Verslag van een schriftelijk overleg over politieke ambtsdragers met een beperking: hoe faciliteren we de toekomst?
Gehandicaptenbeleid
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2021D10383, datum: 2021-03-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-24170-242).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 24170 -242 Gehandicaptenbeleid.
Onderdeel van zaak 2021Z04694:
- Indiener: K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2021-03-24 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-04-15 12:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2021-05-12 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
24 170 Gehandicaptenbeleid
Nr. 242 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 maart 2021
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 9 december 2020 over het actieplan «Politieke ambtsdragers met een beperking: hoe faciliteren we de toekomst?» (Kamerstuk 24 170, nr. 240).
De vragen en opmerkingen zijn op 21 januari 2021 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 18 maart 2021 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Ziengs
De adjunct-griffier van de commissie,
Hendrickx
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 9 december met betrekking tot het «Actieplan politieke ambtsdragers met een beperking». Zij zijn het eens met de Minister dat in een representatieve democratie alle geledingen van de samenleving zich in beginsel moeten kunnen vertegenwoordigen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het inventariserend onderzoek naar politici met een structurele functionele beperking en het Actieplan politieke ambtsdragers met een beperking. Deze leden onderschrijven het streven van de regering om te stimuleren dat meer mensen politiek actief worden. Als er voor mensen met een beperking specifieke belemmeringen zijn om hun mogelijkheden en talenten te benutten in politiek en bestuur, dan moeten die zoveel mogelijk worden weggenomen.
De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het genoemde ontwerpbesluit. Deze leden zijn zeer verheugd dat er stappen worden genomen om het democratisch proces voor ambtsdragers met een beperking toegankelijker te maken. Een overheid voor en door iedereen gaat ook de leden van de D66-fractie aan het hart.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief en het actieplan ten aanzien van politieke ambtsdragers met een beperking. Zij vinden het van belang dat mensen met een beperking in alle geledingen van de samenleving mee kunnen doen, dus ook in het politieke domein. Daarnaast erkennen zij dat het een meerwaarde heeft wanneer in de politiek mensen met een beperking gerepresenteerd zijn. Genoemde leden vinden het van belang dat ondersteuning steeds op maat is. De ondersteuningsbehoefte bij mensen met een beperking is immers zeer divers.
Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van deze reacties, de vragen en de opmerkingen van de leden van verschillende fracties in het verslag van het schriftelijk overleg over het «Actieplan politieke ambtsdragers met een beperking». Hierbij reageer ik op de gestelde vragen en de geplaatste opmerkingen. Daarbij heb ik de indeling en volgorde van het verslag aangehouden.
2. Antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie
De Minister schrijft dat zij met het actieplan wil bereiken dat na de komende raadsverkiezingen in ten minste een derde van de gemeenten, mensen met een structurele functionele beperking politiek actief zijn. Waar baseert de Minister «in ten minste een derde van de gemeenten» op, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Hoe denkt de Minister hier concreet invulling aan te geven?
Antwoord: Het is de bedoeling dat na de aankomende raadsverkiezingen in ten minste een derde van de gemeenten mensen met een structurele functionele beperking politiek actief zijn. Dit lijkt mij een haalbare inschatting door de uitvoering van het Actieplan en de (voorgestelde) maatregelen die in de aanloop naar de aankomende gemeenteraadsverkiezingen 2022 worden genomen. Een aantal concrete acties is al in gang gezet om uitvoering te geven aan het Actieplan en een aantal wordt op korte termijn gestart. Het betreft het toegankelijk maken van de cursus Politiek Actief van ProDemos, de start van het pilotproject Politieke participatie door mensen met een beperking door stichting Zorgbelang Inclusief, het onderzoek naar een kennispunt politieke participatie door mensen met een beperking, het in gang zetten van de organisatie van digitale regiobijeenkomsten (te beginnen in de provincie Utrecht) die dit jaar zullen plaatsvinden en de proef Persoonlijke ondersteuner decentrale volksvertegenwoordiger en de proef Ondersteuning kandidaat-raadslid, waarover in de volgende antwoorden meer informatie wordt gegeven.
