[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35771 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Wijziging van diverse wetten in verband met zwijgbedingen in jeugdzorg, zorg en ondersteuning

Wijziging van diverse wetten in verband met zwijgbedingen in jeugdzorg, zorg en ondersteuning

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2021D10434, datum: 2021-03-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2021Z04716:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


RAADNo.W13.20.0336/III 's-Gravenhage, 18 november 2020

...................................................................................

Bij Kabinetsmissive van 22 september 2020, no.202001924, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van diverse wetten in verband met zwijgbedingen in jeugdzorg, zorg en ondersteuning, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel verduidelijkt dat afspraken om te zwijgen over incidenten in de sectoren waar de Jeugdwet, Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015) op zien, nietig zijn. Het regelt tevens wie als contractspartij wordt beschouwd bij een zwijgbeding waarvoor de nietigheid geldt.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft het belang om te voorkomen dat zwijgbedingen worden opgenomen in overeenkomsten, maar plaatst kanttekeningen bij de noodzaak van het wetsvoorstel. Zij wijst erop dat zwijgbedingen zich nu reeds niet verdragen met de geldende normen, gelet op de eisen die aan kwaliteit en goed bestuur in de zorg worden gesteld, en er voldoende mogelijkheden zijn om deze te handhaven.

Gegeven deze normen en de cultuurverandering in de sectoren, gericht op openheid en transparantie bij incidenten, worden geen argumenten aangedragen voor de noodzaak om thans een wettelijke regeling voor te stellen. Eerder is ook uitgegaan van het zelfregulerende vermogen van de sectoren en werd geen aanleiding gezien tot aanvullende wetgeving. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van de toelichting.

1. Achtergrond

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) constateerde in 2016 dat er sprake was van een cultuurverandering in het veld.1 De Inspectie Gezondheidszorg (IGZ)2 vereist van zorgaanbieders sinds 2013 om de patiĆ«nt of diens familie te betrekken bij een onderzoek naar een calamiteit, ter bevordering van een open cultuur. In 2016 en de eerste helft van 2017 is in 80 procent, respectievelijk 82 procent van de gevallen hieraan voldaan.3 In 2015 is een initiatief gestart vanuit het zorgveld ā€˜OPEN in de zorgā€™ dat openheid stimuleert na incidenten en aanmoedigt hieruit lering te trekken.4

Van april 2016 tot april 2017 deed de IGZ onderzoek naar geheimhoudingsbepalingen (zwijgbedingen) in vaststellingsovereenkomsten in de zorg.5 Dergelijke bepalingen beperken of ontnemen de betrokken partijen het recht om informatie over een incident in de zorg openbaar te maken of aan een derde te verstrekken en belemmeren daarmee de openheid en transparantie met betrekking tot zulke incidenten. De IGZ constateerde dat 8 van de 55 ontvangen vaststellingsovereenkomsten ongewenste geheimhoudingsbepalingen bevatten. Op grond van gesprekken met de zorgaanbieders en andere signalen uit het veld concludeerde de IGZ ook dat er overeenstemming lijkt te bestaan over de onwenselijkheid om afspraken te maken die de openheid en transparantie kunnen belemmeren.

Voorts kondigde de IGZ aan te zullen handhaven, als blijkt dat toch dergelijke ongewenste afspraken worden gemaakt. Het bestaande handhavingsinstrumentarium werd door de IGZ daartoe als toereikend beoordeeld.

Naar aanleiding van het IGZ-onderzoek stelde de Staatssecretaris van VWS dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de sectoren zelf is om ervoor te zorgen dat geheimhoudingsbepalingen niet meer voorkomen, mede gezien de consensus in het veld over de ontoelaatbaarheid van contracten die openheid en transparantie belemmeren.6 De staatssecretaris zag geen aanleiding voor aanvullende wetgeving, nu naar het oordeel van de IGZ de bestaande mogelijkheden tot handhaving toereikend zijn.

