Verslag van een schriftelijk overleg over Natuur (Kamerstuk 33576-199)
Natuurbeleid
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2021D08935, datum: 2021-03-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33576-224).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit GroenLinks-PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: F.C.G. Goorden, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 33576 -224 Natuurbeleid.
Onderdeel van zaak 2021Z04099:
- Indiener: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2021-03-31 14:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-04-14 14:00: Procedurevergadering commissie LNV (LET OP: aanvangstijd opnieuw gewijzigd) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2021-04-21 15:10: Tweeminutendebat Natuur (33576-224) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2021-05-12 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
33 576 Natuurbeleid
Nr. 224 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 maart 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 21 september 2020 over Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 199).
De vragen en opmerkingen zijn op 8 februari 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 3 maart 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie,
Goorden
Vragen en opmerkingen vanuit de fractie en reactie van de bewindspersonen
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken ten behoeve van het schriftelijk overleg Natuur 8 februari 2021 en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen. De leden van de CDA-hebben nog vragen over de ambities in het Programma versterken biodiversiteit. Deze leden lezen: «Een goede basiskwaliteit van de natuur gaat ervan uit dat als de condities voor algemene, (nog) niet bedreigde soorten verbeteren, daarmee ook een positief resultaat behaald wordt voor bedreigde soorten.» Kan de Minister aangeven waarom er geen onderzoek gedaan wordt naar wat de bedreigde soorten precies nodig hebben, in plaats van dat we de basiskwaliteiten op orde willen hebben in de hoop dat dat ervoor zorgt dat die bedreigde soorten terugkomen? Ook wordt er verwezen naar de publicatie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) met een reflectie op de implicaties van het beleidsstreefdoel om de ecologische voetdruk te halveren. De publicatie werd in november 2020 verwacht. Klopt het dat deze nog niet aan de Kamer is aangeboden? Zo ja, wat is daarvan de reden en wat is de huidige planning?
Voor basiskwaliteit natuur werkt een consortium van Naturalis, Radboud Universiteit, Wageningen University & Research en de Vogelbescherming op mijn verzoek en in samenwerking met de provincies aan een eerste uitwerking. Ik verwacht hiervan dit voorjaar de resultaten. Dit betreft vooral een antwoord op de vraag wat het begrip basiskwaliteit inhoudt en welke werking het kan hebben in gebieden en ook een eerste aanzet voor het beleidsinstrumentarium dat daarbij past. Het beleid om de basiskwaliteit van natuur te verbeteren is aanvullend op het beleid om (specifieke) soorten en habitats te beschermen conform de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Het onderzoek naar de basiskwaliteit natuur gaat niet ten koste van het onderzoek naar beschermde soorten.
Het klopt dat het PBL voornemens is een eerste reflectie uit te brengen over de implicaties van het beleidsstreefdoel om de ecologische voetafdruk te substantieel te verkleinen. Naar verwachting wordt de reflectie in maart 2021 gepubliceerd, waarna het aan uw Kamer zal worden aangeboden. De reden van het later uitbrengen is de interdepartementale consultatie, die meer tijd kost dan voorzien.
Ten aanzien van de Bossenstrategie lezen de leden van de CDA-fractie op pagina 10: «...is de inzet om administratieve lasten voor uitvoering van stikstofherstelmaatregelen zo veel mogelijk te beperken. Het Rijk zal de wet hierop aanpassen in 2021.» Het is deze leden niet helemaal duidelijk wat hier precies mee bedoeld wordt. Kan de Minister deze zin nader toelichten?
Deze passage gaat over het laten vervallen van de vrijstelling van de herplantplicht voor kap in natuurgebieden. Vooruitlopend op de hiervoor noodzakelijke wetswijziging hebben Rijk en provincies besloten om ook kap van bos ten behoeve Natura 2000-beheerplan (met terugwerkende kracht tot 2017) te gaan compenseren en hebben we hiervoor geld beschikbaar gesteld. Bij het opstellen van de bossenstrategie is in beeld gebracht hoeveel kap, op basis van bestaande plannen, is voorzien tot en met 2030. Voor nieuwe plannen moeten we hierover nadere afspraken maken, zonder dat dit tot vertraging leidt van de uitvoering van de stikstofherstelmaatregelen. Ik streef ernaar om hierover uiterlijk eind 2021 afspraken te hebben gemaakt met de provincies. Ook willen we de administratieve afhandeling van de compensatie soepel laten verlopen, zodat vertraging wordt voorkomen.
Ook lezen zij dat alleen locaties waar de huidige vegetatietypen een lage ecologische verwachting hebben, in aanmerking komen voor ontwikkeling tot bos. Daarbij moet de biodiversiteit per saldo toenemen. Kan de Minister toelichten op welke manier wordt berekend hoeveel de biodiversiteit toeneemt? Welke methode wordt hiervoor gebruikt? Welke partij/organisatie ziet hierop toe?
De provincies onderzoeken samen met terrein-beherende organisaties waar binnen bestaande natuurgebieden huidige vegetatietypen onvoldoende kans hebben zich te ontwikkelen. Dit is een ecologische afweging op basis van expertbeoordeling; iedere situatie is uniek. Met eigenaren worden afspraken gemaakt over de uitvoering van maatregelen. De mate waarin de biodiversiteit toeneemt kan niet precies worden berekend, omdat ook dit afhankelijk is van veel factoren. De provincies zien erop toe dat er een zorgvuldige ecologische afweging wordt gemaakt.
Ook wordt gesteld dat als op basis van de uitgewerkte plannen blijkt dat bosuitbreiding niet budgetneutraal te realiseren is, Rijk en provincies de ambities eventueel kunnen bijstellen. Dit geeft dus aan dat de ambitie geen hard doel is. Kan de Minister toelichten waarom überhaupt gekozen is voor de ambitieuze doelstelling die nu geformuleerd is? Erkent de Minister dat er in Nederland een strijd om de ruimte gaande is en dat dit wellicht niet het moment is om meer te doen dan nodig is? In het kader van de strijd om de ruimte vinden deze leden het wel goed dat het de ambitie is om meervoudig ruimtegebruik te stimuleren. Vooral de combinatie van woonwijken met bossen erin of eromheen is te prijzen. Dat is én goed voor de gezondheid van de bewoners én goed voor de natuur.
Samen met provincies ben ik van mening dat het goed is een doel te stellen voor de uitbreiding van ons bos. De afgelopen jaren is in Nederland meer bos verdwenen dan er is bijgekomen. Die beweging willen we omdraaien, juist ook gelet op de belangrijke maatschappelijke functies die het bos vervult. Ook vanuit uw Kamer is herhaaldelijk gepleit voor het uitbreiden van het Nederlandse bos. Overigens leidt niet al het extra bos tot een nieuwe ruimteclaim. Een deel van het nieuwe bos zal worden gerealiseerd binnen het Natuurnetwerk Nederland. En inderdaad is het ook onze ambitie om een deel van de opgave in te vullen door meervoudig ruimtegebruik. Met de Bossenstrategie geven we deels invulling aan bestaande verplichtingen, zoals de afspraken uit het Klimaatakkoord. Deels anticiperen we ook op toekomstige opgaven, zoals de in het voorjaar van 2021 te verwachten Bossenstrategie van de Europese Unie.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het de ambitie is om bos aan te leggen op de overgangsgebieden tussen landbouw en natuur, maar liefst op 7.000 hectare. Daarbij staat letterlijk: «De combinatie van bossen met het vernatten van overgangsgebieden kan gunstig uitpakken om ons land klimaat adaptief in te richten en de waterkwaliteit te verbeteren. De landbouw is vaak de grootste grondgebruiker in deze overgangszones.» Wat gaat dit concreet betekenen voor de agrarische eigenaren van deze gronden? Hoe gaat dit traject er concreet uitzien? Wat betekent dit voor de hoeveelheid landbouwareaal? Op welke manier worden deze grondeigenaren benaderd, is het op vrijwillige basis en wat staat er tegenover? Deze leden benadrukken dat ze dit zeer belangrijk vinden.
De precieze invulling van bosuitbreiding in overgangszones hangt af van lokale omstandigheden en zal in gebiedsprocessen verder moeten worden onderzocht, veelal onder regie van provincies. We gaan dus niet zonder nader onderzoek eendimensionaal bos aanleggen en de invulling gaat altijd in goed overleg met eigenaren. Klimaatverandering brengt een hoop uitdagingen met zich mee waarop we ons moeten aanpassen. Zo ook de beschikbaarheid van zoetwater in de hoger gelegen delen van ons land. Water vasthouden in de haarvaten van ons stelsel is daarbij cruciaal, ook voor de landbouw. Sommige natuurgebieden, zoals hoogvenen, die nu onder druk staan door verdroging en verzuring, zijn bij uitstek geschikt om als zoetwaterspons te fungeren. Om die belangrijke functie te behouden en te versterken, kan het een kans zijn om een overgangsbuffer aan te leggen tussen de landbouwgronden en natuurkernen. Die (bos)buffer geeft een vertraging in de afvoer waar alle watergebruikers van profiteren. Ook kunnen agrariërs in de toekomst mogelijk CO2-emissies verrekenen met bosaanleg. Hoe dit er concreet gaat uitzien en hoeveel hectare hiermee gemoeid is, wordt onderdeel van gebiedsprocessen die, onder andere in het kader van het programma Natuur, worden uitgevoerd.
Ook wordt bos op landbouwgrond voorgesteld als verdienmodel voor boeren. Dit klinkt mooi, maar is de Minister zich ervan bewust dat dit in praktijk moeilijk te realiseren is, omdat dit doorgaans niet past binnen het bestemmingsplan en gemeenten niet zomaar overal percelen met bomen ambiëren? Wat gaat de Minister eraan doen om dit te vergemakkelijken? De komende tijd wordt de bijdrage van agroforestry aan de ambities voor de Bossenstrategie verder uitgewerkt. Kan de Minister toezeggen hierbij ook agrarische belangenorganisaties te betrekken?
Bij het zoeken van locaties voor nieuw bos kijken we nadrukkelijk naar de samenhang met andere functies. Naast het planten van bos zetten we met de Bossenstrategie ook in op het aanplanten van bomen en uitbreiden van landschappelijke elementen. Ook krijg ik dezelfde signalen dat bestemmingsplannen hiervoor vaak belemmerend werken. Veel kippenboeren bijvoorbeeld, willen graag meedoen aan het vergroenen van hun uitloopgebieden door wilg aan te planten. Ondanks de voordelen die dit voor dier en mens biedt, worden boeren hier nog vaak tegengehouden door belemmerende normen en regelgeving. In de Bossenstrategie staat omschreven op welke wijze we hiermee aan de slag gaan. Zo stellen we een interbestuurlijke tasforce «wet- en regelgeving agroforestry» in en nemen we knelpunten weg bij de administratie van agroforestrypercelen. Uiteraard zal ik bij de uitwerking van dit onderdeel van de Bossenstrategie agrarische belangenorganisaties betrekken.
Wat deze leden betreft is in dezen essentieel dat er ruimte geboden wordt aan bosbeheerders om de ambities en uitgangspunten met behulp van eigen vakmanschap in praktijk te brengen. Deelt de Minister deze mening en vindt ze ook dat wanneer die professionele ruimte niet geboden wordt, dat niet erg stimulerend zal werken voor eigenaren om extra bos aan te planten? Kan zij toelichten waarom wel of niet? Klopt het dat hierover recent ook een rapport door Wageningen University & Research (WUR) is gemaakt? Zo ja, wanneer wordt dit aan de Kamer aangeboden?
Ik onderschrijf met de leden van de CDA-fractie het belang van vakmanschap door bosbeheerders volkomen. De Bossenstrategie zet daarom ook in op het uitwisselen van vakkennis tussen terreinbeheerders in een leernetwerk. Recent heb ik uw Kamer, ter uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Beckerman en Smeulders (Kamerstuk 35 309, nr. 15), het WUR-rapport over de ecologische effecten van vlaktekap toegestuurd (Kamerstuk 33 576, nr. 221).
De leden van de CDA-fractie vragen zich in het kader van het Programma Natuur af of de Minister kan toezeggen dat de 20% die gereserveerd is voor natuurinclusieve landbouw ook echt daaraan besteed wordt. Kan de Minister toelichten hoe zij erop toeziet dat de door de provincies ingestuurde voorstellen voor de besteding van de eerste 300 miljoen euro voldoen aan de kaders die eerder met de Kamer zijn gecommuniceerd, zoals 20% naar hydrologische maatregelen en 20% naar overgangsgebieden? Kan de Minister toelichten of voor de inventarisatie van die voorstellen voldoende breed is uitgevraagd in de provincie bij terreinbeheerders, particuliere eigenaren en hun organisaties, zoals de Federatie Particulier Grondbezit (FPG) en boerenorganisaties zoals BoerenNatuur en LTO? Deze leden merken daarnaast op dat in de opsomming van de maatregelen in de overgangszones twee keer 20% uitgegeven wordt aan de hydrologie, namelijk voor het verhogen van de waterpeilen en voor het verbeteren van de hydrologie rond natuurgebieden. Dit lijkt hen te veel van het goede. Kan de Minister dit toelichten?
In het uitvoeringsprogramma van het programma Natuur heb ik met provincies afgesproken dat de maatregelen die met dit uitvoeringsprogramma worden uitgevoerd zullen bijdragen aan de doelstellingen van dit programma; het verbeteren van de condities van de natuur, waarbij de focus ligt op de overbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden. In het uitvoeringsprogramma is indicatief in beeld gebracht welk type maatregelen daarvoor noodzakelijk is. De in het uitvoeringsprogramma genoemde percentages zijn, zoals in hoofdstuk 4 van het uitvoeringsprogramma gemeld, indicatief en kunnen tijdens de looptijd van het programma wijzigen. Op basis van de gebiedsuitwerking zal blijken welke maatregelen in een gebied nodig zijn en wat de werkelijke verdeling wordt. De inventarisatie van mogelijke maatregelen is door de provincies, veelal in samenwerking met terrein-beherende organisaties, uitgevoerd. In de gebiedsprocessen betrekken zij de grondeigenaren die in het betreffende gebied bij kunnen dragen aan het programma. Iedere provincie heeft hiervoor haar eigen aanpak gehanteerd. Naast de verbetering van hydrologie van de natuurgebieden zelf gaat het ook om maatregelen in de overgangsgebieden. In de overgangsgebieden zijn het bevorderen van natuurinclusieve landbouw en verbetering van hydrologie maatregelen die getroffen kunnen voorstellen.
De leden van de CDA-fractie hebben nog vragen over de wolf. De wolf is een jachtdier en eet allerlei dieren, zoals herten, reeën, schapen, kippen, hazen, vogels, et cetera. Deze leden vragen zich af, nu de wolf zo oprukt in Nederland en steeds meer schade aanricht, wanneer de grens is bereikt. We zijn immers allerlei maatregelen aan het nemen om de biodiversiteit te herstellen, om bedreigde diersoorten terug te krijgen, maar zolang de populatie van de wolf blijft toenemen, zijn we toch aan het dweilen met de kraan open? En als die grens bereikt is, wat gaat er dan gebeuren? Kan de Minister hier een toelichting op geven? Ook boeren lijden enorme schade door de wolf en dat zal alleen maar toenemen. Op welke manier worden zij tegemoetgekomen? Op welke manier zouden zij zich volgens de Minister kunnen beschermen tegen de wolf, aangezien deze over hekken van een paar meter klimt? Hoe voorkomen we een algehele verrastering van Nederland?
Op initiatief van de provincies laten provincies en mijn ministerie gezamenlijk een «fact finding»-studie uitvoeren. Daarbij komen onder andere aan bod: de verwachte populatieontwikkeling, het ecologische draagvlak voor de wolf in Nederland, het effect van gevestigde wolven op de biodiversiteit en wat het dieet van de wolf betekent voor bedreigde diersoorten.
Het huidige interprovinciale wolvenplan voorziet in een schadeloosstelling bij schade aan bedrijfsmatig gehouden vee, in lijn met het algemeen geldende faunaschadebeleid. Uitgangspunt van het faunaschadebeleid is evenwel om schade te voorkómen, alvorens die te vergoeden. Daarom voorziet het huidige wolvenplan in de mogelijkheid van tegemoetkoming in kosten voor preventieve middelen in het geval van een gevestigde wolf. Provincies hebben besloten om het wolvenplan te evalueren en te actualiseren. In dit kader zullen ook de regelingen omtrent de tegemoetkoming in faunaschade en preventiemiddelen worden geëvalueerd. Bij de evaluatie zal worden gekeken naar een rechtvaardige nieuwe regeling voor de toekomst. Er zijn meerdere wolfwerende maatregelen toepasbaar om vee te beschermen tegen een zwervende wolf. Er loopt een aantal pilots en de opgedane kennis en ervaringen hiermee worden eveneens meegenomen in de evaluatie van het wolvenplan. Overigens wijs ik er op dat een veehouder wettelijk verplicht is zijn vee te beschermen, ook tegen toppredatoren, zoals de wolf.
De leden van de CDA-fractie merken op dat voor het Wierdense Veld is berekend dat er een extra buffer nodig is om het Natura 2000-doel hoogveen te halen; de kosten bedragen thans in totaal 39,5 miljoen euro (inclusief nieuwe buffer van waarschijnlijk 20 miljoen euro). Is bij deze berekening ook rekening gehouden met het feit dat de vastgestelde kritische depositiewaarde voor het Wierdense Veld ook gehaald kan worden?
De onderzoeken naar het Wierdense Veld houden rekening met een daling van de stikstofdepositie, maar gaan niet uit van het halen van de kritische depositiewaarde. Uit de onderzoeken blijkt dat in die context een combinatie van interne maatregelen in het gebied en vernattingsmaatregelen in de omgeving perspectief biedt voor behoud van de natuurwaarden in het gebied. Bij de berekening is primair gelet op het herstel van de waterhuishouding, omdat de buffer daarvoor bedoeld is. De ervaring in andere gebieden leert dat natuurwaarden behouden blijven of zelfs verbeterd kunnen worden wanneer de periode van afnemende overbelasting door stikstof overbrugd kan worden door een ander probleem op te lossen, namelijk de verdroging.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de Kamerstukken ten behoeve van het schriftelijk overleg Natuur. Deze leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over, gezien de slechte staat van de natuur in Nederland en wereldwijd. Zo is gemiddeld twee derde van de populatieomvang van zoogdieren, vogels, amfibieën, insecten en vissen in de afgelopen vijftig jaar verdwenen. Nooit eerder ging de biodiversiteitachteruitgang zo snel als nu. Zij zijn van mening dat de Minister goede stappen heeft gezet afgelopen kabinetsperiode. Zo is het Deltaplan biodiversiteit omarmd, heeft de Minister de bossenstrategie naar de Kamer gestuurd en is het natuurbudget verdubbeld. Echter, het is essentieel dat de Minister niet blijft hangen in een papieren werkelijkheid en dat de plannen die nu op de plank liggen, zo snel mogelijk worden uitgevoerd.
Zoönose
De leden van de D66-fractie constateren dat de premier heeft gesteld dat het anders moet. Zo gaf hij in september nog aan dat we samen moeten werken om de negatieve trend van biodiversiteitsverlies te stoppen. Deze leden zijn blij te vernemen dat ook de premier tot deze conclusie is gekomen. Zij zijn van mening dat de negatieve trend van biodiversiteitsverlies zo snel mogelijk gestopt moet worden. Dit is vitaal, willen we niet weer met het puin van een zoönose als corona achterblijven. Tijdens de begroting hebben zij de Minister een Zoönose actieplan overhandigd, zodat we de kans op een volgende pandemie kunnen verkleinen. Heeft de Minister dit plan inmiddels gelezen? Wat is haar reactie op het plan? Kan zij nog reageren op het plan middels een brief, waarbij zij de verschillende punten in het plan aanstipt?