In het eindrapport worden zowel aanbevelingen gedaan ter ondersteuning van individuen als aanbevelingen die betrekking hebben op politieke partijen. In het actieplan worden met name actiepunten benoemd ter ondersteuning van individuen. Kan de Minister een reactie geven op deze keuze?
Antwoord: In het Actieplan worden vooral activiteiten aangekondigd die betrekking hebben op mijn ministerie. Dat zijn overigens niet alleen activiteiten die gericht zijn op individuen. Ik noem als voorbeeld het onderzoek naar een kennispunt voor mensen met een beperking die politiek actief zijn of willen worden.
In het bij het Actieplan opgenomen onderzoeksverslag worden echter ook suggesties gedaan voor acties die daarenboven mensen met een beperking zelf, de belangengroepen, de politieke partijen en de medeoverheden kunnen uitvoeren vanuit de gedachte dat voor de doelstelling om meer mensen met een beperking politiek actief te krijgen, niet alleen het ministerie aan zet is. Zo heeft het ministerie recentelijk in het regulier overleg met de bestuurdersverenigingen van de politieke partijen het belang van de participatie van mensen met een beperking aan de politiek benadrukt.
Eén van de voorstellen uit het actieplan is specifieke (financiële) ondersteuning. Er start een pilot waaraan maximaal 30 kandidaat-politici met een structurele functionele beperking kunnen deelnemen, met een maximaal bestedingsbudget van 2.000 euro per kandidaat. Wat gebeurt er als blijkt dat meer kandidaat-politici aan deze pilot willen deelnemen? Op basis waarvan zal er dan een selectie plaats vinden? Waaraan denkt de Minister dat het bedrag zal worden besteed? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de Minister.
Antwoord: Een van die maatregelen uit het Actieplan is een pilot om mensen met een beperking financieel te ondersteunen om zich kandidaat te stellen voor een politieke functie. Zij hebben namelijk tijdens de verkiezingscampagne extra voorzieningen of ondersteuning nodig vanwege de eigen beperking. Hierbij kan worden gedacht aan extra/hogere vervoerskosten en aan het inhuren van zorg om die verkiezingscampagne te kunnen volbrengen. Het gaat dus niet om campagnekosten zoals bijvoorbeeld de kosten van het drukken van verkiezingsfolders. Het doel is namelijk dat betrokkenen met deze financiële ondersteuning zo veel mogelijk in dezelfde uitgangspositie worden gebracht als kandidaten zonder beperking. Uit onderzoek in het Verenigd Koninkrijk (VK) blijkt dat er na invoering van een vergelijkbare maatregel daadwerkelijk niet alleen meer mensen met een beperking zich kandidaat hebben gesteld, maar ook zijn gekozen.
Voor de aanmelding voor de pilot moet betrokkene een gemotiveerde aanvraag indienen. In deze aanvraag dient betrokkene aan te geven op welke wijze betrokkene voldoet aan de gestelde voorwaarden. Ook dient hij of zij aannemelijk te maken welke kosten betrokkene verwacht te maken, onder andere met een begroting. De proef is gemaximeerd op 30 kandidaten. Zou op de sluitingsdatum van de inschrijvingstermijn blijken dat er meer dan deze 30 kandidaat-politici aan deze pilot willen deelnemen, dan zullen de deelnemers op basis van de kwaliteit van hun gemotiveerde aanvraag worden geselecteerd. Daarbij zal ook in de afweging worden betrokken of in de proefpopulatie voldoende regionale spreiding is en of er voldoende deelnemers met verschillende beperkingen zijn (bijvoorbeeld visuele, auditieve of motorische beperking). Politieke achtergrond is geen overweging voor deelname aan de proef. De betaling aan de pilot-deelnemer van het bedrag van € 2.000 is een voorschot. Tijdens de evaluatie na maart 2022 moet betrokkene inzichtelijk maken welke maatregelen of voorzieningen hij of zij met dit voorschot heeft betaald. Hierbij kan de door betrokkene bij de aanvraag ingediende begroting als richtlijn dienen. Doel van de evaluatie is te beoordelen of betrokkene zich door de bekostigde maatregelen of voorzieningen beter heeft kunnen manifesteren als kandidaat-raadslid dan mogelijk was geweest zonder deze financiële ondersteuning. Of betrokkene ook daadwerkelijk zal worden gekozen, is van zoveel factoren afhankelijk dat dit in het kader van de evaluatie geen beoordelingsfactor is. Betrokkene tekent voorafgaande aan de proef een verklaring waarin hij of zij toezegt een eventueel resterend bedrag van het maximaal beschikbare budget van € 2.000 terug te storten. Ook verklaart betrokkene dat hij of zij het voorschot terugbetaalt als betrokkene zich niet houdt aan de voorwaarden van de proef.
