)

Wijziging van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties en de Wet op de Architectentitel in verband met aanvullende implementatie van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255) en Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2021D07307, datum: 2021-02-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2021Z02709:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 5 (NvW d.d. 17 februari 2021)



	35 726	Wijziging van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties
en de Wet op de Architectentitel in verband met aanvullende
implementatie van onder andere Richtlijn 2005/36/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van
beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255) en Richtlijn 2011/98/EU van het
Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één
enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor
onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het
grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk
pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een
lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat een correctie nodig is op de
implementatie van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van
beroepskwalificaties (PbEU 2005, L 255) en Richtlijn 2011/98/EU van het
Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één
enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor
onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het
grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk
pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een
lidstaat verblijven (PbEU 2011, L 343);

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. ALGEMENE WET ERKENNING EU-BEROEPSKWALIFICATIES

	De Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties wordt als volgt
gewijzigd:

A

	Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de begripsomschrijving van ‘gereglementeerd beroep’ wordt in
het eerste onderdeel ‘of uitoefening daarvan’ vervangen door ‘,
uitoefening daarvan, of een van de wijzen van uitoefening’.

2. Aan de begripsomschrijving van ‘migrerende beroepsbeoefenaar’
worden de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:

4°. onderdaan van een derde land die rechtmatig in Nederland verblijft
op grond van artikel 8, onderdeel a, b, c, of d, van de Vreemdelingenwet
2000, met uitzondering van de houder van een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van voornoemde wet
die is verleend onder een beperking verband houdend met arbeid als
zelfstandige, grensoverschrijdende dienstverlening of medische
behandeling; 

5°. onderdaan van een derde land die houder is van een door een andere
lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning, welke is
afgegeven ter uitvoering van  Richtlijn 2014/66/EU van het Europees
Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor
toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een
overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157);

6°. onderdaan van een derde land die houder is van een door een andere
lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning, welke is
afgegeven ter uitvoering van Richtlijn 2016/801 van het Europees
Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor
toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie,
stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten
of au-pairactiviteiten (PbEU 2016, L 132);

	3. De begripsbepaling van ‘Onze minister’ komt te luiden:

	Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat;

	4. De begripsbepaling van ‘Onze minister die het aangaat’ komt te
luiden:

	Onze Minister die het aangaat: Onze Minister onder wiens
beleidsverantwoordelijkheid de reglementering bij of krachtens wet van
de toegang tot of uitoefening van het desbetreffende gereglementeerde
beroep valt;

	5. In de begripsomschrijving van ‘proeve van bekwaamheid’ wordt
‘Onze minister die het aangaat’ vervangen door ‘Onze Minister die
het aangaat’.

B

	In de artikelen 2, eerste lid, 5, eerste lid, 6, eerste tot en met
derde lid, 8, 11, eerste, derde en zesde tot en met achtste lid, 12,
eerste tot en met derde lid, 13, eerste en tweede lid, 17, eerste lid,
18, 19, eerste, tweede en vierde lid, 22, aanhef, 23, eerste, derde en
vierde lid en vijfde lid, aanhef en onder c, 25, tweede en derde lid,
27, eerste en derde lid, 28, eerste tot en met vierde lid, 29, aanhef,
30, eerste lid, aanhef en derde lid, aanhef, 30a, tweede en derde lid,
30a1, tweede lid, onder c, 30c, 31, tweede lid, aanhef, 31a, eerste lid,
aanhef en derde, zesde en achtste lid, 31b, eerste lid, 31c, eerste,
tweede en vierde lid, 32, eerste en tweede lid, 32a, eerste tot en met
derde lid, 33, eerste tot en met vierde lid, 34, eerste, vijfde en zesde
lid, 34c, eerste lid, 35, aanhef, 36 en 54, vijfde lid, wordt ‘Onze
minister die het aangaat’ vervangen door ‘Onze Minister die het
aangaat’. 