De impact van COVID-19 is enorm en treft onze samenleving in volle breedte. Het kabinet wil vooruitblikken en breder bezien wat nodig is om infectieziektenuitbraken zoals deze in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Er zijn namelijk veel factoren van invloed op de problematiek van zoönosen. Uw Kamer is op 12 februari 2021 (Kamerstuk 25 295, nr. 990) geïnformeerd over het staande zoönosebeleid en de aanvullingen die we daarop willen gaan doen. Ook de expertgroep zoönosen die in februari van start is gegaan, is hierin vermeld. De expertgroep zal een risicoanalyse uitvoeren op het ontstaan en de verspreiding van zoönosen, een weging maken van deze risico’s en aangeven welke mogelijkheden er zijn om deze risico’s te verkleinen. Daarnaast zal zij deze analyse naast het huidige beleid leggen en verbeterpunten identificeren. De expertgroep levert vóór de zomer 2021 haar rapport op. De leden van de D66-fractie agenderen met hun plan een complex en internationaal onderwerp, dat zich uitstrekt over verschillende domeinen. Het kabinet zal doen dat wat nodig is om het risico op het ontstaan van zoönosen zoveel mogelijk te verkleinen. Dit bezien we in zowel nationale als internationale context. Bijvoorbeeld zet ik mij mondiaal in voor het tegengaan van ontbossing en het verlies van biodiversiteit. Ook de illegale handel in beschermde dieren en planten vormt een bedreiging van de biodiversiteit en is daarom onacceptabel. Hierop wordt blijvend gehandhaafd, in nauwe samenwerking met Europese en internationale partners. De expertgroep zal aandacht schenken aan alle aspecten, die kunnen bijdragen aan het ontstaan en de verspreiding van zoönosen. Daarin zullen onderwerpen uit het actieplan van de leden ook terugkomen.
High Ambition Coalition for Nature and People
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te vernemen dat door een motie van de leden Jetten en De Groot (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1440) Nederland zich inzet voor wereldwijde ambitieuze en bindende natuurdoelstellingen en dat Nederland zich heeft aangesloten bij de High Ambition Coalition for Nature and People. Zo is de doelstelling om 30% van het land en zee te beschermen. Hoe gaat de Minister dit vertalen naar oplossingen voor Nederland?
De High Ambition Coalition for Nature and People heeft als doel om 30% van het mondiale land -en zee areaal te beschermen. Dat betekent niet dat die doelstelling ook voor elke lidstaat zou moeten gaan gelden. Nederland heeft dat ook laten weten bij het aanvaarden van het lidmaatschap. Voor Nederland vindt het kabinet het vooral van belang om de milieu en ruimtelijke condities voor natuur te verbeteren, de connectiviteit tussen natuurgebieden te vergroten en stappen te zetten naar een natuurinclusieve samenleving.
Natuurprogramma
De leden van de D66-fractie signaleren dat bij de realisatie van het Programma natuur, natuurorganisaties en landbouworganisaties samen aan tafel zitten. Deze leden vragen echter of de natuurorganisaties ook aan tafel zitten bij de landbouwgesprekken, zoals de Minister heeft beloofd. Bovendien is de Minister bezig om de motie van het lid De Groot over de basiskwaliteit van natuur (Kamerstuk 28 286, nr. 1048) uit te werken. Klopt het dat hier pas over vijf jaar beleidsinstrumenten voor zijn ontwikkeld?
Bij het programma Natuur zijn inderdaad zowel natuurorganisaties als landbouworganisaties betrokken. Op deze wijze worden de onderwerpen binnen het programma op een integrale wijze benaderd. Voor het totale pakket van de structurele aanpak stikstof heb ik een brede klankbordgroep ingesteld waarin diverse sectoren in zijn vertegenwoordigd. Hier zijn natuurorganisaties ook voor uitgenodigd.
Voor het onderdeel basiskwaliteit natuur werkt een consortium van Naturalis, Radboud Universiteit, Wageningen University & Research en de Vogelbescherming aan de eerste uitwerking. Ik verwacht hiervan in dit voorjaar de resultaten. Dit betreft vooral wat het begrip basiskwaliteit inhoudt en welke werking het kan hebben in gebieden. Ook is gevraagd te adviseren over op welke wijze er experimenten gedaan kunnen worden en welke kennis nog nodig is. De inzichten en ervaringen hieruit zijn behulpzaam bij het ontwikkelen van beleidsinstrumenten. Op dit moment is nog geen concrete termijn verbonden aan de ontwikkeling van het beleidsinstrumentarium. Voorop staat dat de instrumenten effectief moeten zijn in de beleidspraktijk. De door deze leden genoemde termijn van vijf jaar herken ik niet. Ik zal uw Kamer infomeren over de uitkomsten van het onderzoek en de te zetten vervolgstappen.
De leden van de D66-fractie onderschrijven de ambitie van het Programma natuur maar vragen zich tevens af waarom de focus de komende tien jaar vooral op stikstofgevoelige Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en -soorten is gericht. Op welke manier wordt gezorgd dat de huidige staat van natuur in niet-focusgebieden de aankomende jaren niet achteruitgaat? Kan de garantie worden gegeven dat de natuur te allen tijde erop vooruit gaat? Deze leden lezen tevens dat in de eerste fase van drie jaar provincie, Rijk en maatschappelijke partners starten met de uitvoering van de eerste maatregelen. Welke maatregelen zijn tot op heden uitgevoerd?
Met het programma Natuur geeft het kabinet een stevige impuls aan natuurherstel en -verbetering, met name op de overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Hier ligt de opgave om de negatieve gevolgen van overmatige stikstofdepositie op de natuurkwaliteit te verminderen en de natuur en biodiversiteit te verbeteren. In de overige Natura 2000-gebieden wordt middels regulier beheer, afgesproken in het Natuurpact en de Natura 2000-beheerplannen, gewerkt aan de natuuropgave, zodat de natuurkwaliteit daar verbetert. Deze reguliere inzet en middelen blijven onverkort van kracht. De inzet en middelen van het programma Natuur vormen hierop een aanvulling, met als focus overbelaste stikstofgevoelige natuur.
Momenteel werk ik aan een regeling om de middelen via een specifieke uitkering beschikbaar te stellen aan de provincies. Deze is voorzien voor het tweede kwartaal 2021. Daaropvolgend zullen de provincies starten met de uitvoering van de maatregelen.
De natuurinclusieve samenleving is een van de belangrijkste onderdelen in het Programma natuur. Echter, de leden van de D66-fractie constateren dat er nog steeds niks is gebeurd om dit concept verder uit te werken, terwijl Nederlanders meer dan ooit behoefte hebben aan natuur en weidse aanzichten. Niet alleen in natuurgebieden maar ook daarbuiten. Het kan toch niet zo zijn dat sinds de brief van 24 april 2020, waar de natuurinclusieve ruimtelijke inrichting al werd aangekondigd, deze Minister gewoon de waakvlam heeft aangezet, wachtend op het volgende kabinet? Er liggen immers tal van rapporten klaar, die laten zien hoe dit anders kan, onder andere van de WUR en de commissie-Remkes. Wat doet de Minister hiermee? Wanneer neemt de Minister hier regie? Meer natuur is namelijk niet alleen goed voor de biodiversiteit, maar ook voor de landbouw. Natuur zorgt voor ruimte voor bijen en natuurlijke vijanden van plaagdieren. Maar dan moeten natuur en groene landbouw wel aangesloten zijn op een groenblauwe dooradering, zoals de Europese biodiversiteitsstrategie het noemde.
De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld dat pas in de loop van 2021 de Agenda natuurinclusief naar de Kamer wordt gestuurd. Welke stappen zijn op dit onderwerp gezet sinds de brief van 24 april 2020 waarin de natuurinclusieve ruimtelijke inrichting al werd aangekondigd? Kan tevens worden toegelicht op welke manier het adviesrapport «Niet alles kan overal» van het Adviescollege Stikstofproblematiek wordt meegenomen in de verdere uitwerking? Op welke manier worden de voorgestelde visie op het ruimtelijk gebied en de Agrarische Kaart van Nederland meegenomen? Ziet de Minister ook kans om het adviesrapport «2120» van de WUR mee te nemen in de verdere uitwerking van de Agenda natuurinclusief? Welke partijen zitten aan tafel bij het uitwerken van deze visie? Deze leden zijn van mening dat een algehele visie op de koppeling van de landbouw met de natuur cruciaal is in de ontwikkeling van een robuust natuursysteem. Meer dan ooit hebben Nederlanders behoefte aan ruimte waar gerecreëerd kan worden. Ziet de Minister mogelijkheden om deze richting mee te nemen in de verdere uitwerking van de agenda natuurinclusief?
In de Kamerbrief van 24 april 2020 over de structurele aanpak stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 82) is aangekondigd dat een ruimtelijke verkenning stikstof wordt uitgevoerd, waarin wordt onderzocht hoe een meer natuurinclusieve ruimtelijke inrichting kan bijdragen aan het halen van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden. Die ruimtelijke verkenning bevindt zich op dit moment in de afrondende fase.
In de brief aan uw Kamer van 10 juli 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 131) is het gezamenlijke programma Natuur aangekondigd, waarvan de Agenda Natuurinclusief één van de sporen is. Dit spoor van het programma Natuur richt zich op de basiskwaliteit natuur in ruimere zin, in een natuurinclusieve samenleving. Dit spoor, met een horizon van 2050, beoogt de samenhang en integratie te vinden met andere inspanningen en maatschappelijke domeinen, wat moet leiden tot een meer natuurinclusieve samenleving.
Het afgelopen najaar heeft de nadruk in het programma Natuur gelegen op de totstandkoming van het uitvoeringsprogramma van concrete maatregelen voor natuurherstel (spoor 1). Vanuit zijn aard en grotere reikwijdte kent de totstandkoming van een Agenda Natuurinclusief (spoor 2) een andere dynamiek dan spoor 1. Het komen tot een Agenda Natuurinclusief met als horizon 2050 vraagt om een brede aanpak in dialoog met een groot aantal maatschappelijke partijen en sectoren. Vorig najaar is gestart met een goed bezocht webinar om ideeën voor de aanpak en de agenda op te halen. De aanpak van de agenda wordt op dit moment uitgewerkt.
Het Adviescollege Stikstofproblematiek onder leiding van de heer Johan Remkes heeft aangegeven dat we niet enkel moeten investeren in natuurgebieden, maar juist ook daarbuiten. Dus in de natuur om ons heen: in steden, langs wegen etc. Die uitspraak raakt aan de basis van de beoogde Agenda Natuurinclusief: het vergroenen van Nederland juist buiten de natuurgebieden en in combinatie met ander ruimtegebruik en andere sectoren, onder meer door de inzet van natuurlijke oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken op het gebied van bijvoorbeeld klimaatadaptatie, gezondheid, waterberging en voedselproductie (zogenoemde nature based solutions). Die aanpak is vanuit het oogpunt van economisch herstel en ten behoeve van onze gezondheid cruciaal. De adviezen van het Adviescollege Stikstofproblematiek, maar ook de studie «Nederland 2120» van de WUR bieden daarvoor goede aanknopingspunten en inspiratie. De verbinding tussen landbouw en natuur is daarbij heel belangrijk. Daarom is dat ook een van de pijlers van de LNV-Visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: waardevol en verbonden».
De ambitie is om eind dit jaar de landelijke agenda te publiceren, gedragen door zoveel mogelijk partners die Nederland natuurinclusief kunnen en moeten maken. Hierbij moeten we ook niet vergeten dat er al een heleboel goede ontwikkelingen en initiatieven gaande zijn, al dan niet met ondersteuning van overheden, zoals initiatieven op het gebied van natuurinclusieve landbouw en natuurinclusief bouwen, het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, de financiële sector die werkt aan vergroening en waterschappen met groene ambities. Het is zaak om daar met de Agenda Natuurinclusief op voort te bouwen, bijvoorbeeld door dwarsverbanden tussen deze ontwikkelingen te leggen waardoor ze elkaar verder kunnen helpen.
Nationale parken
De leden van de D66-fractie hebben tijdens de begroting, samen met de leden van de PvdA-fractie, een motie ingediend ten behoeve van het vaststellen van nationale parken van wereldklasse (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 42). Deze leden vragen de Minister hoe het staat met de uitwerking van deze motie.
Eind januari heb ik, samen met de Minister van VWS, een gesprek gevoerd met de voorzitter van de Commissie Verkenning Nationale Parken, de heer prof. mr. Van Vollenhoven en lid van de commissie prof. dr. Van der Zande, en de opdrachtgevers Staatsbosbeheer en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Een gesprek met de vertegenwoordigers van Nationale Parken, provincies en maatschappelijke organisaties vindt binnenkort plaats. Voorstellen van de Commissie die het programma nationale parken versterken zullen meegenomen worden bij de vormgeving van het vervolg op het programma Nationale Parken na 2022. Ik ben voornemens uw Kamer dit voorjaar nader te informeren over de uitvoering van de motie.
Recreatieve hoofdstructuur
De leden van de D66-fractie zien dat tijdens de coronacrisis veel Nederlanders de natuur in zijn getrokken en dat een herwaardering voor natuur heeft plaatsgevonden. Deze leden zien daarom kansen in het creëren van een recreatieve hoofdstructuur. Hoe kijkt de Minister naar dit idee?
Inderdaad heeft de coronacrisis geleid tot een stijging van het bezoek aan natuurgebieden en een herwaardering van de directe (groene) leefomgeving van mensen. Dat juich ik zeer toe. Een van rijkswege opgelegde recreatieve hoofdstructuur heeft niet mijn voorkeur. Provincies, gemeenten en recreatieschappen kunnen naar mijn mening goed invulling geven aan een recreatieve infrastructuur, toegespitst op de opgaven en kansen per gebied. Wel draag ik natuurlijk, samen met provincies, bij aan het vergroten van het areaal natuur en bos, via onder meer het Natuurnetwerk Nederland, de Bossenstrategie en de Agenda Natuurinclusief. Zo worden ook de mogelijkheden voor recreatie verder vergroot.
Pesticiden
De leden van de D66-fractie hebben meermaals zorgwekkende signalen ontvangen over de aanwezigheid van chemische middelen, biociden en hun afbraakproducten in verschillende natuurgebieden. Naar aanleiding van deze signalen, heeft Natuurmonumenten, samen met TNO, CLM en de VU een onderzoeksvoorstel gedaan om pesticiden in de natuur te onderzoeken. Bovendien is dit voorstel aangeboden aan de Minister. Klopt het dat de Minister nog niet heeft gereageerd op dit onderzoeksvoorstel? Kan de Minister toelichten of dit onderzoek nu van start kan gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wel?
Ik heb Natuurmonumenten inmiddels schriftelijk geïnformeerd over het feit dat ik het verzoek om het onderzoeksvoorstel te financieren niet inwillig. De redenen hiervoor zijn de reeds lopende verkenning en onderzoek, mijn inzet op het aanpassen van Europees geharmoniseerde richtsnoeren voor het beoordelen van de risico’s van gewasbeschermingsmiddelen en de reeds aangekondigde acties om emissies van gewasbeschermingsmiddelen naar het milieu terug te dringen. Ik heb uw Kamer toegezegd om samen met de Staatssecretaris van IenW te onderzoeken of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare gebieden een goed idee is en u in het voorjaar 2021 te informeren over de uitkomst hiervan (Kamerstukken 27 858 en 32 670, nr. 532). Deze verkenning loopt.
U kent ook mijn inzet in het kader van Verordening (EG) 1107/2009 om de Europees geharmoniseerde richtsnoeren te actualiseren op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten, zoals het vragen van aandacht voor het meenemen van cumulatie bij het beoordelen van risico’s voor het milieu. Het Europese onderzoekstraject SPRINT, geleid door de Wageningen UR, om een «global health risk assessment toolbox» te ontwikkelen om de impact van gewasbeschermingsmiddelen op de gezondheid van ecosystemen, gewassen, vee en de mens te beoordelen, zal hieraan ook een bijdrage leveren.
Daarnaast heb ik verschillende ontwikkelingen in gang gezet die moeten leiden tot nagenoeg geen emissie van gewasbeschermingsmiddelen vanuit de Nederlandse landbouw, zoals het uitvoeren van mijn visie «Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden» (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 72) en het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (Kamerstuk 27 858, nr. 518.
Bossen en bomen
De leden van de D66-fractie constateren dat door droogte, 15% tot 20% van de jonge aangeplante bomen sterft. Niet goed voor het klimaat en voor de investeringen die hierin worden gedaan. Is de Minister bekend met het concept Tree mania?1 Zij meten precies hoe en wanneer nieuwe bomen water nodig hebben, zodat we klaar zijn voor de toekomst en droogte aankunnen.
Droogte is inderdaad bij nieuwe aanplant een steeds groter probleem. Mede daarom is het klimaatbesteding en vitaler maken van ons bos een belangrijk onderdeel van de Bossenstrategie. «Tree mania» lijkt mij een nuttig concept, met name in de stedelijke context, waar vaak met oudere aanplant wordt gewerkt dan in het bos. Ik zal dit soorten instrumenten daarom onder de aandacht brengen van gemeenten.
De leden van de D66-fractie hebben de oproep gezien van natuurorganisaties die aandringen op uitstel van de bossenstrategie. Zo hebben de organisaties vraagtekens bij het kappen van bomen, vooral bij kaal- en vlaktekap. De Minister en de provincies willen dat voor maximaal een halve hectare per keer toestaan. Is de Minister het met deze critici eens dat dit nadelig kan werken voor biodiversiteit, het vastleggen van CO2 en dat dit niet bevorderlijk is voor de weerstand van het bos tegen de effecten van klimaatverandering? Hoe beoordeelt de Minister de kritiek van bosbioloog Eef Arnolds dat het compenseren van gekapte bossen onvoldoende is, omdat het bos niet de kans krijgt om oud te worden? Heeft zij het rapport van Arnolds gelezen dat naar de Kamer is gestuurd? Zo ja, wat vindt zij van dit rapport? Gaat de Minister naar aanleiding van deze kritiek veranderingen doorvoeren in de Bossenstrategie? Zo nee, waarom denkt de Minister dat dit niet nodig is?
Ik heb, ter uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Beckerman en Smeulders (Kamerstuk 35 309, nr. 15) aan de WUR gevraagd onderzoek te doen naar de ecologische effecten van vlaktekap. De resultaten van dit onderzoek en mijn beleidsreactie daarop heb ik op 5 februari 2021 aan uw Kamer doen toekomen (Kamerstuk 33 576, nr. 221).2 Uit dit onderzoek blijkt dat iedere vorm van kap altijd enige invloed heeft op de bodem en het lokale klimaat. De effecten nemen echter significant af wanneer de grootte van het gat beperkt wordt tot een afmeting van 2–3 keer de boomhoogte (ongeveer een halve hectare). Ook op kleinere oppervlakte dan 2–3 keer de boomhoogte zijn er negatieve invloeden op de bodem en het lokale klimaat, maar deze achtten de onderzoekers dermate klein dat zij geen significant negatief effect hebben op het bosecosysteem als geheel. In het rapport wordt geconcludeerd dat vlaktekap van maximaal een halve hectare goed in het reguliere bosbeheer van het merendeel van het Nederlandse bos past, vooral daar waar het om jonge bossen gaat. Voor oude, structuurrijke bossen, geldt dit volgens de onderzoekers niet.
Ik ben van oordeel dat we, samen met de provincies, in de Bossenstrategie een goed evenwicht heb gevonden tussen enerzijds het belang van biodiversiteit en kleinschalig bosbeheer en anderzijds de benodigde ruimte voor het vakmanschap en het maatwerk per gebied door bosbeheerders. Ik wil daarbij benadrukken dat er in de huidige situatie helemaal geen maximum geldt, al komen kapvlaktes van groter dan 0,5 hectare, blijkens het WUR-rapport, niet veel voor. De in de Bossenstrategie gekozen lijn sluit aan bij wat sinds enkele decennia steeds meer in de Nederlandse praktijk van het bosbeheer gebeurt: kleinschalig kappen en zoveel mogelijk gebruik maken van natuurlijke verjonging.
In de maatschappij, en ook in de wetenschap, wordt nogal verschillend wordt gedacht. Het tekent ook de maatschappelijke betrokkenheid bij het bos. Ik ben mij daar ook terdege van bewust. Zoals vermeld in de Bossenstrategie blijven we bij de uitvoering en uitwerking van de strategie graag met alle betrokken partijen in gesprek, ook met degenen die zich (deels) niet kunnen vinden in de Bossenstrategie.