In het kader van ondersteuning tijdens het ambt wordt gedacht aan een proef met maximaal 20 persoonlijke ondersteuners voor individuele raadsleden met een beperking voor de duur van een jaar per 1 maart 2021. Daar worden nadere afspraken over gemaakt, zo valt in het actieplan te lezen. Hoe worden de raadsleden die voor die proef in aanmerking willen komen geselecteerd? Welke afspraken zijn er inmiddels gemaakt?
Antwoord: Een van die maatregelen is om volksvertegenwoordigers met een beperking de mogelijkheid te geven zich te laten ondersteunen door een persoonlijke ondersteuner. Met de op de beperking van de volksvertegenwoordiger afgestemde ondersteuning kan deze zich beter richten en concentreren op het vervullen van de functie van volksvertegenwoordiger als zodanig. In Vlaanderen zijn hiermee al enige jaren goede ervaringen opgedaan.
Voor de aanmelding voor de pilot moet betrokkene een gemotiveerde aanvraag indienen. In deze aanvraag wordt aangegeven op welke wijze betrokkene voldoet aan de voorwaarden, de provincie, gemeente of waterschap waar betrokkene volksvertegenwoordiger is en wie de beoogde ondersteuner is. De ondersteuner is achttien jaar of ouder en is bereid een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen. De ondersteuner treedt niet in de plaats van het raadslid. De taak van een vertrouwenspersoon is bij uitstek gericht op het bijstaan van de volksvertegenwoordiger bij de uitoefening van zijn taak zodat deze zoveel mogelijk in dezelfde uitgangspositie komt als een volksvertegenwoordiger zonder beperking. Aan de hand van de gemotiveerde aanvraag wordt getoetst of er is voldaan aan de voorwaarden.
3. Antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie
In het actieplan kondigt de Minister aan, dat in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 een pilot wordt uitgevoerd waaraan maximaal 30 kandidaat-politici met een structurele functionele beperking kunnen deelnemen, met een maximaal bestedingsbudget van 2.000 euro per kandidaat. De leden van de CDA-fractie vragen, waarvoor dit budget specifiek bestemd is en hoe dit zich verhoudt tot voorzieningen die mensen met een beperking bijvoorbeeld via de Wmo kunnen aanvragen.
Mensen met een beperking hebben mogelijk aanspraak op een voorziening op grond van verschillende wettelijke regelingen. Zo biedt de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO) naast algemene voorzieningen ook individuele maatwerkoplossingen waardoor mensen met een beperking zelfstandig kunnen blijven wonen en mee kunnen doen aan het maatschappelijk verkeer. De gemeente is in het kader van de WMO verantwoordelijk voor structurele ondersteuning bij zorg voor het huishouden, het zich kunnen verplaatsen binnen en buiten de woning, om lokaal en regionaal te kunnen reizen en voor het ontmoeten van mensen (sociale en maatschappelijke participatie). Mensen met een beperking kunnen voor werk- of opleidingsgerelateerde voorzieningen een beroep doen op de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia).
