[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag

Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met het stellen van tijdelijke regels over de inzet van testbewijzen bij de bestrijding van het virus SARS-CoV-2 (Tijdelijke wet testbewijzen covid-19)

Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader)

Nummer: 2021D14988, datum: 2021-04-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35807-7).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35807 -7 Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met het stellen van tijdelijke regels over de inzet van coronatoegangsbewijzen bij de bestrijding van het virus SARS-CoV-2 (Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen).

Onderdeel van zaak 2021Z06318:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

35 807 Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met het stellen van tijdelijke regels over de inzet van testbewijzen bij de bestrijding van het virus SARS-CoV-2 (Tijdelijke wet testbewijzen covid-19)

Nr. 7 VERSLAG

Vastgesteld 22 april 2021

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

I. Algemeen 1
1. Inleiding 7
2. Hoofdlijnen van het voorstel 13
3. Gevolgen 35
4. Verhouding tot andere regelgeving 36
5. Invoering en regeldruk 39
6. Toezicht en handhaving 40
7. Financiële gevolgen 41
8. Rechtsbescherming 43
9. Advisering, toetsing en consultatie 43
10. Overgangsrecht en inwerkingtreding 45
II. Artikelsgewijs 46

I. ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Genoemde leden vinden het belangrijk continu te blijven kijken hoe we in deze pandemie onderdelen van de samenleving verantwoord kunnen heropenen of geopend houden. Deze leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen bij het voorstel.

De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een totaaloverzicht van alle ministeriële regelingen, algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s), en andere gedelegeerde onderdelen in dit wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat er snel moet kunnen worden gehandeld in deze crisis en dat bovendien flexibel moet kunnen worden ingespeeld op de ontwikkelingen. Maar de betrokkenheid van het parlement blijft in het kader van de democratische legitimatie van groot belang. Daarom willen deze leden weten wat de betrokkenheid van het parlement bij de verschillende regelingen is, en zij willen daarom in het overzicht opgenomen hebben of er een voorhang- of nahangprocedure is en de termijn die daaraan gekoppeld is voor de Staten-Generaal. Genoemde leden willen bovendien weten waarom er eventueel niet voor een voorhang- of nahangprocedure is gekozen. Tevens vragen deze leden waarom er in een aantal gevallen is gekozen voor een ministeriële regeling en niet voor een AMvB.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts waarom er in de meeste gevallen gekozen wordt voor een ministeriële regeling dan wel AMvB met voorhangprocedure. Waarom wordt het niet direct in deze wet geregeld dan wel wordt het niet wettelijk geregeld? In hoeverre worden daar dan ook richting de Kamer maatschappelijke actoren voor geconsulteerd c.q. betrokken? Hoe is geborgd dat de Kamer haar taak goed kan vervullen? Alleen bij het onderwijs is gekozen voor een voorhangprocedure inclusief advisering door de Raad van State.

Kan ook aangegeven worden wanneer welke ministeriële regeling en/of AMvB gereed is en wanneer ze naar de Staten-Generaal worden gestuurd?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Zij hebben in dit verband nog diverse vragen, onder meer over de gelijkstelling van het vaccinatiebewijs en de beoogde eigen bijdrage.

De leden van de D66-fractie stellen allereerst vragen bij de vormgeving van het voorliggende wetsvoorstel, dat primair betrekking heeft op testbewijzen. Zij lezen dat bij indiening van het voorstel nog niet te bepalen was op welk moment en voor welke van deze activiteiten en voorzieningen testbewijzen feitelijk zullen worden ingezet. Dit zal per sector verschillen en hangt af van de actuele omstandigheden, de dan geldende maatregelen, de effectiviteit, de praktische uitvoerbaarheid en de testbereidheid, zo begrijpen deze leden. Op zich kunnen genoemde leden zich vinden in het feit dat al deze onzekerheden een rol spelen bij de vraag of, wanneer en hoe bewijzen worden ingezet. Het roept bij hen tegelijkertijd echter ook de vraag op waarom er al wel voor wordt gekozen dat in dit wetsvoorstel primair de voorwaarden voor toegang via testbewijzen worden geregeld, maar dat het onderhavige voorstel slechts één artikel bevat waarin mogelijke gelijkstelling wordt geregeld voor andere documenten, zoals een vaccinatiebewijs en immuniteitsbewijs, in een aparte AMvB. Daarbij komt dan ook nog de eis dat «met betrekking tot het virus SARS-CoV-2 kan worden vastgesteld dat een vergelijkbare kans op overdracht van het virus SARS-CoV-2 bestaat.» Is het gegeven alle voorgaande onzekerheden volgens de regering logisch om het wetsvoorstel zo vorm te geven? De leden van de D66-fractie vragen tevens of het volgens de regering logisch is om het wetsvoorstel zo vorm te geven, gegeven de verwachting dat in de komende maanden een dalende besmettingsgraad en een stijgende vaccinatiegraad zal optreden? Zou het niet veel logischer zijn het wetsvoorstel zo vorm te geven dat deze de kaders voor de verschillende typen bewijzen regelt, waarna een onderscheid daartussen – indien gewenst- in de lagere regelgeving kan worden gemaakt? Of vindt de regering het prudent dat voor testbewijzen nu vele wettelijke randvoorwaarden zijn opgenomen, en deze bij mogelijk gebruik van een vaccinatiebewijs slechts in een AMvB worden verankerd? Wat rechtvaardigt het om deze knip nu reeds te maken?

De leden van de D66-fractie plaatsten hier ook graag kanttekeningen bij vanuit epidemiologisch opzicht. Van vaccinatie is inmiddels bekend dat het voor een wezenlijk deel de transmissie van het virus vermindert, volgens het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) tot wel 60%.1 Terwijl sneltesten slechts 58% van de positieve gevallen detecteren als mensen zich zonder klachten laten testen.2 Deze leden merken daarbij op dat het testen om toegang te krijgen bedoeld is voor mensen zonder klachten. Waarop stoelt de regering derhalve haar voorkeur voor testbewijzen? Kan zij daarbij ingaan op het feit dat andere landen, zoals Denemarken, het vaccinatiebewijs reeds inzetten voor toegang? In artikel 58rf Wet publieke gezondheid is opgenomen dat «met een testuitslag worden gelijkgesteld een daarbij aan te wijzen document, waaronder een bewijs van vaccinatie tegen covid-19 of een medische verklaring, indien op basis daarvan met betrekking tot het virus SARS-CoV-2 kan worden vastgesteld dat een vergelijkbare kans op overdracht van het virus SARS-CoV-2 bestaat.» Genoemde leden vragen of de regering deze bewijzen werkelijk onderling vergelijkbaar acht. Bij vaccinatie gaat het om de vraag in hoeverre het de transmissie vermindert, bij testbewijzen om het aantal vals-negatieve testen en het aantal mensen dat na de negatieve test alsnog besmettelijk wordt. Deelt de regering met deze leden de opvatting dat het appels met peren vergelijken is?

De leden van de D66-fractie roepen in dit kader graag in herinnering wat de regering hier in een ander geval over schreef: bij het Europees vaccinatiepaspoort, het Digitale groen certificaat. In het verslag van het schriftelijk overleg over de kabinetsappreciatie Digitaal groen certificaat, wordt door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het volgende gesteld:

«Om (in)directe vaccinatieplicht te voorkomen, moet een recent negatief testbewijs – of mogelijk een herstelbewijs na een doorgemaakte infectie – als gelijkwaardig alternatief worden gesteld aan het vaccinatiebewijs. Het is echter niet mogelijk om een kwantitatieve uitspraak te doen over de mate van gelijkwaardigheid. Het gaat om het bewust aanvaarden van een klein restrisico als een geaccepteerde marge, gelet op de grote belangen die hier spelen voor de maatschappij.»3

Deze leden concluderen hieruit dat het ook volgens de Minister van VWS zelf letterlijk niet mogelijk is een kwantitatieve uitspraak te doen over de mate van gelijkwaardigheid. Is de regering in dit licht bereid de eis van een «vergelijkbare kans op overdracht» voor andersoortige bewijzen te laten varen, en deze in een nota van wijziging te laten vervallen? Zo nee, waarom niet? Wat voegt dit strikte criterium toe ten opzichte van adviezen van onder meer het Outbreak Management Team (OMT)? Deze leden stellen voorts vast dat volgens de regering het negatief testbewijs – en mogelijk een herstelbewijs – ondanks de onmogelijkheid van een kwantitatieve uitspraak als gelijkwaardig alternatief moet worden gesteld ten opzichte van het vaccinatiebewijs. Geldt dat bij dit wetsvoorstel dan ook? Zo nee, wat maakt de situatie bij het Europese vaccinatiepaspoort anders dan bij het gebruiken van bewijzen voor toegang? Zo ja, waarom trekt het voorliggend wetsvoorstel een vaccinatiebewijs en testbewijs niet reeds gelijk in het hele voorstel? De leden van de D66-fractie ontvangen tot slot op dit punt graag een reactie van de regering op de eigen woorden van de Minister dat het «gaat om het bewust aanvaarden van een klein restrisico als een geaccepteerde marge, gelet op de grote belangen die hier spelen voor de maatschappij.» Als de regering deze woorden – van 13 april jl. – nog onderschrijft, vanwaar het onderscheid in het voorliggende wetsvoorstel? Kan inzage worden gegeven op welk moment de keuze voor dit onderscheid is gemaakt en in welk gremium? Kan daarbij tevens worden aangegeven of, en wanneer dit na verloop van tijd nog is heroverwogen?

De leden van de D66-fractie gaan vervolgens op dit punt graag in op de reactie van de regering op het advies van de Raad van State. Volgens de Raad van State is de gelijkstellingsregeling in het wetsvoorstel prematuur, omdat op Europees niveau een voorstel voor een verordening inzake een vaccinatie-, test- of immuniteitsbewijs in het kader van het vrije verkeer voorligt (het bovengenoemde Digitale groen certificaat). Deze leden lezen dat de regering daarop stelt dat de verordening naar verwachting in juni 2021 in werking zal treden. «De grondslag in het wetsvoorstel om een vaccinatiebewijs gelijk te stellen met een testbewijs is daarom zowel qua inhoud, als planning niet voorbarig in het licht van de aanstaande verordening», aldus de regering. Genoemde leden onderschrijven dit ten volle. Als de regering echter de gelijkstelling geenszins prematuur acht, waarom verankert zij het testbewijs en het vaccinatiebewijs dan niet daadwerkelijk in gelijke mate in het voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de D66-fractie ontvangen tot slot op dit punt graag een toelichting op de vraag waarom gekozen is voor de (verkorte) titel «Tijdelijke wet testbewijzen covid-19». Ongeacht de mate waarin verschillende typen bewijzen gelijk worden gesteld in het voorliggende voorstel, biedt het expliciet grondslag voor andere bewijzen dan testbewijzen. Is het in dat licht volgens de regering niet zuiverder en duidelijker om het wetsvoorstel een titel te geven die de volledige lading dekt? Zo nee, waarom niet? Mocht hierop het antwoord luiden dat dit wetsvoorstel primair de voorwaarden voor testbewijzen regelt, dan ontvangen deze leden graag nogmaals een verduidelijking waarom dat op wetsniveau de juiste keuze zou zijn.

De leden van de D66-fractie willen in de tweede plaats een beter beeld krijgen waarom het wetsvoorstel (pas) op dit tijdstip naar de Kamer komt. Zij wensen meer informatie te ontvangen over het verloop van het wetstraject. Vanaf welke datum is men bij het Ministerie van VWS en/of andere ministeries begonnen te werken aan dit wetsvoorstel? Op welke datum begonnen de eerste besprekingen? Op welke datum is begonnen met het daadwerkelijk opstellen van een eerste concept-tekst voor het wetsvoorstel? Genoemde leden vragen voorts hoe zich dit verhoudt tot de eerste data waarop zowel in de Kamer als door de regering – bijvoorbeeld in debatten of brieven – werd gesproken over een «testsamenleving» of over het opzetten van een grootschalige testinfrastructuur met als doel om op een verantwoorde wijze eerder dan wel sneller te kunnen versoepelen? Deze leden ontvangen graag een precies overzicht van data waarin zowel alle stappen van de voorbereidingsfase als het formele wetgevingstraject worden vermeld. Ook willen zij weten hoeveel fte hiervoor is ingezet. Het voorliggende voorstel dient om voor sociale en economische verlichting te zorgen, zonder de verspreiding van het virus (te veel) te doen oplopen. Had dit volgens de regering ook enkele maanden eerder gekund, gelet op de toenmalige en huidige epidemiologische situatie? Zo ja, dan is het volgens de leden van de D66-fractie zonde dat het wetsvoorstel pas voorligt op het moment dat we ons al vele maanden in een ingrijpende lockdown bevinden, met dito sociale, economische en psychische schade tot gevolg, en de weg naar veel meer vrijheid via vaccins nu juist echt in zicht komt.

De leden van de PVV-fractie zitten niet te wachten op het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. De epidemiologische situatie met betrekking tot covid-19 in ons land is niet uitzichtloos. De regering geeft aan de vrijwillige vaccinatie van alle inwoners boven de 18 jaar die een verhoogde kans hebben op een ernstig verloop van covid-19, afgerond te hebben in de komende maand (mei 2021). Op dit moment is er geen aanleiding te veronderstellen dat mutanten de vaccinaties teniet zullen doen, of dat er een nieuwe pandemie met een ander nieuw virus met dezelfde vergaande consequenties gaande is. Ook wijzen deze leden op de veelbelovende ontwikkelingen op het gebied van geneesmiddelen die ook steeds meer een ernstig verloop van covid-19 kunnen voorkomen dan wel keren. Omdat er geen sprake is van een uitzichtloze situatie die vraagt om alternatieven voor een lockdown, achten deze leden dit wetsvoorstel ontijdig. Deze leden constateren verder dat er veel onduidelijkheden in het wetsvoorstel zitten. Zij zijn ook geen voorstander van een eigen bijdrage voor een toegangstest. Deze leden hebben een aantal kritische vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie zijn verbaasd dat er geen einddatum is vastgelegd in deze Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Genoemde leden zijn van mening dat de testverplichting kan vervallen wanneer de risicogroepen hun vrijwillige vaccinatie hebben gehad en het aantal coronapatiënten in de ziekenhuizen fors is teruggelopen. Genoemde leden vragen daarom een harde einddatum op te nemen in dit wetsvoorstel.

De leden van de PVV-fractie kunnen niet instemmen met het voorstel om vanaf 1 juli 2021 een eigen bijdrage te vragen voor een testbewijs. Het werpt een drempel op voor mensen met een laag inkomen en creëert een tweedeling in de samenleving. Genoemde leden vragen de regering dan ook om de eigen bijdrage te schrappen en de test gratis te houden.

De leden van de PVV-fractie maken zich zorgen over het feit dat nog niet definitief kan worden vastgelegd op welk moment en voor welke activiteiten en voorzieningen een testbewijs gaat gelden. Veel hangt af van de «epidemiologische situatie» zo begrijpen de leden, maar wat zijn daarvoor de criteria? Te lezen valt dat de Routekaart als leidraad wordt genomen, maar dat schept weinig vertrouwen bij genoemde leden. Er is al zo vaak van routekaarten en dergelijke afgeweken dat deze amper meer serieus te nemen zijn. Deze leden ontvangen graag meer invulling en onderbouwing omtrent welke activiteiten wanneer en waarom onder de testverplichting (zouden komen te) vallen.

De leden van de PVV-fractie vragen hoe effectief de maatregelen in dit wetsvoorstel eigenlijk zijn en hoe de effectiviteit wordt gemeten. Medewerkers en personeel van evenementen en instellingen hoeven niet getest te zijn, zij kunnen het virus mogelijk dus toch verspreiden. Zo krijg je binnen eenzelfde ruimte twee groepen, zij die getest zijn en zij die niet-getest zijn. Wat is het effect daarvan? Kinderen onder de 12 jaar hoeven niet te worden getest (gelukkig), maar ook zij kunnen bij activiteiten het virus mogelijk toch verspreiden. Hetzelfde geldt voor het onderwijs. Studenten staan al niet te springen om zich te laten testen, slechts 30% was daartoe bereid in de pilot. Het onderwijs moet echter ook zonder testbewijs doorgang vinden. Dus ook hier krijg je twee groepen binnen een onderwijsinstelling, zij die getest zijn en zij die niet-getest zijn. Hoeveel besmettingen worden met de invoering van dit wetsvoorstel precies voorkomen, naar de inschatting van de regering? Tevens vragen deze leden of de regering het met genoemde leden eens is dat een superspreading event ondanks de maatregelen in dit wetsvoorstel nog steeds kan plaatsvinden.

De leden van de PVV-fractie vinden dat de regering zich te veel richt op het optuigen van een «testsamenleving». Er zijn meer wegen om het coronavirus aan te pakken, zoals betere eisen aan ventilatie in binnenruimten, inzet van luchtreinigers, meer ruimte voor veelbelovende geneesmiddelen zoals neusspray’s die laagdrempelig zijn in te zetten. Nog beter is het om te zorgen dat nu eindelijk alle risicogroepen vrijwillig zijn gevaccineerd. Waarom wordt er niet op een breed front ingezet om het coronavirus te bestrijden? Deze leden ontvangen hierover graag een reactie.