Niettemin kondigde de Minister van VWS in maart 2019 alsnog aan overeenkomsten te zullen verbieden waarin afspraken zijn opgenomen die een belemmering vormen voor openheid en transparantie in de zorg.7 Weliswaar stelt de minister dat een aantal zaken die in het verleden in zwijgcontracten waren opgenomen niet meer rechtsgeldig waren, maar dat hij toch een wettelijk verbod op zwijgcontracten wil vanwege het normstellende karakter daarvan.8

De aanleiding voor het wetsvoorstel was een situatie in het jeugddomein, waarbij eind 2017 in een vaststellingsovereenkomst kennelijk een afspraak zou zijn opgenomen dat het slachtoffer niet met de pers zou spreken.9 Tegelijkertijd werd door de minister gesteld dat de IGJ10 in de periode na het eerdere onderzoek in 2016 en 2017 nog 11 meldingen heeft ontvangen, waaronder voornoemd geval, en bij gƩƩn van deze meldingen sprake bleek te zijn van een vaststellingsovereenkomst met ongewenste afspraken.11 Overigens was geen noodzaak gezien om een onderzoek te starten naar een mogelijke zwijgcultuur binnen de jeugdbescherming naar aanleiding van de betreffende situatie, omdat de IGJ hiervoor geen aanwijzingen had.12

2. Huidige stand

Op dit moment zijn openheid en transparantie reeds onderdeel van publiekrechtelijke regels die worden gesteld ten aanzien van kwaliteit en goed bestuur in de betreffende sectoren.13 Deze regels worden verder ingevuld met richtlijnen en gedragscodes van de sector. In de ā€˜Gedragscode Openheid bij medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheidā€™ van de Letselschade Raad (2013) die momenteel wordt herzien, de ā€˜Governancecode Zorgā€™ van brancheorganisaties in de zorg (2017) en het in 2020 door de IGJ en Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aangescherpte ā€™Kader Goed Bestuurā€™, zijn dergelijke gedragsnormen omtrent openheid en transparantie vervat.14 In het ā€˜Kader Goed bestuurā€™ is expliciet opgenomen dat geen sprake kan zijn van vaststellingsovereenkomsten die afbreuk doen aan open en integer handelen van het bestuur of hierop qua openheid en transparantie een belemmering beogen, de zogenoemde zwijgcontracten.15 Zwijgbedingen worden in strijd met deze regels geacht.

Het gaat hier om dwingende regels. De verantwoordelijke toezichthouders zien toe op naleving en handhaving hiervan. De gemeente kan daarnaast contractuele instrumenten inzetten om zorg te dragen voor naleving van de regels. Burgers kunnen zich wenden tot de toezichthouder, zodat een nader onderzoek kan worden ingesteld op grond waarvan handhavend kan worden opgetreden.

Zwijgbedingen kunnen tevens grond zijn voor het treffen van een tuchtmaatregel.16 Patiƫnten en de IGJ zijn onder meer bevoegd een tuchtklacht in te dienen bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd.17 Daarnaast is publiekrechtelijk tuchtrecht van toepassing op beroepsbeoefenaren die ingeschreven zijn in een register als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Een tuchtklacht kan onder meer worden ingediend door cliƫnten en een inspecteur van de IGJ.18 Ten slotte kan op grond van artikel 3:40, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) in concrete gevallen door de burgerlijke rechter worden getoetst of een rechtshandeling nietig is, omdat de inhoud of strekking strijdig is met de goede zeden of openbare orde.

3. Inhoud en doel van het wetsvoorstel

Het wetsvoorstel verduidelijkt dat afspraken om over incidenten te zwijgen in de sectoren waar de Jeugdwet, Wkkgz en WMO 2015 op zien, nietig zijn. Een incident is een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de taken in de betreffende sectoren, en die heeft geleid, had kunnen leiden of zou kunnen leiden tot schade bij belanghebbende.

