[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 54

Terrorismebestrijding

Brief regering

Nummer: 2021D13258, datum: 2021-04-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29754-593).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29754 -593 Terrorismebestrijding.

Onderdeel van zaak 2021Z05980:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

29 754 Terrorismebestrijding

Nr. 593 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 april 2021

Bijgaand bied ik u het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 54 en de fenomeenanalyse «De verschillende gezichten van de coronaprotesten» aan, opgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)1.

Dreigingsniveau

Op basis van DTN 54 wordt het dreigingsniveau vastgesteld op niveau 3 van de 5. Een terroristische aanslag in Nederland is voorstelbaar. Er zijn op dit moment in Nederland personen die radicaliseren of sterk geradicaliseerd zijn en een dreiging (kunnen) vormen. Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat personen in Nederland een aanslag voorbereiden. Wel is het voorstelbaar dat een eenling overgaat tot het plegen van een aanslag. De afgelopen jaren zijn aanslagen in Europa veelal door islamistische en jihadistische alleenhandelende daders gepleegd, bij wie extremistisch gedachtegoed soms gepaard kan gaan met psychosociale of psychiatrische problemen. De aanslagen in Frankrijk en Oostenrijk in het najaar van 2020 passen in het beeld van de dreiging die kan uitgaan van individuen.

Het dreigingsniveau is onder meer gebaseerd op de ontwikkeling van de Nederlandse jihadistische beweging, recente aanslagen in Europa en rechts-extremisme. Daarnaast is ook gekeken naar onrust ten tijde van COVID-19. Jihadisme vormt nog altijd de voornaamste terroristische dreiging tegen Nederland en Nederlandse belangen, maar ook vanuit rechts-extremistische hoek is een aanslag voorstelbaar. Daarom is blijvende inzet van alle partners die bij de aanpak van extremisme en terrorisme betrokken zijn essentieel en waakzaamheid geboden in de richting van andere en nieuwe geïdentificeerde vormen van terrorisme en gewelddadig extremisme. Daarbij blijft het van belang om het beleid te evalueren en te leren van de uitkomsten daarvan. Zoals bekend is het handelen rondom de aanslag in Utrecht (18 maart 2019) geëvalueerd en naar verwachting zal uw Kamer op korte termijn deze rapporten, alsmede mijn reactie hierop, ontvangen.

In deze brief ga ik in op de belangrijkste elementen uit het dreigingsbeeld, de effecten van onze aanpak en de inzet voor de komende jaren.

Nederlands jihadistische beweging

De belangrijkste terroristische dreiging komt nog altijd voort uit de Nederlandse jihadistische beweging. In vergelijking met andere jaren lijkt de dreiging in 2020 iets afgenomen. Aanslagen op Nederland worden binnen de beweging nog steeds gezien als legitiem middel. Daarmee blijft geweldsdreiging aanwezig. De beweging in Nederland is zowel sociaal als ideologisch gefragmenteerd en ontbeert charismatische leiderschap, hiërarchie of een sterke structuur. Zoals is gesteld in DTN 53 (Kamerstuk 29 754, nr. 560) en herhaald in 54, ondervindt de Nederlandse jihadistische beweging vooralsnog de blijvende negatieve gevolgen van repressieve overheidsmaatregelen en het wegvallen van aanjagers door detentie, uitreis of demotivatie. Dit heeft geleid tot afgenomen motivatie om activiteiten te organiseren.

Nederland bevindt zich in een cruciale fase van de aanpak van terrorisme. We hebben een stevige en brede aanpak van extremisme en terrorisme die effect heeft. De intensivering van de CT-aanpak sinds 2015 heeft ervoor gezorgd dat betrokken partners alert zijn en het maximale kon worden gedaan om een aanslag op Nederlandse bodem te voorkomen. De komende jaren zijn bepalend voor de jihadistische beweging. Indien de beweging verder desintegreert kan dat leiden tot krimp, maar ook een minder ontvankelijke omgeving voor potentieel gevaarlijke jihadisten die uit detentie terugkeren in de samenleving. Aanhoudende overheidsdruk is van belang om dit proces te bevorderen. Het is daarom essentieel dat we de gezamenlijke inspanning van alle partners bij de huidige aanpak met betrokken partners blijven voortzetten. Daarnaast is het nodig om ontwikkelingen en nieuwe dreigingen het hoofd te kunnen bieden.2