De leden van de PVV-fractie vragen tot slot waarom er voor een dergelijke vreselijk ingewikkelde systematiek gekozen wordt. Waarom kan een laagdrempelige blaastest niet volstaan? Deze leden hebben zorgen over de dataveiligheid. Welke geleerde lessen met betrekking tot het datalek bij de GGD in de test- en traceerketen neemt de regering mee in dit wetsvoorstel? Hoeveel meldingen over identiteitsfraude naar aanleiding van het datalek zijn inmiddels bekend bij fraudehelpdesk.nl? Is de regering voornemens het testbewijs te koppelen aan het BSN-nummer? Zo ja, waarom is er niet voor gekozen om het testbewijs te koppelen aan een tijdelijke code? Is de regering bereid dit wel vanaf de start mogelijk te maken? Wordt er bij de testbewijzen welke worden gebruikt als een bewijs van niet besmet zijn bij aanvang een behandelrelatie aangegaan waarbij erg veel persoonsgegevens dienen te worden verzameld zoals BSN-nummer, adresgegevens, telefoonnummer, et cetera? Zo ja, waarom? Zo ja, acht de regering dit proportioneel? Zo ja, waarom? Zou het niet beter zijn pas een behandelrelatie aan te gaan als iemand besmet blijkt te zijn naar analogie van de blaastest in het verkeer? Van de verkeersdeelnemer die een blaastest doet en die niet teveel heeft gedronken, wordt niets geregistreerd. Pas als iemand te veel heeft gedronken worden er persoonsgegevens verzameld. Is de regering bereid het systeem zo vorm te geven dat van de mensen die meewerken aan een testbewijs voor toegang en die niet besmet blijken te zijn geen persoonsgegevens worden verzameld?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Deze leden benadrukken dat vaccineren de duurzame oplossing om van de beperkende maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus af te komen is. Zolang nog niet voldoende mensen die dat vrijwillig willen gevaccineerd zijn, kan de inzet van testbewijzen bijdragen aan het openstellen van een groot deel van het maatschappelijk en economisch verkeer, waaronder het hoger onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs en de horeca. Genoemde leden zien ook de meerwaarde van de inzet van testbewijzen met als doel om onderdelen van de samenleving te heropenen of geopend te houden in tijden dat de epidemiologische situatie nog zeer ernstig is en nog onvoldoende mensen gevaccineerd zijn. Het van overheidswege verplichten van testbewijzen is echter wel een beperking van de grondrechten, waardoor burgers die geen negatief testbewijs kunnen of willen tonen, in de praktijk uitgesloten worden van delen van de samenleving. Belangrijke randvoorwaarden voor het van overheidswege verplichten van testbewijzen is dan ook dat deze maatregel uiteraard voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, maar dat deze maatregel ook zo tijdelijk als mogelijk is. De leden van de CDA-fractie hebben daarom de onderstaande vragen bij dit wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel. Hoewel ook zij begrip hebben voor maatregelen waarmee de samenleving daar waar dat verantwoord is, weer geopend kan worden, zijn zij er nog niet van overtuigd of het voorliggend wetsvoorstel ten aanzien van testbewijzen daar een goede bijdrage aan kan gaan leveren. Deze leden hebben daarom een aantal vragen en kanttekeningen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Deze leden hebben een aantal vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel.

Het lid van de 50PLUS-fractie heeft kennisgenomen van de tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Zij is blij dat hard gewerkt wordt aan mogelijkheden om de coronamaatregelen te versoepelen en mensen wat meer vrijheid te geven, maar het lid van de 50PLUS-fractie is nog niet overtuigd of dit wetsvoorstel over testbewijzen hieraan bijdraagt.

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt wat het nut van de testbewijzen is in relatie tot de timing van een en ander, zeker gezien het feit dat een groot deel van de Nederlanders in de zomer gevaccineerd zal zijn. In dit verslag zijn de andere vragen en kanttekeningen van het lid van de 50PLUS-fractie opgenomen.

1. INLEIDING

De leden van de VVD-fractie lezen dat ten tijde van de indiening van het wetsvoorstel niet te bepalen is op welk moment en voor welke van deze activiteiten en voorzieningen testbewijzen feitelijk zullen worden ingezet. Genoemde leden lezen dat dit per sector zal verschillen en dat dit afhangt van de actuele omstandigheden, waaronder de epidemiologische situatie, de geldende maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19, de effectiviteit van de inzet van testbewijzen en de praktische uitvoerbaarheid ervan, onder meer voor wat betreft de beschikbaarheid van testen en testlocaties alsmede de testbereidheid. Is de regering voornemens om op basis van deze wet op korte termijn al sectoren aan te wijzen dan wel voor welke sectoren overweegt zij dat? Zo ja, wanneer worden deze aangewezen en wat is daarvoor de onderbouwing? Hoe is en/of wordt geregeld dat ondernemers en instellingen hiervoor voldoende tijd hebben om zich daarop voor te bereiden?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de inzet van testbewijzen als doel heeft bij het tegengaan van de verspreiding van het virus SARS-CoV-2 onderdelen van de samenleving te heropenen of geopend te houden. Genoemde leden vragen hoe de regering inschat dat de inzet van testbewijzen en daarmee het deels heropenen van de samenleving ofwel het risico heeft tot meer besmettingen, dan wel juist kan bijdragen aan het zich de pandemie.

De regering schrijft dat afhankelijk van het risiconiveau op verspreiding van het coronavirus de «Routekaart coronamaatregelen» een overzicht geeft van de maatregelen voor het verrichten van activiteiten of de toegang tot voorzieningen. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering per stap uit het openingsplan kan aangeven in welke delen van de samenleving testbewijzen ingezet zullen worden.

Welke delen van de samenleving heropend zullen worden op welk moment, is mede afhankelijk van de hoeveelheid testen en testlocaties die op dat moment beschikbaar zijn. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering voor de komende drie maanden een inschatting kan geven hoe het aantal beschikbare testen zich per dag zal ontwikkelen. Kan daarbij ook aangegeven worden welke delen van de samenleving bij hoeveel testen zullen worden heropend?

De regering schrijft dat op welk moment en voor welke activiteiten en voorzieningen testbewijzen feitelijk zullen worden ingezet onder andere afhankelijk is van de testbereidheid. De leden van de CDA-fractie vragen een toelichting waarom dit afhankelijk is van de mate van testbereidheid. Als een bepaalde (niet-essentiële) sector heropend wordt met een testverplichting, dan is het toch aan mensen zelf om te bepalen of zij bereid zijn daarvoor wel of niet een test af te laten nemen? Of wordt hierbij vooral de situatie bedoeld in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en het honger onderwijs (ho), waar bij hoge vrijwillige testbereidheid een verplicht testbewijs niet nodig hoeft te zijn?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering scenario’s kan schetsen over de vraag hoe lang er met testbewijzen gewerkt zal moeten worden. Is de regering voornemens om de verplichting tot het gebruik van testbewijzen bijvoorbeeld af te schaffen, zodra een bepaald percentage van de bevolking gevaccineerd is? Of zijn er scenario’s denkbaar dat ook daarna het gebruik van testbewijzen nog verplicht zal moeten worden? Kan de regering aangeven welke overwegingen hierbij zouden kunnen spelen?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19.

De leden van de SP-fractie hebben veel begrip voor de brede wens vanuit de samenleving voor meer vrijheid en minder beperkende maatregelen. Tegelijk vragen deze leden de regering wat de meerwaarde en noodzaak van een «testsamenleving» is, nu in deze fase van de epidemie de vaccinatiegraad stijgt en de vooruitzichten voor een coronavrije zomer gunstiger worden. Kan de regering dit uiteen zetten? In hoeverre worden de voorgestelde wet en de experimenten die reeds plaatsvinden ingehaald door de realiteit waarin vaccinatie al meer vrijheid en minder beperkingen mogelijk maakt?

De Gezondheidsraad stelt dat de noodzaak van testbewijzen vervalt in «een setting waarin het risico op besmetting nagenoeg nihil is, bijvoorbeeld als iedereen gevaccineerd is of er geen viruscirculatie meer is», zo lezen de leden van de SP-fractie. Wanneer wordt deze «setting» volgens de regering bereikt? Is dat op het moment dat alle Nederlanders die dat wensen – zo rond 1 juli 2021 als de Minister van VWS geloofd mag worden – een eerste prik hebben gehad of al eerder als het merendeel van de bevolking gevaccineerd is en als gevolg daarvan de viruscirculatie naar verwachting drastisch zal afnemen?

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre commerciële belangen in deze wet in botsing komen met maatschappelijke en persoonlijke belangen van burgers. Hoe verhoudt zich, bijvoorbeeld, het gesubsidieerd testen van individuen voor toegang tot een festival zich met het eventueel handhaven van een avondklok die mensen juist ernstig in hun bewegingsvrijheid beperkt? Hoe verhoudt de bezoekbeperking van een of twee personen per dag thuis zich tot het financieren van grootschalige evenementen? Waarom mag, met andere woorden, een gezin wel met een gesubsidieerde test naar een commercieel evenement maar niet op bezoek bij opa en oma? Heeft de regering hierin de prioriteiten wel op orde en gaat commercie niet boven sociaal contact op kleinere schaal?

Met het toestaan van evenementen en activiteiten worden reisbewegingen verhoogd, aldus de leden van de SP-fractie. Heeft de regering laten onderzoeken wat het effect hiervan is op het aantal besmettingen en de druk op de zorg? Is het toestaan van onder andere vakanties en het gokken in casino’s reëel op het moment waarom de druk op de zorg nog altijd intens hoog is en reguliere zorg is afgeschaald?

De leden van de SP-fractie hebben veel kritiek op de wijze waarop de regering toegangstesten wil realiseren door middel van het aantrekken van commerciële aanbieders. Genoemde leden wachten nog steeds op antwoorden van de regering op de reeds ingediende Kamervragen: De pilots met testbewijzen4 en Het bericht dat het ministerie in strijd met de wet, en zonder toezicht 925 miljoen euro stort voor entreetesten5. Deze leden vragen de regering om deze schriftelijke vragen zo snel mogelijk te beantwoorden en deze antwoorden ook te betrekken in deze schriftelijke vragenronde.

De leden van de SP-fractie vragen voorts waarom de regering ervoor kiest om de inzet van testbewijzen commercieel te organiseren, terwijl bij de publiek georganiseerde GGD’en nog volop capaciteit is om op te schalen.

Waarom heeft de GGD geen rol gekregen in de heropening van de samenleving? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat het zorgvuldig heropenen van de samenleving een maatschappelijk belang is dat niet gedreven moet zijn door commerciële belanghebbenden? Zou het met een strikte scheiding van de twee testsporen binnen de infrastructuur van de GGD niet mogelijk zijn om beide sporen publiek te regelen?

Deelt de regering de mening van de leden van de SP-fractie dat vaccinaties de echte weg uit de crisis zijn en daar volop de aandacht op gericht moet zijn? Hoe wordt voorkomen dat de inzet van testbewijzen de echte uitweg uit de crisis in de weg gaat staat?

De leden van de SP-fractie vrezen voor een nieuwe tweedeling in de samenleving tussen mensen die straks wel en die niet een toegangstest kunnen betalen. Daarnaast vrezen zij dat mensen met een kwetsbare gezondheid tegenover mensen met een goede gezondheid komen te staan, omdat zij niet goed durven mee te doen aan een evenement of activiteit. Hoe gaat de regering dit voorkomen?

De leden van de SP-fractie lezen in het voorliggende wetsvoorstel dat de regering nog niet weet op welk moment en voor welke van de activiteiten en voorzieningen testbewijzen feitelijk zullen worden ingezet. Kan de regering dit nader toelichten? Zijn er bijvoorbeeld activiteiten en/of voorzieningen waarbij het zeer aannemelijk is dat zij worden ingezet? Zo ja, welke zijn dat?

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de regering een wetsvoorstel aan de Kamer voorlegt waarvan onduidelijk is hoe deze in de praktijk zal uitwerken. De Raad van State merkt hierover op dat de regering ervoor kiest om de nadere uitwerking van het wetsvoorstel grotendeels op een later moment te regelen met AMvB’s en ministeriële regelingen. Daardoor is het niet goed mogelijk om te overzien hoe het wetsvoorstel uiteindelijk concreet zal uitpakken. Kan de regering reageren op deze opmerkingen van de Raad van State?

De leden van de SP-fractie vragen de regering of het klopt dat de Kamer na het aannemen van dit wetsvoorstel feitelijk geen grip meer heeft op alle regels die betrekking hebben op het beschikken over een testuitslag voor deelname aan of toegang tot daarbij te bepalen activiteiten of voorzieningen op de terreinen van cultuur, evenementen, georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca en sport? Klopt het dat ook de regels over experimenten, de testuitslag, en (bescherming van) persoonsgegevens in relatie tot het tonen van de testuitslag door middel van een schriftelijk of elektronisch testbewijs nog door de Minister van VWS moeten worden vastgesteld? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen dergelijke relevante zaken zorgvuldig in het wetsvoorstel vast te leggen?

De Raad van State wijst erop dat dit wetsvoorstel een grondslag schept voor het gelijkstellen van een vaccinatiebewijs aan een testbewijs. Met andere woorden: waar straks een testbewijs geldt, zou dan ook kunnen worden volstaan met het tonen van een bewijs van vaccinatie. Die gelijkstelling (van vaccinatiebewijs en testbewijs) kan worden geregeld bij AMvB, en voor die AMvB geldt enkel een voorhangprocedure. De leden van de SP-fractie vragen of het niet verstandiger en zorgvuldiger zou zijn om een apart wetgevingsproces te organiseren als er al behoefte zou zijn aan wetgeving rondom vaccinatiebewijzen. Hoe oordeelt de regering over de opmerking van de Raad van State dat de gelijkstelling van een vaccinatiebewijs met een negatief testbewijs veel verder strekt dan het voorliggende wetsvoorstel?

Erkent de regering ook dat de gelijkstelling tussen vaccinatie- en testbewijzen op problemen stuit in de grondrechten nu voor het verkrijgen van een testbewijs een financiële drempel wordt opgeworpen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Erkent de regering dat hiermee het risico op tweedeling wordt versterkt? Niet iedereen heeft immers de mogelijkheid dan wel de bereidheid zich (al) te laten vaccineren. Voor deze groep zal daarom in het geval van gelijkstelling tussen vaccinatiebewijzen en betaalde testbewijzen ongelijke behandeling en achterstelling kunnen optreden. Hoe reageert de regering daarop?

De leden van de PvdA-fractie vragen bij welk risiconiveau op verspreiding van het coronavirus de verplichting tot het tonen van een testbewijs om toegang tot een niet-essentiële sector of het onderwijs te krijgen wordt ingevoerd en bij welk risiconiveau weer beëindigd. Welke concrete criteria gelden er ten aanzien van de epidemiologische situatie? Hoe wordt de effectiviteit van de inzet van testbewijzen gemeten? De leden van de PvdA-fractie zouden meer duidelijkheid willen krijgen wanneer er concreet sprake is van omstandigheden ten aanzien van de epidemie die de invoering van testbewijzen nodig en niet meer nodig maken.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote belangstelling het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19 bestudeerd. Genoemde leden zijn van mening dat de inzet van testbewijzen een verantwoord alternatief kan zijn voor vergaande vrijheidsbeperkende maatregelen of kan voorkomen dat vergaande vrijheidsbeperkende maatregelen noodzakelijk zijn om de coronapandemie te bestrijden. Deze leden hebben zich in hun eigen opvattingen laten inspireren door verscheidene wetenschappelijke publicaties die internationaal zijn verschenen rondom dit onderwerp. Het uitblijven van Nederlands beleid spoorde deze leden aan om zelf een initiatiefnota «Tijdelijke Testsamenleving»6 rondom dit thema bij de Kamer in te dienen en aan de regering te overhandigen. De leden van de GroenLinks-fractie zijn wat dat betreft blij dat de regering de handschoen heeft opgepakt om van de juridische basis van testbewijzen werk te maken.

Juist vanwege de geschetste betrokkenheid van de leden van de GroenLinks-fractie bij dit thema, baart het voorgestelde wetsvoorstel deze leden ernstig zorgen. Hoewel genoemde leden nut en noodzaak voor enerzijds meer zicht op de verspreiding van het virus en anderzijds alternatieven voor vergaande lockdown-maatregelen ondubbelzinnig onderschrijven, kent het huidige wetsvoorstel verscheidene problematische componenten. Deze leden vragen de regering dan ook – ondanks het korte tijdsbestek – hier uitgebreid op te reflecteren.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de routekaart van de regering een belangrijk richtsnoer is voor de inzet van testbewijzen. Hoe verhoudt dit zich tot de onvoorspelbaarheid van de routekaart. Zij vragen de regering toe te lichten op welk moment in de routekaart de grondslag voor dit wetsvoorstel vervalt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader in te gaan op de brede belangenafweging die ten grondslag ligt aan voorliggend voorstel. Op welke manier zijn de belangen meegenomen van mensen waarvoor een test als toegang tot belangrijke onderdelen van het openbaar leven een grote drempel opwerpt. Zij denken hierbij in het bijzonder aan mensen met een kleine portemonnee, en mensen die vanwege lichamelijke en/of psychische redenen geen test kunnen (laten) afnemen. Zij vragen welke groepen door de regering worden onderscheiden die door dit wetsvoorstel voor een extra drempel komen te staan en hoe de belangen van deze verschillende groepen zijn betrokken in de totstandkoming van dit wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de regering om een tijdelijk testbewijs in te voeren bij de bestrijding van het coronavirus. De leden van de SGP-fractie hebben in het achterliggende jaar veelal begrip getoond voor de maatregelen die de regering heeft genomen om de coronapandemie te bestrijden. Daarbij vroegen zij steeds aandacht voor de bredere economische en maatschappelijke gevolgen van de maatregelen, beklemtoonden zij het belang van dringende adviezen en een beroep op ieders eigen verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan en pleitten zij voor een stevige parlementaire betrokkenheid en duidelijke regels als het gaat om inperking van grondrechten.