Dergelijke voorzieningen hebben in de regel een meer permanent en structureel karakter. Het budget van 2.000 euro van kandidaat-raadsleden is naar de aard van de zaak tijdelijk en aanvullend bedoeld voor extra kosten die specifiek voortvloeien uit de kandidaatstelling voor het raadslidmaatschap als zodanig. Een aankomend raadslid moet zich binnen en buiten de partij in de kijker spelen. Om kandidaat-raadsleden met een beperking zo veel mogelijk in dezelfde uitgangspositie te brengen als kandidaten zonder beperking krijgen zij bij wijze van proef tijdelijk en eenmalig een financieel (gemaximeerd) steuntje in de rug. Het is afhankelijk van de beperking waar betrokken kandidaat dit budget voor inzet. Zo is voorstelbaar dat een kandidaat met een auditieve beperking zich bij bepaalde campagneactiviteiten laat bijstaan door een doventolk.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de meeste mensen met een beperking die politiek actief zijn, gemeenteraadslid zijn. Deze leden vragen de Minister nader in te gaan op de vraag wat het betekent voor mensen met een beperking om gemeenteraadslid te zijn, terwijl zij voor hun voorzieningen afhankelijk zijn van diezelfde gemeente.
In het onderzoek naar politieke ambtsdragers met een beperking is geconstateerd dat er sprake is van een zekere terughoudendheid om voorzieningen en aanpassingen aan te vragen ten laste van de eigen gemeente. Die terughoudendheid heeft ook te maken met de constatering dat ambtsdragers met een beperking geen uitzonderingspositie voor zichzelf willen creëren. Met een aangepaste speciale stoel wordt bijvoorbeeld in de raadszaal de uitzonderingspositie van een raadslid met een beperking zichtbaar. De keuze voor voorzieningen in een dergelijk geval die voor ieder raadslid passend en toereikend zijn, kan aan een dergelijke terughoudendheid tegemoetkomen.
Die terughoudendheid is weliswaar begrijpelijk maar – zo is ook door respondenten in het onderzoek gesteld – dergelijke voorzieningen zijn nu eenmaal nodig om werk als politieke ambtsdrager te kunnen doen. Ambtsdragers zonder een beperking krijgen ook voorzieningen die ten laste van de gemeente komen (bijvoorbeeld ICT). Voor de ambtsdrager met een beperking zijn daarnaast nu eenmaal aanvullende voorzieningen noodzakelijk om zoveel mogelijk in dezelfde uitgangspositie te komen als degenen zonder beperking. Dat is in het algemeen belang en levert de samenleving ook veel op. Opgemerkt is dat het een zorg voor iedereen is dat het ambt van politieke ambtsdrager in brede zin toegankelijk is. Daartoe moeten voor iedereen de goede randvoorwaarden aanwezig zijn.
De rechtspositie van politieke ambtsdragers biedt daarom de mogelijkheid om aan een politieke ambtsdrager met structurele functionele beperking een voorziening of een financiële tegemoetkoming toe te kennen op dezelfde voet als Wia-voorzieningen voor werknemers. Voor een raadslid komt een dergelijke voorziening ten laste van de gemeente.
Bovendien is het onontkoombaar dat raadsleden gebruik maken van verschillende voorzieningen van de eigen gemeente. Raadsleden zijn burgers die op basis van de Gemeentewet ingezetene van de gemeente moeten zijn. Zo zijn er ook raadsleden die een bijstandsuitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, een vrijstelling krijgen voor gemeentelijke lasten of een parkeer- of bouwvergunning ontvangen van de eigen gemeente. Ook bij deze voorbeelden zijn betrokken raadsleden afhankelijk voor hun voorzieningen van de eigen gemeente.
4. Antwoord op de vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister in gesprek wil gaan met de politieke partijen om deze partijen toegankelijker te maken voor mensen met een beperking. Deze leden vragen de Minister of het niet een mogelijkheid zou zijn om de subsidiëring van de politieke partijen afhankelijk te maken van de eis dat zij een toegankelijkheidbeleid hebben en uitvoeren. Als dit niet het geval is, welke andere mogelijkheden de Minister ziet om politieke partijen te stimuleren tot toegankelijkheidsbeleid.