Dat herplant niet voldoende is om kap te compenseren, klopt wanneer men naar de korte termijn kijkt. Op een langere termijn en over een geheel boscomplex gezien, geldt dit echter niet. De bewering dat het bos in Nederland niet de kans krijgt om oud te worden is onderschrijf ik niet. De gemiddelde leeftijd van bomen in het Nederlandse bos neemt al decennia lang toe en die trend zal zich ook de komende decennia blijven doorzetten. Oude bomen komen steeds vaker voor en dragen voor een belangrijk deel bij aan de in gang gezette verbetering van soortenrijkdom van het bos. De houtoogst in Nederland bedraagt zo’n 50% van de bijgroei. In multifunctioneel bos is dit vaker richting de 80%, maar nog steeds laag genoeg om bossen ouder te laten worden.
Ik ben bekend met het rapport van Stichting NatuurAlert Nederland, waaraan de heer Arnolds heeft bijgedragen. Op verzoek van uw vaste commissie voor LNV heb ik in mijn brief van 5 februari 2021 over de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Beckerman en Smeulders ook mijn reactie gegeven op dit rapport.
Daarnaast lezen de leden van de D66-fractie dat de Minister stelt dat een deel van de vijf miljard die is uitgetrokken voor de versterking van de natuur, ook ten goede zal komen aan bestaande en nieuwe bossen.3 Kan de Minister toelichten hoeveel budget hiervoor bestemd is en hoe zij dit geld precies zal inzetten?
Ten behoeve van de doorrekening van de € 3 miljard voor het programma Natuur door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is een indicatief bedrag van € 210 miljoen opgenomen t/m 2030. Bij het vaststellen van het uitvoeringsprogramma van het Programma Natuur van Rijk en provincies is voor de eerste drie jaar (t/m 2023) € 41 miljoen beschikbaar gesteld voor boscompensatie. Na twee jaar vindt besluitvorming plaats over de volgende fase. Daarnaast kunnen provincies in de voorstellen die zij doen in het kader van het Programma Natuur onderdelen van de Bossenstrategie meenemen. Denk hierbij aan bos als onderdeel van overgangszones en aan het versterken van de vitaliteit van het bos, als onderdeel van het versterken van het beheer.
Wadden
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de mening van de Minister over de vismonitoring bij het Eems estuarium. Er bestaan naar aanleiding van een monitoringpilot zorgen dat de huidige meetfrequentie onvoldoende aansluit bij het migratiepatroon van de vissen die dienen als de graadmeter voor de Natura 2000-habitats. Deelt de Minister deze zorgen? Zo nee, waarom niet? Kan ze toelichten waarom voor de huidige meetfrequentie is gekozen en of deze volgens haar voldoende aansluiten bij het migratiepatroon van deze vissen? De huidige vismonitoring in het Eems-Dollardestuarium vindt plaats in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en wordt gezamenlijk met Duitsland uitgevoerd. De monitoring richt zich op het verkrijgen van inzicht in de samenstelling van de vispopulatie en schattingen van de dichtheden per soort.
Hoewel de KRW voorschrijft om eens per drie jaar in het voor- en najaar te meten, wordt dat voor het Eems-Dollard estuarium op drie locaties jaarlijks gedaan in het voor- en najaar. Zodoende wordt rekening gehouden met het migratiepatroon. Zowel aard als omvang van de monitoring voldoen aan de eisen zoals gesteld in de KRW.
Monitoring is nodig om de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen evalueren, maar de Habitatrichtlijn schrijft niet voor hoe er gemonitord moet worden. Typische soorten maken deel uit van de kwaliteit van het habitattype Estuaria (H1130) en een aantal vissen behoort daartoe (zoals bot, tong en haring). Daarnaast gelden de al bestaande doelen voor trekvissen van het gebied Waddenzee sinds 2017 ook voor het deelgebied Eems-Dollard; op het niveau van de Waddenzee als geheel moet geëvalueerd kunnen worden of de instandhoudingsdoelstellingen voor deze trekvissen worden behaald: dit betreft omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud of uitbreiding van de populatie. Op dit moment wordt gewerkt aan een supplement van het Natura 2000 beheerplan Waddenzee waarbij de instandhoudingsdoelen en beheermaatregelen voor het Eemsestuarium worden opgenomen, zodat deze geëvalueerd kunnen worden.
Het huidige vismonitoringsprogramma wordt momenteel geëvalueerd. Op basis van de uitkomsten besluit de Minister van Infrastructuur en Waterstaat of het monitoringsprogramma aangepast moet worden. De resultaten van de evaluatie worden eind 2021 verwacht.
Ten slotte zijn de leden van de D66-fractie ervan overtuigd dat het bespreken van de Waddenzee eigenlijk niet kan ontbreken bij het laatste schriftelijk overleg over de natuur in Nederland voor de verkiezingen. Het UNESCO-werelderfgoed en grootste natuurgebied van Nederland wordt namelijk aan alle kanten bedreigd, maar deze leden missen de gepaste beleidskeuzes om de bescherming aan het gebied te bieden die het verdient en behoeft. Zij zijn van mening dat het beschermen van het gebied op te gespannen voet staat met de gas- en zoutwinning in het gebied. Zij zijn daarom van mening dat beide activiteiten zo snel mogelijk moeten worden gestopt. Dit betekent volgens hen geen nieuwe vergunningen uitgeven en het afbouwen van de huidige vergunningen. Zij vragen zich af hoe de Minister, als Minister van de Natuur, aankijkt tegen de mijnbouw in het Waddengebied. Is de Minister het met hen eens dat gas- en zoutwinning onverenigbaar zijn met een goede bescherming van het gebied? Zo ja, hoe zet zij zich er op dit moment voor in om dit geluid binnen het kabinet te laten horen? Indien zij dit niet doet, kan zij toelichten waarom zij dit geluid als Minister van Natuur niet wil laten horen?
Het behoud van de natuurwaarden in de Waddenzee staat voorop. Mijnbouwactiviteiten kunnen alleen doorgang vinden als dit natuurbelang gewaarborgd blijft. Het uitgangspunt is dat mijnbouwactiviteiten alleen worden toegestaan onder de Waddenzee als dit veilig en verantwoord kan en er geen schade optreedt aan de natuur. Hierbij wordt extra zorgvuldigheid in acht genomen door toepassing van het «hand aan de kraan»-principe4. Dit betekent dat indien er mogelijk schade zal optreden aan de natuur in en rondom de Waddenzee als gevolg van gas- en zoutwinning doordat de snelheid van de bodemdaling, samen met de relatieve zeespiegelstijging, de toegestane gebruiksruimte overschrijdt of dreigt te overschrijden, de winning zal worden beperkt of beëindigd.
In onze brief van 17 december 2020 (Kamerstukken 29 684 en 32 849, nr. 213) heb ik samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) vastgesteld dat de gas- en zoutwinning tot op heden geen wezenlijk negatief effect heeft gehad op de ontwikkeling van de natuurwaarden in de Waddenzee. Daarmee biedt het «hand aan de kraan»-principe een goed instrument om de natuur in het Waddengebied te beschermen. Dit uitgangspunt is ook opgenomen in de Agenda voor het Waddengebied 2050 (Kamerstuk 29 684, nr. 210). Het huidige beschermingsniveau voor de natuur in de Waddenzee is adequaat.
Daarnaast geldt dat nieuwe boringen naar gas in de Waddenzee niet zijn toegestaan. Daarom wordt er schuin geboord vanaf locaties op het land. Die locaties bevinden zich achter de dijk op het vasteland. De verwachting is dat deze kleine voorraden rond 2035 zijn uitgeput. Er worden geen nieuwe opsporingsvergunningen meer gegeven voor het zoeken naar gasvelden op land; de Waddenzee wordt hierbij tot het land gerekend.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben lang gewacht om de onderstaande onderwerpen met de Minister te bespreken. Helaas kan het niet anders dan dat deze leden dit nu schriftelijk doen. Zij zien dat steeds meer mensen de natuur intrekken als gevolg van de coronamaatregelen. Dat is mooi en daarom is het belangrijk om te blijven zorgen dat er voldoende natuur in Nederland is voor recreatie en om met rust te laten. Zij willen verschillende zaken met de Minister bespreken: natuur in de stad, de Wadden, het Uitvoeringsprogramma natuur, bestrijdingsmiddelen in de natuur, biodiversiteit in internationale context en uiteraard de Bossenstrategie van de Minister.
Natuur in de stad
De leden van de GroenLinks-fractie schrijven, zoals bekend, samen met de leden van de CDA-fractie een initiatiefnota over natuur in de stad. Deze zal volgende week aan de Minister overhandigd worden. Deze leden lezen in de brief van 24 november dat de Minister samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bezig is te onderzoeken welke knelpunten er met betrekking tot natuurinclusief bouwen in stedelijk gebied zijn. Ook is er een onderzoek gestart naar goede voorbeelden op het gebied van gemeentelijk integraal groenbeleid, zo lezen zij. Zij vragen de Minister waar de knelpunten precies liggen. Zitten deze vooral in het Bouwbesluit? Welke middelen heeft de Minister naast het Bouwbesluit nog meer om natuur in de stad te verbeteren?
Het knelpuntenonderzoek wordt in april 2021 verwacht. De resultaten zijn daarom nog niet bekend. Inderdaad verkennen we hoe een aanpassing van het Bouwbesluit kan bijdragen aan het versterken van natuurinclusief bouwen. Ook kijken we naar het instellen van instructieregels (Wet ruimtelijke ordening / Omgevingswet). Verder is mijn ministerie actief als verbinder en aanjager op het gebied van natuur in de stad. Tevens wordt nagedacht over regels voor aanbestedingen en de voorbeeldrol van de rijksoverheid, bijvoorbeeld in het kader van maatschappelijk verantwoord inkopen.
Wadden
De leden van de GroenLinks-fractie willen specifiek aandacht vragen voor een van onze belangrijkste en grootste natuurgebieden: de Wadden. In de verzamelbrief Wadden van 17 november kondigt het kabinet een onderzoek aan naar de opeenstapeling van effecten op de natuur door alle verschillende menselijke activiteiten op de Wadden. Onder deze activiteiten valt onder andere de winning van zout, gas en overige delfstoffen. Het moge duidelijk zijn dat deze leden dan ook een stop willen op deze winning. Want door de winning daalt de bodem van de Waddenzee en verdrinkt de voor de Wadden zo bijzondere natuur. Is de Minister het met hen eens dat, zolang het onderzoek nog niet is afgerond, het voorzorgsbeginsel moet worden toegepast en vergunningen voor nieuwe winningen van onder andere de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) uitgesteld moeten worden?
Het behoud van de natuurwaarden in de Waddenzee staat voorop. Mijnbouwactiviteiten kunnen alleen doorgang vinden als dit natuurbelang gewaarborgd blijft. Ik verwijs u hiervoor ook naar de vragen van de leden van de D66-fractie op dit punt.
De Kamer heeft de Minister van EZK gevraagd om een extra wetenschappelijk panel in te stellen, dat de effectiviteit van het «hand aan de kraan»-principe nogmaals beoordeelt. Daarnaast heeft de Minister van EZK toegezegd dat er een actualisatie van de zeespiegelstijgingscenario’s in de Waddenzee plaatsvindt. Deze adviezen zullen, voorzien van een kabinetsreactie, in het eerste kwartaal van 2021 aan uw Kamer worden gestuurd. Ten aanzien van het onderzoek naar cumulatieve effecten is in de Agenda voor het Waddengebied 2050 afgesproken kennis te ontwikkelen over cumulatie van effecten van alle menselijke activiteiten op de waddennatuur en te verkennen hoe bij medegebruik een goede afweging gemaakt kan worden in relatie tot andere activiteiten. Ik zie dan ook geen aanleiding om vooruitlopend en/of aanvullend op deze ontwikkelingen nieuw beleid te introduceren.
Heeft de Minister het manifest van de lokale fracties van PvdA, D66 en GroenLinks en het waterschap in Friesland gezien? Wat vindt zij hiervan? Denkt de Minister dat het huidige beschermingsniveau op basis van het UNESCO- werelderfgoed voldoende is om de Waddenzee te beschermen?
Ik heb kennis genomen van het Waddenmanifest «Breng de stilte, donkerte en de rust op het Wad terug» waarin ruim 35 partijen een oproep doen aan het kabinet en de Tweede Kamer om daar waar zich kansen voordoen, de winning van diepe delfstoffen onder de Waddenzee eerder te beëindigen en nieuwe gas- en zoutwinningen niet toe te staan. Zoals geantwoord in reactie op de inbreng van de leden van de D66-fractie acht ik het huidige beschermingsniveau in de Waddenzee adequaat. Dat heeft overigens niet alleen met de UNESCO-werelderfgoedstatus te maken, maar vooral ook met de status van Natura 2000-gebied op grond van de Wet natuurbescherming.
Wat vindt zij er van dat onze buurlanden Duitsland en Denemarken hun waddengebieden omgezet hebben in een nationaal park? Is zij het met deze leden eens dat het tijd is voor een Nationaal Park Waddengebied? Kan zij haar antwoord uitgebreid toelichten?
Op verzoek van uw Kamer is een analyse uitgevoerd van het natuurbeheer van de Waddenzee in Duitsland en Denemarken om na te gaan of er lessen te leren zijn voor de inrichting van de Beheerautoriteit Waddenzee. De Minister van IenW en ik hebben uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten hiervan in de Verzamelbrief Wadden van 20 juni 2019 (Kamerstuk 29 684, nr. 185). Uit die analyse is gebleken dat er grote verschillen zijn in het gevoerde beleid ten aanzien van natuurbescherming en het gebruik van de Waddenzee: van natuur met medegebruik (Nederland), tot nadruk op natuur (Duitsland) en nadruk op recreatieve ontwikkeling (Denemarken).
Delen van Texel, Schiermonnikoog en Lauwersmeer in het Waddengebied zijn overigens wel al aangewezen als nationaal park. In het kader van het beleid rondom nationale parken kunnen initiatiefnemers altijd het initiatief nemen voor het instellen van nieuwe nationale parken. Voor de bescherming van de natuur in de Waddenzee is de status nationaal park echter niet noodzakelijk.
Uitvoeringsprogramma Natuur en Natuurnetwerk Nederland
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met de stappen die het afgelopen jaar gezet zijn om beter voor onze natuur te zorgen. De stikstofcrisis heeft het kabinet doen inzien dat investeringen in natuur van groot belang zijn. Toch gaat het nog steeds niet goed met de natuur. De conclusies die voortvloeien uit de Zesde Voortgangsrapportage Natuur baren deze leden grote zorgen. Er is nog maar weinig tijd om de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) te halen. Zij vragen de Minister dan ook om te versnellen. De Minister zei eerder dat geld geen probleem was voor het realiseren van het Natuurwerk Nederland (NNN). Kan de Minister inzicht geven in welke problemen er dan zijn? Kan het ermee te maken hebben dat de samenwerking met de provincies moeilijk verloopt? Is onteigening een instrument dat ingezet zal moeten worden om het NNN in 2027 te kunnen realiseren? Is de Minister bereid erop toe te zien dat het Rijk met provincies en maatschappelijke organisaties op korte termijn gezamenlijk invulling geeft aaneen duidelijke NNN-realisatiestrategie als onderlegger van de aanvullende doelen en ambities zoals al bepaald is in Programma natuur? Deze leden zijn benieuwd of de Minister bij het versnellen van het NNN gebruik kan maken van de landschapselementen, houtwallen en natuurinclusieve landbouw. Kan zij ingaan op de rol die deze zaken (kunnen) spelen bij het bereiken van de NNN-doelstellingen?
Ik begrijp de zorgen van deze leden over het realisatietempo van het Natuurnetwerk Nederland. Samen met de provincies hebben we in de laatste Voortgangsrapportage Natuur geconcludeerd dat het tempo van verwerving en inrichting momenteel te laag ligt om de beoogde 80.000 hectare nieuwe natuur in 2027 te kunnen halen. Versnelling is noodzakelijk. Oorzaken van achterblijvende realisatie zijn divers, en kunnen verschillen per provincie en per gebied, ook afhankelijk van de opgave. Een oorzaak in het proces van grondverwerving is het feit dat de relatief makkelijk te verwerven gronden (het «laaghangend fruit») reeds zijn aangekocht en de verwerving van de nog resterende gronden, ook gelet op de hoge druk op de grondmarkt, meer tijd kost.
Provincies zetten zich onverkort voor deze versnelling in. Provincies zijn gestart met een strategische aanpak gericht op een versnelling van het realisatietempo voor de komende jaren. Zij verkennen met welke (innovatieve) strategieën en instrumenten de ambitie gehaald kan worden. Daarvoor zal onder de provincies en hun restopgave onderzocht worden welk werk in uitvoering («onderhanden») is, waar de moeilijke hectares liggen en welke instrumenten hiervoor het beste kunnen worden ingezet. Provincies kunnen bij de grondverwerving ook gebruik maken van het instrument onteigening met volledige schadeloosstelling. Er zijn provincies die dit instrument ook al toepassen.
Ook mijn ministerie en terrein-beherende organisaties zullen bij deze strategische aanpak worden betrokken. Bij de aanbieding van de zevende Voortgangsrapportage Natuur, dit najaar, zal ik u over de stand van zaken informeren.
Het verder uitbreiden en verstevigen van het Natuurnetwerk Nederland is een belangrijke bouwsteen voor de realisatie van de ambities en doelstellingen van het Natuurpact en, in het kader van de stikstofaanpak, ook voor het Programma Natuur. Uiteindelijk gaat het daarbij om het scheppen van de juiste condities voor het duurzaam voortbestaan van soorten en habitats. De aanleg en het beheer van landschapselementen, zoals houtwallen, en ook de ontwikkeling van een natuurinclusieve landbouw, kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren. Deze onderwerpen maken dan ook deel uit van zowel de ontwikkeling naar natuurinclusieve kringlooplandbouw, de bossenstrategie als het Programma Natuur.
Dan willen de leden van de GroenLinks-fractie nog aandacht vragen voor de zogenaamde bufferzones of overgangsgebieden rondom Natura 2000-gebieden. Deze kunnen veel betekenen voor het behalen van de doelen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze leden vragen de Minister om landelijke regie te nemen en met de provincies te komen tot een visie en regie per Natura 2000-gebied voor het vormgeven van overgangsgebieden. Kan zij dit toezeggen? Kan zij hierbij tot verschillende opties voor beleidsinstrumenten komen zodat provincies makkelijk keuzes kunnen maken, bijvoorbeeld voor het combineren met de transitie naar natuurinclusieve landbouw of de klimaatadaptatie-agenda?
De overgangsgebieden kunnen inderdaad betekenisvol zijn in de realisatie van de VHR-doelstellingen. Wat daar precies voor nodig is en hoe dat past in een gebiedsaanpak, behoeft nog verdere uitwerking. Enerzijds zullen de provincies dit meenemen in hun gebiedsaanpak. Anderzijds zal vanuit het programma Natuur worden gevolgd wat een betekenisvolle aanpak is voor de overgangsgebieden, en welke maatregelen en instrumenten daarbij passen. Hierbij wordt onder andere voortgebouwd op de ruimtelijke verkenning naar meer natuurinclusief areaal, in het kader van de stikstofaanpak.
Bossenstrategie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden dat de Bossenstrategie van de Minister er is en dat zij er nu eindelijk over kunnen spreken. Over de inhoud zijn deze leden wel teleurgesteld. Zij lezen dat bossen moeten worden gezien als ecosystemen. Toch lijkt een groot gedeelte van de uitvoering van de bossenstrategie ook gericht op houtproductie. Het is hen ook onduidelijk wat een bos nu eigenlijk is. Er zijn natuurbossen, productiebossen met kaalkap, mengvormen van natuurbossen met houtoogst en er zijn bosreservaten die volledig met rust gelaten moeten worden. Het kappen van bomen in natuurbos is nodig om natuurlijke processen te versnellen zo lezen zij. Hoe past vlaktekap hierin? Kan de Minister toelichten welke argumenten er zijn voor de maximale vlaktekap van 0,5ha? Zij vragen zich af waarom natuur geld moet opleveren. Kan de Minister daarom uitleggen waarom er geld verdiend moet worden met de houtoogst in natuurbossen? Kan de Minister ook ingaan op de vraag waarom houtproductie het zou winnen van de economie en van de recreatiesector? Zoals deze leden al eerder aangaven, trekken steeds meer mensen de natuur in als gevolg van de coronacrisis.