Het voorliggende voorstel komt erop neer dat het tonen van een testbewijs tijdelijk als voorwaarde kan worden gesteld voor het deelnemen aan diverse «niet-essentiële» activiteiten of de toegang tot «niet-essentiële» voorzieningen. Het testbewijs dient – samen met een identiteitsbewijs – te worden getoond aan de desbetreffende organisator of ondernemer die verplicht is erom te vragen en het te controleren. Personen die geen testbewijs kunnen of willen tonen, mogen niet deelnemen aan die activiteiten of wordt de toegang tot de desbetreffende voorzieningen ontzegd. Met het tijdelijk testbewijs kunnen volgens de regering delen van de samenleving sneller worden heropend. De leden van de SGP-fractie menen echter dat de regering met het voorstel voor een tijdelijk testbewijs een glibberig pad opgaat. Zij hebben veel vragen over het voorstel.

Allereerst hebben de leden van de SGP-fractie vragen bij de vermeende «tijdelijkheid» van het voorstel. Zij hebben op basis van de memorie van toelichting of het wetsvoorstel zelf geen duidelijk beeld (tot) wanneer en onder welke omstandigheden de regering voornemens is om testbewijzen verplicht te stellen. Het ontbreekt aan een duidelijke horizonbepaling. De regering spreekt over een «relatief korte periode waarin testbewijzen voorschreven worden», maar wat is volgens de regering de definitie van een «relatief korte periode»? De leden van de SGP-fractie lezen namelijk óók dat de regering voornemens is om vanaf 1 juli 2021 een eigen bijdrage te vragen voor deze tests. Dit suggereert een langere werkingsduur van deze wetsbepalingen. Is het de bedoeling dat de testbewijzen worden ingezet tot aan de zomer 2021, of ook daarna? Wanneer is de «epidemiologische situatie» dusdanig dat testbewijzen (of vaccinatiebewijzen) niet meer nodig worden geacht? De leden van de SGP-fractie verlangen hierover volstrekte duidelijkheid van de regering.

Vervolgens hebben de leden van de SGP-fractie vragen bij de criteria waarop de regering zich baseert om testbewijzen al dan niet verplicht te stellen. In het wetsvoorstel zelf ontbreken objectieve criteria volledig. Wel lezen de leden van de SGP-fractie dat de «routekaart coronamaatregelen» een belangrijk richtsnoer vormt voor de eventuele inzet van testbewijzen. Zij wijzen erop dat de regering in het afgelopen jaar verschillende instrumenten heeft ontwikkeld om richting te geven aan het opschalen of afschalen van maatregelen. Genoemde leden herinneren eraan dat de regering diverse keren besluiten nam in afwijking van de eerder vastgestelde instrumenten. Zij vragen zich – met onder andere het College voor de Rechten van de Mens – dan ook af hoe het instrument van de routekaart als een betrouwbaar richtsnoer genomen kan worden voor het al dan niet wettelijk verplichten van het testbewijs. De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de routekaart een beleidsmaatregel is en niet in wet- of regelgeving is vastgelegd. Biedt dit voldoende (juridische) basis voor het al dan niet wettelijk verplichten van testbewijzen?

De leden van de SGP-fractie menen dat het voorstel voor een testbewijs principieel afwijkt van alle andere maatregelen die tot nu toe zijn genomen om het coronavirus tegen te gaan. Tot dusver werden maatregelen genomen (adviezen en verplichten) om mensen mét klachten te weren uit het openbare leven om zo verspreiding te voorkomen. Dit wetsvoorstel schept de mogelijkheid om gezonde burgers zónder klachten te verbieden deel te nemen aan bepaalde maatschappelijke activiteiten, tenzij zij kunnen aantonen dat zij negatief getest zijn op aanwezigheid van het coronavirus. In plaats van «gezond, tenzij» gaat het wetvoorstel dus uit van «ziek, tenzij». Genoemde leden vragen in hoeverre dit een precedent schept. Zij vragen de regering daarom om hierop grondig te reflecteren.

Tot slot vrezen de leden van de SGP-fractie dat door dit voorstel de ongelijkheid in de samenleving zal toenemen. Het verplichtstellen van testbewijzen in combinatie met een verplichte eigen bijdrage van 7,50 euro voor de toegangstest zal ertoe leiden dat bepaalde groepen in de samenleving uitgesloten worden van voorzieningen waar anderen wel gebruik van kunnen maken. Zij vragen de regering om deze eigen bijdrage te heroverwegen. Het eventueel verplichtstellen van testbewijzen in het onderwijs zal zorgen voor een tweedeling tussen jongeren, namelijk degenen die zich wel laten testen en degenen die zich (om voor hen moverende redenen) daarvan afzien. Dit kan ertoe leiden dat de geteste groep wel deelneemt aan het fysieke onderwijs en de niet-geteste groep niet, dan wel beperkt, afhankelijk van datgene wat per onderwijsinstelling mogelijk is. Dit kan, als een dergelijke maatregel heel lang nodig blijft, leiden tot kansenongelijkheid. De SGP-fractie zou dit onaanvaardbaar vinden.

2. HOOFDLIJNEN VAN HET VOORSTEL

De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel zich richt op sport- en jeugdactiviteiten, culturele instellingen, evenementen, restaurant en overige horeca (een en ander met inbegrip van doorstroomlocaties) als niet-essentiële sectoren en activiteiten, en op het mbo en het ho als essentiële sectoren. In hoeverre is het straks mogelijk om via ministeriële regeling of AMvB daar nog sectoren of activiteiten aan toe te voegen, want er wordt gesproken van een limitatieve opsomming? Waarom is hiervoor gekozen? Waarom zijn bepaalde publieke voorzieningen, zoals openbaar vervoer of stadhuis, niet expliciet uitgesloten in de wet?

Wat wordt precies verstaan onder de in het wetsvoorstel genoemde activiteiten en sectoren? Worden die in lagere regelgeving nog nader gepreciseerd? Wat valt bijvoorbeeld allemaal onder evenementen? Gaat het dan alleen om activiteiten met een evenementenvergunning? De leden van de VVD-fractie kunnen zich voorstellen dat er grensgevallen ontstaan door het benoemen van sectoren zoals de culturele instellingen en evenementen. Wat valt hier allemaal onder? In hoeverre vallen bioscopen bijvoorbeeld ook onder de categorie «culturele instellingen»?

De Gezondheidsraad heeft een advies uitgebracht over de inzet van testbewijzen in een specifieke voorziening. Eén van de voorwaarden is dat testbewijzen de minst ingrijpende maatregelen moeten zijn om de doelstelling te bereiken. Het advies is overgenomen, dus geldt dan dat indien er minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn, dat testbewijzen dan niet ingezet gaan worden? Waar kan in dat geval aan worden gedacht? Hoe vindt die afweging plaats?

Waarom is er niet voor gekozen om de reikwijdte van de wet te beperken tot die situaties, waarbij het handhaven van de 1,5 meter niet goed mogelijk is, en alleen in die gevallen te gaan werken met een testbewijs? Waarom is er niet voor gekozen het wetsvoorstel betreffende de testbewijzen te beperken tot binnenactiviteiten, omdat buiten in een aantal gevallen eenvoudiger de 1,5 meter afstand gehouden kan worden? Waarom is er niet voor gekozen om de testbewijzen alleen te vragen bij een maximaal aantal personen?

De leden van de VVD-fractie zien dat andere landen testbewijzen ook gebruiken voor inreizen van personen, zie bijvoorbeeld Duitsland op dit moment. In het wetsvoorstel dat de quarantaineplicht regelt is opgenomen dat mensen die met eigen vervoer Nederland inreizen ook verplicht kunnen worden bij het inreizen te beschikken over een negatieve testuitslag. Waarom is dat in dat wetsvoorstel opgenomen, en niet in het voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de VVD-fractie zien dat het wetsvoorstel zich primair richt op testbewijzen. Er kan echter in de toekomst ook sprake zijn van een vaccinatiebewijs en herstelbewijs. Dat is ook waar de Europese Commissie met het Digitale groen certificaat aan werkt. Waarom zijn het vaccinatiebewijs en herstelbewijs niet direct als optie meegenomen in het wetsvoorstel? Waarom wordt er alleen maar met «gelijkstelling» gewerkt via artikel 58rf Wet publieke gezondheid? In hoeverre valt een herstelbewijs ook onder artikel 58rf? In hoeverre is het toevoegen van een vaccinatiebewijs en/of herstelbewijs mogelijk met de begripsomschrijvingen van testbewijs en testuitslag in artikel 58a?

Een vaccinatiebewijs wordt afhankelijk gesteld van wetenschappelijk onderzoek naar de besmettelijkheid van gevaccineerde personen. Wanneer is dat gereed? Hoe en door wie wordt dat onderzoek op dit moment gedaan? Welke onderzoeken zijn er op dit moment in het buitenland al (gedaan) en wat zijn daarvan de uitkomsten? Waarom toont het feit dat de besmettingen onder gevaccineerden sterk afnemen niet voldoende bewijs? Ook bij testen is er nog het risico op een foutieve uitslag, en dat wordt nu al wel toegestaan. Waarom wordt een vaccinatiebewijs dan nog niet toegestaan?

Waarom is gekozen voor een ministeriële regeling met voorhangprocedure? Waarom is het niet direct in dit wetsvoorstel geregeld (eventueel met latere inwerkingtreding) c.q wordt het niet wettelijk geregeld? In hoeverre worden naast de Staten-Generaal daar dan ook maatschappelijke actoren bij betrokken?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts in hoeverre alles waar Nederland nu aan werkt, zoals het testbewijs, is afgestemd op de activiteiten van de Europese Commissie met het Digitale groen certicifaat, waarmee er gewerkt wordt aan harmonisatie in de EU en wederzijdse erkenning? Of moet Nederland straks nog weer allerlei aanpassingen gaan doen? Welke risico’s zijn er op afwijkingen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat voor het onderwijs in de memorie van toelichting expliciet is opgenomen dat er geen gebruik zal worden gemaakt van de grondslag voor testbewijs, indien door omstandigheden, zoals een verbeterde epidemiologische situatie en het afschalen van de maatregelen, omvangrijke opschaling van het onderwijs ook mogelijk is zonder testbewijs en ook niet wanneer er een minder ingrijpend alternatief voorhanden is. Waarom is dit voor de niet-essentiële sectoren niet op dezelfde manier opgenomen? Kan er vanuit gegaan worden dat dit daarvoor ook geldt?

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het een wijs besluit dat de Minister van VVW aan de Gezondheidsraad om advies heeft gevraagd over de voorwaarden waaronder een testbewijs ethisch en juridisch verantwoord kan worden ingezet. Genoemde leden delen de zienswijze van de Gezondheidsraad in het desbetreffende advies. De leden van de GroenLinks-fractie zijn het echter niet met de stelling van de regering eens dat «het advies van de Gezondheidsraad is overgenomen» in het onderhavige wetsvoorstel. De Gezondheidsraad stelt nadrukkelijk, net als deze leden, 7dat «iedereen gelijke (financiële) toegang moet hebben tot testmogelijkheden en testbewijzen». In de memorie van toelichting van het onderhavige wetsvoorstel stelt de regering dat burgers een eigen bijdrage van € 7,50 per testbewijs moeten betalen. Dit staat wat deze leden betreft haaks op het uitgangspunt van de Gezondheidsraad en het principe van gelijke toegang. De leden van de GroenLinks-fractie vrezen dat met dit wetsvoorstel de ongelijkheid tussen burgers wordt vergroot. Genoemde leden merken op dat de Raad van State ook inconsequenties ziet in de redenering van de regering op dit punt. Tevens merken deze leden op dat uit de internetconsultatie blijkt dat MKB Nederland, NOC-NSF, VNO-NCW, KNVB, KHN, Keuken Kampioen Divisie en Eredivisie CV, zich ook ernstig zorgen maken over de financiële consequenties voor burgers als gevolg van dit wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie zien testen als een publieke dienst en een taak van de overheid. Het verleggen van de collectieve rekening naar individuele burgers staat hier haaks op. Miljoenen mensen moeten iedere maand de eindjes aan elkaar vastknopen. Genoemde leden vrezen dat voor hen een eigen bijdrage van € 7,50 per persoon per testbewijs een enorme drempel opwerpt. Ziet de regering dat dit ook tot tweedeling in de samenleving leidt op basis van het inkomen van mensen? Heeft de regering hier onderzoek naar verricht? Wat is de onderbouwing om een eigen bijdrage te vragen van specifiek € 7,50 per testbewijs per persoon? Hoe wordt de eigen bijdrage in dit wetsvoorstel juridisch (technisch) vormgegeven? Wordt dit per ministeriële regeling later nog toegevoegd? Hoe groot zijn de kosten om de eigen bijdrage te doen laten vervallen en deze rekening te dekken uit de algemene publieke middelen? Hoe kijkt de regering naar perverse prikkels die door deze eigen bijdrage in de hand kan worden gewerkt doordat het bijvoorbeeld mensen stimuleert om een kosteloos testbewijs te verkrijgen binnen «spoor 1» bij de GGD’en? Kan de regering uitgebreid reflecteren op de stelling dat zij van mening is dat dit wetsvoorstel «iedereen gelijke (financiële) toegang» biedt? Kan de regering bovenstaande vragen per vraag beantwoorden in plaats van de beantwoording te clusteren?

De leden van de GroenLinks-fractie achten een tweede component aan onderhavig wetsvoorstel problematisch. Dit raakt eveneens het mensbeeld van waaruit het wetsvoorstel is geschreven: het vooralsnog uitzonderen van snelle zelftesten om een testbewijs te vergaren. Genoemde leden hebben serieuze vraagtekens over de houdbaarheid van dit regeringsstandpunt en vragen de regering of dit, gezien de meest recente ontwikkelingen in binnen- en vooral ook buitenland, een in beton gegoten zienswijze en toepassing betreft. Van wat voor mensbeeld gaat de regering uit dat zij zich genoodzaakt ziet om een complex en kostbaar systeem met teststraten op te tuigen en bijbehorende controlemechanismen, terwijl mensen zelf ook in staat zijn om een corona sneltest bij zichzelf af te nemen? Zijn er ook pilots uitgevoerd op basis van niet-begeleide zelftesten en wat zijn de conclusies van de onderzoekers uit deze pilots? Zijn er in de voorbereiding van dit wetsvoorstel deskundigen geweest die wél hebben bepleit om zelftesten mogelijk te maken om een testbewijs af te geven? In het kader van de transparantie zou het goed zijn om een overzicht te ontvangen van alle deskundigen en lobbyclubs met wie het ministerie heeft gesproken over het wetsvoorstel. Waarom vertrouwt de regering er niet op dat verreweg de meeste burgers verstandig en verantwoord zullen omspringen met een zelftest? Is de regering ervan op de hoogte dat landen als het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Oostenrijk snelle zelftesten gratis beschikbaar stellen voor burgers? Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat het afgeven van een testbewijs op basis van een zelftest laagdrempeliger is? Wat zou dit doen met de geraamde participatiebereidheid? Hoeveel zelftesten hebben ontheffing gekregen om op de markt te verschijnen? Is het kabinet bereid om een testbewijs op basis van een zelftest toe te voegen in het onderhavige wetsvoorstel en daarmee de wens van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en deze leden tegemoet te komen? Wat was het afwegingskader om dit nu niet in het voorstel op te nemen? Ook hier vragen deze leden van de regering een uitgebreide reactie op de gestelde vragen.

Vervolgens stellen de leden van de GroenLinks-fractie vraagtekens bij de kosten van 1,1 miljard euro die zijn begroot tot en met eind augustus 2021 voor het toegangstesten. Waar bestaan deze kosten uit? Kan de regering dit specificeren voor alle bedragen boven 1 miljoen euro? Wat is de inkoopprijs van een antigeensneltest met testeigenschappen van tenminste 80% sensitiviteit en tenminste 95% specificiteit? Wat is de inkoopprijs van een antigeen zelftest met testeigenschappen van tenminste 80% sensitiviteit en tenminste 95% specificiteit? Hoeveel testen moeten worden afgenomen om een testbewijs te vergaren? Wat zouden de geraamde kosten zijn als de regering niet koos voor het optuigen van een complex controlesysteem met teststraten, maar een testbewijs kan worden verkregen op basis van snelle zelftesten? Hoeveel antigeensneltesten zijn reeds ontheven om als zelftest te kunnen gebruiken? Zijn externe adviseurs betrokken geweest bij de inrichting van het systeem van testbewijzen en de totstandkoming van dit wetsvoorstel? Zo ja, welke organisaties en bedrijven hebben meegedacht aan het wetsontwerp? Heeft de regering consultatie en/of inspiratie opgedaan uit de (internationale) wetenschappelijke literatuur en zo ja, welke wetenschappelijke publicaties waren leidend bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel? Kan de regering op hoofdlijnen een inschatting maken wat de kosten zijn van onderhavig wetsvoorstel afgezet tegen de baten? Ook hier vragen genoemde leden of de beantwoording per vraag kan plaatsvinden in plaats van de beantwoording te clusteren.