Met het wetsvoorstel wordt beoogd de maatschappelijke norm dat zwijgbedingen nietig zijn wettelijk vast te leggen en een zelfstandige nietigheidsgrond te creƫren. Een zwijgbeding hoeft dan niet meer inhoudelijk door een rechter te worden getoetst aan artikel 3:40 van het BW. Het wetsvoorstel regelt direct de wettelijke nietigheid van een zwijgbeding, aldus de toelichting.19

Het wetsvoorstel regelt tevens wie als contractspartij wordt beschouwd ten behoeve waarvan de nietigheid van dergelijke zwijgbedingen wordt vastgelegd. Dit is enerzijds de zorgaanbieder, instelling of beroepskracht en de voor hen werkzame personen. Anderzijds betreft dit de cliƫnt, vertegenwoordiger van de cliƫnt of nabestaande van de cliƫnt. In de Jeugdwet wordt als contractspartij ook verstaan de ouder, ouder zonder gezag, voogd, degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de jeugdige uitoefent, pleegouder, wettelijke vertegenwoordiger, curator of mentor van betrokkenen.

4. Noodzaak van het wetsvoorstel

De Afdeling onderschrijft het belang van openheid en transparantie in de betreffende sectoren. Afspraken in overeenkomsten die personen weerhouden om over incidenten te praten, gaan hiertegen in. Dat neemt niet weg dat regelgeving alleen noodzakelijk is als aannemelijk is dat het concrete voorstel een effectieve, efficiƫnte en evenredige reactie vormt op het maatschappelijk probleem dat aanleiding geeft voor die regelgeving.20 Daarvoor is ook vereist dat voldoende zekerheid bestaat dat de voorgestelde regeling werkelijk zal leiden tot het oplossen of verminderen van dat probleem. Bovendien wordt bij het bepalen van de keuze voor een mogelijkheid tot overheidsinterventie om een doel te bereiken zoveel mogelijk aangesloten bij het zelfregulerend vermogen in de maatschappij.21

Zoals hiervoor uiteengezet, zijn de eisen aan kwaliteit en goed bestuur in de betrokken sectoren wettelijk vastgelegd en in gedragsnormen nader uitgewerkt. Branche- en belangenorganisaties maken duidelijk dat een open cultuur nodig is om te leren van incidenten en dat afspraken die de openheid en transparantie belemmeren geen plaats hebben in de zorg. De IGJ en NZa benadrukken in het ā€˜Kader Goed bestuurā€™ dat geen sprake kan zijn van vaststellingsovereenkomsten die afbreuk doen aan open en integer handelen van het bestuur of hierop qua openheid en transparantie een belemmering beogen.

Bovendien wordt het handhavingsinstrumentarium door de toezichthouders toereikend geacht om op de betreffende norm effectief te kunnen toezien en te handhaven. Ook kunnen via het tuchtrecht maatregelen worden getroffen wanneer een zwijgbeding onderdeel uitmaakt van een overeenkomst. Ten slotte kunnen partijen op grond van de huidige regeling bij de burgerlijke rechter reeds opkomen tegen bedingen in overeenkomsten die hen ervan weerhouden om over incidenten te praten. Gelet op de bestaande wettelijke normen, de sectorale uitwerking van de gedragsnormen en de maatschappelijke consensus dat zwijgbedingen niet thuis horen in de zorg, is te verwachten dat een zwijgbeding nietig zal worden geacht op grond van artikel 3:40, eerste lid, van het BW.

Daarbij komt dat de cultuur in de sectoren voor wat betreft openheid en transparantie bij incidenten is gewijzigd. Dit blijkt onder meer uit herziening van gedragsnormen en het feit dat een patiƫnt of diens familie nadrukkelijk worden betrokken bij een onderzoek naar een calamiteit. Ook werd geen noodzaak gezien om een onderzoek te starten naar een mogelijke zwijgcultuur binnen de jeugdbescherming, omdat de IGJ hiervoor geen aanwijzingen had.

Gegeven de heldere veldnormen en de cultuurverandering in de sectoren, gericht op openheid en transparantie bij incidenten, en de bestaande juridische sanctie-instrumenten, worden geen feiten en omstandigheden aangedragen die thans de noodzaak van de voorgestelde wettelijke regeling onderbouwen. De Afdeling adviseert in de toelichting de noodzakelijkheid van het wetsvoorstel nader te motiveren.

Onverminderd het voorgaande maakt de Afdeling een aantal opmerkingen over het voorstel.

