[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voorstel van wet

Wijziging van de Politiewet 2012 in verband met enkele aanpassingen die volgen uit de evaluatie van deze wet

Voorstel van wet

Nummer: 2021D09663, datum: 2021-03-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35759-2).

Onderdeel van kamerstukdossier 35759 -2 Wijziging van de Politiewet 2012 in verband met enkele aanpassingen die volgen uit de evaluatie van deze wet .

Onderdeel van zaak 2021Z04412:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

35 759 Wijziging van de Politiewet 2012 in verband met enkele aanpassingen die volgen uit de evaluatie van deze wet

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om naar aanleiding van de evaluatie van de Politiewet 2012 wijzigingen aan te brengen in de Politiewet 2012;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Politiewet 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, eerste lid, onder d, wordt na «grensoverschrijdende criminaliteit» toegevoegd «en het bewaken en beveiligen van objecten en diensten».

B

In artikel 7, achtste lid, eerste volzin, artikel 8, derde lid, en 9, tweede lid, vervalt telkens «aan de politie».

C

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt na «het overleg, bedoeld in artikel 13» ingevoegd «, tenzij sprake is van het verlenen van bijstand of assistentie aan de politie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder d, in welk geval de commandant van de Koninklijke marechaussee aan het overleg kan deelnemen»

2. In het vierde lid vervalt «aan de politie».

D

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «in aanwezigheid van de korpschef» vervangen door «tezamen met de korpschef».

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel d komt te luiden:

d. de door Onze Minister voorgenomen begroting en meerjarenraming, bedoeld in artikel 34, de door Onze Minister voorgenomen jaarrekening, bedoeld in artikel 35 en het door Onze Minister voorgenomen beheersplan en jaarverslag, bedoeld in artikel 37, eerste lid;

b. Onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel e door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door «, en» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. de bijstand op basis van de artikelen 56, 57, 58, 61 en 62.

E

In artikel 34 wordt na de volzin toegevoegd «De korpschef stelt een ontwerp van een begroting en een ontwerp van een meerjarenraming op.»

F

Artikel 35 komt te luiden:

Artikel 35

Onze Minister stelt jaarlijks een jaarrekening vast van de politie, die mede betrekking heeft op de verantwoording van de rechtmatigheid van de besteding van middelen en die vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De korpschef stelt een ontwerp van een jaarrekening op.

G

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na de volzin toegevoegd «De korpschef stelt een ontwerp van een beheersplan en een ontwerp van een jaarverslag op.»

2. In het vierde lid wordt na «Het jaarverslag omvat» ingevoegd «een omschrijving van de realisatie van het beheersplan en».

H

Artikel 43, derde lid, komt te luiden:

3. Indien een regionale eenheid, de Koninklijke marechaussee of een ander onderdeel van de krijgsmacht bijstand verleent aan een landelijke eenheid ten behoeve van de taak, bedoeld in artikel 42, eerste lid, onder c, kan Onze Minister aan de betrokken ambtenaren van politie dan wel militairen van de Koninklijke marechaussee of van een ander onderdeel van de krijgsmacht, algemene en bijzondere aanwijzingen geven.

I

De artikelen 56 tot en met 58 komen als volgt te luiden:

Artikel 56

1. Indien naar het oordeel van het gezag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, of artikel 12, eerste lid, een eenheid bijstand behoeft van andere eenheden, dan richt de politiechef een verzoek daartoe aan de korpschef.

2. Behoudens in spoedeisende gevallen wordt het verzoek, bedoeld in het eerste lid, niet gedaan dan nadat het gezag de regioburgemeester in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze over het verzoek te geven.

3. De korpschef bepaalt of en op welke wijze bijstand wordt verleend en stelt het gezag hiervan in kennis. Indien bijstand wordt geleverd, stelt de korpschef de regioburgemeesters van de bijstand ontvangende en bijstand leverende eenheden hiervan in kennis.

4. Indien het in het eerste lid bedoelde verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, kan het gezag Onze Minister verzoeken de korpschef op te dragen alsnog in de gevraagde bijstand te voorzien.

5. Behoeft een eenheid bijstand van andere eenheden voor een onderdeel van de politietaak dat op grond van de wet rechtstreeks onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wordt uitgevoerd, dan bepaalt Onze Minister of en op welke wijze bijstand wordt verleend. Indien bijstand wordt geleverd, stelt hij de regioburgemeesters van de bijstand ontvangende en bijstand leverende eenheden hiervan in kennis.

Artikel 57

1. De Koninklijke marechaussee kan bijstand verlenen aan de politie.

2. Behoeft de politie bijstand van de Koninklijke marechaussee, dan richt het gezag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, of artikel 12, eerste lid, een verzoek daartoe aan Onze Minister.

3. Onze Minister bepaalt, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, of en op welke wijze bijstand wordt verleend en stelt het gezag hiervan in kennis.