De leden van de GroenLinks-fractie merken vervolgens op dat het coronavirus grillig van aard is. Continu muteert het virus tot nieuwe varianten, hetgeen een potentieel risico kan vormen in de toekomstige virusbestrijding. Hoe schat de regering momenteel het verloop van het virus in de komende 12 maanden in? In het onlangs gepubliceerde openingsplan bleef een aantal basismaatregelen ook in de laatste fase van het openingsplan nog in stand. Verwacht de regering dat alle coronamaatregelen tegen het najaar van 2021 zijn afgeschaft? Waar wordt deze verwachting precies op gebaseerd? Anticipeert de regering op mogelijke ontwikkelingen rondom het coronavirus, waardoor de huidige vaccins onvoldoende bescherming bieden tegen nieuwe varianten? In hoeverre ziet de regering in dat hypothetische geval mogelijkheden om te werken met testbewijzen afgezet tegen het invoeren van vergaande lockdown-maatregelen? De leden van de GroenLinks-fractie achten deze vragen van relevantie bij de behandeling van onderhavig wetsvoorstel omdat het voorstel onderdeel uitmaakt van de Wet tijdelijke maatregelen covid-19. Deze wet loopt in principe af op 1 juni 2021. Mocht de regering, gelet op de epidemiologische situatie, ook na 1 juni nog noodmaatregelen nodig achten, dan moet de wet verlengd worden, dient er een nieuw advies van de Raad van State te worden gevraagd en moeten beide Kamers akkoord gaan met verlenging. Bij het vervallen van Wet tijdelijke maatregelen covid-19 lijkt ook de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 te vervallen. Klopt deze lezing? Zo nee, hoe zit het volgens de regering dan wel? Zo ja, waarom is gekozen voor deze constructie? Zou het immers niet tot de mogelijkheden kunnen behoren dat in een toekomstige situatie het preventief kunnen gebruiken van deze wet wenselijk zou kunnen zijn, zonder daarbij alle bevoegdheden en maatregelen van de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 in werking te laten treden. Deze leden ontvangen daarom graag een uitgebreide reactie op de vraag waarom ervoor gekozen is dit wetsvoorstel onder te brengen bij de Wet tijdelijke maatregelen covid-19? Kan de regering tot slot op dit punt aangeven wanneer zij de Kamer informeert over het al dan niet doen van een voorstel tot verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 na 1 juni 2021?

2.1 Afwegings- en toetsingskader

De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de inkleuring en weging door de regering van het afwegings- en toetsingskader van de Gezondheidsraad, getiteld «Testbewijzen voor SARS-CoV-2: ethische en juridische voorwaarden». Zo begrijpen de leden van de D66-fractie dat een van de voorwaarden volgens de Gezondheidsraad is dat testbewijzen noodzakelijk en effectief moeten zijn om de samenleving te heropenen en tegelijkertijd virusverspreiding terug te dringen. Hoe weegt de regering dit noodzakelijkheidscriterium? Kan de regering – mede op basis van ervaringen uit het buitenland – een indicatie geven hoe lang testbewijzen noodzakelijk zijn als het thans geldende vaccinatieschema verwezenlijkt wordt? Bij welke signaalwaarden geldt deze noodzakelijkheid niet langer, en wanneer worden deze waarden in de prognoses van het RIVM bereikt?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering het advies van de Gezondheidsraad heeft overgenomen. Zij constateren echter ook dat twee van de voorwaarden van de Gezondheidsraad voor de inzet van testbewijzen luiden: «iedereen moet gelijke (financiële) toegang hebben tot testmogelijkheden en testbewijzen» en «het beleid mag niet tot discriminatie leiden». Hoe valt dit volgens de regering te rijmen met het voornemen vanaf juli 2021 voor een testbewijs maximaal 7,50 euro per keer aan mensen te vragen? Deelt de regering met deze leden de opvatting dat daarmee toch juist een onderscheid wordt gecreëerd in financiële toegang tussen mensen voor wie dat extra bedrag geen probleem is en mensen voor wie dat bedrag wel een barrière vormt? Deze leden vragen tevens wat de term «maximaal» inhoudt volgens deze regering. Weegt het zogenaamde profijtbeginsel voor deze regering zwaarder dan gelijke toegang, ongeacht de inhoud van je portemonnee?

De leden van de D66-fractie zien naast een ongewenste tweedeling tussen mensen met meer en minder geld te besteden, ook problemen ontstaan voor ondernemers en culturele instellingen in geval de eigen bijdrage wordt ingevoerd. Velen staat het water tot aan de lippen. Van musea tot bioscopen, cafés en restaurants. De culturele sector en evenementensector lijden zwaar onder de gevolgen van covid-19, en bevinden zich in een financieel wankele positie. Deze leden vinden dat we ervoor al deze ondernemers en instellingen moeten zijn, en ze zeker niet verder in de knel moeten brengen door drempels op te werpen. Genoemde leden vragen de regering in dit licht of zij kan onderbouwen dan wel schatten wat de eigen bijdrage financieel zou moeten opleveren, ook gelet op de looptijd? Daarbij zien de leden van de D66-fractie graag dat de vraag wordt meegenomen in hoeverre deze drempel ten koste kan gaan van het aantal bezoekers en daarmee de omzet van ondernemers en instellingen. Mede gelet op de omzet die zij mogelijk mislopen, is al helemaal de vraag wat de eigen bijdrage nou onderaan de streep zou opleveren, ook gelet op de steunpakketten van de overheid aan diezelfde instellingen en ondernemers. Deze leden ontvangen graag een reflectie hierop.

De leden van de CDA-fractie lezen dat in dit wetsvoorstel rekening is gehouden met de voorwaarden die de Gezondheidsraad heeft gesteld aan het gebruik van verplichte testbewijzen. Genoemde leden vragen of het wetsvoorstel ook aan de leden van de Gezondheidsraad is voorgelegd met de vraag of die ook van mening zijn dat met dit wetsvoorstel aan deze voorwaarden is voldaan.

De leden van de SP-fractie stellen vast dat het College voor de Rechten van de Mens erop wijst dat wanneer een testbewijs door de overheid als (absolute) voorwaarde wordt gesteld voor de toegang tot voorzieningen, dit feitelijk leidt tot een (indirecte) plicht tot testen voor mensen die deze sociale gelegenheden willen bezoeken. Is de regering het eens met deze vaststelling? Welke alternatieven heeft de regering overwogen om een plicht tot commercieel testen te kunnen voorkomen? Zijn er minder verstrekkende alternatieven denkbaar?

De Gezondheidsraad heeft in haar advies benadrukt dat de context dynamisch is. Dat betekent dat testbewijzen op het ene moment wel en later niet meer goed verdedigbaar kunnen zijn. De leden van de SP-fractie vragen de regering om een reflectie hierop. De Gezondheidsraad wees eerder ook al op gelijke toegang en non-discriminatie, wat gerealiseerd kan worden door goede alternatieven te bieden voor degenen die geen testbewijs kunnen of willen tonen. Deze leden vragen hoe de regering omgaat met het verschil tussen mensen die wel de mogelijkheid hebben om een toegangstest te betalen en degenen die die mogelijkheid niet hebben.

De leden van de SP-fractie missen in het voorliggende wetsvoorstel een duidelijke afbakening van situaties en momenten waarin testbewijzen verplicht worden gesteld. Wanneer worden regelingen voor het gebruik van testbewijzen ingevoerd en onder welke voorwaarden, op welk moment en in welke situaties trekt de regering deze regelingen weer in? Volgens de leden van de SP-fractie geeft de reeds velen malen aangepaste en zelden concreet toegepaste routekaart hierin niet meer duidelijkheid. Het is deze leden onduidelijk in welke (epidemiologische) situatie wel of niet testbewijzen worden ingevoerd. De regering stelt ook voorwaarden aan de testcapaciteit, aan de kosten, en aan de vraag of een sector het praktisch geregeld krijgt. Kan de regering hier meer duidelijkheid in scheppen?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn er verheugd over dat de regering in het wetsvoorstel het afwegingskader van de Gezondheidsraad toepast. Dit betekent dat het gebruik van testbewijzen alleen voor niet-essentiële sectoren wettelijk wordt vastgelegd. Genoemde leden vragen hoe de regering de mogelijke indirecte en onbedoelde gevolgen ervan beoordeelt, dus de mogelijkheid dat hierdoor meer mogelijk wordt in niet-essentiële sectoren dan dat er mogelijk wordt in essentiële sectoren en/of activiteiten.

Genoemde leden vragen de regering wat haar inschatting is van de concrete uitwerking van het afwegingskader. Is de regering het met deze leden eens dat er nog weinig situaties denkbaar zijn waarin testbewijzen gerechtvaardigd zijn als een groot deel van de bevolking al is ingeënt en de druk op de zorg is afgenomen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de overheid het afgelopen jaar vergaand heeft ingegrepen in het maatschappelijke leven in het belang van de volksgezondheid. Deelt de regering de mening dat het bij de huidige fase van de crisis eerder gepast zou zijn dat de overheid zich terugtrekt, méér gebruikt maakt van dringende adviezen en een beroep doet op eenieders gezonde verstand aan maatschappelijke verantwoordelijkheid, in plaats van dat zij met dit voorstel opnieuw vergaand intervenieert in privaatrechtelijke verhoudingen?

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt hoe de regering kan waarborgen dat de punten e en f gegarandeerd zijn. Hoe verhouden deze voorwaarden zich tot het feit dat iemand 7,50 euro moet betalen om aan een activiteit deel te kunnen nemen? Hoe wordt aangetoond dat een testbewijs de minst ingrijpende maatregel is? Hoe is dat vastgesteld? Dit lid vraagt tevens welke alternatieven onderzocht zijn. Wat was de uitkomst daarvan? Wat de plannen zijn van de regering om het hele plan met betrekking tot de testbewijzen helder en begrijpelijk uit te leggen aan burgers?

2.2 Niet-essentiële sectoren

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering een opsomming geeft van onderwerpen waar een testbewijs ingezet kan worden, zoals bijvoorbeeld bij sport- en jeugdactiviteiten en evenementen. Klopt het dat hier ook het bezoeken van voetbalstadions voor wedstrijden in de eredivisies van zowel vrouwen als mannen als ook de eerste divisie en wedstrijden van de vertegenwoordigde elftallen van de KNVB onder vallen? Geldt dit voor elke sportactiviteit en voor elke sportwedstrijd? Tevens zijn er nu reeds sport- en jeugdactiviteiten mogelijk waar geen testbewijs voor nodig is. Kunnen de leden van de VVD-fractie ervan uit gaan dat voor deze testloze activiteiten geen testbewijzen geïntroduceerd worden?

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat werknemers in de betrokken sectoren na een nadrukkelijke afweging niet een verplichting tot een testbewijs krijgen. Het wordt wel dringend geadviseerd zich te laten testen. Hoe kunnen ondernemers met minder ingrijpende maatregelen toch zorgen dat er geen of weinig besmettingsgevaar is voor de bezoekers door werknemers? Wat is er tot nu toe geleerd van de fieldlabs hierover en over het besmettingsgevaar door werknemers? Hoe kan gesproken worden van een zorgplicht van de werkgevers voor de veiligheid van de medewerkers c.q. hoe kunnen zij daaraan invulling geven?

De leden van de VVD-fractie constateren dat er enerzijds een wettelijk regime is voor sectoren die worden aangewezen door middel van dit wetsvoorstel, maar dat er anderzijds niet-essentiële sectoren zijn die erbuiten vallen. Sectoren die erbuiten vallen kunnen zelf ook met testbewijzen gaan werken, omdat daar immers sprake is van een privaatrechtelijke rechtsverhouding. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Hoe zit dat dan in relatie tot de al dan niet verplichte sluiting? Klopt het dat indien voor die sectoren wordt besloten dat ze dicht zijn, geldt dat er niet vrijwillig met testbewijzen gewerkt kan worden voor openstelling?

De leden van de VVD-fractie willen verder graag weten hoe de deelsectoren afgebakend gaan worden. Welke selectiecriteria hanteert de regering daarbij? Ook binnen sectoren zal immers nog een afbakening kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld fastfood, nachtclubs, cafés, restaurants et cetera. De selectiecriteria zijn niet duidelijk omschreven, zeker niet voor de openstelling binnen de genoemde sectoren. Waarom is niet duidelijker omschreven op welke wijze geselecteerd wordt welke deelsectoren open mogen?

De leden van de D66-fractie lezen dat waar de Gezondheidsraad wijst op gelijke toegang en non-discriminatie, dat mede gerealiseerd kan worden door goede alternatieven te bieden voor degenen die geen testbewijs kunnen of willen tonen. Welke alternatieven heeft de regering voor ogen? Deelt de regering de opvatting dat in dit spectrum vaccinatiebewijzen en mogelijk ook immuniteitsbewijzen een alternatief kunnen bieden?

De leden van de D66-fractie verkrijgen graag meer inzicht in de keuze voor de afbakening van sectoren in het wetsvoorstel. Zij begrijpen dat de afbakening van de sectoren waarop dit wetsvoorstel van toepassing is, grotendeels volgt uit het onderscheid tussen sectoren die wel essentieel zijn en sectoren die «naar maatschappelijke opvattingen» voor de deelnemers of gebruikers niet van primair belang zijn en niet voor eenieder toegankelijk behoren te zijn. Het gaat dan om de sectoren cultuur, evenementen, georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca en sport. Deze leden ontvangen graag een nadere toelichting over de wijze waarop is vastgesteld dat deze sectoren niet van primair belang zijn, en of met deze harde afbakening ook bepaalde niet-essentiële sectoren ontbreken in het voorstel.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering voor twee regimes kiest: een regime voor deelnemers en bezoekers die wel verplicht zijn om een testbewijs te tonen, en een regime voor medewerkers waarvoor die verplichting niet geldt. Welke afspraken is de regering van plan te maken met werkgevers teneinde de veiligheid van bezoekers, deelnemers en medewerkers te waarborgen en de effectiviteit van testbewijzen niet te veel te reduceren? Hoe wil de regering stimuleren dat werknemers zich op (geheel) vrijwillige basis laten testen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat testbewijzen alleen zullen worden ingezet in sectoren waar participatie in hoge mate een vrije keuze is. De regering kiest er daarom voor om voor het verplichten van testbewijzen alleen sectoren aan te wijzen die naar maatschappelijke opvattingen voor de deelnemers niet van primair belang zijn, om op die manier geen indirecte testverplichting op te leggen. De leden van de CDA-fractie begrijpen dit onderscheid, maar hebben net als de Raad van State vragen bij de afbakening van sectoren in niet-essentieel en essentieel. Uit de reactie van de regering op het advies van de Raad van State maken deze leden bijvoorbeeld op dat als er twee of meerdere functies zijn waarvan de één als essentieel en de andere als niet-essentieel aangewezen is, er fysiek onderscheid gemaakt moet worden tussen deze twee functies en dat voor de functie waar het testbewijs is voorgeschreven een toegangscontrole moet worden gehanteerd. Genoemde leden vragen hoe dit bijvoorbeeld zou moeten werken bij een lunchroom in een boekhandel. Betekent dit dat (volgens de huidige maatregelen) een beperkt aantal mensen op afspraak zonder testbewijs de boekhandel mag betreden, maar dat de lunchroom vervolgens alleen met testbewijs mag worden betreden? Gelden er dan vervolgens in de lunchroom andere regels dan in de rest van de boekwinkel?

De leden van de CDA-fractie vragen of er binnen één locatie ook onderscheid gemaakt kan worden in ruimtes waar een testbewijs wel of niet verplicht wordt, ondanks het feit dat de functie van beide ruimtes hetzelfde is. Is het bijvoorbeeld mogelijk dat bij een horecagelegenheid geen testbewijs nodig is voor het terras, maar wel voor de binnenruimte?

In het wetsvoorstel worden werknemers expliciet uitgezonderd van de verplichting van overheidswege om een testbewijs te tonen. De leden van de CDA-fractie vragen of hiermee alleen een verplichting van overheidswege uitgezonderd is, of dat ook werkgevers onder geen enkele omstandigheid hun personeel mogen verplichten om zich te laten testen.

De leden van de CDA-fractie vragen of het regime voor medewerkers die niet verplicht zijn om een testbewijs te tonen, ook geldt voor vrijwilligers die op een bepaalde locatie ingezet worden.

De Gezondheidsraad wijst op gelijke toegang en non-discriminatie, wat mede gerealiseerd kan worden door goede alternatieven aan te bieden voor degenen die geen testbewijs willen of kunnen tonen. De leden van de CDA-fractie vragen welke alternatieven dit zijn.

De regering geeft aan dat er ten behoeve van het zoveel mogelijk waarborgen van de toegankelijkheid van testbewijzen rekening wordt gehouden met de bereikbaarheid van teststraten. De leden van de CDA-fractie vragen onder welke voorwaarden de regering de bereikbaarheid van teststraten als voldoende bestempeld. Hoe wordt gewaarborgd dat inwoners van alle regio’s in Nederland min of meer gelijke toegankelijkheid hebben tot een teststraat?

De regering geeft daarnaast aan dat de toegankelijkheid gewaarborgd moet worden doordat de kosten verbonden aan het testen en aan het verkrijgen van het testbewijs grotendeels door het Rijk gedragen zullen worden. Vanaf 1 juli 2021 zal echter een bijdrage in de kosten in de orde van grootte van 7,50 euro per test gevraagd worden. De leden van de CDA-fractie vragen op basis waarvan de regering oordeelt dat de hoogte van deze bijdrage niet leidt tot maatschappelijk onaanvaardbare ongelijke toegang tot activiteiten of voorzieningen. Niet iedereen is immers in staat om voor ieder bezoek aan een bioscoop, café of sportactiviteit 7,50 euro extra te betalen. Als de regering bovendien van oordeel is dat de hoogte van deze bijdrage niet een te hoge financiële drempel is, waarom kiest de regering er dan niet voor om die bijdrage meteen in te voeren?