Antwoord: In het Actieplan is een belangrijke rol weggelegd voor politieke partijen. De suggestie om de subsidiëring van politieke partijen afhankelijk te maken van de eis dat zij een toegankelijkheidbeleid hebben en uitvoeren komt op mij over als een externe «stok achter de deur». Ik heb geen aanwijzingen dat zoiets nodig zou zijn. Ik geef de voorkeur aan het doorgeven van de suggesties voor politieke partijen die zijn gedaan door respondenten aan het onderzoek dat door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is uitgevoerd. Deze zijn vaak concreet en praktisch. Zoals bijvoorbeeld:
– Het gebruik van meeloopstages en -trajecten die door een partij kunnen worden benut om mensen met een beperking kennis te laten maken met de politiek en om politieke partijen inzicht te laten krijgen in de kwaliteit van betrokkenen.
– Mensen met een beperking politieke en bestuurlijke ervaring op laten doen in bijvoorbeeld steunfracties, commissies en afdelingsbesturen van politieke partijen. Op die manier went zowel de aanstaande ambtsdrager aan de politiek als de rest van de partij aan een partijlid met een beperking. Dit kan ook een optie zijn in geval van beperkte belastbaarheid. Een raadslidmaatschap kan te belastend zijn maar een functie in een afdelingsbestuur wellicht niet.
– Een goed welkom in de partij is het halve werk. Dit kan met relatief kleine maatregelen, zoals een beleid om op elk aanmeldformulier (voor het lidmaatschap van de politieke partij, voor partijbijeenkomsten, enz.) stelselmatig de vraag op te nemen welke voorzieningen en ondersteuning er nodig zijn om deelname van mensen met een beperking tot een succes te kunnen maken. Ook door bewustheid te kweken dat er bij elke bijeenkomst rekening wordt gehouden met (fysieke) belemmeringen.
– Van groot belang is maatwerk voor mensen met een beperking. Dat geldt bij werk in loondienst, maar ook binnen een politieke partij. In een kennismakingsgesprek zou daar ook ruimte voor moeten zijn. Daarnaast zou het helpen als mensen met een beperking binnen een partij een vast aanspreekpunt hebben waar men voor het vereiste maatwerk terecht kan. Zo'n persoonsgerichte aanpak kan door het bieden of creëren van structuur; of bijvoorbeeld via een persoonlijke campagnecoördinator.
– Behulpzaam zou zijn als politieke partijen binnen de partij voor mensen met een beperking een eigen intern netwerk opzetten voor onderlinge hulpvragen, informatie, benodigde competenties, e.d. Partijleden met een beperking kunnen zo in contact worden gebracht met andere ervaringsdeskundigen zodat deze zorgen kunnen wegnemen, op valkuilen wijzen of vertellen wat er op iemand afkomt. Een praktische tip kan al een heel verschil maken. Bovendien kan de partij gebruik maken van de ervaringen van een dergelijk netwerk om meer mensen met een beperking aan te trekken.
– Het verbeteren van de toegankelijkheid van de partij voor mensen met een beperking vergt een brede aanpak. Denk daarbij aan het partijbureau, websites, partijbladen, interne kandidaatstelling, verkiezingscampagnes, lokale en landelijke partijbijeenkomsten, vergaderlocaties en congressen.
– Politieke partijen zouden kunnen bezien of het contributieniveau voor mensen met een beperking een blokkade opwerpt om lid te worden. De meesten zijn namelijk uitkeringsgerechtigden.
– Politieke partijen zouden kunnen kiezen om een streefpercentage van mensen met een beperking te hanteren, waarbij dan niet uitsluitend wordt gekeken naar volksvertegenwoordigende of bestuurlijke functies, maar naar alle beschikbare partijfuncties.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is in gesprek met de bestuurdersverenigingen van de politieke partijen om hen te infomeren over de resultaten van het onderzoek om meer mensen met een beperking in de politiek te krijgen. Daarin zijn ook aanbevelingen gedaan voor een verhoogde inzet van politieke partijen. Het is aan politieke partijen om van deze suggesties gebruik te maken.