Terugkeerders en vrijkomende terrorismegedetineerden

Zorgen om de potentiële dreiging die uitgaat van uitreizigers en terugkeerders (in detentie) blijven onverminderd aanwezig. Terugkeerders en in Nederland geradicaliseerde personen worden in een multidisciplinair casusoverleg besproken. Daarin wordt een zorgvuldige interventiestrategie bepaald die uitgaat van maatwerk.3 Onderkende terugkeerders worden bij terugkomst in Nederland aangehouden op grond van verdenking van een terroristisch misdrijf. Veroordeelden voor en verdachten van een terroristisch misdrijf worden in principe op één van de speciale terroristenafdelingen (TA’s) geplaatst. Na aanhouding en vervolging wordt ingezet op veilige en gecontroleerde re-integratie.

Op dit moment verblijven 47 verdachte en veroordeelde terroristen op de TA’s in Vught, Rotterdam en Zwolle. Onder hen bevinden zich ook uitreizigers die zijn teruggekeerd uit het strijdgebied. De mogelijkheid van nieuwe netwerkvorming en negatieve onderlinge beïnvloeding in detentie in combinatie met onder meer de hoge bezettingsgraad, toegenomen diversiteit en complexiteit van de gevangenenpopulatie vragen de komende periode extra aandacht. Eens temeer omdat vanaf 2021 naar verwachting verschillende gedetineerden zullen vrijkomen, waaronder mannelijke terugkeerders uit Syrië en Irak. De potentiële dreiging die van deze personen kan uitgaan vergt de komende jaren actieve inzet vanuit alle partners zodat zicht wordt gehouden op de ontwikkeling van een (ex-)gedetineerde en mitigerende maatregelen waar nodig worden toegepast. De aanpak wordt gezien de hierboven geschetste dreigingen tegen het licht gehouden en waar nodig aangescherpt.

Ik licht graag toe hoe veroordeelde terroristen worden gemonitord na vrijlating, zoals ook verzocht tijdens het ordedebat van 2 februari jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 51, item 20) n.a.v. het bericht «Leidse IS-strijder in juni vrij».4 Risico-inschatting, informatie-uitwisseling en samenwerking tussen ketenpartners is tijdens en na detentie cruciaal om eventuele risico’s tijdig te mitigeren. Daarom wordt aan het begin van detentie een risico-inschatting van de gedetineerde gemaakt, informatie van verschillende partijen naast elkaar gelegd en gezamenlijk bepaald wat nodig is om de gedetineerde op termijn zo veilig en gecontroleerd mogelijk te re-integreren. Dit vindt plaats in het Multidisciplinair Afstemmingsoverleg Resocialisatie (MAR) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) met reclassering en de betrokken gemeente. Daarnaast wordt de onderlinge dynamiek van de TA-gedetineerden zo goed mogelijk in kaart gebracht en wordt hiermee waar mogelijk bij het plaatsings- en differentiatiebeleid rekening gehouden. Het MAR zorgt naast een gezamenlijk re-integratieplan ook voor de overdracht van DJI naar de verantwoordelijke gemeente. Na detentie wordt de persoon in de persoonsgerichte aanpak onder regie van de gemeente met diverse zorg- en veiligheidspartners gemonitord en de re-integratie verder vormgegeven. Veroordeelde terroristen staan veelal langere tijd onder toezicht van het specialistische Terrorisme, Extremisme en Radicalisering (TER-)team van de reclassering. Zowel het TER-team als het MAR opereren landelijk, wat bijdraagt aan een overkoepelend beeld van deze doelgroep in en na detentie. De wet straffen en beschermen voorziet daarnaast in een artikel voor DJI, reclassering, OM, politie en gemeenten om elkaar te informeren als wordt ingeschat dat een gedetineerde een hoog risico behelst op een zwaar geweld- of zedenmisdrijf, waaronder ook misdrijven met een terroristisch oogmerk. Verder zijn er verschillende strafrechtelijke en bestuurlijke maatregelen om zicht te houden op veroordeelde terroristen, zoals een zelfstandige gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel of een gebiedsverbod met enkelband (zie ook eerdere brieven hierover aan uw Kamer56). Veiligheidsdiensten blijven alert en houden, indien hier aanleiding toe bestaat, personen en netwerken in de gaten. Desalniettemin is het van cruciaal belang om blijvend te investeren in monitoring tijdens en na detentie, versterking van de gezamenlijke aanpak en uitvoering van de maatregelen om de potentiële dreiging van (ex-)gedetineerde terroristen te mitigeren.