Door middel van de Bossenstrategie willen we een groter en een vitaler bossysteem realiseren in Nederland. Daarbij hebben we versterking van biodiversiteit en het vastleggen van koolstof als de twee belangrijkste doelen benoemd. We bieden inderdaad ook ruimte voor een lichte toename van houtoogst. Dat kan goed samengaan met versterking van biodiversiteit en het vastleggen van koolstof, onder voorwaarde dat de maatregelen voor revitalisering worden uitgevoerd. Deze maatregelen zullen leiden tot meer biodiversiteit en meer bijgroei. Een deel daarvan kan worden benut voor houtoogst.
We willen wat meer ruimte voor bieden voor houtoogst, omdat hout een essentiële grondstof is in de verduurzaming van onze economie en onze ambities voor een circulaire, klimaatneutrale economie. Denk aan het stimuleren van het gebruik van hout in de bouw, in plaats van staal, beton en plastic. We hebben hierin ook een internationale verantwoordelijkheid, aangezien ongeveer negentig procent van het in Nederlandse gebruikte hout wordt geïmporteerd en ik een te grote afhankelijkheid van houtimport onwenselijk vind. Houtoogst vindt dus niet plaats met als primaire doel het verdienen van geld. Houtoogst moet duurzaam zijn, dus het ecosysteem duurzaam moet in stand blijven. Overmatige houtoogst leidt vanzelfsprekend tot de teloorgang van het bos en daarmee dat ecosysteem.
In Nederland onderscheiden we ruwweg twee typen bos: bos met productie en bos zonder productie. Bos met productie wordt gezien als multifunctioneel bos. (productie, natuur, klimaat, recreatie, etc.). Dit zijn veelal bossen op de zandgronden. Bos zonder productie wordt gezien als natuurbos. Dit type varieert van natte moerasbossen tot droge, voormalige productiebossen bestaande uit eik, beuk en grove den. Tenslotte is er nog een kleine groep van bosreservaten, die primair een onderzoeksdoel dienen. Met de Bossenstrategie zetten we ook in op uitbreiding van het areaal natuurbos. In natuurbos is houtoogst geen doel. Dat was het niet, en dat zal het onder de Bossenstrategie ook niet worden.
Over de ecologische aspecten van vlaktekap heb ik u op 5 februari 2021 geïnformeerd, ter uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Beckerman en Smeulders (Kamerstuk 33 576, nr. 221). Ik verwijs u naar deze brief en de antwoorden in reactie op de inbreng van de leden van de D66-fractie terzake.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de in de Bossenstrategie genoemde revitaliserings-uitvoeringsmaatregelen veelal ingrepen zijn als het toepassen van kaalkap bij planten van specifieke loofboomsoorten en exoten en het strooien van steenmeel. De kosten lopen tot 2050 op tot een half miljard euro, terwijl als je bossen met rust laat, ze vanzelf ook divers worden en het natuurlijk evenwicht terug komt. Dat hebben deze leden ook bepleit tijdens de laatste begrotingsbehandeling van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het gaat dan om een vorm van rewilding. Kan de Minister uitleggen waarom zij denkt dat de in de Bossenstrategie genoemde maatregelen effectiever zijn dan bijvoorbeeld het selectief uitdunnen van bossen? Deze leden zijn tevreden dat het onderzoek naar bosreservaten wordt voortgezet. Kan de Minister al iets zeggen over de resultaten van dit onderzoek?
In de Bossenstrategie staat dat bepaalde soorten naar verwachting niet of slecht kunnen overleven in ons toekomstige klimaat en onder druk van droogte of ziektes en plagen langzaam zullen verdwijnen. Dit is met name het geval voor monoculturen en zien beheerders nu al optreden bij bijvoorbeeld fijnspar en es. Het bijplanten van loofbomen in bestaande bossen die een rijkstrooisel geven, is een belangrijk middel om de bosbodems in deze bossen te verrijken en monoculturen te doorbreken. Het zal dan met name om zaadbronnen gaan, enkele bomen per hectare die op termijn een natuurlijke verjonging stimuleren.
In de Bossenstrategie beschrijven we waarom het zogeheten «niets-doen-beheer» niet de geprefereerde optie is om een nieuwe situatie van zelfregulerend natuurbos te bereiken. Selectief uitdunnen is, in combinatie met het inbrengen van nieuwe zaadbronnen, onderdeel van de maatregelen om tot zelfregulerend bos te komen. Het onderzoek in de bosreservaten is in 2006 stopgezet. Met de Bossenstrategie beogen we dit onderzoek weer (deels) op te starten. We zijn in overleg met WUR over de wijze waarop we dit onderzoek kunnen vormgeven. We streven ernaar hierover vóór de zomer van 2021 afspraken te maken.
De leden van de GroenLinks-fractie zien veel potentieel van bossen en bomen op landbouwgrond. Deze leden zien dat houtproductie op landbouwgrond een verdienmodel kan zijn voor boeren. Er zijn steeds meer experimenten in de bouw met cross laminated timber (CLT) en daarom zijn er nieuwe relaties te bedenken tussen bijvoorbeeld de bouw en hout producerende boeren. Het is immers niet wenselijk om al het hout voor deze duurzame vorm van bouwen uit het buitenland te halen. Hoe ziet de Minister dit? Kan zij ingaan op het potentieel dat zij ziet voor houtproductie op landbouwgrond in Nederland?
Ik ben het, zoals ook vermeld in reactie op de eerdere vragen van de leden van de GroenLinks-fractie, met hen eens dat hout een belangrijke rol kan spelen in de verduurzaming van de bouw. Ik deel uw mening dan ook dat volledige afhankelijkheid van het buitenland voor de productie van hout onwenselijk is, zeker buiten de grenzen van Europa. Houtproductie op landbouwgrond bestaat al eeuwenlang, met name in de vorm van populierenhout. Deze snelgroeiende boomsoort heeft lange tijd kenmerkende industrieën vorm gegeven. Bij een toenemende vraag naar biogrondstoffen, zie ik hier wel mogelijkheden. Tegelijkertijd zullen we grotendeels afhankelijk blijven van houtproductie in Scandinavië en Duitsland. Daarom ben ik terughoudend in het stellen van doelen qua productie op Nederlandse schaal. Het verleden leert dat die productie moeilijk te beïnvloeden valt, onder meer omdat er al decennia een beweging is ingezet richting meer bos zonder productie.
De leden van de GroenLinks-fractie willen verder nog wat dieper ingaan op bomen en bossen als landschapselement en houtwallen. Deze kunnen de biodiversiteit in het agrarisch gebied flink helpen. Deze leden hebben de Minister eerder gevraagd in beeld te brengen waar deze houtwallen staan. Heeft de Minister hier onderzoek naar gedaan en kan zij laatste stand van zaken delen? Zij hopen dat met dit onderzoek ook voorkomen kan worden dat deze bestaande landschapselementen verdwijnen. Welke middelen heeft de Minister om dit te doen? Zij vragen de Minister voorts ook onderzoek te doen naar waar de houtwallen en andere landschapselementen voorheen hebben gestaan. Welke instrumenten heeft de Minister om te zorgen dat op deze plekken het landschap hersteld wordt?
Ik deel met de leden van de GroenLinks-fractie de waardering van landschapselementen in het agrarisch gebied. Landschapselementen als houtwallen, bomen en hagen vormen samen een belangrijke groene dooradering van het landschap, ten bate van klimaatmitigatie en landschap, maar zeker ook van biodiversiteitsherstel. Bovendien kunnen landschapselementen van waarde zijn voor de productie zelf, bijvoorbeeld door het beperken van uitspoeling van het erf, het bieden van schuilplaatsen voor natuurlijke plaagbestrijders en hun rol in klimaatadaptatie. De registratie van deze veelal kleine elementen vraagt echter om een nieuwe werkwijze. Ik heb daarom in lijn met de motie van het lid Bromet (Kamerstuk 21 501-32, nr.1208) onlangs de SBIR Kleine Landschapselementen afgerond, waarin meerdere marktpartijen innovatieve modellen hebben ontwikkeld om met behulp van satellietdata landschapselementen in het agrarisch gebied vast te leggen. Ofschoon deze modellen nog niet volmaakt zijn, zijn de uitkomsten veelbelovend. Deze zullen mee worden genomen in de opdracht aan RVO.nl voor de registratie van landschapselementen in de nieuwe GLB-periode. Deze opdracht zal naar verwachting in het voorjaar aan RVO.nl worden verstrekt. Daarbij richt ik mij niet zozeer op de verdwenen elementen, maar op het vastleggen van een eerste referentie nu en het monitoren daarvan, zodat we kunnen toewerken naar behoud en zelfs uitbreiding van het areaal landschapselementen.
Vanuit dat doel werk ik aan de eerste contouren van een subsidieregeling in het kader van het NSP, waarbij het voornemen is om de landschapselementen onder de hectarevergoeding (basispremie) van het nieuwe GLB te brengen. Daarnaast bekijk ik de mogelijkheden om bovenop de hectarevergoeding een vergoeding te geven voor het onderhoud van landschapselementen.
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat de uitvoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en het Nationaal Strategisch Plan (NSP) een rol kunnen spelen in de Bossenstrategie. Kan de Minister ingaan op de vraag in hoeverre bomen en bossen een rol spelen naast hun inzet als landschapselementen of agroforesty? Hoe gaat zij dit in het NSP verwerken?
Bos-landbouwcombinaties kunnen in belangrijke mate bijdragen aan vastlegging van CO2 en verbetering van de biodiversiteit op landbouwgronden, zoals ook vermeld in de Bossenstrategie. Bomen leveren belangrijke producten voor de landbouw, maar kunnen ook als biotische grondstof dienen voor bijvoorbeeld de woningbouw, de chemie en de grond-, weg en waterbouwsector, waar ook belangrijke duurzaamheidsopgaven liggen. Ik ben daarom, in lijn met de motie van de leden Beckerman en Smeulders (Kamerstuk 35 309, nr. 6) en de motie van de leden Smeulders en Beckerman (Kamerstuk 35 309, nr. 10) in de uitwerking van het NSP aan het verkennen hoe bos-landbouwcombinaties gestimuleerd kunnen worden. Ik neem in deze verkenning, zoals de leden van de GroenLinks-fractie vragen, ook andere vormen dan landschapselementen en agroforestry mee, waaronder bomen voor houtproductie en bos met een productiefunctie.
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat de Bossenstrategie met veel verschillende stakeholders uitgevoerd moet gaan worden. Kan de Minister ingaan op hoe zij gaat monitoren dat de in de in de Bossenstrategie gestelde doelen behaald gaan worden? Hoe kan zij tussendoor aansturen op eventuele versnelling wanneer blijkt dat de ambities niet waargemaakt gaan worden?
Samen met de provincies zal ik jaarlijks de balans opmaken voor wat betreft de uitvoering van de Bossenstrategie en indien nodig bijsturen.
De leden van de GroenLinks-fractie willen verder nog aandacht vragen voor twee door hun ingediende moties tijdens het notaoverleg Nationaal Bomenplan (Kamerstuk 35 309, nr. 16). Als eerste over de motie van de leden Smeulders en Beckerman over het aanwijzen van monumentale bomen als rijksmonumenten (Kamerstuk 35 309, nr. 11). Deze leden zijn verontwaardigd over het feit dat de Minister weigert deze aangenomen motie uit te voeren. Het gaat hier om een wens van de Kamer. Het argument dat de Minister hiervoor geeft is dat de overheid terughoudend is met de aanwijzing van Rijksmonumenten, zo lezen zij. Zij vragen de Minister dan ook waarom er zo min mogelijk monumenten bij moeten komen. Welke middelen heeft zij dan om oude bomen te beschermen?
Ik ben in gesprek geweest met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om de mogelijkheden te verkennen om de bomen van Het Landelijk Register van Monumentale Bomen op te nemen als rijksmonumenten. In de basis is het aanwijzen van bomen met een bijzondere status die beschermd moeten worden, een taak van gemeenten. Gemeenten hebben de mogelijkheid om via het bestemmingsplan te sturen op behoud en duurzame ontwikkeling van het ter plaatse aanwezige (historisch) groen. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om met lokale verordeningen bepaalde bomen extra te beschermen. De RCE bevordert dat ook, onder andere met het bieden van kennis en informatie. Zo is sinds 21 juni 2018 de Kaart Groen Erfgoed al uitgebreid met de monumentale bomen uit het Landelijk Register van Monumentale Bomen. Gemeenten kunnen deze kaart raadplegen bij het opstellen en uitvoeren van kapverordeningen. Daarnaast hebben provincies, in het kader van het onderdeel houtopstanden uit de Wet natuurbescherming, de bevoegdheid om een kapverbod op te leggen.
Als tweede is er de motie van de leden Beckerman en Smeulders die vroeg om een onderzoek naar de «ecologische effecten van vlaktekap op de kwaliteit van bosecosystemen» (Kamerstuk 35 309, nr. 15). Deze motie werd toen ingediend omdat er zorgen werden geuit over uitspraken over de introductie van vlaktekap tot 0,5 hectare als norm voor regulier bosbeheer. Er heerste hier onduidelijkheid over. Echter, er is nu nog steeds geen duidelijkheid. Wij begrijpen dat de rapporten van enerzijds de heer Rabbinge en anderzijds de heer Mohren tot verschillende conclusies gaan komen. Hoe verklaart de Minister die verschillen? Hoe neemt zij de zorgen van mensen over vlaktekap weg? Deelt de Minister de zorgen over de conclusie van de heer Rabbinge dat vlaktekap schadelijk is voor biodiversiteit, bodemvruchtbaarheid en klimaat, en ook financieel verliesgevend is? Kan zij dit toelichten?
Ter uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Beckerman en Smeulders, heb ik professor Mohren van de WUR gevraagd een team samen te stellen dat in brede zin naar de ecologische effecten van vlaktekap op het bos kijkt. Het onderzoeksrapport heb ik op 5 februari 2021 aan uw Kamer aangeboden, voorzien van mijn beleidsreactie (Kamerstuk 33 576, nr. 221). In deze brief heb ik, op verzoek van uw vaste commissie voor LNV, ook mijn reactie gegeven op het rapport van de Stichting Natuuralert Nederland en ben ik ook ingegaan op de verschillen in de conclusies van beide rapporten.
De Stichting NatuurAlert Nederland heeft haar onderzoek op eigen initiatief laten uitvoeren. Mijn ministerie heeft beide onderzoeksteams gesuggereerd kennis te nemen van elkaars concept-rapporten. Dit is inderdaad gebeurd, zonder dat dit heeft geleid tot veel inhoudelijke toenadering.
Zoals uiteengezet in mijn brief van 5 februari 2021 stelt het rapport van Stichting NatuurAlert Nederland stelt alle vormen van vlaktekap gelijk aan kaalkap (zie de definitielijst in bijlage 2 van het rapport). Op grond daarvan concludeert het rapport dat alle vormen van vlaktekap negatieve effecten zullen hebben op de biodiversiteit. Het WUR-rapport daarentegen houdt rekening met verschillen in aard en omvang van kapvlakten, die voor de ecologische effecten van groot belang kunnen zijn. In het WUR-rapport wordt gesteld dat bij kleinschalige kap in de vorm van groepenkap de verliezen van koolstof beperkt zijn, evenals de gevolgen voor de biodiversiteit. Daarbij biedt groepenkap de mogelijkheid voor verjonging van zowel schaduwverdragende boomsoorten, als meer lichtbehoevende soorten zodat er zich een gemengd en soortenrijk bos kan ontwikkelen.
Ik verwijs u tevens naar mijn beantwoording van de inbreng van de leden van de D66-fractie op dit punt.
De heer Rabbinge heeft zelfs een vervangende paragraaf geschreven voor de Bossenstrategie. Kent de Minister dit «amendement»? Wat vindt zij daarvan?
Het «amendement» heb ik ontvangen. Uit het amendement blijkt, net als uit het rapport van de Stichting Natuuralert Nederland, een andere visie op vlaktekap dan die in de Bossenstrategie wordt gehanteerd. Het weerspiegelt ook de maatschappelijke discussie over dit onderwerp. Ik ben mij daar ook terdege van bewust. Zoals vermeld in de Bossenstrategie blijven we bij de uitvoering en uitwerking van de strategie graag met alle betrokken partijen in gesprek.
De opstellers van het amendement interpreteren de Bossenstrategie als aanzet tot meer «kaalkap». Dat is niet de intentie van de Bossenstrategie. De trend naar natuurlijker, structuurrijker, ouder bos met meer dood hout en meer loofbomen, wordt door de Bossenstrategie als hoofdoplossing gezien voor een gezond en toekomstbestendig bos. Het bijplanten van loofbomen, met name toekomstige zaadbronnen, dient alleen op plekken te gebeuren waar deze afwezig zijn. Recreatie blijft een van de belangrijke doelen van bos. Op dit punt stelt de Bossenstrategie geen aanpassingen voor.
Als laatste hebben de leden van de GroenLinks-fractie nog enkele vragen over de financiële uitvoerbaarheid van de Bossenstrategie. Van het totaal van de ambitie van 37.000 hectare bosuitbreiding in 2030, is voor 19.000 hectare de ambitie nog niet geconcretiseerd of budgettair gedekt. Dit is een groot risico, met de ervaringen over de uitvoering van de NNN in het achterhoofd. Hoe kan de Minister garanderen dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn voor het realiseren van de Bossenstrategie? Kan de Minister een concretisering geven van waar deze 19.000 hectare bos zouden kunnen komen? In hoeverre spelen houtwallen en andere landschapselementen een rol bij het invullen van deze 19.000 hectare?
Het klopt dat een deel van de ambities uit de Bossenstrategie is gedekt met financiële middelen, en een ander deel nog niet. Dat betreft inderdaad onder andere de opgave van 19.000 hectare bos buiten het Natuurnetwerk Nederland. In de strategie worden de verschillende routes beschreven waar rijk en provincies kansen zien voor deze uitbreiding. Daarin geven we ook aan dat we de mogelijkheden van deze opties, bijvoorbeeld in de vorm van publiek-private samenwerking, verder willen concretiseren. Houtwallen en andere landschapselementen worden primair onder het hoofdstuk «bomen buiten bos» geagendeerd en staan buiten het onderdeel van de ambitie van 19.000 hectare. Zie ook mijn reactie op de eerdere inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie op dit punt.
Natuurbeleid in internationale context
Dan willen de leden van de GroenLinks-fractie nog aandacht vragen voor het PBL-rapport «Nederlands natuurbeleid in internationale context. Voortgang realisatie natuur-en biodiversiteitsbeleid». Hierin concludeert het PBL dat de coherentie tussen internationaal, nationaal en provinciaal beleid kan worden verbeterd. Deze leden zien dat dit ook geldt voor het verschil tussen de internationale ambities voor bindende doelstellingen en de slappe reactie op de doelstellingen in de Europese biodiversiteitsstrategie, waar zij in de verschillende schriftelijke overleggen over de Landbouw- en Visserijraad ook al aandacht aan hebben besteed. Wat gaat de Minister doen om dit gat te dichten?
Op mondiaal niveau zet Nederland zich inderdaad in voor een ambitieus en afdwingbaar raamwerk onder het VN-biodiversiteitsverdrag (CBD). Onder dit raamwerk geldt dat de lidstaten ruimte hebben om eigen keuzes te kunnen maken over de wijze hoe ze deze ambitieuze doelen willen bereiken. Dit wordt anders ingevuld in de Europese biodiversiteitsstrategie (EBS). Hierin bestaat de mogelijkheid dat op hoger detailniveau zal worden voorgeschreven hoe deze doelen behaald moeten worden, onder strikte voorwaarden, criteria en definities. Dit is overigens nog niet vastgelegd; over de nadere uitwerking vindt nog overleg plaats tussen de Europese Commissie en de lidstaten. Het kabinet is van mening dat mondiaal bindende doelen nodig zijn, maar wil voldoende vrijheidsgraden behouden over de wijze waarop die doelen bereikt kunnen worden. De Nederlandse ambitie blijft onverminderd groot, getuige ook uit de Nederlandse deelname aan de «High Ambition Coalition» en ondersteuning aan de «Leaders Pledge for Nature». Hiermee laat het kabinet onder meer zien «nature based solutions» onder het klimaatverdrag te willen bevorderen, meer transparantie over het effect van private en financiële sector op biodiversiteitsverlies na te streven en de implementatie, monitoring en evaluatie van de afspraken onder het Biodiversiteitsverdrag te willen versterken.