4. Behoeft de politie bijstand van de Koninklijke Marechaussee voor een onderdeel van de politietaak dat op grond van de wet rechtstreeks onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wordt uitgevoerd, dan bepaalt Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, of en op welke wijze bijstand wordt verleend.

Artikel 58

1. In bijzondere gevallen kunnen andere onderdelen van de krijgsmacht bijstand verlenen aan de politie. Daarbij kunnen door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, nadere regels of beleidsregels worden gegeven over de uitoefening van bevoegdheden krachtens deze wet.

2. Behoeft de politie bijstand van andere onderdelen van de krijgsmacht, dan richt het gezag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, of artikel 12, eerste lid, een verzoek daartoe aan Onze Minister.

3. Onze Minister bepaalt, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, of en op welke wijze bijstand wordt verleend en stelt het gezag hiervan in kennis.

4. Behoeft de politie bijstand van andere onderdelen van de krijgsmacht voor een onderdeel van de politietaak dat op grond van de wet rechtstreeks onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wordt uitgevoerd, dan bepaalt Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, of en op welke wijze bijstand wordt verleend.

J

Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «delen» vervangen door «onderdelen».

2. In het tweede lid wordt «de officier van justitie» vervangen door «het gezag als bedoeld in artikel 12, eerste lid of artikel 14, tweede lid,»

3. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

4. Behoeft de politie of de Koninklijke marechaussee bijstand van een bijzondere bijstandseenheid als bedoeld in het eerste lid voor de uitoefening van een onderdeel van de politietaak dat op grond van de wet rechtstreeks onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wordt uitgevoerd, dan bepaalt Onze Minister of en op welke wijze de bijzondere bijstandseenheid wordt ingezet. Onze Minister kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven aan het personeel, bedoeld in het eerste lid, dat de bijstand verleent. Onze Minister stelt Onze Minister van Defensie onverwijld in kennis van de inzet.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «tweede en derde lid» vervangen door: «tweede, derde en vierde lid».

K

De artikelen 61 en 62 komen als volgt te luiden:

Artikel 61

1. De politie kan bijstand verlenen aan de Koninklijke marechaussee.

2. Behoeft de Koninklijke marechaussee bijstand van de politie, dan richt het gezag, bedoeld in artikel 14, eerste of tweede lid, een verzoek daartoe aan Onze Minister.

3. Onze Minister bepaalt of en op welke wijze bijstand wordt verleend en stelt het gezag hiervan in kennis. Indien bijstand wordt geleverd, stelt hij Onze Minister van Defensie hiervan in kennis.

4. Behoeft de Koninklijke marechaussee bijstand van de politie voor een onderdeel van de politietaak dat op grond van de wet rechtstreeks onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wordt uitgevoerd, dan bepaalt Onze Minister of en op welke wijze bijstand wordt verleend. Onze Minister stelt Onze Minister van Defensie in kennis van de bijstand.

5. Onze Minister kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven aan de betrokken ambtenaren van politie, voor zover die bijstand verlenen aan de Koninklijke marechaussee bij de taken als bedoeld in artikel 4, derde lid.

Artikel 62

1. In bijzondere gevallen kunnen andere onderdelen van de krijgsmacht bijstand verlenen aan de Koninklijke marechaussee. Daarbij kunnen door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, nadere regels of beleidsregels worden gegeven over de uitoefening van bevoegdheden krachtens deze wet.

2. Behoeft de Koninklijke marechaussee bijstand van andere onderdelen van de krijgsmacht, dan richt het gezag, bedoeld in artikel 14, eerste of tweede lid, een verzoek daartoe aan Onze Minister.

3. Onze Minister bepaalt, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, of en op welke wijze bijstand wordt verleend en stelt het gezag hiervan in kennis.

4. Behoeft de Koninklijke marechaussee bijstand van andere onderdelen van de krijgsmacht voor een onderdeel van de politietaak dat op grond van de wet rechtstreeks onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wordt uitgevoerd, dan bepaalt Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, of en op welke wijze de bijstand wordt verleend.

5. Onze Minister kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven aan de betrokken militairen van de andere onderdelen van de krijgsmacht, voor zover die bijstand verlenen aan de Koninklijke marechaussee bij de taken als bedoeld in artikel 4, derde lid.

L

De artikelen 63 en 64 vervallen.

ARTIKEL II

Artikel 39, eerste lid, onder c, van de Wet veiligheidsregio’s komt te luiden:

c. de artikelen 11, 14, eerste lid, 56, eerste en vierde lid, 57, tweede lid, 58, tweede lid, 61, tweede lid, en 62, tweede lid, van de Politiewet 2012, voor zover het een bevoegdheid van de burgemeester betreft.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie en Veiligheid,

De Minister van Defensie,