C

 Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. een bewijs van de nationaliteit van de migrerende beroepsbeoefenaar,
alsmede

1°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 2°,
van toepassing is, een door Nederland afgegeven EU-verblijfsvergunning
voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn
2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003
betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde
landen (PbEU 2004, L 016), of een door een andere betrokken staat dan
Nederland afgegeven zodanige EU-verblijfsvergunning, of, 

2°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 3°,
van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger
van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel
waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam
verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III,
respectievelijk hoofdstuk IV van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende
het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de
lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU 2004, L
158, rectificatie 2004, L 229), of, 

3°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 4°,
van toepassing is, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 9,
eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of,

4°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 5°,
van toepassing is, een door een andere lidstaat van de Europese Unie
afgegeven verblijfsvergunning, welke is afgegeven ter uitvoering van
Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei
2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen
van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een
onderneming (PbEU 2014, L 157), of,

5°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 6°,
van toepassing is, een door een andere lidstaat van de Europese Unie
afgegeven verblijfsvergunning, welke is afgegeven ter uitvoering van
Richtlijn 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016
betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met
het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk,
scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten
(PbEU 2016, L 132);

2. Aan het slot van het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende:
Indien de migrerende beroepsbeoefenaar deze informatie niet kan
verstrekken, richt Onze Minister die het aangaat zich tot een
assistentiecentrum als bedoeld in artikel 57 ter van de Richtlijn, de
bevoegde autoriteit, of de relevante instelling van de betrokken staat
van oorsprong.

D

	Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13a. Uitwisseling van informatie inzake de documenten bij de
aanvraag

	1. Onze Minister die het aangaat verstrekt in geval van gegronde
twijfel aan een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan
Nederland op diens verzoek en indien het verzoek deugdelijk is
gemotiveerd, informatie over de echtheid van in Nederland afgegeven
opleidingstitels, en documenten, verklaringen en attesten als bedoeld in
de artikelen 14 tot met 16.

	2. Wanneer een in Nederland afgegeven opleidingstitel een opleiding
omvat die geheel of gedeeltelijk is gevolgd aan een instelling gevestigd
op het grondgebied van een andere staat dan Nederland, verstrekt Onze
Minister die het aangaat in geval van gegronde twijfel aan een bevoegde
autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland op diens verzoek
en indien het verzoek deugdelijk is gemotiveerd, informatie over of:

	a. de opleidingscyclus aan de instelling die de opleiding heeft
verzorgd officieel is gecertificeerd door de Nederlandse
onderwijsinstelling die de opleidingstitel heeft afgegeven;

	b. de opleidingstitel dezelfde is als de titel die zou zijn verleend
indien de opleiding in zijn geheel was gevolgd in Nederland; en

	c. of op Nederlands grondgebied aan de opleidingstitel dezelfde rechten
voor de toegang tot of uitoefening van een beroep zijn verbonden. 

	3. Onze Minister die het aangaat kan, mits deugdelijk gemotiveerd, in
geval van gegronde twijfel de bevoegde autoriteit van een andere
betrokken staat dan Nederland om bevestiging verzoeken van de echtheid
van de in die staat afgegeven opleidingstitels, en documenten,
verklaringen en attesten als bedoeld in de artikelen 14 tot met 16.

	4. Wanneer een door de betrokken staat van oorsprong verleende
opleidingstitel een opleiding omvat die geheel of gedeeltelijk is
gevolgd aan een instelling gevestigd op het grondgebied van een andere
staat dan de betrokken staat van oorsprong, kan Onze Minister die het
aangaat in geval van gegronde twijfel de bevoegde autoriteit van de
betrokken staat van oorsprong verzoeken na te gaan of:

	a. de opleidingscyclus aan de instelling die de opleiding heeft
verzorgd officieel is gecertificeerd door de onderwijsinstelling die
gevestigd is in de betrokken staat van oorsprong;

	b. de opleidingstitel dezelfde is als de titel die zou zijn verleend
indien de opleiding in zijn geheel was gevolgd in de betrokken staat van
oorsprong; en

	c. op het grondgebied van de betrokken staat van oorsprong aan de
opleidingstitel dezelfde rechten voor de toegang tot of uitoefening van
een beroep zijn verbonden. 