5. Overige opmerkingen

a. Inroepen nietigheid bij burgerlijke rechter

Het wetsvoorstel regelt de wettelijke nietigheid van een zwijgbeding. Volgens de toelichting staat de nietigheid van dergelijke bedingen op voorhand vast en hoeft een zwijgbeding dat is overeengekomen tussen contractspartijen niet meer door de rechter te worden getoetst.22 Hoewel de norm op zichzelf duidelijk is, zal in voorkomende gevallen de nietigheid van een zwijgbeding toch moeten worden ingeroepen bij de burgerlijke rechter. Dit is het geval wanneer tussen contractspartijen in geschil is of sprake is van een zwijgbeding als bedoeld in het wetsvoorstel en voor de burgerlijke rechter nakoming gevraagd wordt. De Afdeling adviseert in de toelichting hierop nader in te gaan.

b. Definitie ā€˜bijna-incidentenā€™

In de artikelsgewijze toelichting wordt uiteengezet dat het voorstel ook ziet op zwijgbedingen over ā€˜bijna-incidentenā€™. De regering doelt met een ā€˜bijna-incidentā€™ op een gebeurtenis die wel had kunnen leiden tot schade of zou kunnen leiden tot schade, maar dat feitelijk niet heeft geleid tot schade. Zulke ā€˜bijna-incidentenā€™ vallen onder de definitie van ā€˜incidentā€™23 en die term wekt derhalve verwarring.

De Afdeling adviseert in de toelichting hierop nader in te gaan en het gebruik van de term ā€˜bijna-incidentā€™ te vermijden.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.


De vice-president van de Raad van State,


  1. Kamerstukken II 2016/17, 31016, nr. 98, p. 9-13.ā†©ļøŽ

  2. Thans de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).ā†©ļøŽ

  3. IGJ (2018), ā€˜In openheid leren van meldingen 2016-2017ā€™, p. 10.ā†©ļøŽ

  4. https://openindezorg.nl/.ā†©ļøŽ

  5. Kamerstukken II 2015/16, 33149, nr. 46 en Kamerstukken II 2016/17, 33149, nr. 51.ā†©ļøŽ

  6. Kamerstukken II 2016/17, 33149, nr. 51.ā†©ļøŽ

  7. Kamerstukken II 2018/19, 31839, nr. 633.ā†©ļøŽ

  8. Kamerstukken II 2018/19, 31839, nr. 655, p. 39.ā†©ļøŽ

  9. Memorie van toelichting, paragraaf 2.1, Kamerstukken II 2018/19, 31839, nr. 633, Aanhangsel

    Handelingen II 2018/19, nr. 1912 en https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2269642-inspectie-tikt-jeugdbescherming-op-de-vingers-om zwijgcontract.html.ā†©ļøŽ

  10. Voorheen de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ).ā†©ļøŽ

  11. Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 1891.ā†©ļøŽ

  12. Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 1912.ā†©ļøŽ

  13. Zie onder meer artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wkkgz, artikel 4.1.1, eerste lid,

    van de Jeugdwet en artikel 3.1, eerste en tweede lid, van de Wmo 2015.ā†©ļøŽ

  14. https://deletselschaderaad.nl/stichting-letselschade-raad/gedragscodes/gedragscode-medischeincidenten/, https://www.Governancecodezorg.nl en IGJ en NZa (2020), ā€˜Kader Goed bestuurā€™.ā†©ļøŽ

  15. IGJ en NZa (2020), ā€˜Kader Goed Bestuurā€™, p. 9.ā†©ļøŽ

  16. Artikel 3.1 van het Tuchtreglement van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) en artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).ā†©ļøŽ

  17. Artikel 3.2 en artikel 6.2 van het Tuchtreglement SKJ.ā†©ļøŽ

  18. Artikel 65, eerste lid, van de Wet BIG.ā†©ļøŽ

  19. Memorie van toelichting, paragraaf 2.2.ā†©ļøŽ

  20. Zie aanwijzing 2.2 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.ā†©ļøŽ

  21. Zie aanwijzing 2.5 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.ā†©ļøŽ

  22. Memorie van toelichting, paragraaf 2.2 en paragraaf 2.3.ā†©ļøŽ

  23. Aldus ook de Memorie van toelichting, paragraaf 8.2.ā†©ļøŽ