Tegelijkertijd zien de leden van de CDA-fractie ook dat de situatie gaat ontstaan dat de belastingbetaler voor een groot deel meebetaalt aan de mogelijkheid voor een (beperkte) groep mensen die weer deel willen nemen aan delen van de samenleving. Deze leden vragen hoeveel de overheid per test blijft bijdragen en hoeveel dit in totaal per dag is wanneer de testcapaciteit opgebouwd is tot meer dan 400.000 testen per dag. Deze leden vragen de regering te reflecteren op de vraag of het reëel is om van de belastingbetaler te vragen voor lange tijd hieraan bij te dragen.

Aangezien vaccineren kosteloos is, vragen de leden van de CDA-fractie tevens of de regering kan onderbouwen waarom het vragen van een eigen bijdrage voor een test niet leidt tot een indirecte vaccinatieplicht, indien in de (nabije) toekomst de gevaccineerde personen ook een toegangsbewijs kunnen krijgen op basis van een gecombineerd test-/vaccinatiebewijs.

De leden van de CDA-fractie vragen of een testbewijs in de (nabije) toekomst nog verplicht zal worden als mensen al gevaccineerd zijn. Per wanneer kunnen gevaccineerde personen bewijs van hun vaccinatie krijgen, en van wie krijgen zij dan dat bewijs? Kunnen gevaccineerde personen met dat bewijs ook deelnemen aan de in dit wetsvoorstel genoemde sectoren, zonder dat zij zich hoeven te laten testen? Welke overwegingen spelen hierin een rol?

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de selectie van «Niet-essentiële sectoren» tot stand is gekomen. Vindt de regering beweging en het uitoefenen van sport – die van groot belang zijn, ook in het licht van preventie – vergelijkbaar met de toegang tot casino’s en festivals?

De leden van de SP-fractie lezen dat medewerkers die in aangewezen sectoren werken geen testbewijs voorgeschreven krijgen. Hoe werkt dit precies? Betekent dat ook bijvoorbeeld vrijwilligers, schoonmakers, ZZP’ers of stagiaires geen testbewijs nodig hebben? Hoe wordt de veiligheid verzorgd voor het personeel van de aangewezen organisaties?

Daarnaast lezen zij dat medewerkers in deze sectoren wel dringend wordt aangeraden om zich te laten testen. Wat houdt «dringend» in, in deze context? Hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot een indirecte testdwang voor medewerkers?

De leden van de SP-fractie hechten er veel waarde aan de veiligheid van de werknemers bij de evenementen en gelegenheden die door de testbewijzen meer bezoekers kunnen ontvangen. Daarom vragen zij of er niet teveel medewerkers tegelijkertijd op dezelfde locatie zullen zijn, waardoor zij elkaar zouden kunnen besmetten. Hoeveel medewerkers verwacht de regering dat er door de testbewijzen in totaal bij elkaar zullen zijn?

De SP-fractie hoort graag van de regering hoe zij ongelijke behandeling binnen en tussen sectoren gaat voorkomen wanneer bepaalde ondernemers of instellingen wél en anderen niet hun bedrijf kunnen openen of activiteit kunnen uitvoeren. Hoe wordt dit geregeld en wie bepaalt op welke gronden welk evenement, activiteit of bijeenkomst wel of niet kan aansluiten? Welke mogelijkheden hebben instellingen, bedrijven en individuen om bezwaar te maken tegen deze selectie? Waar kunnen zij terecht als zij zich ten onrechte benadeeld voelen?

Er vanuit gaande dat de opbouw van commerciële testcapaciteit tijd vergt zullen niet alle ondernemers binnen een bepaalde sector gelijktijdig hun zaak kunnen openen. Hoe wordt omgegaan met bedrijven, individuen en instellingen die hun zaak openstellen conform de eisen van het toelatingsbeleid van Testen voor Toegang zonder dat zij hiervoor toestemming hebben?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat personeel in de aangewezen sectoren waarvoor een testbewijs geldt uitgezonderd wordt van het verplicht tonen van een testbewijs. Hoewel deze leden begrijpen dat een dergelijke plicht voor medewerkers ingrijpender is dan voor hun bezoekers of klanten, vragen deze leden toch hoe het hebben van twee regimes in de praktijk moet gaan werken. Mag een werknemer wel stimuleren dat een werknemer zich vrijwillig laat testen? Wat gebeurt er als een medewerker zich ondanks een verzoek van de werkgever niet laat testen? Wordt er afgezien van het voorschrijven van een testbewijs voor personeel mede omdat in bij een positieve uitslag dat betekent dat iemand tijdelijk niet kan werken? Zo ja, hoe beziet de regering dit in relatie tot het risico van verspreiding van het virus?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat om de toegankelijkheid van testbewijzen zoveel mogelijk te waarborgen, er onder andere rekening wordt gehouden met de kosten verbonden aan het testen. Weliswaar worden die kosten tot 1 juli geheel door de overheid gedragen, maar daarna zal een bijdrage in de kosten worden gevraagd. Genoemde leden menen dat daarmee de toegankelijkheid niet voldoende gewaarborgd wordt. Een bijdrage in de orde van grootte van 7,50 euro per test betekent ook dat iemand die zich voor een terrasbezoek laat testen tot kosten wordt gebracht die niet snel in verhouding zullen staan tot de uitgaven op dat terras. Bovendien betekent het dat als iemand meerdere malen toegang tot een niet-essentiële sector wil, dat kan betekenen dat deze persoon meerdere malen per week getest moet worden. De leden van de PvdA-fractie vrezen dat een bijdrage van 7,50 euro daarom niet altijd proportioneel is en wellicht voor de lagere inkomens of jongeren boven de 12 jaar toch een te hoge financiële drempel oplevert, die ten nadele komt aan de toegankelijkheid tot niet-essentiële sectoren. Kan de regering hier nader op ingaan?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering stelt dat testbewijzen kunnen worden verplicht in sectoren waar participatie in hoge mate een vrije keuze is. Is de regering van mening dat dit ook geldt voor sport- en jeugdactiviteiten? Zijn deze sectoren niet ook cruciaal voor ons aller lichamelijk en geestelijk welzijn? In hoeverre wordt niet alleen de vrijheid maar ook gezondheid van burgers geschaad als zij vanwege de kosten om een testbewijs te vergaren voor zichzelf, en in het geval van minimagezinnen ook voor anderen, afzien van deelname in sportactiviteiten?

De leden van de ChristenUnie fractie vragen aan de regering om specifieker te zijn over de vraag welke activiteiten vallen onder de aangewezen sectoren. Welke activiteiten vallen er onder «evenementen»? Zij zijn van mening dat kerkdiensten tot de essentiële activiteiten horen, maar vragen in dit licht hoe de regering dat beoordeelt. Zij vragen ook om specifiek in te gaan op bruiloften en begrafenissen.

De duur van de inzet van testbewijzen laat de regering afhangen van de epidemiologische omstandigheden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om een toelichting en verduidelijking welke data en uitgangspunten gelden om de epidemiologische omstandigheden te beoordelen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke uitgangspunten de regering heeft geformuleerd voor het overbodig worden van dit wetsvoorstel. Zij vragen om bij het antwoord te reflecteren op de overweging dat gedurende een pandemie het volstrekt in de rede ligt om het vuur te blussen, maar dat voorkomen moet worden dat mensen hun gezondheid hebben te bewijzen terwijl de risico’s op een uitbraak van pandemische proporties weer aanvaardbaar zijn. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wanneer de regering deze risico’s aanvaardbaar acht en op welke gronden dit wordt gebaseerd.

Voortvloeiend uit het profijtbeginsel wordt vanaf 1 juli 2021 per test 7,50 euro aan de gebruiker worden gevraagd. Hoe schat de regering het profijt in voor de gebruiker, aangezien het vooral gaat om een wijziging van zeer beperkende overheidsmaatregelen naar minder beperkende maatregelen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Wat betekent een maximumprijs, van € 7,50, verder voor het profijtbeginsel – wanneer dit bedrag lager zou zijn dan de daadwerkelijke kosten?

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn het niet eens met de regering dat de hoogte van de bijdrage waarschijnlijk niet zal leiden tot een financiële drempel. Zij weten zich hierin ook gesterkt door de Gezondheidsraad die spreekt van de noodzaak van het voorkomen van discriminatie en van (financiële) drempels. Kan de regering toelichten waarom zij deze inschatting maakt? Deze leden verwijzen naar de aangenomen motie van de Kamerleden Segers en Paternotte 8 waarin de regering wordt verzocht, onderzoek te doen naar de mogelijkheden om zelftests gratis beschikbaar te stellen voor sociale minima en waarin wordt gevraagd om een reactie hoe de regering van plan is deze motie uit te voeren. De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat andere landen overgaan tot de verstrekking van zelftests. Zij vragen of de regering de positieve effecten van zelftests in relatie tot de toegang tot de maatschappij voor alle inwoners ziet. Zij vragen eveneens welke bezwaren de regering hiertegen heeft en hoe deze bezwaren worden gewogen in andere EU-landen waar men wel over is gegaan tot de verstrekking van deze tests. Acht de regering het voorstelbaar dat zelftests op regelmatige basis aan de bevolking worden aangeboden zodat iedereen zonder hindernissen deel kan deelnemen aan het openbaar leven, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie lezen dat het voorstel zélf niet de verplichting bevat tot het gebruik en het tonen van een testbewijs, maar dat de grondslag wordt gelegd voor een ministeriële regeling die daarin voorziet. Die ministeriële regeling preciseert de daadwerkelijke inzet van een testbewijs en de activiteiten en voorzieningen waarvoor dit gebeurt. De leden van de SGP-fractie maken uit de consultatie op dat veel organisaties zich zorgen maken over de onduidelijkheid wanneer en onder welke voorwaarden een testbewijs gebruikt zal worden om de toegang tot voorzieningen en activiteiten te reguleren, en op welk moment van de inzet van testbewijzen kan worden afgestapt. Zij delen deze zorgen. Waarom zijn in het wetsvoorstel zelf niet concretere criteria zijn opgenomen?

De regering maakt gebruik van het onderscheid tussen «essentiële» en «niet-essentiële» activiteiten of voorzieningen. De leden van de SGP-fractie lezen in de toelichting:

«Bij wet zijn sectoren aangewezen die naar maatschappelijke opvattingen voor de deelnemers onderscheidenlijk gebruikers niet van primair belang zijn en niet voor eenieder toegankelijk behoren te zijn.»

Kan de regering aangeven op welke «maatschappelijke opvattingen» zij zich hier baseert? Hoe is de keuze voor de «niet-essentiële activiteiten of voorzieningen» in het wetsvoorstel tot stand gekomen? Kan zij zich voorstellen dat cultuur, evenementen, sport door sommigen wel degelijk als essentieel worden beschouwd en van belang voor ons aller lichamelijk en geestelijk welzijn?

Kan de regering aangeven waarom sportactiviteiten «niet-essentieel» zouden zijn? De leden van de SGP-fractie kunnen zich voorstellen dat dit schuurt met het feit dat de regering sporten juist aanmoedigt vanwege de preventieve werking (er is een verband tussen overgewicht en de impact van corona). Waarom zouden bovendien activiteiten voor jongeren «niet-essentieel» zijn? De regering heeft zelf immers diverse keren aangegeven dat de impact van de maatregelen juist voor jongeren immens zijn, terwijl het virus voor hen een stuk minder bedreigend is dan voor ouderen. Verder vragen de leden van de SGP-fractie hoe uitvoerbaar het is om van kinderen en jongeren te verwachten dat zij iedere week zich laten testen om aan (sport)activiteiten deel te kunnen nemen.

De leden van de SGP-fractie vragen voorts of het niet wenselijk is om een expliciet verbod in de wet op te nemen om ervoor te zorgen dat voor zogenaamde «essentiële voorzieningen» nóóit sprake kan zijn van een toegangsbeleid met testbewijzen (of vaccinatiebewijzen). Zo adviseert ook de Autoriteit Persoonsgegevens om zo duidelijk mogelijk aan te geven welke sectoren essentieel zijn en welke niet en het voeren van toelatingsbeleid in essentiële sectoren te verbieden, tenzij dit wettelijk is verplicht.

Immers, als de leden van de SGP-fractie het goed begrijpen is het buiten deze tijdelijk wet om nog steeds mogelijk voor essentiële voorzieningen zoals gemeentehuizen, openbaar vervoer, buurthuizen, inloopcentra, dagbesteding et cetera om een onverplicht toegangsbeleid te voeren met testbewijzen. Klopt dit? De leden van de SGP-fractie zouden dit zeer ongewenst vinden.

De leden van de SGP-fractie herinneren eraan dat bij de notificatieapplicatie (CoronaMelder) bewust is gekozen om een antimisbruikbepaling in de wet op te nemen. Kan de regering uitleggen waarom daarvoor bij deze wet (CoronaCheck) daar juist niet voor is gekozen?

In de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 vallen uitvaarten en bruiloften onder «evenementen». De leden van de SGP-fractie vragen of de regering van plan is om uitvaarten en bruiloften uit te zonderen van verplichtingen met testbewijzen, ook in de horeca.

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt welke voorzorgsmaatregelen de regering nodig acht om negatieve gevolgen te voorkomen. Zij vraagt tevens welke alternatieven de regering denkt te bieden voor mensen die geen testbewijs kunnen of willen tonen. Het lid vraagt of een samenleving met testbewijzen noodzakelijk is, terwijl de basismaatregelen bij onder meer het openbaar vervoer volgens de regering voldoende zijn. Terwijl juist in het openbaar vervoer, met name in de spits, de basismaatregelen volgens het lid van de 50PLUS-fractie onvoldoende zijn. Hoe denkt de regering te voorkomen dat een medewerker die niet verplicht wordt zich te laten testen, covid-19 over kan brengen op (wel geteste) medewerkers en/of de deelnemers aan een activiteit? Denk aan een serveerster in de horeca. De beschreven maatregelen zijn nu toch ook al van kracht en de besmettingen lopen de afgelopen tijd alleen maar op. Het lid van de 50PLUS-fractie vindt 7,50 euro per persoon voor een testbewijs wél een financiële drempel om deel te nemen aan een activiteit. Zeker voor mensen met een laag inkomen, waaronder ouderen met alleen een AOW. Het lid van de 50PLUS-fractie is van mening dat met deze maatregel de kloof tussen arm en rijk wordt vergroot. Minima en AOW-ers wordt pijnlijk duidelijk gemaakt dat zij «er niet bij horen».

2.3. Onderwijs

De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel een grondslag bevat om bij AMvB te bepalen hoe onderwijsinstellingen de toegankelijkheid van het onderwijs waarborgen. Hierbij is het belangrijk dat de instelling binnen zijn capaciteiten en mogelijkheden inspanningen pleegt en afwegingen maakt om tot een goede verdeling te komen van de beschikbare capaciteit voor het geven van fysiek onderwijs aan studenten met en zonder testbewijs. Daarom zal bij lagere regelgeving bepaald worden op welke wijze de toegankelijkheid van het onderwijs in ieder geval gewaarborgd dient te worden voor de student zonder testbewijs. Deze leden onderschrijven het feit dat het belangrijk is dat een instelling binnen zijn capaciteiten en mogelijkheden inspanningen pleegt en hierin afwegingen maakt om tot een goede verdeling te komen van de beschikbare capaciteit voor het geven van fysiek onderwijs aan studenten met en zonder testbewijs. Kan de regering nader ingaan op de manier waarop aan instellingen gevraagd wordt om mogelijkerwijs via drie trajecten gelijktijdig les te moeten geven, namelijk fysiek onderwijs met een negatieve test en zonder maatregelen, fysiek onderwijs zonder test en met maatregelen en ook nog eens online onderwijs? Wordt van instellingen verwacht dat al deze trajecten van hetzelfde hoogwaardige niveau zijn? Zo ja, hoe denkt de regering dit te waarborgen? Zo nee, welk «onderwijstraject» zou dan prioritair hierin zijn?

De leden van de VVD-fractie lezen dat bij lagere regelgeving zal worden bepaald op welke wijze de toegankelijkheid van het onderwijs in ieder geval gewaarborgd dient te worden voor de student zonder testbewijs. Kan de regering hier al enkele concrete voorbeelden van geven, aangezien enkel op deze manier te controleren valt voor deze leden in hoeverre dit voor instellingen ook daadwerkelijk haalbaar is.

Op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) hebben instellingen de plicht om toegankelijk onderwijs te bieden voor al hun studenten. Een online alternatief kan het onderwijs toegankelijk maken voor de student, temeer daar de instelling ervoor dient te zorgen dat dit alternatief kwalitatief aan de maat is en dat studenten voldoende digitale ondersteuning krijgen. Wanneer is sprake van «voldoende» digitale ondersteuning? Wanneer is er sprake van dat het «alternatief» «kwalitatief aan de maat» is?

De leden van de VVD-fractie vragen tevens wie er toezicht houdt op het juiste gebruik van testbewijzen bij instellingen, inclusief de toepassing van de lagere regelgeving die binnen dit wetsvoorstel nog nader moet worden vastgesteld?