	5. De verstrekking, bedoeld in het eerste en tweede lid, alsmede het
verzoek, bedoeld in het derde en vierde lid, geschiedt via het IMI.

Da

Artikel 23, derde lid, onderdeel a, komt als volgt te luiden:

a. een bewijs van de nationaliteit van de dienstverrichter, alsmede

1°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar onder 2° van
toepassing is, een door Nederland afgegeven EU-verblijfsvergunning voor
langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2003/109/EG
van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de
status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU 2004, L
016), of een door een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven
zodanige EU-verblijfsvergunning, of,

2°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 3°,
van toepassing is, een verblijfskaart van een familielid van een burger
van de Unie of een duurzame verblijfskaart of een ander bewijsmiddel
waaruit blijkt dat de aanvrager het verblijfsrecht of het duurzaam
verblijfsrecht heeft verkregen als bedoeld in hoofdstuk III,
respectievelijk hoofdstuk IV van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende
het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de
lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU 2004, L
158, rectificatie 2004, L 229), of,

3°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 4°,
van toepassing is, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 9,
eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of,

4°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 5°,
van toepassing is, een door een andere lidstaat van de Europese Unie
afgegeven verblijfsvergunning, welke is afgegeven ter uitvoering van
Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei
2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen
van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een
onderneming (PbEU 2014, L 157), of,

5°. indien de definitie van migrerende beroepsbeoefenaar, onder 6°,
van toepassing is, een door een andere lidstaat van de Europese Unie
afgegeven verblijfsvergunning, welke is afgegeven ter uitvoering van
Richtlijn 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016
betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met
het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk,
scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten
(PbEU 2016, L 132);

E

	In artikel 27, eerste lid, wordt ‘op een door Onze minister bij
ministeriële regeling vastgestelde lijst‘ vervangen door ‘op een
door Onze Minister bij ministeriële regeling vastgestelde lijst’.

F

	In artikel 30a, eerste lid, wordt ‘Onze ministers die het aangaat’
vervangen door ‘Onze Ministers die het aangaat’.

G

	In de artikelen 34, vierde lid, 34a, tweede tot en met vierde lid, en
34b, eerste tot en met vierde lid, wordt ‘Onze minister van Veiligheid
en Justitie’ vervangen door ‘Onze Minister van Justitie en
Veiligheid’. 

H

	In artikel 34d wordt ‘Onze minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap’ vervangen door ‘Onze Minister’.

ARTIKEL II. WET OP DE ARCHITECTENTITEL

	Artikel 12e van de Wet op de architectentitel wordt als volgt
gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. De tweejarige beroepservaringperiode is gericht op het zich in de
praktijk bekwamen in de uitoefening van het beroep waarvoor met goed
gevolg een opleiding is gevolgd als bedoeld in artikel 9, eerste lid,
onderdeel a, b of c, 10, eerste lid, onderdeel a, b of c, 11, eerste
lid, onderdeel a, b of c, of 12, eerste lid, onderdeel a, b of c, onder
toezicht van een door het bureau erkende persoon of instantie. De in de
eerste volzin bedoelde persoon dient bij aanvang van het toezicht
blijkens de inschrijving in het register ten minste drie jaar
beroepsmatig werkzaam te zijn in datzelfde beroep.

	2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

	a. onderdeel f komt te luiden:

	f. het toezicht; 

	b. In onderdeel g wordt ‘de begeleider en de persoon die hij
begeleidt’ vervangen door ‘de toezichthoudende persoon of instantie
en de persoon die onder toezicht staat’.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

	Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

 

 

 PAGE    

 PAGE   3