De leden van de D66-fractie lezen met veel belangstelling in het actieplan dat het Ministerie van BZK een nationaal fonds voor hulpmiddelen of voorzieningen voor ambtsdragers met een beperking gaat onderzoeken. Deze leden vragen zich af of, naast de beperkte beschikbaarheid van middelen of het zich bezwaard voelen door ambtsdragers met een beperking, ook een gebrek aan kennis over mogelijkheden of regelingen bij alle verschillende vormen van beperkingen een rol kan spelen. Deze leden vragen daarbij specifiek naar de aanwezigheid van dit soort kennis bij griffies. En als dit het geval is, hoe de Minister dit gebrek aan kennis wil aanpakken.
Antwoord: Informatievoorziening is een belangrijke sleutel gebleken in het activeren van de doelgroep. Er heerst momenteel een gebrek aan kennis, overigens bij vele betrokken partijen. Om die reden wordt op dit moment een onderzoek naar een nationaal kennispunt uitgevoerd door Stichting Zorgbelang Inclusief. Hiertoe worden interviews uitgevoerd met de verschillende relevante belanghebbenden. Uit dit onderzoek en het eerdere onderzoek van het ministerie blijkt dat griffiers een belangrijke rol vervullen bij de ondersteuning van volksvertegenwoordigers met een beperking. Verenigingen zoals de Vereniging van Griffiers (VvG) maar ook de Nederlandse Vereniging van Raadsleden (NVvR), zijn daarom van belang in de ondersteuning van en de informatievoorziening aan raadsleden. Het ministerie heeft hierover dan ook regelmatig contact met deze partijen.
5. Antwoord op de vragen van de leden van de CU-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie willen ervoor waken het faciliteren van politieke ambtsdragers met een beperking als een geïsoleerd vraagstuk te zien. Mensen met een beperking lopen op veel verschillende gebieden tegen barricades aan. Hoe zorgt de Minister ervoor dat voorliggend actieplan ook in de bredere aanpak van problemen waar mensen met een beperking tegen aan lopen wordt ingebed?
Inclusie is een veelomvattend onderwerp. Het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap benoemt dan ook veel facetten. En er zijn niet alleen veel aspecten maar die werken ook nog eens vaak op elkaar in. De inkomenssituatie die gaat veranderen als iemand met een beperking een politiek ambt gaat bekleden, is daar een voorbeeld van. Het is belangrijk te kijken naar de bredere aanpak van problemen waar mensen met een beperking tegen aan lopen, en in dit verband is er ook contact met de andere ministeries wat betreft hun deel van de uitvoering van het VN-verdrag. Maar die brede benadering kent ook risico’s. Dat is bijvoorbeeld het risico om alles te willen oppakken en uiteindelijk niet of nauwelijks tot resultaat te komen. Ik heb vanuit mijn verantwoordelijkheid als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een representatieve democratie de uitkomsten van het in de motie van de leden Voortman en Otwin van Dijk1 gevraagde onderzoek gebruikt om te komen tot een Actieplan politieke ambtsdragers met een beperking. Zowel de motie als het Actieplan zijn gefocust op politieke ambtsdragers, maar zelfs daar komt al heel veel achter weg. Ik bewandel dus beide paden: ik initieer concrete acties binnen mijn verantwoordelijkheidsgebied maar uiteraard heeft de bredere aanpak ook volop mijn aandacht. Over dat bredere kader is mijn ministerie in contact met de mensen met een beperking zelf, met belangengroeperingen, met bestuurlijke koepels, met politieke partijen, met andere ministeries en met decentrale overheden,
Daarbij willen genoemde leden een opmerking plaatsen bij de volgende bevinding uit het onderliggend rapport dat «de omvang van het benodigde management om in het eigen bestaan te voorzien en de beperkte belastbaarheid kan interesse in politiek en bestuur verminderen of belemmeren.» Welke conclusies verbindt de Minister aan deze constatering? En is het juist dat wellicht niet een vermindering of belemmering van interesse aanwezig is, dan wel dat er simpelweg soms geen ruimte meer is voor mensen om politiek actief te worden- ook wanneer die interesse er wel is?