De leden van de VVD-fractie vinden het terecht dat er voor studenten zonder testbewijs ook nog toegang moet zijn tot het onderwijs, hetzelfde geldt voor studenten met een kwetsbare gezondheid. Onderwijsinstellingen hebben wel een wettelijke taak om voor onderwijs te zorgen en een zorgplicht. Hoe kunnen zij aan al die zaken invulling geven? In hoeverre is dat ook praktisch uitvoerbaar voor onderwijsinstellingen? Bijvoorbeeld door een combinatie van fysiek onderwijs, een fysiek alternatief en/of een online alternatief.

De leden van de D66-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel de grondslag creëert om in de toekomst indien nodig testwijzen voor studenten in mbo en het ho verplicht te stellen. Een van de randvoorwaarden is dat onderwijsinstellingen ervoor zorg dienen te dragen dat hun studenten zich kunnen laten testen. Deze leden merken op dat onderwijsinstellingen geen deel uitmaken van het stelsel van publieke gezondheidszorg. Derhalve vragen zij de regering nader te motiveren waarom de verantwoordelijkheid voor de testinfrastructuur aan onderwijsinstellingen wordt toebedeeld.

De leden van de D66-fractie onderschrijven dat het van groot belang is dat een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs moet worden voorkomen. Nu al leidt dit tekort tot hoogst onwenselijke gevolgen voor de geestelijke gezondheid, studievoortgang en ontwikkeling van studenten. Sommige studenten zitten al letterlijk een jaar thuis, en dat betekent voor hen vaak op een kleine studentenkamer waar het leven bestaat uit: Eat, Sleep, Zoom, Repeat. Deze leden begrijpen dan ook dat de regering in dit wetsvoorstel een uitzondering wil maken voor mbo en ho op het uitgangspunt dat het testbewijs slechts kan worden ingezet voor niet-essentiële sectoren. Wel missen zij in de toelichting bij het wetsvoorstel een nadere concretisering van de voornemens om meer fysiek onderwijs mogelijk te maken, en wanneer daarvoor testbewijzen worden ingezet. Op welk punt is volgens de regering de bodem bereikt en zullen testbewijzen en/of andere bewijzen worden ingezet om voor meer fysiek onderwijs mogelijk te maken? Heeft de regering daarbij een bepaalde datum voor ogen, een bepaald percentage fysiek onderwijs of bijvoorbeeld een combinatie van beiden? Deze leden willen ervoor waken dat de komende maanden geen aanvullende stappen worden genomen als de hoeveelheid fysiek onderwijs mondjesmaat gaat toenemen. Daarom ontvangen zij graag een scherpere stellingname van de regering. De wettelijke grondslag moet niet verworden tot een loze belofte, terwijl de student almaar thuis zit.

De leden van de D66-fractie constateren dat de huidige pilots in het mbo en ho als doel hebben om alternatieven te vinden voor meer fysiek onderwijs zonder dat de 1,5 meter wordt losgelaten en zonder dat met testbewijzen wordt gewerkt. Zij vragen of de regering ook voornemens is om onderzoek te doen naar meer mogelijkheden voor fysiek onderwijs zonder afstandsmaatregel, zoals bij de fieldlabs bij festivals reeds het geval is. Genoemde leden vragen of de testbewijzen ook ingezet kunnen worden om meer fysiek onderwijs te verzorgen zonder de 1,5 meter te hanteren.

Tenslotte vragen de leden van de D66-fractie of onderwijsinstellingen zelf mogen bepalen op welke schaal ze fysiek onderwijs mogen organiseren indien het mbo en ho worden aangewezen om testbewijzen te hanteren. Met oog op de belasting van de onderwijsinstellingen door het uitvoeren van de controle en door het verzorgen van online en fysiek onderwijs, kan de instelling dan bijvoorbeeld de afweging maken om grote colleges alleen digitaal aan te bieden in plaats van digitaal en fysiek.

De leden van de CDA-fractie constateren dat op het uitgangspunt dat het testbewijs uitsluitend kan worden ingezet voor niet-essentiële sectoren een uitzondering wordt gemaakt voor het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs. Het doel hiervan is om er met behulp van testbewijzen voor te zorgen dat aan meer studenten fysiek onderwijs kan worden gegeven. Voor de leden van de CDA-fractie is hierbij wel van belang dat te allen tijde onderwijs ook gegarandeerd is voor studenten die geen testbewijs kunnen of willen laten zien. De regering geeft aan dat testen vrijwillig zal blijven, maar de leden van de CDA-fractie vragen wel hoe erop toe wordt gezien dat studenten niet op andere manieren (indirect) gedwongen worden zich toch te laten testen.

De regering geeft aan dat testbewijzen niet zullen worden verplicht in het mbo en ho als door verbeterde omstandigheden een significant deel van het onderwijs ook fysiek mogelijk is zonder een verplicht testbewijs in te voeren. Hieronder wordt verstaan een aanzienlijke toename ten opzichte van de situatie waarin gemiddeld slechts een derde van het onderwijs fysiek kan worden verzorgd (de situatie zoals die was in het najaar van 2020). De leden van de CDA-fractie vragen wat de regering hierbij verstaat onder een significante toename ten opzichte van de situatie waarbij slechts een derde van het onderwijs fysiek kan worden verzorgd. Wordt bijvoorbeeld een testbewijs niet verplicht als minimaal de helft van het onderwijs fysiek gegeven kan worden met behulp van andere maatregelen?

De leden van de CDA-fractie vragen of de huidige mogelijkheden van fysiek onderwijs (praktijkonderwijs, examens, tentamens en toetsen en de begeleiding van studenten in een kwetsbare positie) behouden blijven zonder testverplichting. Wat zijn de aan te bieden alternatieven voor het bieden van fysiek onderwijs voor studenten die geen testbewijs willen of kunnen tonen? Deze leden vragen tevens of indien voor deze delen van het fysieke onderwijs geen testverplichting gaat gelden, deze deelnemers zich wel vrijwillig (en kosteloos) bij de onderwijsinstelling zullen mogen laten testen.

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de Kamer geïnformeerd wordt over de resultaten van de pilots die momenteel in het mbo en ho worden gehouden.

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering aangeeft dat de resultaten met pilots in het onderwijs met onder andere sneltesten uiterlijk in mei 2021 beschikbaar zijn. Toch wordt het hoger onderwijs op 26 april al deels heropend. De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe deze beslissing zich verhoudt tot pilots die nog niet zijn afgerond.

Tevens vragen genoemde leden of de regering nader kan ingaan op tussentijdse resultaten van pilots in het onderwijs. Zo blijkt uit een pilot van Avans Hogeschool dat studenten weinig zin hebben om zelftests te gebruiken omdat dit niet verplicht is. Hiermee dreigt een half miljard verspild te worden. Hoeveel testen verwacht de regering dat er per dag zullen worden afgenomen in het onderwijs? Waar is deze schatting op gebaseerd?

Ook kunnen mbo en ho onderwijsinstellingen aangewezen worden als sectoren waar testbewijzen wettelijk verplicht kunnen worden gesteld onder twee voorwaarden. Is de regering voornemens om testbewijzen te verplichten? Genoemde leden willen hier een uitgebreide reactie op. Mochten testbewijzen worden ingezet als middel om het fysieke onderwijs op te schalen, worden studenten die wel en niet getest zijn dan van elkaar gescheiden bij het geven van fysiek onderwijs?

De leden van de SP-fractie vragen of een dergelijke tweedeling wel aanvaardbaar en proportioneel is en hoe onderwijsinstellingen dit mogelijk moeten gaan organiseren. Op welke wijze worden onderwijsinstellingen ondersteund in het aanbieden van laagdrempelige en voor de student gratis testen? De regering stelt dat het wel of niet kunnen laten zien van een testbewijs nooit de enige afwegingsgrond mag zijn op basis waarvan toegang tot fysiek onderwijs wordt mogelijk gemaakt. Op welke manier denkt de regering dan dat deze stap bijdraagt aan het veilig weer mogelijk maken van meer fysiek onderwijs? Geven de uitkomsten van de experimenten en pilots tot nu toe reden om aan te nemen dat dit een betekenisvolle bijdrage gaat leveren aan meer fysiek onderwijs en het psychisch welbevinden van studenten? Met welke mogelijke toename van de verspreiding van het virus wordt rekening gehouden wanneer deze sneltesten zullen worden ingezet om meer onderwijs te faciliteren?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat er voor delen van het onderwijs ook testbewijzen gevraagd kunnen gaan worden. Het is deze leden niet duidelijk of, als opschaling van het bestaande fysieke onderwijs zonder testbewijzen niet meer mogelijk lijkt te zijn, voor het volgen van fysiek onderwijs dan per se een testbewijs nodig zal worden. Blijft er dan nog ruimte voor het volgen van fysiek onderwijs zonder een testbewijs? Evenmin is het deze leden helder wat de gevolgen zullen zijn voor de mogelijkheid om fysiek onderwijs te volgen indien studenten weigeren om zich een of twee keer per week te laten testen?

Sowieso vragen deze leden of het voor het geven tot toegang tot het fysiek onderwijs wel gewenst is om een dergelijke barrière op te werpen en of er geen andere mogelijkheden zijn om fysiek onderwijs verder mogelijk te maken. Hoe verhoudt het feit dat de regering in het onderwijs testbewijzen verplicht wil maken zich tot de eigen mening van de Minister van VWS dat testbewijzen niet worden ingezet voor publieke voorzieningen die zoveel mogelijk opengesteld zijn, om eenieder gelijke toegang te verschaffen en waar de basismaatregelen en andere maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 effectief worden aangewend? Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat het onderwijs in zijn aard ook een publieke voorziening is?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat voor het mbo en het hoger onderwijs een uitzondering wordt gemaakt bij het uitgangspunt om alleen in niet-essentiële sectoren om een testbewijs te vragen. Deze leden hebben veel begrip voor de afweging om dit onder bepaalde omstandigheden mogelijk te maken in het onderwijs. Ook hier hebben deze leden vragen over de toepassing. Deze leden vragen of onderwijsinstellingen enerzijds dan wel anderzijds op enige wijze kosten hiervoor moeten maken, en zo ja, hoe hoog vallen deze kosten per onderwijsinstelling uit? Deze leden merken voorts op dat de memorie van toelichting hier niet helder over is. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of bij het tenminste een á twee keer per week testen van studenten dit ook op korte termijn mogelijkheden biedt om verantwoord de coronamaatregelen binnen deze instellingen los te laten. Tevens is het afwegingskader voor genoemde leden niet helemaal helder wanneer het mbo en hoger onderwijs overgaat tot het verplichtstellen van een testbewijs. In welke situatie zal dit wel en in welke situatie niet een verplichte vereiste zijn voor het geven van fysiek onderwijs? Deze leden hebben bovendien zorgen over de «alternatieve vormen van onderwijs» waaraan het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs moet voldoen in een dergelijke situatie. Is deze werkdruk verhogende plicht ook afgestemd met docenten zelf?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de toelichting dat onderwijsinstellingen inspanningen plegen en afwegingen maken om tot een goede verdeling te komen van de beschikbare capaciteit voor het geven van fysiek onderwijs aan studenten met en zonder testbewijs. Het is echter geen verplichting om te allen tijde studenten zonder testbewijs fysiek onderwijs aan te bieden. Ook online onderwijs kan een alternatief zijn. Welke waarborgen biedt de regering echter dat leerlingen zonder testbewijs wel gedeeltelijk toegang behouden tot fysiek onderwijs? Is de regering het met deze leden eens dat als een student zich niet kan of wil laten testen, het alternatieve onderwijs net zo goed moet zijn als het fysieke onderwijs? Hoe gaat de regering waarborgen dat een student die zich niet kan of wil laten testen niet meer geestelijke gezondheidsschade, ontwikkelingsachterstand en stagnatie in studievoortgang oploopt dan een student die zich wel kan of wil laten testen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het onduidelijk wat de precieze andere maatregelen zijn die een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs kunnen wegnemen. Welke maatregelen moeten eerst getroffen worden, wat moeten de uitkomsten van deze maatregelen zijn en in wat voor tijdsbestek moeten resultaten gezien worden voordat overgegaan wordt op onderwijs met testbewijzen? De toelichting spreekt over een aanzienlijke toename ten opzichte van de situatie waarin gemiddeld slechts een derde van het onderwijs fysiek kan worden verzorgd. Kan de regering deze «aanzienlijke toename» nader specificeren? Als regionale verschillen ontstaan tussen onderwijsinstellingen, vanwege bijvoorbeeld capaciteitsverschillen in onderwijs(ondersteunend)personeel of faciliteiten om fysiek onderwijs te geven, in hoeverre laat dit wetsvoorstel dan ruimte om op bepaalde onderwijsinstellingen wel of niet gebruik te maken van onderwijs met testbewijzen? Immers, in het onderwijs loop je niet het risico dat studenten dan maar naar een andere onderwijsinstelling toegaan.

De toelichting schrijft dat voor de uitvoerbaarheid en effectiviteit van de inzet van testbewijzen de testbereidheid onder studenten relevant is, maar op zichzelf echter niet maatgevend. Bepalend is of over het geheel genomen een aanzienlijke opschaling van het fysiek onderwijs kan worden gerealiseerd door de inzet van testbewijzen. Welke andere zaken dan de testbereidheid onder studenten zijn dan relevant voor een aanzienlijke opschaling van het fysiek onderwijs door de inzet van testbewijzen?

De leden van de SGP-fractie lezen dat het wetsvoorstel de mogelijkheid opent tot de inzet van testbewijzen voor het mbo en hoger onderwijs. In de toelichting wordt niet duidelijk gemaakt waarom in het voorstel juist voor deze «essentiële voorziening» is gekozen. De leden van de SGP-fractie vragen om dit nader toe te lichten. Waarom is juist voor déze essentiële voorziening gekozen om de mogelijkheid open te houden om een testbewijs te eisen.

De leden van de SGP-fractie menen dat de regering beter zou moeten onderbouwen waarom inzet van testen in deze essentiële sector gerechtvaardigd is, waarbij het recht op onderwijs wordt afgewogen tegen het belang van de volksgezondheid. In hoeverre is sprake van vrijwilligheid wanneer het gaat om jongeren die hun recht op (toegang tot het) onderwijs willen effectueren? Hoe vaak zouden jongeren een testbewijs moeten kunnen tonen, nu dat afhankelijk is van het type test en de geldigheidsduur van zo'n test?

In het kader van de essentiële voorzieningen vermeldt de toelichting dat de onderwijsinstellingen moeten zorgen voor laagdrempelige testvoorzieningen voor studenten. Dat betekent in ieder geval dat het testen voor studenten kosteloos moet zijn. Dit lijkt te betekenen dat de kosten voor de organisatie van het testen voor rekening van de onderwijsinstellingen komen. De leden van de SGP-fractie vragen om dit te verduidelijken.

De leden van de SGP-fractie lezen dat onderwijsinstellingen de inspanningsverplichting krijgt om de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen voor de student die geen testuitslag kan tonen. De toelichting bij het voorstel maakt niet duidelijk wat «voldoende inspanningen» zijn. Zo is niet duidelijk of die inspanningen erop gericht moeten zijn om fysiek toegang te bieden of dat online toegang volstaat. De leden van de SGP-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om scholen te verplichten altijd fysiek onderwijs te regelen, ongeacht of een student getest is of niet. Indien dit te maken heeft met praktische of financiële bezwaren, is overwogen dat de overheid hieraan een bijdrage levert?

De toelichting bevat geen informatie of onderzoek is gedaan naar alternatieve mogelijkheden voor het breed toegankelijk maken van fysiek onderwijs, behalve met behulp van de inzet van testbewijzen. Dit heeft de leden van de SGP-fractie verbaasd. Zij kunnen zich namelijk voorstellen dat scholen ook niet zitten te wachten op uitgebreide inspanningen ten aanzien van toegangstesten en inmiddels zelf allerlei plannen hebben uitgewerkt om fysiek onderwijs op te schalen. Kan de regering hierop alsnog ingaan? Welke andere alternatieven zijn onderzocht om toegang tot het mbo en hoger onderwijs te verzorgen?

Uit het wetsvoorstel volgt dat gebleken moet zijn dat ondanks maatwerk bij de maatregelen ter bestrijding van de epidemie er toch sprake is van een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs. Kan de regering aangeven wanneer hiervan sprake is? De leden van de SGP-fractie vragen de regering om eerlijk aan te geven of zij gegeven de huidige epidemiologische ontwikkelingen van plan is om toegangstesten voor het mbo en hoger onderwijs daadwerkelijk te verplichten.

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt hoe de regering denkt dat onderwijsinstellingen het logistieke proces moeten organiseren. Zij moeten zelf een testvoorziening inrichten. Wie financiert dat? Wat wordt gedaan met studenten die geen test willen laten doen?

2.4 Geclausuleerde delegatiegrondslag

De leden van de ChristenUniefractie bevragen de tijdelijkheid van het wetsvoorstel. De regering beschrijft dat de wijzigingen onder hoofdstuk Va Wpg vallen en daarmee telkens na ten hoogste drie maanden besloten wordt tot gehele of gedeeltelijke verlenging met ten hoogste drie maanden. Welke beredeneerde inschatting maakt de regering nu over de duur van dit wetsvoorstel? Waarop is deze inschatting gebaseerd? Kan de regering voorts aangeven waarom de wet pas een jaar na het vervallen van hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid vervalt?