Alleenhandelende daders

Al geruime tijd geldt dat aanslagen door kleinere cellen en alleenhandelende jihadisten waarschijnlijker zijn dan complexe en grote aanslagen door terroristische organisaties zoals in de periode 2014–2017. Daarmee passen de recente aanslagen in Europa qua actoren en modus operandi in dit beeld. Het kabinet doet er alles aan om soortgelijke aanslagen in Nederland te voorkomen en heeft een breed pakket aan preventieve en repressieve maatregelen getroffen.7

Het voorkomen van een aanslag door een alleenhandelende dader is en blijft een enorme uitdaging. In het kader van de lokale persoonsgerichte aanpak (PGA), werken in Nederland de betrokken partijen op nationaal, regionaal en lokaal niveau al langer nauw samen om signalen van (gewelddadig) extremisme en terrorisme vroegtijdig te herkennen en op te volgen. Daarbij hoort een gezamenlijke afweging van de beschikbare informatie en signalen om te komen tot een inschatting van de dreiging die van een persoon uitgaat. Op basis van deze gezamenlijke afweging en inschatting wordt al dan niet besloten tot opvolging in de vorm van concrete acties en/of maatregelen.

Daarnaast kan binnen de PGA een beroep worden gedaan op de expertise van het Team dreigingsmanagement (TDM) van de Nationale Politie. Binnen dit team werken politie- en zorgprofessionals samen om het risico op geweld vanuit o.a. extremistische Potentieel Gewelddadige Eenlingen (PGE) goed te kunnen duiden. Ook de aanpak van PGE-ers die dreigingen uiten richting personen/objecten in het Rijksdomein is belegd bij TDM. Het herkennen van signalen en toegang tot beschikbaarheid van gespecialiseerde kennis voor professionals draagt bij aan geweldspreventie. Via het Rijksopleidingsinstituut (ROR) wordt sinds september 2020 een training PGE beschikbaar gesteld voor professionals. Ook de aansluiting van het sociaal- en zorgdomein op het veiligheidsdomein is van belang. De komende periode wordt bezien of de samenwerking tussen deze domeinen versterkt moet worden.

Rechts-extremisme

Een aanslag uit rechts-extremistische hoek blijft voorstelbaar. Daarbij bestaan vooral zorgen over de recente ontwikkelingen op het meer besloten internet. Veelal jonge getroebleerde Nederlanders kunnen zich aangetrokken voelen tot de internationale rechts-extremistische internetwereld. De nieuwe generatie aanhangers van rechts-extremistisch gedachtengoed is opgegroeid met het internet en communicatie-apps. Zij hebben in de afgelopen periode in toenemende mate hun activiteiten verplaatst van grote socialemediaplatformen naar alternatieve platformen zonder restricties en ook gesloten internetfora. Hier is de drempel om gewelddadige acties te bespreken en geweld te verheerlijken laag. Op deze digitale platformen kunnen individuen mogelijk ongemerkt radicaliseren door contacten met gelijkgestemden. Dit vergroot het risico op copycat-gedrag n.a.v. een aanslag zoals in Christchurch (2019). Op verscheidene internationale fora zijn ook Nederlanders actief. Uiteraard is er verschil tussen het uiten van gewelddadige en/ of (rechts-) extremistische taal online en het overgaan tot het daadwerkelijk plegen van geweld. Maar het verspreiden van gewelddadig gedachtegoed kan een inspiratiebron zijn voor potentiële ideologisch gemotiveerde geweldplegers.