Daarnaast lezen zij dat Nederland 150 miljoen euro heeft beloofd om ontbossing wereldwijd tegen te gaan. Dit is niets in vergelijking met de 4 miljard die het Verenigd Koninkrijk voor het tegengaan van ontbossing heeft uitgetrokken. Waar is deze 150 miljoen euro op gebaseerd? Hoe verklaart de Minister het verschil tussen de middelen die het Verenigd Koninkrijk en Nederland uittrekken? Is de Minister het met deze leden eens dat juist Nederland een belangrijke rol zou moeten spelen in het tegengaan van wereldwijde ontbossing omdat wij een grote importeur zijn van aan ontbossing-gerelateerde producten?
Ik ben het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat Nederland een nuttige rol kan spelen in het tegengaan van wereldwijde ontbossing, bijvoorbeeld door beleidsbeïnvloeding, mobilisatie van private financiering en innovatie. Zo heeft Nederland in aanloop naar zijn EU-voorzitterschap (2016) gezamenlijk met andere landen het initiatief genomen ontbossing tegen te gaan door middel van de oprichting van het Amsterdam Declarations Partnership, waarin we veel samenwerken met o.a. het Verenigd Koninkrijk. Dit partnerschap heeft de Europese Commissie aangespoord om tot een Europees plan te komen om geïmporteerde ontbossing aan te pakken. Het kabinet heeft voorts het afgelopen jaar het internationale bossenbeleid geïntensiveerd, waarvan het stoppen van mondiale ontbossing het hoofddoel is (Kamerstukken 30 196 en 31 793, nr. 708). De voorgenomen verdubbeling van financiële ondersteuning van activiteiten die bijdragen aan het tegengaan van ontbossing is in 2020 gerealiseerd. Tevens is Nederland een voorname donor binnen de EU op het gebied van internationale biodiversiteit, waar bossen ook een belangrijke rol in spelen. Ook werkt het kabinet samen met de private en financiële sector om meer private financiering te mobiliseren en het financiële systeem te vergroenen. Het Verenigd Koninkrijk heeft tijdens de One Planet Summit toegezegd drie miljard Britse pond van hun klimaatfinanciering te besteden aan natuur en biodiversiteit over de komende vijf jaar. Dit gaat dus niet alleen over bossen, maar bijvoorbeeld ook over mariene ecosystemen en landbouwsystemen.
Bestrijdingsmiddelen in de natuur
Als laatste willen de leden van de GroenLinks-fractie nog aandacht vragen voor bestrijdingsmiddelen in de natuur. Vorig jaar bleek al dat er een cocktail van landbouwgif in de Drentse natuur gevonden werd, in beschermde Natura 2000-gebieden zelfs. Dat vinden deze leden ontzettend zorgelijk; in deze gebieden leven immers bedreigde soorten. Dit levert alleen maar meer vragen op: zijn de aangetroffen stoffen representatief voor andere natuurgebieden in Nederlandse provincies? Wat is de herkomst van de stoffen? Welke effecten hebben de (cocktails van) stoffen op de natuur? Is de Minister daarom bereid het vervolgonderzoek van Natuurmonumenten, TNO, CLM, de Universiteit Leiden en de VU naar de aanwezigheid van chemische middelen, biociden en hun afbraakproducten financieel te ondersteunen?
Ik heb uw Kamer vorig jaar geïnformeerd over de bevindingen van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu over het «Onderzoek naar de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in vier Natura 2000-gebieden in Drenthe en de mogelijke invloed van de afstand van natuurgebieden tot landbouwgebieden op de belasting met bestrijdingsmiddelen» uitgevoerd door Mantingh en Buijs. Daaruit bleek onder meer dat de herkomst van de verschillende gevonden chemische stoffen niet te herleiden is en dat gevonden gehalten aan werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen onder de diverse ecotoxicologische drempelwaarden liggen die het Ctgb hanteert bij het beoordelen van mogelijke risico’s van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858 en 32 670, nr. 532).
Voor wat betreft het onderzoek van natuurmonumenten en andere partijen verwijs ik de leden van de GroenLinks-fractie naar het antwoord ter zake op de inbreng van de leden van de D66-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie constateren dat Nederlanders in de afgelopen decennia nooit vaker geconfronteerd zijn met hoezeer wij de natuur nodig hebben dan in dit coronajaar. In sommige gebieden zijn bezoeken aan natuurgebieden zo talrijk geweest dat terreinbeherende organisaties mensen soms zelfs hebben moeten ontmoedigen. Deze leden vragen zich in dit kader af of er niet meer mogelijk is om bezoekers te enthousiasmeren voor de natuurgebieden die minder bezocht worden. Kan de Minister hierop reflecteren?
Steeds meer mensen zien blijkbaar het belang van natuur als omgeving om te recreëren. En dat is op zich een positieve ontwikkeling. Niet voor niets zijn vrijwel alle Nederlandse natuurgebieden toegankelijk voor bezoekers. Daar ben ik trots op en dat wil ik graag zo houden. Zie ook mijn reactie op de inbreng van de leden van de D66-fractie op dit punt.
Wel vraagt de toenemende recreatiedruk maatregelen om dit in goede banen te leiden. De terreinbeheerders pakken in dezen ook nu al hun rol op en informeren via hun websites en andere kanalen de bezoekers van de natuurgebieden over bijvoorbeeld (te verwachte) drukte bij de toegangen (parkeerplaatsen) en stimuleren zij minder drukke alternatieven Ook op websites van gemeentes en via andere lokale informatievoorzieningen worden bezoekers van natuurgebieden geïnformeerd.
Uiteraard ook van belang dat er voldoende bos en natuur is om in te recreëren. Zo werken provincies in het kader van het Natuurnetwerk Nederland aan een uitbreiding van het natuurareaal met 80.000 hectare tot en met 2027. En ook de Bossenstrategie, waar ik samen met provincies aan werk, beoogt meer ruimte voor recreatie. Doel is het areaal bos in 2030 te hebben uitgebreid met 10%. Daarnaast zetten we ons in voor een aantrekkelijk en toegankelijk landelijk gebied.
Maar het belangrijkste antwoord op te druk bezochte natuur is voor deze leden natuurlijk meer natuur. Door de stikstofcrisis komt de komende jaren 3 miljard euro beschikbaar voor natuur, een ongekend bedrag. Laten we dat geld dan ook vooral gebruiken voor het uitbreiden van onze natuurgebieden, zo suggereren deze leden. Zij verwijzen bijvoorbeeld naar de vragen die het lid Wassenberg heeft ingediend over het inzetten van een voormalig defensieterrein bij Den Haag als versterking van een natuurgebied. Deze leden juichen een verschuiving van militair groen naar ecologisch groen toe en hopen dat de verschillende overheidspartijen deze kans niet onbenut zullen laten. Maar er is nog veel meer mogelijk. Is de Minister bereid om met de provincies een inventarisatie te houden van de meest kansrijke gebieden om de natuur met uitbreiding te versterken, zeker daar waar er een rol is voor het Rijksvastgoedbeleid?
De opgave voor het programma Natuur is om de negatieve gevolgen van overmatige stikstofdepositie op de natuurkwaliteit te verminderen en de natuur en biodiversiteit te verbeteren. Vanuit deze opgave inventariseren de provincies wat betekenisvolle maatregelen zijn voor de overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Uitbreiding van gebied kan daarbij een optie zijn, maar het is bijvoorbeeld ook belangrijk om te investeren in de kwaliteit van een gebied. Dat vergt andere maatregelen. De gebiedsanalyses van de provincies zullen per gebied uitwijzen welke maatregelen het zinvolst zijn.
De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld over de uitwerking van het Uitvoeringsprogramma natuur een, met slechts 30% van de inzet op verwerving en inrichting van nieuwe natuur. Deze leden zijn ervan overtuigd dat meer nodig is, ook in het kader van het aanpakken van andere problemen als de afname van de biodiversiteit en CO2-opvang. Logische stap zou in ieder geval het verbinden van alle natuurgebieden moeten zijn. Dat kan niet zonder substantiële inzet. Erkent de Minister dat een ambitieuzere doelstelling voor aankoop en verwerving bevorderlijk zou zijn voor niet alleen de stikstofproblematiek, maar ook voor andere maatschappelijke doelstellingen?
Het programma Natuur is er primair op gericht om de negatieve gevolgen van overmatige stikstofdepositie op de natuurkwaliteit te verminderen en de natuur en biodiversiteit te verbeteren. Daar waar dit gekoppeld kan worden aan andere opgaven, zoals bijvoorbeeld klimaatadaptatie, zal die integratie gezocht worden. De in het uitvoeringsprogramma genoemde percentages zijn indicatief en kunnen tijdens de looptijd van het programma wijzigen. Op basis van de gebiedsuitwerking zal blijken welke maatregelen in een gebied nodig zijn en wat de werkelijke verdeling wordt.
De leden van de SP-fractie constateren dat er weinig is dat voor zo veel lokale maatschappelijke beroering zorgt als boomkap. Mensen voelen zich verbonden met natuur in hun eigen omgeving en plotseling verdwijnen dan bomen door kap. Zeker als dit gebeurt door organisaties wiens kerntaak het beheren van natuur is, leidt dit tot veel onbegrip. Daarnaast ondermijnt het ook het draagvlak voor natuurbeleid in het algemeen, zeker als het hout rechtstreeks verdwijnt in gesubsidieerde biomassacentrales met dubieuze klimaateffecten. Deze leden accepteren dat in sommige gevallen kap niet helemaal te vermijden is, bijvoorbeeld bij ziekte, maar verder zouden we zeer terughoudend moeten zijn met het vernielen van kostbare natuur. Dat geldt zeker in deze demissionaire tijd. Daarnaast zien deze leden nu twee rapporten met verschillende inzichten over de gevolgen van vlaktekap. Zij zouden de Minister dringend willen vragen om Staatsbosbeheer op te dragen een moratorium voor vlaktekap in te stellen, behalve bij ziekte of calamiteiten, tot een nieuw kabinet een nieuw beleid op het gebied van kap kan vaststellen. Is de Minister hiertoe bereid?
Kleinschalige vlaktekap is een van de passende instrumenten die kan worden ingezet in het reguliere bosbeheer. Oogst kan op die wijze worden gecombineerd met het behoud van natuurwaarden. Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief van 5 februari 2021 (Kamerstuk 33 576, nr. 221) en mijn reactie op de inbreng op dit punt van de leden van de fracties van D66 en GroenLinks.
Ik zie dan ook geen reden om Staatsbosbeheer op te dragen te stoppen met vlaktekap. Overigens is het zo dat Staatsbosbeheer tijdens het broedseizoen, dat loopt van 15 maart tot 15 juli, in principe niet kapt. De bosbeheerders van Staatsbosbeheer en andere terreinbeheerders verstaan hun vak. Uiteraard begrijp ik de bezorgdheid en emoties bij mensen over bomenkap, zeker als de context van de kap niet duidelijk is. Samen met de provincies zal ik bekijken hoe we hier in de uitvoering van de Bossenstrategie aandacht voor kunnen houden. Zie ook de betreffende passages in de Bossenstrategie (vanaf p. 53).
In algemene zin kunnen de leden van de SP-fractie zich ook niet vinden in de gekozen grens van een halve hectare als grens voor vlaktekap in de bossenstrategie, 0,1 hectare lijkt een ecologisch verantwoord maximum.
Ik verwijs de leden van de SP-fractie hiervoor verder naar mijn brief van 5 februari 2021 (Kamerstuk 33 576, nr. 221) en mijn reactie op de inbreng op dit punt van de leden van de fracties van D66 en GroenLinks.
Deze leden vinden het op zich goed dat er een Bossenstrategie ligt en ook dat deze gericht is op uitbreiding. Deze leden hebben verdergaande ambities op dat vlak samen met de GroenLinks-fractie bepleit in hun initiatiefnota Nationaal bomenplan. Zij constateren wel dat de 37.000 hectare uitbreiding te beperkt is in het licht van de 100.000 hectare die zij denken dat nodig is. Ook vrezen zij dat de uitbreiding het verlies van bosoppervlak door kap voor biomassacentralen niet zal kunnen compenseren. Deelt de Minister hun mening dat het gebruik van gekapt hout voor biomassacentrales in essentie niet bevorderlijk is voor het beperken van de CO2-uitsoot?
De uitbreiding van het bos met 37.000 hectare is in het Nederland van nu al een stevige uitdaging. Verdrievoudiging van die ambitie tot 2030, acht ik niet realistisch uitvoerbaar. De suggestie van deze leden, dat het bosoppervlak een aantal jaren is gedaald door de productie van biomassa, onderschrijf ik niet. Nederland heeft de afgelopen jaren vooral netto bos verloren, omdat er een uitzondering gold van de herplantplicht voor omvorming van bos naar andere natuur op grond van Natura 2000-beheerplannen. Dat wordt nu rechtgezet in de Bossenstrategie. Ook zijn er compensatieopgaves van grote infrastructuurbeheerders die nog moeten worden uitgevoerd.
Het gebruik van reststromen om energie mee op te wekken heeft voor de CO2-uitstoot bijna geen consequenties, omdat deze resten in het bos binnen een aantal jaren via natuurlijke processen zouden zijn teruggekeerd in de atmosfeer. De Bossenstrategie onderschrijft overigens de afbouw van biomassagebruik vanwege de positieve bijdragen die dood hout in het bos op het ecosysteem heeft.
Waar de leden van de SP-fractie ook constateren dat de bossenstrategie tegenvalt in ambitie is op het gebied van agroforestry, en specifiek voedselbossen. De Minister stelt de ambities van andere organisaties van 25.000 hectare agroforestry en 100 hectare voedselbossen na 2030 te delen. Maar organisaties als stichting Voedselbosbouw Nederland en het Louis Bolk instituut willen dit doel juist uiterlijk 2030 invoeren. De Minister is dus beduidend minder ambitieus dan deze organisaties, met een schamele 7.000 hectare agroforestry in deze strategie. Dat zou dan in dezelfde verhouding een schamele 280 hectare voedselbos zijn. Deze leden constateren dat dit nog niet eens een verdubbeling in tien jaar van wat we nu hebben is. Kan dit niet ambitieuzer?
Ik deel met de leden van de SP-fractie dat een flinke ambitie op het gebied van agroforestry belangrijk is, omdat deze vorm van kringlooplandbouw een bijdrage kan leveren aan de doelen voor klimaat en biodiversiteit. Bovendien kan agroforestry een aanvulling op het verdienmodel vormen waarbij natuur en landbouw verbonden worden. In de Bossenstrategie zelf noem ik een voorlopige ambitie van 7.000 hectare voor vormen van bos-landbouwcombinaties, met agroforestry als een van de opties. In het kader van de Bossenstrategie zal eerst verder verkend worden in hoeverre verschillende vormen van agroforestry kunnen bijdragen aan deze ambitie voor bosuitbreiding in het landelijk gebied. Hiervoor zet ik de eerste jaren in op het stimuleren van initiatieven en kennisontwikkeling om tot verdere definities en afbakeningen te kunnen komen, en verken ik momenteel het incorporeren bos-landbouwcombinaties, inclusief agroforestry, als subsidiabele activiteit in het nieuwe Nationaal Strategisch Plan van het Europees Landbouwbeleid. Ik verwijs u ook naar mijn reactie op de inbreng van de leden van de CDA-fractie op dit punt.
Omdat agroforestry nog in de kinderschoenen staat is mijns inziens eerst nodig om meer kennis en praktijkervaring op te doen, knelpunten weg te nemen en te verkennen welke financiële prikkels voor agroforestry kunnen worden gecreëerd. Hoewel ik de algemene ambitie van 25.000 ha onderschrijf, spelen er nog een aantal vragen en afhankelijkheden van andere processen rondom de realisatie die ik eerst in samenwerking met andere partijen aan het verkennen ben. Ik vind het belangrijk om dit eerst zorgvuldig uit te zoeken, daarom kan ik me nu nog niet vastleggen op het halen van deze ambitie in 2030. Het is wel mijn streven om het areaal zo snel mogelijk op te schalen. Mede daarom zijn in de Bossenstrategie jaarlijkse evaluatiemomenten ingebouwd. Als blijkt dat we sneller kunnen opschalen, dan zal ik dat zeker overwegen.
De leden van de SP-fractie hebben verder geconstateerd dat de Minister een uitzondering heeft gemaakt voor de jacht op wilde zwijnen en vossen bij de avondklok. Deze leden vragen de Minister dit besluit te onderbouwen. Zij hebben moeite te begrijpen waar een dergelijke uitzondering op is gebaseerd. Waar zij nog zien dat er bij zwijnen het dubieuze argument van het bestrijden van de varkenspest is, is een dergelijk acuut risico bij vossen al helemaal niet aanwezig. Welk dringend risico voor de nationale veiligheid brengen vossen met zich mee, dat een dergelijke uitzondering gelegitimeerd wordt, zo vragen zij zich af.
In de regeling avondklok is een algemene uitzondering opgenomen voor het uitvoeren van noodzakelijke beroepsmatige werkzaamheden. Ik heb laten weten dat ik het beheer van wilde zwijnen, om de aantallen te reduceren en zodoende de kans van introductie van Afrikaanse varkenspest zo klein mogelijk te maken, beschouw als een noodzakelijke werkzaamheid. Ook het afhandelen van door aanrijding gewond geraakt wild (valwild) is een noodzakelijke werkzaamheid. Andere vormen van wildbeheer en jacht die tijdens de uren van avondklok plaatsvinden zijn geen noodzakelijke werkzaamheden tijdens de uren van de avondklok.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de stukken geagendeerd voor het schriftelijk overleg Natuur en enkele aanvullende stukken die de Minister recent aan de Kamer heeft doen toekomen en willen haar nog een aantal vragen voorleggen.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de brief van 5 februari 2021 over de aangenomen moties met betrekking tot de bestrijding van de watercrassula dat de Minister voornemens is om de watercrassula, tezamen met enkele andere exoten, voor te dragen voor plaatsing op de Europese Unie-lijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten. Deze leden vinden dit een goede stap, maar vrezen dat met het doorlopen van de procedure veel tijd is gemoeid. Is de Minister, hierop gelet, bereid om met de brancheorganisaties van verkopers van deze exoten in overleg te treden en hen te verzoeken om de verkoop op vrijwillige basis te staken, hangende het doorlopen van de procedure tot plaatsing op de EU-lijst? Is de Minister bereid de Kamer over de uitkomsten te informeren? Plaatsing op de EU-lijst brengt met zich mede dat decentrale overheden de bestrijding (verder) ter hand moeten. Wordt in de bekostiging van die taak de toepassing van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet betrokken? In bovengenoemde brief wordt gesteld dat wordt onderzocht of in bepaalde gebieden extra maatregelen ter bestrijding van de watercrassula moeten worden genomen. Worden hieronder verstaan de Waddeneilanden, mede gelet op de unieke en grote natuurwaarden, het belang van toerisme en recreatie en gelet op het gegeven dat de eilanden tamelijk geïsoleerd zijn gelegen? Worden er extra middelen beschikbaar gesteld voor de bestrijding van exoten die de natuur- en instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden bedreigen en aantasten, indien en voor zover de kosten additioneel gemaakt moeten worden op de aanpak van de stikstofproblematiek in deze gebieden?
Enkele jaren geleden was er een «vrijwillige» ban op kweek en verkoop van watercrassula in het kader van het toenmalige Convenant waterplanten.5 Bij het van kracht worden van Verordening (EU) Nr. 1143/2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten is het convenant feitelijk beëindigd. Ik zal met de branche het gesprek aangaan of zij de verkoop van watercrassula weer vrijwillig willen staken en zal u over de uitkomst daarvan informeren. De overdracht van soorten van de Europese Unielijst voor zorgwekkende invasieve uitheemse soorten, waarvan de provincies worden belast met de bestrijding, wordt geregeld bij ministeriële regeling in overeenstemming met gedeputeerde staten van de provincies. In de afstemming tussen provincies en ministerie voorafgaand aan de overdracht van nieuwe Unielijstsoorten komt de bekostiging van de taken aan de orde en kan artikel 2 van de Financiële verhoudingenwet worden betrokken. Daarbij opgemerkt dat de kosten voor het uitroeien en beheersen van Unielijstsoorten sterk uiteen kunnen lopen, afhankelijk van de soort en de maatregelen die de provincies nemen.