De geciteerde bevinding betreft de interesse in de politiek. Zoals gesteld op bladzijde 20 van het door de fractie genoemde eindrapport «In de beperking toont zich de meester» lopen mensen met een beperking door die beperking vaak al op hun tenen qua belastbaarheid om huishouden, algemene dagelijkse verzorging en werk te combineren. Als het dagelijks functioneren veel energie vergt, dan is het een te grote stap om ook nog politieke interesse te ontwikkelen en te onderhouden. En inderdaad, zoals de leden van de ChristenUnie-fractie constateerden, die beperking kan ook betekenen dat de politieke interesse niet kan worden omgezet in politieke actie. Geconcludeerd kan worden dat die beperking het moeilijk, zo niet onmogelijk, kan maken om een politiek ambt te vervullen.
Maar in het rapport is er ook op gewezen dat de maatschappelijke en politieke betrokkenheid van mensen met een beperking desondanks groot is. Dat blijkt uit de deelname aan belangengroepen die in zeer veel soorten en maten maatschappelijk actief zijn. Daaruit blijkt dat de rekruteringsbasis voor het werven van mensen met een beperking voor politieke functies in potentie aanwezig is. Maar dat betekent ook dat deze mensen moeten worden geholpen om zo veel mogelijk in dezelfde uitgangspositie te komen als mensen zonder beperking. Vandaar mijn voornemen om via een proef 30 kandidaat-politici te ondersteunen in hun campagnevoering door hun maximaal € 2.000 per persoon te vergoeden voor kosten die zij moeten maken voor bijvoorbeeld extra/hogere vervoerskosten of aan het inhuren van zorg om die verkiezingscampagne te kunnen volbrengen.
Een ander voorbeeld is de proef om 20 raadsleden met een beperking de aanspraak te geven een persoonlijke ondersteuner in te huren die hem of haar bij de uitvoering van die volksvertegenwoordigende functie praktisch ondersteunt. Het gaat er dan om het werk zodanig in praktische zin voor te bereiden, te regelen en te begeleiden dat het raadslid daar zijn of haar tijd en energie daar niet aan hoeft te besteden en zich vooral kan concentreren op zijn of haar taak als volksvertegenwoordiger. Ook op deze manier komt de volksvertegenwoordiger met een beperking gemakkelijker in dezelfde uitgangspositie als een volksvertegenwoordiger zonder een beperking.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn in beginsel positief over de financiële ondersteuning van politieke ambtsdragers met een beperking. Zij stellen wel vragen naar de afweging om te komen tot financiële ondersteuning bij specifiek de kandidaatstelling voor mensen met een beperking. Hoe zullen de deelnemers aan de pilot worden vastgesteld? En is bij de keuze meegewogen dat het kwetsbaar kan zijn wanneer specifieke kandidaten financiële ondersteuning krijgen?
Antwoord: Wat betreft de achterliggende overwegingen van deze proef verwijs ik hier kortheidshalve naar het antwoord op de vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie.
In antwoord op de vraag of het kwetsbaar kan zijn wanneer specifieke kandidaten financiële ondersteuning krijgen, merk ik op dat de financiële ondersteuning nadrukkelijk niet voor de campagneactiviteiten als zodanig is bedoeld, maar voor de kosten die betrokkene moet maken om de campagne op een vergelijkbare manier te kunnen voeren als iemand zonder beperking. De ondersteunings-aanvraag zal hierop op worden getoetst.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn positief over het voornemen om te komen tot een landelijk fonds voor hulpmiddelen en/of voorzieningen voor politieke ambtsdragers met een beperking. Kan de Minister bevestigen dat bij de verlening van ondersteuning de ondersteuningsvraag ook daadwerkelijk leidend zal zijn? De leden van de ChristenUnie-fractie moedigen het onderzoek naar een rechtspositionele grondslag voor ondersteuning van met name bestuurders met een beperking aan.