De leden van de SGP-fractie merken met de Raad van State op dat het wetsvoorstel de nadere uitwerking van een groot aantal onderwerpen overlaat aan de Minister. Deze worden blijkens het wetsvoorstel geregeld bij ministeriële regeling. Is deze regeling al in conceptversie beschikbaar? Wanneer wil de regering deze regeling in laten gaan? De leden van de SGP-fractie vragen zich af waarom er niet voor gekozen wordt om gebruik te maken van een algemene maatregel van bestuur in plaats van een ministeriële regeling. Zeker omdat de nadere regels getoetst zullen moeten worden aan de eisen zoals vastgelegd artikel 58b, tweede lid, zouden de leden van de SGP-fractie hieromtrent grotere betrokkenheid van het parlement en de Raad van State wensen.

2.5 Caribisch Nederland

De leden van de CDA-fractie vragen of op ieder eiland in Caribisch Nederland teststraten zijn ingericht waar testbewijzen voor toegangsbewijzen verkregen kunnen worden.

2.6 Inzet testbewijs

De regering schrijft, zo lezen de leden van de CDA-fractie, dat vooralsnog testbewijzen voornamelijk gebaseerd zullen worden op negatieve testuitslagen. Het is volgens de regering echter ook mogelijk dat op basis van een positieve testuitslag vastgesteld zal kunnen worden dat iemand niet besmettelijk is. Genoemde leden vragen of de regering dit laatste nader kan toelichten. Bedoelt de regering hiermee dat zij ervan uitgaat dat vanaf een bepaalde CT-waarde iemand niet (meer) besmettelijk is?

Het lid van de 50PLUS-fractie wil graag van de regering weten of het schriftelijke testbewijs (net als het digitale) 48 uur geldig is. Zeker gezien het feit dat mensen die niet digitaal vaardig zijn, hun testbewijs schriftelijk moeten ontvangen. Hoe gaat dat in z’n werk? Krijgen mensen het testbewijs toegestuurd? Zijn daar (extra) kosten aan verbonden? Is rekening gehouden met agressie van het publiek bij het weigeren van toegang bij evenementen? Bijvoorbeeld als iemand geen testbewijs kan tonen.

2.7 Testen en teststrategieën

De regering geeft aan dat de besluitvorming over testmethode en -strategie continu zal plaatsvinden op basis van advisering door het OMT. De leden van de CDA-fractie vragen of dit betekent dat iedere (wijziging in) Ministeriële Regeling waarin wordt bepaald welke test in welke situatie ingezet zal worden, ter advisering aan het OMT zal worden voorgelegd. Zo nee, wie zal dan telkens de actuele beoordeling moeten uitvoeren van de geschikte testmethode en teststrategie, gegeven de epidemiologische situatie en de geldende maatregelen op dat moment? Op welke wijze wordt het parlement bij deze keuzes betrokken?

De leden van de SP-fractie constateren dat de regering nog niet kan bepalen welke testen nodig zijn om in te zetten. Wanneer is de regering hier wel op de hoogte van en op basis van welke informatie gaat dit besloten worden?

De regering wijst op uitspraken van het OMT dat testbewijzen niet kunnen uitsluiten dat onder deelnemers alsnog transmissie van het virus kan plaatsvinden. De regering haalt de stelling van het OMT aan dat ook «duidelijk wordt gemaakt dat het belangrijk is dat men zich houdt aan de dan algemeen geldende maatregelen om transmissie van het coronavirus te voorkomen». De leden van de SP-fractie horen graag van de regering of hiermee wordt gesteld dat activiteiten die plaatshebben met gebruikmaking van toegangstesten zich alsnog hebben te houden aan de op dat moment geldende coronavoorschriften zoals bijvoorbeeld de afstandsnorm. Kan de regering dit toelichten? In hoeverre geven testbewijzen een vrijbrief voor het tijdelijk kunnen onttrekken aan de coronaregels?

De routekaart wordt gebruikt bij de besluitvorming van de testmethode en teststrategie. De leden van de SP-fractie wijzen op het feit dat de routekaart inmiddels al meerdere keren is aangepast. Ook stellen deze leden vast dat uit opmerkingen van de Minister-President blijkt dat genoemde data in deze routekaart niet van bijzonder veel waarde zijn, aangezien ze ieder moment veranderd kunnen worden. In hoeverre kan hier nog op de strategie vertrouwd worden als routekaarten elke keer veranderd en aangepast worden? Hoe verhoudt dat zich met het voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog enkele vragen over de inzet van de type testen. Zo stelt de regering dat er situaties zijn waarin een hoog sensitieve test aangewezen is, wat bedoelt de regering daar precies mee? Is de regering ervan op de hoogte dat een PCR-test gevoeliger is dan een antigeensneltest, maar dat een PCR-test ook een positieve testuitslag detecteert bij mensen die zeer lage hoeveelheden (rest)virusdeeltjes met zich meedragen en het virus zodoende nauwelijks tot niet meer kunnen overdragen aan anderen? In andere woorden, een PCR-testuitslag detecteert niet per se besmettelijkheid, maar detecteert ook lage hoeveelheden (rest)virusdeeltjes? Deelt de regering de terughoudendheid van de voornoemde leden om te stellen dat een gevalideerde antigeensneltest veel minder (hoog) besmettelijke mensen detecteert ten opzichte van een PCR-testuitslag?

Wederom vragen de voornoemde leden ook hier of snelle zelftesten (zonder begeleiding) op korte dan wel binnen aanzienbare termijn wordt toegevoegd aan testarsenaal? Ziet de regering ook de evidente voordelen hiervan in met betrekking tot laagdrempeligheid en toegankelijkheid?

Tevens merken de leden van de GroenLinks-fractie op dat deskundigen erop aandringen, en ook de voornoemde leden zelf in de eerdergenoemde initiatiefnota, dat eenduidige communicatie van cruciaal belang is wanneer er wordt gewerkt met testbewijzen. De voornoemde leden wijzen erop dat een negatieve testuitslag slechts een momentopname is en dat burgers helder ervan op de hoogte moeten zijn dat een negatieve testuitslag geen garanties geeft op individuele basis, maar een epidemisch instrument is om de overdracht van het virus collectief in kaart te brengen en te reduceren mits mensen zich blijven houden bij een positieve testuitslag aan thuisisolatie en bron- en contactonderzoek. Op welke wijze gaat de regering deze boodschap communiceren? Wie voert deze campagne uit en welke gedragslessen heeft de regering opgedaan uit de fieldlabs met betrekking tot publiekscommunicatie?

Tot slot merken genoemde leden op dat er binnen het OMT zéér uiteenlopend wordt gedacht over de effectiviteit, nut en noodzaak van frequent en preventief testen. Worden de laatste wetenschappelijke internationale inzichten rondom dit beleidsthema betrokken bij deze discussies? Is bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel en de onderliggende logistiek contact geweest met deskundigen en organisaties uit het buitenland die hier reeds meer ervaring mee hebben opgedaan? Zo ja, wat zijn de lessons learned die zij willen meegeven? Zo nee, is de regering alsnog bereid dit te doen?

2.8 Testcapaciteit

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre er straks voldoende testcapaciteit beschikbaar is. En in hoeverre is dit ook voldoende gespreid beschikbaar, bijvoorbeeld in dunbevolkte regio’s? Zeker voor de horeca zal dit nodig zijn, want in elke stad of dorp, maar ook daarbuiten zitten horeca-gelegenheden?

De leden van de D66-fractie lezen dat ondanks dat er aanvullende testcapaciteit wordt gerealiseerd voor spoor 2 – het testen voor openen van de samenleving – het aantal testen dat kan worden afgenomen altijd begrensd is. Het is daarom volgens de regering noodzakelijk om in de ministeriële regeling meer precies af te bakenen voor welke sport- en jeugdactiviteiten, culturele instellingen, evenementen, restaurants en overige horeca een testbewijs ingezet zal kunnen worden. Daarbij zal een prioritering aangebracht worden, alleen al omdat de testcapaciteit voor deze sectoren nog in opbouw is, zo lezen de leden. Volgens de regering dient voorkomen te worden dat de vraag het aanbod overstijgt. Bij het lezen van dergelijke kanttekeningen over noodzakelijke afbakening en prioritering rees bij de leden van de D66-fractie de vraag: pleit dat niet eens te meer voor het (spoedig) inzetten van vaccinatiebewijzen? Zeker gelet op de doelen van het wetsvoorstel en het feit dat het maar de vraag is voor hoe lang zulke bewijzen nog nodig en nuttig zijn. Deelt de regering dat het een gemiste kans zou zijn als niet zo snel mogelijk verantwoord kan worden versoepeld, omdat de testcapaciteit te beperkt is terwijl andere bewijzen niet worden toegelaten?

De leden van de D66-fractie vernemen voorts graag of de testvoorzieningen zo geregeld zijn of worden dat de maximale reisafstand van de plek waar men toegang wenst tot de testlocatie een bepaald aantal kilometer is. Nu krijgen zij signalen dat dit in enkele gevallen dusdanig is, dat mensen om die reden geen test afnemen.

Een testuitslag van de GGD kan ook gebruikt worden als een testbewijs. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering van plan is te voorkomen dat de testcapaciteit van de GGD onder druk komt te staan door mensen die daar een (kosteloze) test afnemen ten behoeve van een testbewijs.

De leden van de SP-fractie lezen dat de regering het testen wil scheiden door mensen met klachten naar de GGD te sturen en mensen die naar een activiteit willen te testen door commerciële aanbieders. Genoemde leden willen weten waarom testvoorzieningen worden gescheiden zeker nu de GGD voldoende capaciteit heeft. Hoe werkt het testen dan in het onderwijs? Wordt hierbij uitgegaan van aparte teststraten en zelftests of dienen studenten naar de GGD of naar commerciële aanbieders te gaan voor een test? Kan de regering garanderen dat studenten nooit hoeven te betalen voor een toegangstest om onderwijs te kunnen volgen?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het de bedoeling is dat er voor de inzet van testbewijzen speciaal testcapaciteit moet worden opgebouwd, het genoemde spoor 2 naast dat van de GGD. Al kunnen de testuitslagen van de GGD wel als testbewijs gelden is het niet de bedoeling dat die testcapaciteit met name ingezet gaat worden ten behoeve van het verstrekken van testbewijzen. Tevens lezen deze leden dat de testcapaciteit ten behoeve van het verstrekken van testbewijzen in spoor 2 altijd begrensd zal blijven. Hoe kan worden voorkomen dat toch de GGD-testcapaciteit daar voor aangesproken gaat worden? Betekent een beperking van de testcapaciteit voor testbewijzen dat dat tot gevolg kan hebben dat die bewijzen niet afgegeven kunnen gaan worden en dat daarmee de toegang tot de niet-essentiële sectoren beperkt wordt?

Wat wordt er precies bedoeld met de zinssnede dat «het noodzakelijk [is] om in de ministeriële regeling meer precies af te bakenen voor welke sport- en jeugdactiviteiten, culturele instellingen, evenementen, restaurants en overige horeca een testbewijs ingezet zal kunnen worden». Kan dat betekenen dat sommige terrassen wel open mogen en andere niet? Of dat bepaalde sportactiviteiten wel open mogen en andere niet? Op grond van welke criteria wordt de genoemde afbakening gemaakt?

De regering stelt dat een testuitslag van de GGD kan worden gebruikt als een testbewijs. Blijft het vergaren van een dergelijk testbewijs bij de GGD kosteloos voor burgers vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Zo ja, zal de voorgestelde logistiek van het vergaren van een testbewijs via aparte teststraten en de bijbehorende kosten geen perverse prikkels in de hand werken waardoor burgers zich kosteloos bij de GGD’en laten testen? Wat is dan de doelmatigheid van de gekozen opzet om via aparte teststraten te werken?

De regering stelt te willen voorkomen dat de vraag naar testbewijzen het aanbod van testen overstijgt. Deelt de regering juist niet de vrees van de voornoemde leden dat vanwege de niet-laagdrempelige voorgestelde testinfrastructuur er juist te weinig vraag is naar testbewijzen? Wat gaat de regering in dat geval doen met de resterende testcapaciteit?

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt wanneer er duidelijkheid komt van de regering bij welke activiteiten er wel en bij welke er geen testbewijs nodig is om deel te nemen.

En welke testcapaciteit er is of wordt verwacht. Dit mede gezien het feit dat de vraag naar testbewijzen waarschijnlijk groter is dan het aanbod. Betekent dit dat mensen niet aan activiteiten deel kunnen nemen? Welke organisatie gaat de testen uitvoeren?

2.9 Testbewijzen

De leden van de VVD-fractie vragen waarom het testbewijs maar geldig is voor maximaal 24 uur gerekend van testafname tot aan het einde van de activiteit. En dus niet bijvoorbeeld 48 uur? Waarop is dit gebaseerd?

In hoeverre is een GGD-test, als men die heeft gedaan, omdat men klachten heeft (gehad) of als men in contact is geweest met iemand met Corona, en die negatief was, geldig als testbewijs? Waarbij voor de leden van de VVD-fractie ook voorop staat dat de GGD-testlocaties primair bedoeld zijn voor het testen met klachten en voor personen voortkomend uit bron- en contactonderzoek. Wanneer kan de GGD klaar zijn om bij een test ook een testbewijs af te geven?

In de toelichting wordt gesproken over antigeentesten en PCR-testen. In hoeverre is er voldoende ruimte voor innovatieve andere testen, zoals een ademtest? Hoe is dit geregeld? En begrijpen de leden van de VVD-fractie het goed dat zelftesten zijn uitgesloten als testbewijs?

Hoe zijn de applicaties van de overheid (CoronaCheck en CoronaCheck Scanner) gecheckt op veiligheid? Wanneer zouden ook ander applicaties beschikbaar kunnen komen, zoals in paragraaf 2.9 wordt aangegeven?

Er kunnen grote regionale verschillen zijn als het gaat om besmettingen en verspreidingsrisico’s. In hoeverre is het mogelijk dat testbewijzen voor bepaalde activiteiten en sectoren alleen regionaal worden ingezet? Waarom is daar geen rekening mee gehouden in de voorliggende wet?

Iedereen heeft in de afgelopen tijd kunnen zien dat testbewijzen van invloed kunnen zijn in de grensstreek, door het vragen van een testbewijs door Duitsland voor mensen die naar Duitsland reizen vanaf Nederland, bijvoorbeeld voor hun baan, hun onderneming of voor school. In hoeverre is er sprake van grenseffecten door deze wet? Welke gevolgen kan deze wet hebben voor het grensverkeer? En hoe is daarmee rekening gehouden in deze wet, dan wel wordt er in de ministeriële regelingen en/of AMvB’s rekening mee gehouden?

De leden van de CDA-fractie lezen dat op het testbewijs enkele summiere persoonsgegevens komen te staan waarmee in combinatie met een identiteitsbewijs kan worden nagegaan of de testuitslag betrekking heeft op de persoon die het testbewijs toont. Deze leden vragen om welke persoonsgegevens dit gaat.

De Raad van State wijst erop dat in de Tijdelijke wet notificatieapplicatie covid-19 met het oog op de mogelijke grondrechtelijke implicaties onder meer gedetailleerd geregeld is welke gegevens verwerkt mogen worden en dat die wet een antimisbruikbepaling heeft. De regering geeft hierop wel als antwoord dat deels ook in onderhavig wetsvoorstel is vastgelegd welke gegevens verwerkt mogen worden, maar de regering gaat niet in op het ontbreken van een antimisbruikbepaling. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering alsnog kan toelichten waarom dit wetsvoorstel geen antimisbruikbepaling heeft.

Vooralsnog zullen alleen de van overheidswege beschikbaar gestelde applicaties worden gebruikt. De regering schrijft echter dat in een volgende fase mogelijk wordt bezien hoe een stelsel kan worden ingericht waarbij een breder scala aan (ook private) applicaties toegelaten kan worden. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven welke redenen daar mogelijk aanleiding toe zouden kunnen geven.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze interoperabiliteit met applicaties uit andere EU-lidstaten wordt gewaarborgd, aangezien de apps reeds ontwikkeld zijn en de eisen van het Europese Groene Certificaat naar verwachting pas half juni vastgelegd zullen worden.

De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeverre de in de commerciële teststraten te gebruiken testbewijzen ook daadwerkelijk een garantie bieden om het coronavirus bij evenementen buiten te deur te houden. Kan de regering dat nader toelichten? Wat zijn de risico’s van vals negatieve testuitslagen en welke risico’s gaan gepaard met het feit dat een sneltest een momentopname is en daarmee geen bewijs dat iemand bij aanvang van een evenement niet besmettelijk is?

De leden van de Volt-fractie verzoeken de regering om reactie te geven op de vraag omtrent het voorstel van artikel 58rd.1. Heeft de regering rekening gehouden met Europese afstemming om deze administratieve mogelijkheid te verwerken in het systeem van het toekomstige Europese coronacertificaat?

Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt hoe iemand die niet digitaal vaardig is, het testbewijs krijgt toegestuurd. Welke persoonsgegevens staan op het papieren testbewijs? Wanneer zijn de CoronaCheck en de CoronaCheck Scanneer beschikbaar? Start dan het gebruik van de testbewijzen?

3. GEVOLGEN

De leden van de CDA-fractie vragen waarom niet is overwogen om bepaalde winkels ook als niet-essentieel te bestempelen, waardoor betreffende winkels wellicht weer helemaal open zouden kunnen gaan onder voorwaarde dat bezoekers verplicht om een negatief testbewijs gevraagd worden? Deze leden vragen daarnaast waarom de regering het ondernemers niet mogelijk wil maken corona-gerelateerde maatregelen af te zwakken door middel van het voeren van onverplicht toelatingsbeleid met testbewijzen.