Recent is het Uitvoeringsprogramma Natuur door het Rijk en de provincies in nauwe samenwerking met de terreinbeherende organisaties uitgewerkt. Het doel van het uitvoeringsprogramma is het bijdragen aan het realiseren van condities voor een gunstige of verbeterde staat van instandhouding van soorten en habitats onder de Vogel- en Habitatrichtlijn, met focus op overbelaste stikstofgevoelige leefgebieden van soorten. In het uitvoeringsprogramma is bestrijding van een exoot als watercrassula benoemd als een maatregel die wordt ingezet om te voorkomen dat inzet op omgevingscondities teniet wordt gedaan door intensieve exoten. Het is aan de Waddenprovincies om, daar waar het stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden betreft, de route van de herstelmaatregelen stikstof te volgen. De Waddenprovincies kunnen deze afweging maken en een voorstel doen door de bestrijding van watercrassula in hun maatregelenpakket onder het programma Natuur op te nemen. De mogelijkheid om middelen uit het Uitvoeringsprogramma Natuur in te zetten voor bestrijding van invasieve uitheemse soorten in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden is aanvullend op de middelen die reeds beschikbaar zijn binnen het Natuurpact voor de aanpak van invasieve uitheemse soorten. Mijn uitgangspunt is dat we die exercitie nu eerst uitvoeren en niet vooruitlopen op toekomstige overdracht van nieuwe Unielijstsoorten.
Met betrekking tot de brief d.d. 5 februari 2021over het bosbeheer, meer specifiek de vlaktekap, willen de leden van de PvdA-fractie het volgende onder de aandacht van de Minister brengen. Deze leden hadden de gewijzigde motie van de leden Beckerman en Smeulders (Kamerstuk 35 309, nr. 15) zo verstaan dat gevraagd werd naar de effecten van vlaktekap in oppervlakken tot een halve hectare. Kaalkap op grotere schaal was reeds ongewenst en vergunningsplichtig verklaard. De commissie-Den Ouden/Mohren gaat echter uit van de premisse dat beneden een halve hectare sprake is van regulier beheer, waar geen nadelige ecologische effecten zullen zijn. De ecologische effecten die door de commissie-Rabbinge in beeld worden gebracht, worden genegeerd. Het rapport van de Minister geeft derhalve geen antwoord op het in de motie gestelde verzoek. Kan de Minister aangeven wat de exacte argumenten zijn die haar ertoe brengen toch vast te houden aan haar voornemen vlaktekap tot een halve hectare als norm voor regulier beheer te stellen?
In het WUR-rapport wordt uitvoerig ingegaan op de diverse vormen van vlaktekap en de mogelijke ecologische gevolgen daarvan. Verder verwijs ik u hiervoor verder naar mijn brief van 5 februari 2021 (Kamerstuk 33 576, nr. 221) en mijn reactie op de inbreng op dit punt van de leden van de fracties van D66, GroenLinks en SP.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat de Minister geen melding maakt van het feit dat aan de beide commissies was opgedragen, respectievelijk verzocht, een verslag te maken van de overeenkomsten en de verschillen tussen hun rapporten. De commissie-Den Ouden/Mohren heeft zich daaraan om onduidelijke reden onttrokken, met als resultaat de boven geschetste onjuiste voorstelling van zaken. Waarom heeft de Minister geaccepteerd dat de commissie-Den Ouden/Mohren niet voldaan heeft aan haar formele opdracht, te weten mee te werken aan een gezamenlijk verslag van de beide commissies?
Er is geen sprake geweest van een formele opdracht om te werken aan een gezamenlijk verslag. Er is in het overleg, nadat beide partijen bij elkaar zijn gebracht, gesuggereerd om te komen tot een gezamenlijk verslag. Dat is vervolgens niet gebeurd, omdat beide partijen het niet eens zijn geworden over de tekst van zo’n verslag.
In de brief wijst de Minister de resultaten van de commissie-Rabbinge bijna terloops af en de motivering lijkt te berusten op feitelijke onjuistheden.6 De Minister steunt de conclusies van de commissie-Den Ouden/Mohren; de conclusies van de commissie-Rabbinge, zowel ten aanzien van de biodiversiteit, de klimaateffecten, de koolstofhuishouding en de waarden voor de volksgezondheid worden daarmee echter genegeerd. Kan de Minister in detail aangeven op grond van welke argumenten zij de conclusies van de commissie-Rabbinge meent te moeten afwijzen? Is hier voor de Minister reden om het standpunt te heroverwegen?
Uit het rapport van de Stichting Natuuralert Nederland, door de leden van de PvdA-fractie aangeduid als de «commissie-Rabbinge», spreekt een andere visie op vlaktekap dan die in de Bossenstrategie wordt gehanteerd. Het weerspiegelt ook de maatschappelijke discussie over dit onderwerp. Ik ben mij daar ook terdege van bewust. Zoals vermeld in de Bossenstrategie blijven we bij de uitvoering en uitwerking van de strategie graag met alle betrokken partijen in gesprek, ook met degenen die zich (deels) niet kunnen vinden in de Bossenstrategie. Verder verwijs ik u hiervoor verder naar mijn brief van 5 februari 2021 (Kamerstuk 33 576, nr. 221) en mijn reactie op de inbreng op dit punt van de leden van de fracties van D66, GroenLinks en SP.
De leden van de PvdA-fractie menen dat de jaarlijks oppervlakte aan vlaktekap wordt onderschat c.q. te laag geraamd. Ten onrechte wordt uitgegaan van alleen de gekapte oppervlakten groter dan een halve hectare. De 600 tot 1.000 hectare met oppervlakten kleiner dan een halve hectare die jaarlijks als regulier beheer worden kaalgekapt, worden blijkbaar buiten beschouwing gelaten. De commissie-Den Ouden/Mohren geeft aan dat jaarlijks 300 tot 500 hectare wordt kaalgekapt die niet als vlaktekap wordt beschouwd, waardoor de aanzienlijke effecten op het gebied van biodiversiteit, klimaatefficiëntie, koolstofhuishouding en volksgezondheid worden ontkend. Kan de Minister uitleggen waarom zij deze desastreuze beheervorm als regulier beheer accepteert?
Vlaktekap wordt in de Bossenstrategie niet aangehaald als hét model voor houtproductie. Het is dan ook onjuist om te spreken van een systeem dat in zijn totaliteit periodiek wordt teruggezet naar een pioniersfase. Dit is inderdaad in een verleden het geval geweest, maar nu al langere tijd niet. Ik ben het oneens met de suggestie dat alle conclusies uit het rapport van de Stichting Natuuralert Nederland worden genegeerd. Veel van de principes uit dit rapport zijn rapport worden al ondersteund door de Bossenstrategie. Denk hierbij aan het belang van kleinschalig bosbeheer. Ook het WUR-rapport komt tot de conclusie dat vlaktekap voor het microklimaat ongunstig is en daarom bewust, terughoudend en zorgvuldig moet worden toegepast. Het WUR-rapport wijst er echter op dat vlaktekap van een halve hectare mogelijk moet blijven als een van de instrumenten die de bosbeheerder tot zijn beschikking heeft.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom de commissie-Den Ouden/Mohren niet gezamenlijk met de commissie-Rabbinge verslag heeft uitgebracht, gelet op het gegeven dat de Minister aan beide commissies had opgedragen, respectievelijk verzocht, een verslag te maken van de overeenkomsten en de verschillen tussen hun rapporten. Waarom heeft de Minister geaccepteerd dat de commissie-Den Ouden/Mohren niet voldaan heeft aan haar formele opdracht, te weten mee te werken aan een gezamenlijk verslag van de beide commissies?
Er is geen sprake geweest van een formele opdracht om te werken aan een gezamenlijk verslag. Er is in het overleg, nadat beide partijen bij elkaar zijn gebracht, gesuggereerd om te komen tot een gezamenlijk verslag. Dat is inderdaad niet gebeurd, omdat beide partijen het niet eens zijn geworden over de tekst van zo’n verslag. Voor het overige verwijs ik u naar mijn beantwoording van de inbreng van de SP-leden op dit punt.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af, of in het licht van het verzoek in de eerder genoemde motie, het rapport-Den Ouden/Mohren wel bruikbaar is. De vlaktekapnorm van de commissie-Den Ouden/Mohren is gebaseerd op een ernstige rekenfout en onjuiste aannames. De veronderstelling dat er pas ecologische schade optreedt als kapvlaktes groter zijn dan 5000 m² wordt met wetenschappelijke argumenten door de commissie-Rabbinge weerlegd. Zoals door de commissie-Den Ouden/Mohren en ook door de commissie-Rabbinge word onderkend, treedt er bij kaalkap substantiële schade aan de bosbodem op zodra meer dan de helft van de bodem van de gekapte opening in het bos onder invloed komt te staan van direct zonlicht. Die grens ligt echter niet, zoals aangenomen door de commissie-Den Ouden/Mohren, bij 5000 m², maar al bij een kapvlakte van 1000 m². Door die verkeerde aanname worden kapvlaktes kleiner dan 5000 m² getypeerd als «zonder ecologische effecten» en wordt nader onderzoek ook niet nodig geacht. Is de Minister bereid haar standpunten over vlaktekap op te schorten en de beide wetenschappelijke rapporten nader te laten bezien, bijvoorbeeld door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW)? Deelt de Minister het standpunt dat, mede op de in het geding zijnde belangen, een standpunt over bosbeheer en kapbeleid moet berusten op voldoende mate van consensus over de effecten van vlaktekap bij minder dan 5.000 m2?
Met het WUR-rapport heb ik, zoals toegelicht en onderbouwd in mijn brief van 5 februari 2021 (Kamerstuk 33 576, nr. 221), uitvoering gegeven aan de motie van de leden Beckerman en Smeulders. Ik weet niet op welke «ernstige rekenfout» de leden van de PvdA-fractie hier doelen. Eerder heb ik gewezen op de maatschappelijke discussie over dit onderwerp. Iedereen kan kennis nemen van beide rapporten. Ik heb er dan ook geen behoefte aan beide rapporten nader te laten bezien. Verder verwijs ik de leden van de PvdA-fractie naar mijn reactie op de inbreng op dit punt van de leden van de fracties van D66, GroenLinks en SP.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat kaalkap van grotere oppervlakten vaak weerstand en afkeer van burgers oproept. Zou dat voor de Minister mede reden moeten vormen om, naast alle andere ecologische belangen, het bosbeheer en het kapbeleid te funderen op de principes natuurvolgend en op basis van verantwoorde uitdunning?
Ik onderken dat het kappen van bomen en bos vaak emoties oproept. In vind dat we er in de Bossenstrategie in zijn geslaagd een evenwicht te vinden tussen enerzijds het belang van biodiversiteit en kleinschalig bosbeheer en anderzijds het vakmanschap en het maatwerk van bosbeheerders. Samen met provincies zal ik bij de uitvoering van de Bossenstrategie aandacht blijven geven aan de emoties die de discussie over bomenkap met zich meebrengt. Goede communicatie met omwonenden en andere gebruikers van het bos over de redenen en achtergronden van ingrepen in het bos blijft ontzettend belangrijk.
Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie zich af waarom het rapport eerst op 5 februari 2021 naar de Kamer is gestuurd. Ware het niet mogelijk en beter geweest het rapport dat op of omstreeks 22 december 2020 is uitgebracht, eerder naar de Kamer te sturen?
Dat was inderdaad beter geweest.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUniefractie hebben kennisgenomen van de brieven van de Minister over het onderwerp natuur. Deze leden zijn blij met de inzet van de Minister op het gebied van natuurbescherming in de afgelopen kabinetsperiode en kijken uit naar de uitkomst van de trajecten die in gang zijn gezet.
De leden van de ChristenUnie-fractie willen allereerst benadrukken dat de biodiversiteitscrisis hen grote zorgen baart. De mensheid wordt geconfronteerd met een afname van biodiversiteit die sneller gaat dan ooit in de menselijke geschiedenis. De zeer forse afname van insecten, die bekend werd in 2017, maakte duidelijk hoe dringend deze problematiek ook speelt in Nederland. De biodiversiteit vormt een onmisbaar fundament voor ons ecosysteem en daarmee voor onze leefbaarheid en voedselvoorziening. Meer kennis is nodig, en dus steunen deze leden de Minister in haar voornemen om op basis van advies van de WUR op diverse onderwerpen onderzoeken en monitoringsprogramma’s naar de afname van biodiversiteit te starten.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn daarnaast van mening dat naast onderzoeken en monitoring, ingrijpen op basis van de kennis en ambities die al wel geformuleerd zijn, noodzakelijk is. Deze leden zijn dan ook, met de Minister, teleurgesteld dat Nederland haar internationaal gestelde doelen ten aanzien van natuur niet gehaald heeft en ook nog niet op schema ligt. Hoe vinden de internationale biodiversiteitsambities, zoals de afspraken die Nederland heeft gemaakt binnen het Biodiversiteitsverdrag van Rio de Janeiro (CBD), de Europese Biodiversiteitsstrategie en de agenda van de VN Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen voor 2030 (SDG’s), hun concrete uitwerking op korte termijn? Kan de Minister een inhaalslag ten aanzien van internationale doelen formuleren?
Het is inderdaad teleurstellend dat Nederland haar internationaal gestelde doelen in het kader van het Biodiversiteitsverdrag van Rio de Janeiro (CBD) niet haalt. De inspanningen van het kabinet, samen met de provincies, zijn erop gericht om dit tij te keren, het verlies aan biodiversiteit tegen te gaan en herstel te bevorderen. Het verlies aan biodiversiteit heeft grote gevolgen en het herstel vraagt op een transitie waarin op alle fronten tegelijk gewerkt moet worden, zoals ook overtuigend geschetst is in het IPBES Global Assessment-rapport. Het kabinet zet daarom ambitieus in op enerzijds het behoud en herstel van biodiversiteit en anderzijds verbreding van het natuurbeleid naar andere sectoren en beleidsterreinen. Zo wordt biodiversiteit en de waarde van ecosysteemdiensten geïntegreerd in besluitvorming in de gehele samenleving. Het kabinet geeft hier invulling aan met onder andere het interdepartementale Programma versterken biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 136) en het Programma Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 216). Om de natuur te versterken zet het zich bijvoorbeeld samen met de provincies in voor het verbeteren van milieucondities en het natuurbeheer, het realiseren van ontbrekende schakels in het Natuurnetwerk Nederland en maakt het werk van overgangsgebieden rondom Natura2000-gebieden. Om biodiversiteit beter te integreren in besluitvorming werkt het kabinet aan natuurinclusieve land- en woningbouw, het vergroenen van de financiële sector en biodiversiteit als onderdeel van de Monitor Brede Welvaart.
Via de genoemde programma’s wordt de komende tijd onderzocht welke vervolgstappen interdepartementaal genomen kunnen worden. Momenteel verken ik ook of de geschetste inzet voldoende is om een proportionele Nederlandse bijdrage aan de doelen van de Europese Biodiversiteitsstrategie te leveren, of dat het komende decennium aanvullende inzet nodig is. Internationaal zet het kabinet zich in voor meerjarige afspraken die ambitieus zijn en ook daadwerkelijk geïmplementeerd worden. Dit is, mede ter uitvoering van de motie van de leden Jetten en De Groot (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1440), ook ons uitgangspunt bij de onderhandelingen over een nieuw wereldwijd Global Biodiversity Framework ín het kader van het Biodiversiteitsverdrag (CBD). Ook wordt biodiversiteit verbonden met bestaande inzet op andere door Nederland nagestreefde internationale doelen, in het bijzonder op klimaat, water en voedselzekerheid. Ik heb samen met mijn collega van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in april 2020 een brief aan de Tweede Kamer verstuurd over de versterking van onze internationale inzet op biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 134).
Volgens de leden van de ChristenUnie-fractie zou de draagkracht van de natuur de kaders moeten vormen voor ieder beleid. Deze leden steunen de Minister dan ook in de visie om de aanpak van de biodiversiteitscrisis integraal vorm te geven en op verschillende beleidsterreinen, zoals gebouwde omgeving, landbouw, waterveiligheid en circulaire economie dit vraagstuk neer te leggen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over de Bossenstrategie. Bomen leveren naast biodiversiteit een hele belangrijke bijdrage in de strijd tegen klimaatverandering. Deze leden erkennen dat er veel werk verzet moet worden. De opwarming van de aarde gaat echter snel en de effecten van klimaatverandering zijn dan ook nu al merkbaar door droogte, extremer weer en bosbranden. Welke mogelijkheden ziet de Minister om nog meer haast te maken met de aanplanting van bos?
De beoogde toename van het bosareaal met tien procent is al zeer fors. Een deel van de financiering hiervoor moet nog worden gevonden. Uiteraard zullen kansen om nog meer haast te maken met de aanleg van nieuw bos moeten worden benut. Ook de private sector zou middels bijvoorbeeld koolstofcertificaten versnelling kunnen bewerkstelligen.
Daarnaast hebben de leden van de ChristenUnie-fractie kennisgenomen van de zorgen die leven bij natuur- en bosorganisaties over de kaal- of vlaktekap die met de Bossenstrategie als maatregel wordt aangedragen om de kwaliteit van het bos te verbeteren. Deze leden begrijpen de zorgen dat bij deze methode het bos mogelijk de kans niet krijgt om oud te worden, omdat ook jonge bomen worden gekapt. Hiermee is nieuwe aanplant dus geen voldoende compensatiemaatregel en lijkt deze kap ongunstig voor het klimaat te zijn. Er zijn ook zorgen over de impact op het ecosysteem van het bos. Deelt de Minister de opvatting dat een goede staat van instandhouding betekent dat er sprake is van een gezond ecosysteem dat zo veel mogelijk zichzelf op een goede manier in stand kan houden? Hoe verhoudt dit zich tot het voorgestelde beheer? Kent de Minister de kritiek dat de Bossenstrategie te veel geschreven zou zijn vanuit het belang van bosbeheer in plaats van dat van klimaat en biodiversiteit? Wat is haar reactie daarop?
In de meeste gevallen dat vlaktekap plaatsvindt, is dit in bossen die als monocultuur zijn aangelegd, met een gelijkjarige opstand. Deze bossen zijn ooit aangeplant met als doel om hout te kunnen oogsten. Gezien onze enorme afhankelijkheid van deze schone, groene grondstof zou het onwenselijk zijn om alle bossen te ontdoen van die functie. In het algemeen deel ik de opvatting dat een goede staat van instandhouding idealiter betekent dat een gebied zichzelf in stand kan houden. Desalniettemin is dit voor bijna geen enkel natuurtype in Nederland het geval, omdat zij in symbiose met de mens zijn ontstaan. De Bossenstrategie geeft expliciet aan dat bepaalde ingrepen nodig zijn om tot een situatie te komen waarin bos op termijn zichzelf in stand kan houden. Graag verwijs ik u daarbij naar pagina 25 van de Bossenstrategie, waarin dit concept staat toegelicht. De Bossenstrategie stelt dat natuur en klimaat voorop staan in het bos, maar wel in samenhang met andere functies van het bos, zoals recreatie, waterhuishouding tot houtoogst.
Tot slot willen de leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot het vervolgonderzoek naar het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in de natuur. Deze leden maken zich zorgen over deze ongewenste verspreiding van bestrijdingsmiddelen, die veelal schadelijk zijn voor de biodiversiteit.
Ik verwijs de leden van de ChristenUnie-fractie naar het antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie over dit onderwerp.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat er in dit laatste overleg over de natuur uit deze regeerperiode veel op de agenda staat: biodiversiteit, insectensterfte, weidevogels, bossen en het natuurbeleid. Al die onderwerpen hebben echter een rode draad. Het gaat niet goed met de natuur. Nederland haalt haar natuurdoelen niet. Het is zorgelijk dat veel natuurgebieden in de afgelopen jaren opnieuw niet verbeterd, maar verslechterd zijn. En nog steeds lijkt de urgentie van de achteruitgang van de natuur onvoldoende tot de Minister te zijn doorgedrongen. Zo moest in mei 2019 de hoogste rechter eraan te pas komen om Nederland te dwingen om de bescherming van natuurgebieden tegen stikstof ter hand te nemen.