De contra-terrorismeaanpak en het daarbij behorende brede pakket aan preventieve en repressieve maatregelen is eveneens toepasbaar op de dreiging vanuit rechts-extremistische hoek. Wanneer er sprake is van rechts-extremistische uitingen door individuen wordt de lokale persoonsgerichte aanpak ingezet. Betrokken partners zijn toegerust om de dreiging die van een persoon uitgaat te kunnen onderkennen en daarop te interveniëren wanneer nodig. De complexiteit en veranderlijkheid van de dreiging vraagt om voortdurende ontwikkeling van kennis en kunde van betrokken partners en eerstelijnsprofessionals uit het veiligheids- en sociale domein. Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) biedt trainingen aan voor professionals om rechts-extremisme te herkennen en handelingsvaardigheid te bevorderen. Hierin is aandacht voor het belang van een goede signaleringsstructuur en het equiperen van professionals om extremisme te herkennen. Dit geldt ook voor rechts-extremisme. Het is van belang om blijvend te investeren in kennis over het fenomeen zodat de aanpak op de veranderende dreiging blijft inspelen.

Wanneer sprake lijkt te zijn van strafbare feiten (op het internet) rondom extremisme en terrorisme kan het OM een onderzoek starten en overgaan tot vervolging. Zie hiervoor ook de aanpak terroristische content online hieronder.

Terroristische online content

De aanwezigheid van de expliciete jihadistische boodschap op Nederlandstalige socialemediakanalen in open groepen is sterk verminderd. Door interventies van socialemediabedrijven en repressief overheidsoptreden is het moeilijker geworden om jihadistische propaganda te verspreiden.

Op nationaal niveau wordt ingezet op een multidisciplinaire aanpak van extremistisch en terroristisch gebruik van het internet. Er is een samenwerkingsverband tussen de NCTV, Politie, KMar, AIVD en MIVD op het gebied van OSINT (open source intelligence). In dit samenwerkingsverband vindt structurele niet-operationele informatie- en kennisdeling plaats op het gebied van OSINT, toegepast op allerlei vormen van extremisme en terrorisme.

Verder is in december 2020 een politiek akkoord bereikt over de EU-verordening Terrorist Content Online (TCO-verordening). Het doel van deze verordening is om de verspreiding van terroristisch materiaal op het internet tegen te gaan. Nederland zal, net als andere EU-lidstaten, op basis van de verordening, een autoriteit inrichten die toezicht houdt op aanbieders van hostingdiensten. Over de oprichting van deze autoriteit heb ik uw Kamer op 20 november 2020 per brief geïnformeerd.8 De verordening vult de huidige, op vrijwilligheid gebaseerde samenwerking aan met een verplichting voor internetbedrijven om actief te bevorderen dat hun platformen worden geschoond van terroristische content. De autoriteit krijgt onder andere de bevoegdheid om deze bedrijven te verplichten terroristische content binnen een uur te verwijderen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen ideologie bij het inzetten van de bevoegdheden van de autoriteit, deze zijn dus ook van toepassing op rechts-terroristische content. Ik verwijs verder voor de taken en bevoegdheden van deze autoriteit naar de beantwoording van de schriftelijke vragen dd. 23 maart jl.9

Ook in EU- en internationaal verband is, behalve voor jihadistische content, in toenemende mate aandacht voor rechts-extremistische online uitingen. Zo besteedt ook het EU internetforum, waarin de Europese Commissie, EU-lidstaten en (grote) internetpartijen (o.a. Google, Facebook, Microsoft) samenkomen, bijzondere aandacht aan de aanpak van rechts-extremistische en terroristische content. De ontwikkelingen op het internet gaan zo snel dat het van cruciaal belang is om deze nauwgezet te volgen samen met (internationale) partners en waar mogelijk gezamenlijk op te trekken om de verspreiding van terroristische content, van welke aard dan ook, tegen te gaan.