Antwoord: In alle rechtspositieregelingen voor politieke ambtsdragers is inmiddels een grondslag opgenomen op grond waarvan politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking voorzieningen ten laste van de eigen overheidsinstelling kunnen aanvragen. Bij een dergelijke aanvraag voor voorzieningen is de benodigde ondersteuning leidend. De randvoorwaarden van de Wia zijn van overeenkomstige toepassing verklaard.
In het onderzoeksrapport «In de beperking toont zich de meester» is geconstateerd dat er bij mensen met een beperking sprake is van een zekere terughoudendheid om ten laste van het eigen overheidsorgaan voorzieningen aan te vragen. Hierdoor nemen ambtsdragers met een beperking deze kosten in de praktijk toch vaak voor eigen rekening. Juist door het kostenbeslag kan men zich nog weleens bezwaard voelen om een voorziening ten laste van de eigen overheidsinstelling aan te vragen. Daarom is voorgesteld de mogelijkheid van financiering van deze voorzieningen voor ambtsdragers met een beperking via een landelijk fonds te gaan onderzoeken. Maar ook een dergelijk fonds kent nadelen, zoals afwentelingsrisico.
In het rapport wordt beschreven dat: «Ambtsdragers met een beperking ondervinden geen terughoudendheid bij een politieke partij als zij zich willen kandideren.» Geldt dit ook voor mensen die nog geen ambtsdrager zijn maar wel politiek actief willen worden, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Antwoord: De bevinding waarnaar de leden verwijzen, staat op bladzijde 9 van het onderliggende onderzoeksrapport «In de beperking toont zich de meester». Deze bevinding is geschreven als een doel. Voor mensen met een beperking blijkt het meer dan gemiddeld belangrijk dat zij zich welkom voelen binnen een politieke partij. Vooroordelen en ongemakkelijkheid (overigens kan dat aan beide zijden plaatsvinden) spelen daarbij een rol. Door mensen met een beperking actief te betrekken bij uiteenlopende activiteiten binnen de partij, kunnen alle betrokkenen aan elkaar wennen en elkaars sterke punten ontdekken.
Zoals is opgesomd in het antwoord op de eerste vraag van de leden van de D66-fractie, zijn hiervoor verschillende suggesties gedaan door respondenten aan genoemd onderzoek die de politieke partijen zouden kunnen implementeren. En dat werkt dan zowel voor degenen met een beperking die al lid zijn van de partij als voor potentiële leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van belang dat informatie en ondersteuning niet alleen beschikbaar is, maar ook bekend bij de doelgroep en bij politieke partijen. Welke mogelijkheden ziet de Minister om hier nog stappen in te zetten?
Antwoord: Dit punt van de leden van de ChristenUnie is onderkend en wordt meegenomen in het onderzoek naar een landelijk kennispunt. Mijn ministerie is hierover ook in gesprek met de bestuurdersverenigingen van politieke partijen, en verder met andere belangrijke spelers zoals de VNG, de Vereniging van Griffiers en Ieder(in), cliëntenraden en MoVisie. Het doel is dat zij hierover ook actief informatie gaan delen met hun achterban. Ik verwacht dat hiermee een sneeuwbaleffect zal ontstaan.
Ook de andere maatregelen die ik in het Actieplan heb aangekondigd, zullen aan de bekendheid bij de doelgroep bijdragen. Rolmodellen en informatievoorziening omtrent de pilots zijn daar kernelementen in. Ik wijs erop dat men op verschillende manieren politiek actief kan zijn. Juist ook ondersteunende taken binnen een partij bieden de mogelijkheid voor alle betrokkenen om elkaars mogelijkheden te zien en te ontdekken. Zoals bij de beantwoording van eerdere vragen aangegeven, zie ik hierbij voor de politieke partijen zelf een belangrijke rol weggelegd.
Kamerstuk 33 990, nr. 44.↩︎