De Zesde Voortgangsrapportage Natuur, onderdeel van de agenda van dit schriftelijk overleg, stelt: «Zoals we in de vorige VNR hebben geconcludeerd blijken deze afspraken onvoldoende om de biodiversiteit helemaal te herstellen. Daarom hebben Rijk en provincies tijdens de Natuurtop in 2019 aanvullende ambities uitgesproken.» Dit illustreert volgens deze leden het Nederlandse natuurbeleid: er is geen centrale regie op het gebied van natuurbeleid, gemaakte afspraken zijn kennelijk te verblijvend, waardoor de biodiversiteit onvoldoende wordt hersteld en in reactie op dat falen worden er opnieuw ambities uitgesproken. Zij vragen de Minister daarom om voor het halen van de biodiversiteitsdoelen bindende doelstellingen op te stellen.
Mede als gevolg van de door deze leden aangehaalde Natuurtop in 2019 en het daarin gepresenteerde ambitiedocument Nederland Natuurpositief hebben Rijk en provincies in het Programma Natuur, bovenop de lopende beleidsafspraken, zoals het Natuurpact aanvullende afspraken gemaakt over natuurherstel en -verbetering. In de periode tot en met 2030 stelt het kabinet hiervoor € 2,85 miljard. beschikbaar. Daarnaast werken we aan een landelijke agenda voor een natuurinclusieve samenleving. Rijk en provincies sturen gezamenlijk op de doelen van het programma Natuur Dat wordt gekoppeld aan een systematiek van monitoring en rapportage, waardoor tijdige bijsturing mogelijk is. Tevens is Nederland uiteraard gebonden aan internationale afspraken met betrekking tot biodiversiteit. We zullen de doelen en afspraken waar Nederland zich in EU- en VN-verband aan zal binden voor de komende tien jaar, verankeren in het nationale natuurbeleid.
Ook het Louis Bolk Instituut7 stelt dat er een gevoel van urgentie nodig is om tot verandering te komen. Maar het vraagt zich af of de sterke achteruitgang in biodiversiteit, met name van insecten, voldoende als ramp wordt ervaren om tot het gevoel van urgentie te komen dat nodig is voor veranderingsgezindheid. Beaamt de Minister dat we ons in een zesde uitstervingsgolf bevinden en dat biodiversiteit urgent bescherming nodig heeft? Zo ja, wat zijn de concrete voorstellen van de Minister om het gevoel van urgentie in de samenleving te verhogen?
Ja, ik ben mij zeer bewust van de urgentie van het probleem. Naast de hierboven beschreven substantiële extra inzet in het natuurbeleid, wijs ik deze leden bijvoorbeeld op het interdepartementale programma versterken biodiversiteit, waartoe het kabinet heeft besloten op basis van het verontrustende IPBES-rapport over de wereldwijde situatie van de biodiversiteit (Kamerstuk 26 407, nr. 136) en de ontwikkeling van een agenda voor een natuurinclusieve samenleving.
Rapport Verenigde Naties
In de context van de afname van de biodiversiteit wijzen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie er opnieuw op dat de grootste bedreiging het intensieve landbouwsysteem is. Vorige week toonde een nieuw rapport van de Verenigde Naties aan dat het voedselsysteem de grootste bedreiging vormt voor de biodiversiteit.8 Wereldwijd gaat 80% van de landbouw op aan veevoer, en draagt uiteindelijk voor slechts 18% bij aan onze calorieën. Het rapport stelt dat biodiversiteitsverlies zal blijven toenemen zonder hervorming van het voedselsysteem. Het rapport pleit voor een natuurinclusieve landbouw, een meer plantaardig dieet en het teruggeven van grond aan de natuur.9 Hierbij stelt het rapport dat met name de overgang naar een natuurinclusieve landbouw en het vrijspelen van meer grond voor de natuur gelinkt zijn aan de overstap naar een meer plantaardig dieet, dus aan veel minder dieren. Graag ontvangen deze leden van de Minister een reactie op het rapport «Food Systems impact on Biodiversity Loss 2021» van het United Nations Environmental Program (UNEP), Chatham Housen en Compassion in World Farming (CIWF).
Het rapport Food Systems Impact on Biodiversity Loss 2021 (UNEP) gaat in op de relatie tussen het wereldwijde voedselsysteem en biodiversiteitsverlies. Vergelijkbaar met eerdere rapporten haalt het VN-rapport onder andere de impact van veranderd landgebruik aan en de invloeden van voedselproductie op de directe omgeving via emissies. Dit zijn zaken waar ook ik mij zorgen over maak en die mede mijn inzet bepalen voor bijvoorbeeld de VN Food System Summit en de Convention for Biological Diversity (CBD) die dit jaar gepland staan. In beide gremia zet ik in op het vinden van de gedeelde belangen tussen de dossiers, zoals de landbouw als hoeder van de agrarische natuur en de biodiversiteit via zogenaamde «nature based solutions» als onderdeel van de oplossing voor een volhoudbare landbouw.
Dit komt ook tot uiting in mijn nationale beleid. Een belangrijke aanbeveling uit het rapport, naast het belang van plantaardige voeding, het voorkomen van voedselverspilling en het uitbreiden van het areaal natuur, is het belang van een meer natuurinclusieve landbouw. Natuurinclusieve landbouw kan ook in Nederland een belangrijke bijdrage leveren aan het herstel van biodiversiteit én een toekomstbestendige landbouw. Door het duurzaam gebruik van zogenaamde ecosysteemdiensten en het beschermen van de natuur die die diensten levert wordt ingezet op de synergie tussen voedselproductie enerzijds en natuurherstel anderzijds.
Bossenstrategie
De leden van de Partij voor de Dierenfractie hebben kennisgenomen van de Bossenstrategie. De ambitie om meer bomen te planten en het bos meer biodivers en klimaatrobuust te maken klinkt goed. Het doel is om 10% meer bos bij te planten in 2030, zo’n 37.000 hectare. Maar bij de uitwerking van de strategie plaatsen deze leden veel vraagtekens. Zo moet de helft (18.000 hectare) van het aantal geambieerde bomen in het bestaande NNN komen. Dat betekent dat de ene natuur voor de andere wordt ingeruild. Beaamt de Minister dat 3.500 hectare van de 18.000 hectare bomen compensatie is voor bomen die in Natura 2000-gebieden gekapt zijn na 2017? Waarom is 2017 als ijkjaar gekozen? Hoeveel bomen zijn er in de afgelopen vijf jaar buiten Natura 2000-gebieden gekapt?
De compensatie-opgave voor bos dat heeft moeten wijken voor andere natuurtypen, omvat circa 3.400 hectare. Dat is inclusief plannen die nog niet uitgevoerd zijn, maar wel cruciaal zijn, bijvoorbeeld in de verbinding van kleinere natuurgebieden. Die 3.400 hectare is inderdaad onderdeel van de 18.000 hectare waar Rijk en provincies zich aan hebben verbonden. 2017 is als ijkjaar genomen, omdat op 1 januari 2017 de wet Natuurbescherming van kracht werd waarin de uitzondering is opgenomen van de herplantplicht voor kap ten behoeve van omvorming naar andere typen natuur op grond van Natura 2000-beheerplannen. Buiten Natura 2000-gebieden geldt de herplantplicht wel. Hoeveel bomen precies zijn gekapt en teruggeplant is mij niet bekend; dit wordt niet centraal bijgehouden.
De overige 19.000 geplande hectares nieuw bos komen deels in beek- en rivierdalen en open landschappen. Kan de Minister aangeven welke natuur, die geen onderdeel is van het NNN, daarvoor wordt opgeofferd? Hoeveel van de geplande 19.000 hectare bos zal in de plaats komen van bebouwing, kortom van steen naar groen? Hoeveel van de aanplant van 19.000 hectare extra bos maakt deel uit van de opgave om 38.530 hectare extra natuur te realiseren in 2027, zoals afgesproken in het Natuurpact?
Er is nog geen concrete verdeling gemaakt van de 19.000 hectare beoogd nieuw bos buiten het Natuurnetwerk Nederland. Dit zal de komende periode nader worden bepaald in overleg met alle betrokken partijen. Deze leden kunnen hierbij denken aan bebossing van bijvoorbeeld uiterwaarden (ooibossen) of het omzomen van beken met bos. Dat zal in beide gevallen met name grasland zijn. Het natuurbos dat hier moet komen, is nadrukkelijk een grote plus voor de natuur. Er zal weinig tot geen (grootschalig) bos in plaats van de huidige bebouwing komen. Los van de enorme investering die dat vergt, is de bebouwde omgeving in bijna alle gevallen een betere plek om woningen te realiseren of economische ontwikkelingen plaats te laten vinden, zodat dit niet ten koste van groen elders gaat. Wel zijn er vanzelfsprekend kansen voor solitaire bomen en andere vormen van stedelijk groen in de bebouwde omgeving. De 19.000 hectare buiten het Natuurnetwerk Nederland vormt geen onderdeel van de opgave zoals afgesproken in het Natuurpact. De restopgave van het Natuurnetwerk Nederland van 38.530 hectare maakt dan ook geen deel uit van de ambitie van 19.000 hectare.
De leden van de Partij voor de Dierenfractie merken op dat het Nederlandse bos vooral een jong bos is. De Minister stelt daarom voor om oudere bomen te stimuleren door houtoogst uit te stellen.10 Dit betekent echter alleen uitstel en geen afstel; het betekent ook dat de oudere bomen later alsnog gekapt worden.
In de Bossenstrategie wordt het stimuleren van méér oude bomen bepleit. Alle terreinbeheerders zijn doordrongen van het belang van de mogelijkheid voor bomen om hun hele natuurlijke levenscyclus te doorlopen. Die trend is al decennia geleden in gang gezet. De Bossenstrategie onderschrijft slechts het belang van het blijven stimuleren van deze voor de natuur belangrijke trend.
Daarnaast worden er bomen gekapt voor verjonging en voor het omvormen van het bos naar andere natuur. De Minister zet in om maximaal te kappen tot een halve hectare. Deze vlaktekap kan dan zonder ontheffing plaatsvinden.11 Echter, uit de onderzoeken over vlaktekap van WUR en van Stichting NatuurAlert blijkt dat hoe groter het kapoppervlak, hoe groter de verstoring en hoe meer bodemvruchtbaarheid, klimaat en bosontwikkeling hebben te lijden. Beaamt de Minister dat kappen van bomen tot een minimumaantal hectare moet worden beperkt? Zo ja, waarom kiest de Minister ervoor om kappen tot 5.000 m2 zonder vergunning toe te staan?
Hout is en blijft een cruciale grondstof voor een duurzame toekomst. Zonder hout kunnen we de stap naar een gezonde, circulaire en koolstofarme economie niet zetten. Die functie van het bos blijft ook in Nederland behouden. Daarnaast is het in natuurbossen inderdaad wel zaak de natuur zo veel mogelijk haar gang te laten gaan. Ingrijpen is daar soms noodzakelijk, maar in principe niet wenselijk. De keuze voor kleinschalige vlaktekap, als onderdeel van regulier bosbeheer, is gebaseerd op nationale en internationale wetenschappelijke inzichten. Het WUR-rapport, dat ik u op 5 februari 2021 heb toegestuurd, geeft daarvan een goed overzicht (Kamerstuk 33 576, nr. 221). Ik verwijs u verder naar deze brief en mijn reactie op de inbreng ter zake van de fracties van D66, GroenLinks, SP, PvdA en ChristenUnie.
Biodiversiteit
Bij het Programma versterken biodiversiteit merken de leden van de Partij voor de Dieren-fractie op dat er geen concrete doelstellingen, wet- en regelgeving en fiscale maatregelen of aanpassingen van de economie worden voorgesteld als onderdeel van het programma. Beaamt de Minister dat de overheid concrete doelstellingen moet opstellen om bovenstaande ambities waar te maken? Zo nee, waarom niet?
Bij het programma versterken biodiversiteit zijn de streefdoelen van het kabinet om de ecologische voetafdruk substantieel te verkleinen en maximaal doelbereik van de doelen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn leidend. In het programma worden concretere doelen en maatregelen momenteel verkend, zodat het volgende kabinet hierover besluiten kan nemen. Er wordt bijvoorbeeld verkend hoe het Rijk een voorbeeldrol kan vervullen door via haar inkoopbeleid en bedrijfsvoering de biodiversiteit te versterken. Ook wordt momenteel door het PBL en Wageningen University & Research onderzocht hoe de ecologische voetafdruk per sector nauwkeuriger gemeten kan worden, waardoor de handelingsopties scherper in beeld komen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
Natura 2000
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over het aanwijzen en intekenen van Natura 2000-leefgebieden als zoekgebieden en het behandelen van deze gebieden als stikstofgevoelig.
In Natura 2000-gebied Rijntakken is het habitattype kamgrasweide aangewezen als leefgebied voor de kwartelkoning. Dit leefgebied is ook als stikstofgevoelig aangemerkt en als zodanig opgenomen in AERIUS. De leden van de SGP-fractie constateren op basis van de beschrijving van de bedreigingen voor de kwartelkoning dat niet stikstof het probleem is, maar het ontbreken van extensief graslandbeheer. Deze leden horen graag waarom dit leefgebied desondanks in AERIUS is opgenomen. In het verlengde hiervan vragen zij of de Minister ervoor wil zorgen dat alle leefgebieden waarbij de stikstofgevoeligheid geen (dominante) bedreigende factor is voor de soorten die afhankelijk zijn van deze leefgebieden wil verwijderen uit AERIUS.
De basis voor het bepalen van de stikstofgevoeligheid is het rapport Herstelstrategieën stikstofgevoelige leefgebieden (https://www.natura2000.nl/meer-informatie/herstelstrategieen). Uit dit rapport blijkt dat deze soort van twee stikstofgevoelige habitattypen en vier (aanvullende) stikstofgevoelige leefgebieden gebruik maakt. Of stikstof dan daadwerkelijk een probleem vormt voor deze soort (via zijn leefgebied) is niet zeker: verruiging is een probleem, dat staat vast, maar in hoeverre dit kan worden veroorzaakt door stikstofdepositie, is niet geheel duidelijk. Vandaar dat bij deze soort «mogelijk» staat in de betreffende tabellen. Vast staat ook dat extensief graslandbeheer belangrijk is, om verruiging zoveel mogelijk te voorkomen.
Omdat een significant negatief effectief niet op voorhand kan worden uitgesloten, zijn onder andere de twee typen kamgrasweide (LG10 en LG11) in beginsel als relevant aangemerkt. Elke voortouwnemer heeft echter de mogelijkheid om ze níet relevant te verklaren, als vast staat dat stikstof niet daadwerkelijk een probleem is. Bij de vaststelling is doorslaggevend of stikstof één van de (daadwerkelijke) bedreigende factoren is, niet of het de dominante bedreigende factor is. In de afgelopen jaren is door meerdere provincies gebruik gemaakt van deze mogelijkheid, maar geconstateerd is dat dit nog vaker zou moeten worden toegepast. Bij de uitvoering van de motie van de leden Geurts en Harbers (Kamerstuk 35 600, nr. 31) wordt dit met prioriteit opgepakt.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat in de Rijntakken ook stukken grasland zijn ingetekend als stikstofgevoelig leefgebied voor weidevogels, terwijl hier geen weidevogels voorkomen omdat er bomen staan. Klopt deze constatering? Is de Minister bereid ervoor te zorgen dat dergelijke leefgebieden uit AERIUS verwijderd worden?
Door STAF is op internet een foto gepubliceerd die zo’n situatie betreft. Het is duidelijk dat op een dergelijke locatie de kaart niet goed is en dus gecorrigeerd moet worden. De provincies pakken dit nu op.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in Natura 2000-gebied De Biesbosch kamgrasweide is ingetekend als stikstofgevoelig leefgebied voor de grutto en de bruine kiekendief. Experts van Witteveen+Bos concluderen na een veldbezoek en op basis van natuurdata dat de habitat helemaal niet kwalificeert als kamgrasweide, dat de grutto er helemaal niet voorkomt en dat de kiekendief er nauwelijks komt en vooral elders in De Biesbosch fourageert. Deze leden horen graag hoe het kan dat zo’n habitat toch als stikstofgevoelig leefgebied in AERIUS is opgenomen.
Of een stikstofgevoelig leefgebied, zoals kamgrasweide, daadwerkelijk voorkomt, moet idealiter worden bepaald door veldonderzoek. Bij het maken van de leefgebiedenkaarten (ten behoeve van AERIUS) kon dat niet snel genoeg plaatsvinden. In plaats daarvan is gebruikgemaakt van verschillende gegevensbestanden die een zo goed mogelijke inschatting geven van het voorkomen van die typen. Deze bestanden zijn gecombineerd met het voorkomen van de soorten. De methode wordt uitgelegd in een SOVON-rapport uit 2016.12 Door deze werkwijze is de aanwezigheid van stikstofgevoelig leefgebied met een minder grote zekerheid vastgesteld dan het geval is bij habitattypen. Het blijkt dat de aanwezigheid ten dele ook is verondersteld op percelen die niet aan de definitie van een van de veertien stikstofgevoelige leefgebieden voldoen. In de afgelopen jaren heeft in een aantal gebieden een nadere afbakening plaatsgevonden, onder andere door dit soort gevallen uit te sluiten. Maar dat zal, mede naar aanleiding van de signalen van eigenaren, ook in andere gebieden moeten worden toegepast.
De leden van de SGP-fractie constateren dat er verschillende definities van zoekgebieden zijn. Deze leden ontvangen graag een uitgebreide toelichting op de verschillende definities en het gebruik ervan. Wanneer wordt een Natura 2000-habitattype respectievelijk een leefgebied ingetekend als zoekgebied en als zodanig in AERIUS opgenomen? Wordt een habitat nu alleen als zoekgebied meegenomen als het voorkomen van het habitattype zeer waarschijnlijk is, maar nog niet formeel vastgesteld, en niet als alleen sprake is van een te verwachten ontwikkeling van een habitattype door (potentiële, toekomstige) herstelmaatregelen? Jurisprudentie leert dat het bevoegd gezag beleidsvrijheid heeft met betrekking tot het intekenen van zoekgebieden in het kader van Natura 2000. Wordt hier heel terughoudend mee omgegaan?
Onder zoekgebied wordt bij de habitatkaarten en in AERIUS verstaan: een locatie waarvan onduidelijk is of een bepaald habitattype of leefgebied daadwerkelijk aanwezig is of niet. De reden voor het onderscheiden van deze categorie is dat een habitat in principe in het hele gebied waar het voor is aangewezen beschermd is. Inperking van die bescherming kan alleen als zeker is dat het habitat in bepaalde delen van een gebied afwezig is. In de praktijk betekent dit dat in beeld wordt gebracht waar een habitat met zekerheid aanwezig is en met zekerheid afwezig is, met als restcategorie een zoekgebied. Bij habitattypen is het aandeel zoekgebied vrij klein, omdat de karteringen van vegetaties in het algemeen voldoende duidelijkheid bieden. Bij leefgebieden van soorten is dat aandeel groter, omdat daar gelet moet worden op zowel fysieke kenmerken (met name vegetatie) als op de aanwezigheid van een soort. Want leefgebied is pas relevant als een soort er ook daadwerkelijk gebruik van maakt. Bij het maken van de kaarten voor leefgebieden is geconcludeerd dat het lastig is om met zekerheid te stellen dat een geschikt leefgebied níet «bezet» is. Dat een soort recent niet is gezien op een locatie kán veroorzaakt zijn door een te geringe waarnemingsinspanning. Vandaar dat er een relatief groot areaal te boek staat als «mogelijk bezet leefgebied», wat in AERIUS wordt aangeduid als zoekgebied.