Problematisch gedrag en informele lesinstituten

In Nederland bieden salafistische centra regelmatig informele lessen aan. De boodschap van een kleine groep van die informele salafistische lesinstituten omvat leerstellingen waarin uitsluiting van en intolerantie, haat en afkeer jegens andersdenkenden en andersgelovigen besloten ligt. Een dergelijk lesaanbod is met name zorgelijk wanneer dat bestemd is voor (jonge) kinderen en andere kwetsbare groepen. Kinderen komen op deze manier met hun rug naar de samenleving te staan. Er kan op de lange termijn een polariserende werking uitgaan van dit informele lesaanbod. Voor informele, private organisaties zoals moskeescholen, salafistische lesinstituten en/of de zondagschool in de kerk geldt dat de onderwijswetgeving niet van toepassing is en dat de Onderwijsinspectie geen toezicht kan en mag houden. Ook de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie SZW hebben op basis van de huidige wetgeving geen toezichthoudende rol op deze informele instituten. Daarom is een andere aanpak nodig. Omdat bepaalde gedragingen op zichzelf niet strafbaar of in strijd met wettelijke bepalingen zijn, maar op termijn toch kunnen leiden tot problemen voor onze democratische samenleving, hanteert de overheid in dit soort gevallen de zogenoemde Driesporenaanpak. Zoals aangegeven in de recente beleidsreactie op het POCOB-eindverslag is een integrale aanpak noodzakelijk om te voorkomen dat hiaten ontstaan, die ruimte laten voor het toenemende aanbod.10 De Ministeries van JenV, BZK, BZ, SZW en OCW werken binnen de Taskforce PG&OBF aan het versterken van de weerbaarheid van de samenleving en verschillende gemeenschappen daarbinnen tegen onverdraagzame en polariserende boodschappen. Tevens worden gemeenten in concrete gevallen van problematisch gedrag ondersteund bij het toepassen van de Driesporenaanpak en daarbinnen ontwikkelde interventies.

Onrust ten tijde van COVID-19

De in DTN 53 gesignaleerde ontwikkelingen ten aanzien van coronaprotesten hebben doorgezet. Het meeste protest vindt op sociale media plaats, welke soms felle en dreigende vormen aan kan nemen. Hierbij wordt opgemerkt dat de verharding richting extremisme beperkt blijft. Wel vindt enige kruisbestuiving plaats tussen actiegroepen die zich tegen het overheidsbeleid verzetten en complotdenkers. Persoonlijke benaderingen, soms harde protestvormen en vele (online) bedreigingen zijn zorgelijk, maar het aantal extremistische geweldsincidenten gerelateerd aan corona is vooralsnog beperkt. Tot deze laatste categorie worden naast de brandstichtingen van zendmasten, enkele vernielingen GGD-teststraten gerekend. Hierbij verwijs ik naar de fenomeenanalyse van de NCTV «De verschillende gezichten van de coronaprotesten» die vandaag met het DTN gepubliceerd is. Deze analyse gaat in op de vraag of de protesten in Nederland doorwerken naar anti-overheidsextremisme en zo ja, hoe dit extremisme zich manifesteert. Daarbij is aandacht voor de verschillende elementen en uitingsvormen binnen het brede spectrum van maatschappelijk ongenoegen. Ontwikkelingen rondom deze protesten en de verharding richting extremisme worden nauwlettend in de gaten gehouden door verschillende partners. Indien daartoe aanleiding bestaat kunnen personen worden besproken in het kader van de lokale persoonsgerichte aanpak.

Tot slot

Hoewel niet kan worden uitgesloten dat ons land te maken krijgt met een terroristische aanslag is het kabinet er alles aan gelegen om deze dreiging zo goed als mogelijk het hoofd te bieden. De huidige aanpak werpt zijn vruchten af, maar de dreiging is veranderlijk en daarom blijft de gezamenlijke inspanning van alle partners die bij de aanpak van extremisme en terrorisme betrokken zijn van groot belang, voor nu en voor de toekomst.

De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus


  1. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  2. Zie ook Kamerstuk 29 754, nr. 563.↩︎

  3. Zie ook Kamerstuk 29 754, nr. 528.↩︎

  4. «Leidse IS-strijder in juni vrij», de Telegraaf, 26 januari 2021.↩︎

  5. Kamerstuk 29 754, nr. 523.↩︎

  6. Kamerstuk 29 754, nr. 547.↩︎

  7. Kamerstuk 29 754, nr. 563.↩︎

  8. Kamerstuk 31 015, nr. 208.↩︎

  9. Kamerstuk 31 015, nr. 225.↩︎

  10. Kamerstuk 35 228, nr. 33.↩︎