Nieuwe, nog te realiseren stikstofgevoelige habitats staan niet in AERIUS, omdat alleen de reeds aanwezige natuurwaarden in AERIUS zijn opgenomen. Pas als zich een habitat daadwerkelijk heeft ontwikkeld, wordt dat habitat gekarteerd en in AERIUS opgenomen. Maar de zoekgebieden hebben hier dus geen betrekking op.
De leden van de SGP-fractie vragen aandacht voor twee uitspraken van de Raad van State in het stikstofdossier: ECLI:NL:RVS:2021:105 en ECLI:NL:RVS:2021:71. Deze leden horen graag wat deze uitspraken betekenen voor de druk op de beschikbare stikstofruimte.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State maakt in de uitspraak ECLI:NL:RVS:2021:71 duidelijk dat er sinds 1 januari 2020 geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig is, wanneer een project als gevolg van «intern salderen» geen grotere stikstofbelasting veroorzaakt dan was toegestaan in de uitganssituatie. De Afdeling acht significante negatieve gevolgen door een toename van stikstofdepositie in een dergelijk geval uitgesloten. De uitspraak wijzigt de procedure van de praktijk in die zin dat er voor deze gevallen geen vergunningplicht meer geldt voor intern salderen. Bevoegde gezagen gingen er tot de uitspraak nog van uit dat dit wel het geval was. Samen met provincies brengt het kabinet de scope en consequenties voor het stikstofbeleid van de uitspraak in kaart. Ik verwacht uw Kamer hierover voor de zomer nader te kunnen informeren.
De Afdeling oordeelt in de tussenuitspraak ECLI:NL:RVS:2021:105 dat het onvoldoende duidelijk is of er een volledig beeld is van de stikstofdepositie die als gevolg van een infrastructuurproject neerkomt op Natura 2000-gebieden, omdat de stikstofdepositie van een weg wordt berekend tot maximaal 5 kilometer afstand van die weg. Die duidelijkheid is nodig volgens de Habitatrichtlijn. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft de gelegenheid gekregen om de rekengrens van 5 kilometer voor verkeer nader te onderbouwen; over het rekenmodel SRM2 voor verkeer binnen AERIUS als zodanig gaf de Raad van State geen oordeel. Naar aanleiding van het rapport van de Commissie Hordijk («Meer meten, robuuster rekenen», 15 juni 2020 (Bijlage bij Kamerstuk 35 334, nr. 88)) acht het Kabinet een gelijkwaardige behandeling van verschillende typen emissiebronnen gewenst en onderzoekt daarom in samenwerking met het RIVM of aan de hand van eenduidige criteria een wetenschappelijk onderbouwde afstandsgrens dan wel depositiewaarde voor verschillende emissiebronnen vast te stellen is en welke implicaties dit met zich meebrengt. De tussenuitspraak van de Raad van State onderstreept het belang hiervan en brengt aanvullende gezichtspunten voor dit onderzoek met zich mee die worden meegenomen. Naar verwachting wordt uw Kamer voor de zomer over de onderzoeksresultaten geïnformeerd.
Zij horen ook graag wat de gevolgen zijn voor de rechtszekerheid van bedrijven die intern salderen. Zonder vergunning zijn zij kwetsbaarder voor wijzigingen in bijvoorbeeld de AERIUS-systematiek en van emissiefactoren. Hoe gaat de Minister nieuwe knelgevallen voorkomen?
In zijn algemeenheid kan een bevoegd gezag op aanvragen om een natuurvergunning die uitsluitend betrekking hebben op intern salderen reageren door een positieve afwijzing van de aanvraag, of door het buiten behandeling laten van de aanvraag. Beide besluiten zijn vatbaar voor bezwaar en beroep en kunnen dus in rechte vast komen te staan. Aan zo’n besluit kunnen geen voorschriften worden verbonden, maar het besluit kan wel de aangevraagde situatie vastleggen (zoals bijv. de geldende AERIUS versie). Een van de aspecten waaraan aandacht besteed wordt in de analyse die het kabinet met provincies uitvoert, is de wijze waarop aan ondernemers zoveel mogelijk duidelijkheid geboden kan worden. Een ander aspect is de wijze waarop toezichthouders zicht kunnen houden op de bedrijfssituatie in relatie tot naleving van stikstofuitstoot en -depositie.
De leden van de SGP-fractie horen graag wat de stand van zaken is met betrekking tot de toezegging dat gekeken zal worden naar het vergoeden van de (adviseurs)kosten die PAS-melders moeten maken voor het inleveren van allerlei documenten en gegevens, terwijl ze eerder te goeder trouw gehandeld hadden.
Ik zet me ervoor in om een passende regeling te treffen voor de PAS-melders. Op dit moment wordt met provincies uitgezocht of en op welke manier dat mogelijk is, daarbij wordt onder andere gekeken naar kosten.
De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat in de regeling gerichte opkoop piekbelasters toch weer een beroepsverbod zal komen voor bedrijven zonder productierechten. Deze leden vragen of de Minister dit beroepsverbod wil schrappen in zoverre de bedrijfsemissies niet toenemen, zodat een bestaand bedrijf op afstand van een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied overgenomen kan worden.
De regeling gerichte opkoop bevat onder meer als voorwaarde voor aankopen dat de verkopende veehouder zich er toe verbindt niet elders in Nederland een veehouderij te vestigen of over te nemen. Met dit doorstartverbod wordt bewerkstelligd dat de reductie van stikstofemissie, die wordt gerealiseerd met de aankoop met overheidsmiddelen van de veehouderijlocatie, niet geheel of gedeeltelijk verloren gaat door hernieuwde veehouderij-activiteiten op een andere locatie. Deze voorwaarde past in deze regeling, omdat de regeling is bedoeld als beëindigingsregeling en de formulering daarop ook aansluit.
In vervolg op de door de Kamer aangenomen motie van de leden De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 35 600, nr. 45) zal op basis van een evaluatie van de eerste tranche van de regeling gerichte opkoop worden bezien of in de tweede en derde tranche van de maatregel het overnemen van een bestaand bedrijf elders mogelijk gemaakt kan worden onder de voorwaarde dat er een substantiële emissiereductie vanuit dit bedrijf plaatsvindt.
De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over de gang van zaken rond het Natura 2000-gebied Westerschelde. De Vlaams Nederlandse Schelde Commissie lijkt aan te sturen op nieuwe ontpolderingen. Als je uitgaat van een optimaal systeem zou de vaargeul ondieper moeten worden. De haven van Antwerpen wil echter verder uitbreiden en een diepere vaargeul. Gaat de Minister zich verzetten tegen nieuwe ontpolderingen en tegen verdieping van de vaargeul?
Belanghebbenden en overheden uit Vlaanderen en Nederland werken in het kader van het Verdrag Beleid en Beheer Schelde-estuarium aan een Langetermijnperspectief Natuur (LTP-Natuur) voor het Schelde-Estuarium. De Schelderaad coördineert als adviesorgaan van de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie (VNSC) dat participatieproces. De Schelderaad en VNSC sturen daarbij niet aan op bepaalde oplossingsrichtingen zoals ontpolderingen, maar bepleiten juist een open proces. Het LTP-Natuur zal bestaan uit een visie, een strategie voor het oplossen van dilemma’s en denkbare maatregelen voor het perspectief van een robuuste en veerkrachtige natuur. Het is voor de komende periode eerst aan deze groep om breed de opties te verkennen. Over het verdiepen van de vaargeul zijn mij geen signalen bekend, anders dan werkzaamheden voor onderhoud van de huidige vaargeul.
Bossenstrategie
De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de Bossenstrategie. In de strategie wordt aangegeven dat op vele hectares fauna- en kruidenrijk grasland binnen het NNN bomen zouden moeten komen. Deze leden willen erop wijzen dat extensief beheerd kruidenrijk grasland zeker zoveel CO2 op kan slaan als bossen, of zelfs meer. Dit fauna- en kruidenrijk grasland is juist bedoeld voor weidevogels. Die zijn niet gebaat bij de aanplant van bomen. Hoe weegt de Minister deze analyse?
De aanplant van bomen op fauna- en kruidenrijk grasland wordt alleen uitgevoerd indien na een ecologische beoordeling blijkt dat dit natuurtype niet tot ontwikkeling wil komen. Op sommige plekken in ons land is de ondergrond dermate verstoord dat de van oudsher voorkomende cultuurlandschappen niet meer terugkomen zonder enorme investeringen te doen. In dit soort gevallen wordt eerst ook nog door de provincies en terreinbeheerders gekeken of bosaanplant een substantiële meerwaarde betekent voor de biodiversiteit. Zie ook het antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie op dit punt.
In de strategie wordt tevens aangegeven dat op duizenden hectares landbouwgrond bomen zouden moeten komen. De leden van de SGP-fractie horen graag wat dit betekent voor weide- en akkervogels die gebaat zijn bij een open landschap en voor de druk op landbouwgrond.
Per locatie wordt bekeken wat de effecten zijn op de bestaande natuurwaarden, en of bosaanleg deze waarden onaanvaardbaar verstoord. Waar mogelijk wordt gekeken naar multifunctioneel ruimtegebruik, waarbij bos, bomen of landschapselementen in de bedrijfsvoering van de boer past. Op sommige plekken, bijvoorbeeld in de buurt van onder druk staande natuurkernen, kan het zijn dat in gebiedsprocessen wordt besloten om een buffer aan te leggen tussen landbouw en natuur, door hier bos aan te planten.
De leden van de SGP-fractie willen graag een pas op de plaats als het gaat om zogenaamde vlaktekap, het in een keer omkappen van grotere stukken bos, inclusief soms zelfs het weghalen van de bovenste laag met veel organisch materiaal. Ook al komt er jonge aanplant voor terug, de aanslag op de CO2-vastlegging en biodiversiteit is groot. Experts pleiten voor uitdunnen in plaats van vlaktekap. Deze leden constateren dat de WUR (Den Ouden/Mohren) veronderstelt dat onder de halve hectare geen negatieve ecologische effecten optreden. De «commissie-Rabbinge» denkt hier anders over. Is het mogelijk dat de «commissie-Den Ouden/Mohren» inhoudelijk reageert op de analyse van de «commissie-Rabbinge»?
De uitgangspunten van de Bossenstrategie sluiten op dit punt aan bij wat sinds enkele decennia steeds meer in de Nederlandse praktijk van het bosbeheer gebeurt: kleinschalig kappen en zoveel mogelijk gebruik maken van natuurlijke verjonging. In het WUR-rapport wordt gesteld dat bij kleinschalige kap in de vorm van groepenkap de verliezen van koolstof beperkt zijn, evenals de gevolgen voor de biodiversiteit. Daarbij biedt groepenkap de mogelijkheid voor verjonging van zowel schaduwverdragende boomsoorten, als meer lichtbehoevende soorten zodat er zich een gemengd en soortenrijk bos kan ontwikkelen. Uitdunnen kan vlaktekap, volgens het WUR-rapport, maar ten dele vervangen, omdat voortdurend uitdunnen leidt tot afname van de totale biomassa, de keuze aan te verjongen boomsoorten versmalt en kleinschalige vlaktekap de ontwikkeling van nieuw bos bespoedigt.
In het WUR-rapport wordt niet gesteld dat er helemaal geen negatieve ecologische effecten optreden bij kapvlaktes onder 0,5 hectare, maar dat deze effecten ten opzichte van kaalkap beperkt zijn en niet goed te kwantificeren. Daarbij is de vlaktekap onderdeel van een bosbeheer waar dit slechts een keer per honderd jaar wordt uitgevoerd, als onderdeel van het beheer van een veel groter bosgebied, waardoor er een mozaïekpatroon van ontwikkelingsstadia ontstaat, in een divers boslandschap.
Mijn ministerie heeft beide onderzoeksteams gesuggereerd kennis te nemen van elkaars concept-rapporten. Dit is inderdaad gebeurd, zonder dat dit heeft geleid tot veel inhoudelijke toenadering. Ook heb ik een gesprek tussen beide onderzoeksteams gefaciliteerd. Ik zie hierbij geen verdere rol meer voor mij weggelegd. Iedereen kan kennis nemen van beide rapporten en andere publicaties over dit onderwerp.
Is de veronderstelling juist dat significante schade aan de bosbodem optreedt zodra meer dan de helft van de bodem van de gekapte opening in het bos onder invloed komt te staan van direct zonlicht en dat deze grens al bij een kapvlakte van 1.000 m2 overschreden wordt?
Dat geldt voor sommige bostypen. In onze bossen waar pionierssoorten de overhand hebben (berk, eik, grove den), is lichtinval nodig om verjonging plaats te laten vinden. De bosbodem wordt daar plaatselijk droger door lichtinval en wind, maar dat hoeft voor het bodemleven geen probleem te zijn wanneer zij zich weer kunnen verspreiden vanuit naburige bossen. Hoe groter de vlakte, hoe groter dit effect echter zal zijn en hoe langer het duurt voordat schimmels en insecten het gemaakte gat weer bevolken. Zie ook mijn brief van 5 februari 2021 over de ecologische aspecten van vlaktekap (Kamerstuk 33 576, nr. 221) en mijn reactie op de inbreng van de leden van de fracties van D66, GroenLinks, SP, PvdA, ChristenUnie en de Partij voor de Dieren op dit onderdeel.
Natuurcompensatie
De leden van de SGP-fractie hebben twee jaar geleden een paar voorstellen gepresenteerd voor inzet van natuurcompensatiemiddelen op de plek waar dat het meest nodig is, bijvoorbeeld voor natuur op en bij landbouwgronden. Nu gaat het te vaak om schaamgroen en blijft er geld lang op de plank liggen. De Minister zou het voorstel voor een werkgroep voorleggen aan de provincies en de kwartiermakers van het Deltaplan biodiversiteit (Kamerstuk 33 576 nr. 161). Deze leden horen graag hoe dit opgepakt is.
Ik heb de suggestie voor het instellen van zo’n werkgroep onder de aandacht gebracht van provincies, die verantwoordelijk zijn voor het instrument natuurcompensatie-instrument. Zij hebben er niet voor gekozen zo’n werkgroep in te stellen. Wel wisselen provincies regelmatig ervaringen met elkaar uit. Onlangs vond over het onderwerp natuurcompensatie een bijeenkomst plaats van het mede door LNV ondersteunde Leernetwerk van provincies. Ik heb het initiatief van de leden van de SGP-fractie destijds ook onder de aandacht gebracht van de initiatiefnemers van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Zoals vermeld in mijn, door deze leden aangehaalde, brief van 8 april 2019 geeft de in het Deltaplan genoemde biodiversiteitsmonitor melkveehouderij op een integrale manier een beeld van de prestaties van een melkveehouder op aspecten van zijn bedrijfsvoering die gerelateerd zijn aan biodiversiteit. Daarom is deze biodiversiteitsmonitor niet geschikt om zicht te houden op de doeltreffendheid van natuurcompensatiemaatregelen. Dit laatste is een verantwoordelijkheid van provincies.
Wolven
De leden van de SGP-fractie hebben gelezen dat Duitse onderzoekers pleiten voor actiever wolvenbeheer en inzet op versoepeling van de regels hiervoor. De onderzoekers wijzen erop dat vermindering van begrazing en het plaatsen van afrastering in reactie op de wolf juist negatief uit kan pakken voor andere Natura 2000-soorten en -habitats. Die worden wel bedreigd, terwijl dat bij de wolf niet het geval is. De onderzoekers pleiten voor het afschieten van probleemwolven. Deze leden horen graag de reactie van de Minister op dit onderzoek. Pakt de Minister dit op?
Uit uw vraag is mij niet duidelijk welk onderzoek het betreft. Wel ben ik bekend met het wettelijk kader in Duitsland: daar is de bescherming van in het wild levende dieren vastgelegd in de nationale natuurbeschermingswet, de Bundesnaturschutzgesetz. Deze is in maart 2020 aangevuld met onder andere een paragraaf «omgang met de wolf» (paragraaf 45a). Per deelstaat wordt de nationale natuurbeschermingswet geïmplementeerd in een («deelstatelijke») uitvoeringswet. Zo werkt de Duitse deelstaat Nedersaksen momenteel aan de uitwerking van genoemde paragraaf «omgang met de wolf». In deze wolvenverordening worden richtlijnen gegeven voor het beoordelen van aanvragen tot afschotvergunning. Conform het Europees juridisch kader kan een dergelijke vergunning slechts onder zeer strenge voorwaarden verleend worden. In het interprovinciaal wolvenplan worden handelingsopties geschetst voor het omgaan met mogelijke probleemsituaties. Afschieten van een wolf is alleen mogelijk bij een acuut veiligheidsprobleem.
Ik zet in op versterking van de samenwerking met Duitse deelstaten door het uitwisselen van kennis en ervaringen met het wolvenbeleid. Daarnaast laten de provincies en ik een juridische analyse uitvoeren, waarvan een rechtsvergelijkend onderzoek tussen de verschillende Europese landen onderdeel uit zal maken, waarbij in ieder geval Duitsland, België en Frankrijk in ogenschouw worden genomen.
https://treemania.com/↩︎
Het onderzoek is gedaan onder leiding van prof. Mohren en ondersteund door onder meer Dr. Vandekerkhove, deskundige op het gebied van biodiversiteit van bossen, en door prof van der Putten van het NIOO-KNAW, een internationale autoriteit op het gebied van de bodemecologie. Daarnaast is het rapport beoordeeld en geaccordeerd door twee externe deskundigen: prof. Verheyen (bosecoloog aan de Universiteit Gent) en prof. De Vries (bodemkundige, Wageningen Universiteit).↩︎
Kamerstuk 33 576, nr. 220↩︎
Per Kamerbrief van 20 april 2020 (Kamerstuk 29 684, nr. 204) heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat uiteengezet wat de onderbouwing is van het huidige beleid ten aanzien van de gas- en zoutwinning onder de Waddenzee.↩︎
Stcrt. 2010, nr. 11341. Convenant waterplanten https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010–11341.html
Bijvoorbeeld: het rapport-Rabbinge zou vooral ingaan op effecten die optreden op de locatie waar de kap plaats vindt; het gaat echter ook en vooral uitvoerig in op vlaktekap als regulier systeem waarbij alle bos in een cyclisch proces, gebaseerd op de omlooptijd, periodiek wordt afgebroken, zich vervolgens opnieuw moet vestigen en zich derhalve nooit kan ontwikkelen tot ouder, rijker en diverser bos.↩︎
https://www.kringlooplandbouw.nl/wp-content/uploads/2019/05/Kringlooplandbouw-in-de-Praktijk-2019.pdf↩︎
Food Systems impact on Biodiversity Loss 2021 UNEP, Chatham House, and Compassion in World Farming↩︎
Dit heef inderdaad minder opbrengst en minder biodiversiteit per hectare dan een natuurpark ten gevolge, maar geen negatieve gevolgen buiten de landbouw.↩︎
Uit de Bossenstrategie, blz. 28 «Door een aanpassing in het subsidiestelsel (SNL) kan de aanwezigheid van oudere bomen worden gestimuleerd. De subsidies voor beheer in natuurbossen staan houtoogst toe tot 20% van de jaarlijkse bijgroei. Binnen het huidige stelsel is het ook mogelijk dit op te sparen om op gezette tijden oude bomen te oogsten. Het gevolg is dat onvoldoende bomen oud worden en kunnen aftakelen en dat er onvoldoende dood hout in natuurbos aanwezig is. Door deze mogelijkheid in te perken zullen meer oude bomen blijven staan en kunnen aftakelen. Op lange termijn, als het stadium van zelfregulerend natuurbos is bereikt, kan de mogelijkheid om bijgroei te oogsten worden afgebouwd. Om een goede balans te vinden tussen toename van biodiversiteiten houtoogst is het essentieel dat ook in overige bossen revitalisering plaatsvindt. Dit kan de bijgroei lokaal verdubbelen en mogelijkheden voor houtoogst vergroten in balans met biodiversiteit.»↩︎
Brief Minister (DGNVLG / 20318796) over de reactie op de rapporten over vlaktekap: «Voor vlaktekap tot 0,5 ha kan gebruik worden gemaakt van de vrijstelling van een gedragscode; voor een kapvlakte groter dan 0,5 ha is een ontheffing nodig op grond van de Wet natuurbescherming.»↩︎
https://www.sovon.nl/nl/publicaties/leefgebiedenkaarten-natura-2000-en-pas-gebieden↩︎