De regering geeft aan dat negatieve neveneffecten van de inzet van testbewijzen naar verwachting beperkt zullen zijn. De leden van de SP-fractie vragen waar dit op is gebaseerd. Is er bijvoorbeeld gekeken naar de tweedeling in de samenleving die mogelijk wordt gecreëerd door de financiële drempel die wordt opgeworpen door de 7,50 euro eigen bijdrage per test? Is er rekening gehouden met het effect op de naleving van de coronamaatregelen in de samenleving als geheel, indien de verruimde mogelijkheden door de testbewijzen mensen het idee geven dat er ook zonder testbewijzen meer mogelijk is?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de negatieve neveneffecten van de inzet van testbewijzen «naar verwachting beperkt zijn». Is bij deze stellingname ook in overweging genomen dat miljoenen Nederlanders € 7,50 per testbewijs een grote kostenpost is, met name voor minima en lage- en lagere middeninkomensgezinnen?

4. VERHOUDING TOT ANDERE REGELGEVING

4.1 Grond- en mensenrechten

De leden van de VVD-fractie constateren dat testbewijzen vrijheden kunnen teruggeven, maar dat degene die geen testbewijs kan of wil tonen, juist in zijn vrijheid wordt beperkt. In het wetsvoorstel is rekening gehouden met het feit dat het verplichten van een testbewijs raakt aan grondrechten. Hoe wordt ook voldoende goed gewaarborgd dat de grondrechten in de ministeriële regelingen of AMvB’s straks uiteindelijk niet alsnog in het geding komen, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de afweging over het wel of niet inzetten van de testbewijzen wordt gebaseerd op adviezen van het OMT. Deze leden vinden het echter belangrijk dat bij de afweging niet alleen medische adviezen worden betrokken. Hoe is dit vorm gegeven? Wie zijn of worden daarbij allemaal betrokken? Hoe worden ook economische sectoren betrokken bij de afweging?

De beperking van grondrechten als gevolg van de inzet van testbewijzen is volgens de regering relatief gering, mede omdat afhankelijk van het type test het afnemen ervan niet of nauwelijks invasief is, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Een ademtest bijvoorbeeld is niet invasief en een PCR-test is over het algemeen nauwelijks invasief, aldus de regering. Genoemde leden vragen of dit betekent dat bij de beoordeling of het verplichten van testbewijzen in een bepaalde sector proportioneel is ook het type test en de mate van hoe invasief die is, expliciet zal worden meegenomen.

De leden van de SP-fractie hebben veel zorgen hoe de inzet van toegangstesten raakt aan grondrechten. De regering stelt dat de beperkingen die het voorliggende wetsvoorstel kunnen opleveren, gerechtvaardigd worden vanuit de bescherming van de gezondheid. Echter vragen de leden hoe de bescherming van de gezondheid wordt geborgd als mensen met een toegangstest mogen gokken in een casino of alsnog hun gezondheid riskeren in een massa-evenement. Kan de regering nader toelichten in hoeverre de voorgestelde evenementen en activiteiten recht doen aan de gezondheid van mensen? Kan de regering tevens aangeven waarom gekozen wordt om mensen met een negatieve test wel toegang te geven tot activiteiten zoals gokken, maar hen te beperken in de mogelijkheid om te kunnen sporten en bewegen (in de buitenlucht). In hoeverre heeft de regering het belang van de gezondheid van mensen wel in het oog?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de regering terecht opmerkt dat de inzet van testbewijzen raakt aan verschillende grondrechten. Het College voor de Rechten van de Mens stelt eveneens terecht dat bij een dergelijke inbreuk op de grondrechten een concrete afbakening van de periode noodzakelijk is. Graag zouden genoemde leden daarom een nadere toelichting ontvangen op dit punt. De voornoemde leden willen ervoor waken dat onderhavig wetsvoorstel een precedent schept voor andere virusuitbraken die minder belastend zijn voor de volksgezondheid dan het coronavirus. Is de regering het daarmee eens en hoe denkt de regering te waarborgen dat dit voor de lange termijn inderdaad geen precedent schept?

4.2 Verhouding tot het EU-recht

Een testbewijs kan vooralsnog alleen verkregen worden van een uitvoerder van testen die is aangesloten op de applicatie CoronaCheck of die voldoet aan de voorwaarden voor het uitgeven van een schriftelijk testbewijs. De leden van de CDA-fractie vragen of dit betekent dat testen uitgevoerd in het buitenland niet in deze applicatie opgenomen kunnen worden. Of kunnen bijvoorbeeld teststraten vlak over de grens in Duitsland of België ook aangesloten worden op de Nederlandse applicatie CoronaCheck?

De Europese Commissie heeft op 17 maart 2021 een voorstel gepresenteerd van een verordening voor een Europees bewijs waarmee de drager niet alleen kan aantonen dat hij is ingeënt tegen covid-19 of in het bezit is van een negatief testresultaat, maar ook of diegene beschikt over immuniteit door een doorgemaakte besmetting. De leden van de CDA-fractie vragen of de Nederlandse applicatie CoronaCheck deze optie van immuniteit ook accepteert als toegangsbewijs. Zo niet, waarom wordt dit wat de EU betreft wel mogelijk gemaakt en door Nederland niet?

De betrouwbaarheid van testbewijzen dient te zijn geborgd en de kans op systematische fraude te worden verkleind: De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit laatste is geborgd?

4.3 Gegevensbescherming

De leden van de VVD-fractie lezen dat bij het tonen van het testbewijs gebruik gemaakt wordt van enkele identificerende persoonsgegevens, namelijk de initialen van de geteste persoon en de maand en dag van zijn geboortedatum. In hoeverre is dit gebruikelijk? Is dit wat minimaal nodig is? Hoe wordt voorkomen dat deze gegevens niet worden verwerkt?

Bij het tonen van het testbewijs worden enkele identificerende persoonsgegevens zichtbaar gemaakt, namelijk de initialen van de geteste persoon en de maand en dag van zijn geboortedatum. De leden van de CDA-fractie vragen waarom het dan nodig is dat als de applicatie CoronaCheck het testresultaat ophaalt bij de uitvoerder van de test de gehele naam en geboortedatum van de geteste persoon wordt doorgegeven.

De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat aan personen die niet een geschikte mobiele telefoon hebben of wensen in te zetten voor het gebruik van de applicatie CoronaCheck, een schriftelijk testbewijs beschikbaar kan worden gesteld. Nederland telt immers ongeveer 2,5 miljoen mensen die minder digitaal vaardig zijn en/of een geschikte mobiele telefoon niet hebben. De regering geeft aan dat voorbereidingen worden getroffen om desgewenst een testbewijs te kunnen laten printen bij een servicepunt in de buurt dat daarvoor speciale software gebruikt. De leden van de CDA-fractie vragen wat hiervan de stand van zaken is en of deze servicepunten vanaf het begin van het gebruik van toegangsbewijzen in heel Nederland beschikbaar zullen zijn. Deze leden vragen tevens of het gebruik van deze servicepunten kosteloos zal zijn.

Bij het ontwikkelen van de applicaties wordt een Privacy Impact Assessment (PIA) opgesteld. De leden van de CDA-fractie vragen of deze PIA te zijner tijd ook met de Kamer gedeeld zal worden.

De leden van de SP-fractie hebben zorgen over de bescherming van gegevens van mensen die een toegangstest willen laten afnemen. Hoe worden fraude en datalekken voorkomen? Welke extra ingebouwde veiligheidseisen heeft de regering ingesteld om te voorkomen dat het misgaat, zoals we ook bij de GGD hebben gezien?

De leden van de SP-fractie lezen dat er bij het toezicht en de handhaving op het tegengaan van fraude bijvoorbeeld mystery guests of steekproeven gebruikt kunnen worden. Het is echter niet duidelijk hoe dit in de praktijk precies vorm gaat krijgen. Hoe vaak zal dit bijvoorbeeld plaatsvinden en welke instantie wordt hiervoor verantwoordelijk? Wat gebeurt er als een organisatie niet door deze test komt?

Hoe zit het daarnaast precies met de het bewaren van gegevens bij de CoronaCheck applicatie? Wanneer zijn deze applicaties precies gereed? Zijn de resultaten al beschikbaar van de eerste tests met de gebruikersversies, die bij de fieldlabs en pilots hebben plaatsgevonden?

In de toelichting staat vermeld dat er bij de ontwikkeling van CoronaCheck en CoronaCheck Scanner gebruik wordt gemaakt van open source «waar technisch mogelijk». De leden van de SP-fractie vragen zich af wat hier precies mee bedoeld wordt. Zij vinden het goed dat er bij de ontwikkeling van deze applicaties een privacy impact assessment wordt opgesteld, maar willen graag weten wanneer deze beschikbaar komt?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de bijbehorende applicaties CoronaCheck en CoronaCheck Scanner open source wordt ontwikkeld volgens het principe «privacy & security by design». Tegelijkertijd hebben afgelopen jaar meerdere incidenten plaatsgevonden waarbij de privacy van burgers ernstig zijn geschaad, met als meest prominente voorbeeld de data-lek bij het bron- en contactonderzoek. Hebben deskundige externe organisaties eveneens de desbetreffende applicaties onder de loep genomen en een risicoanalyse gemaakt op de privacy en veiligheid van de desbetreffende applicaties? Welke data worden wél opgeslagen wanneer burgers zich laten testen en vervolgens een testbewijs ontvangen? Hoe lang worden deze data opgeslagen en op welk grondgebied? En zijn de voornoemde applicaties ook in een webbrowser te gebruiken of zijn burgers verplicht een mobile device te gebruiken met de besturingssystemen van Apple of Google om de applicaties te kunnen gebruiken?

Ook laat onderhavig wetsvoorstel nog in het midden onder welke voorwaarden «organisatoren» de apps mogen inzetten. Wanneer komt dit? Tevens vragen de leden van de GroenLinks-fractie of andere vormen van reeds aangekondigde «bewijzen» zoals een vaccinatiebewijs in dezelfde applicaties worden opgenomen, of dat hiervoor aparte applicaties verschijnen? Daarnaast zijn voornoemde leden enigszins verbaasd dat de desbetreffende applicaties al op grote schaal in pilotfase worden gebruikt, zonder dat hiervoor een juridische grondslag is geregeld.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke lessen zijn getrokken uit de totstandkoming van de Corona-app, voor de applicatie waar mee nu zal gaan worden gewerkt. Kan de regering aangeven welke van deze (ook wettelijke) borgen gelden voor CoronaCheck en welke niet? Kan voorts worden gegarandeerd dat, indien bijvoorbeeld ook een medische verklaring onder de werking van de regeling zou vallen, niet inzichtelijk zal zijn voor de controlerende partij of iemand op basis van een testbewijs of medische verklaring aan de check voldoet.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen over de papieren versie van het testbewijs: de regering beschrijft dat burgers een testbewijs desgewenst kunnen laten printen bij een servicepunt in de buurt dat daarvoor speciale software gebruikt. Welke garanties biedt de regering dat mensen zonder geschikte mobiele telefoon niet meer drempels ervaren om zich te laten testen? Deze leden vragen wat de maximale afstand en reisduur is die er mag liggen tussen de testafname en het genoemde servicepunt met het oog op het voorkomen van extra drempels.

Het lid van de 50PLUS-fractie wil graag nadere informatie over het laten printen van een schriftelijk testbewijs (onder meer voor mensen die niet digitaal vaardig zijn). Hoeveel servicepunten komen er? Wat is «in de buurt»? Zijn die ook ’s avonds en in het weekend geopend? Is er rekening gehouden met mensen die niet of minder mobiel zijn? Zijn er voorwaarden verbonden aan het krijgen van een schriftelijk bewijs?

4.4 Nationale wetgeving

Een positieve uitslag moet worden doorgegeven aan de GGD. De leden van de SP-fractie vragen hoe commerciële aanbieders hiermee om gaan. Worden ook gegevens bestudeerd van het aantal negatieve en positieve coronatests?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat de bewaartermijn van testuitslagen ten opzichte van bewaartermijnen van overige medische dossiers worden verkort. Genoemd wordt een bewaartermijn van een half jaar voor negatieve testen en een jaar voor positieve testen. De aan het woord zijnde leden begrijpen niet waarom de testuitslagen langer dan hooguit enkele weken hoeven te worden bewaard. Dan is toch niet meer te verwachten dat die uitslagen noodzakelijk zijn voor een goed hulpverlening aan een patiënt? Kan de regering hier nader op in gaan?

5. INVOERING EN REGELDRUK

Het lid van de 50PLUS-fractie wil graag duidelijkheid van de regering over het feit dat deze wet één jaar geldt. Betekent dit dat de huidige noodwet daarmee ook wordt verlengd? Zie hiervoor het opinieartikel van professor Voermans («Tweede Kamer pas op: de coronawet is niet zo tijdelijk als afgesproken», NRC 19 april 2021).

5.1 Fieldlabs en pilots

In april 2021 is gestart met het onderzoeksprogramma Pilots testbewijzen, om via praktijktesten kennis te vergaren over de uitvoerbaarheid en effecten van het tonen van een testuitslag voor deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen. De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze hier daadwerkelijk onderzoek naar gedaan wordt, gezien de grote hoeveelheid aangekondigde pilots. Welke gegevens moeten deze pilots precies gaan opleveren?

De leden van de CDA-fractie vragen voorts of de regering concrete voorbeelden kan geven van wat er bij diverse fieldlabs daadwerkelijk onderzocht wordt. Wie voert deze onderzoeken uit? Kan de regering tevens aangeven wie bepaalt welke sector op welk moment aan de beurt is voor een fieldlab?

5.2 Invoering

De leden van de SGP-fractie vragen of al meer bekend is over het moment van invoering van het wetsvoorstel. Kan de regering aangeven hoe het staat met de opbouw van de testcapaciteit voor zowel de sport- en jeugdactiviteiten, culturele instellingen, evenementen en horeca (400.000 per dag) als het onderwijs (250.000 per dag)?

Is de regering bekend met de vele praktische bezwaren van horecaondernemers en culturele instellingen tegen invoering van een testbewijs? Waarom wordt er voor culturele instellingen niet simpelweg vastgehouden aan reeds vastgestelde protocollen, die ook vorig jaar prima werkten, met weinig tot geen besmettingen tot gevolg?

Kan de regering bevestigen dat doorstroomlocaties in de buitenlucht (dierentuinen, parken) niet onder dit wetsvoorstel vallen?

6. TOEZICHT EN HANDHAVING

De leden van de VVD-fractie lezen dat de handhaving geheel bestuursrechtelijk geregeld is. Klopt het dat pas na signalen dat niet om testbewijzen gevraagd wordt, een burgemeester zal optreden? Klopt het dat organisatoren/ondernemers niet hoeven aan te tonen dat ze om testbewijzen hebben gevraagd? Het bewaren van die testbewijzen is namelijk onwenselijk in het kader van bescherming van persoonsgegevens. Handhaving is dus alleen mogelijk door het ter plekke constateren dat niet om een testbewijs gevraagd wordt. Het wetsvoorstel gaat hier maar summier op in. In hoeverre is de handhaving op deze wijze voldoende en ordentelijk geregeld?

De burgemeester heeft een aantal bevoegdheden. In hoeverre gaat het om al bestaande bevoegdheden en waar gaat het om nieuwe bevoegdheden? In hoeverre heeft de burgemeester straks de bevoegdheid om een activiteit met testbewijs te staken of een locatie met testbewijs te sluiten, wanneer de regels met voeten worden getreden?

Wie houdt toezicht of organisaties en bedrijven alle verplichtingen nakomen waar het gaat om testbewijzen?

Waarvoor (en aan wie) kan de strafrechtelijke sanctionering van ten hoogste zeven dagen hechtenis of een boete van de eerste categorie worden ingezet?

De leden van de VVD-fractie lezen dat er een boete is van maximaal € 95,– voor personen die zich niet aan de regels houden over een veilige afstand tot een ander. Dat was natuurlijk al bekend, maar wat heeft dat met het voorliggende voorstel voor de testbewijzen te maken?

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe toezicht en handhaving is geregeld op de commerciële aanbieders die de toegangstesten verzorgen. Kan de regering nader ingaan op wie toezicht houdt, wie kan ingrijpen als er hierbij dingen fout gaan en of het mogelijk is om budget terug te halen bij wanbeleid van een commerciële testaanbieder?

7. FINANCIELE GEVOLGEN

De leden van de VVD-fractie lezen dat de kosten van de testen tot en met juni 2021 volledig gedragen zullen worden door de rijksoverheid. Voor de periode daarna zal verdeling van de kosten plaatsvinden op basis van het profijtbeginsel. Aangezien de samenleving gebaat is bij zoveel mogelijk mensen die fit, gezond en weerbaar zijn vinden de leden van de VVD-fractie dat de kosten voor een testbewijs geen belemmerende factor mag zijn voor het beoefenen van sport en voor de noodzakelijkheid voor mensen om fit, gezond en weerbaar te worden. Is de regering dit met de leden van de VVD-fractie eens? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de kosten van een testbewijs geen beperking op eventuele sportdeelname aan sportactiviteiten zal zijn?

De leden van de VVD-fractie lezen dat vanaf 1 juli 2021 een beperkte bijdrage in de kosten wordt gevraagd in de orde van grootte van 7,50 euro per test. In hoeverre is hierbij meegewogen dat deze kosten wellicht nog wel in verhouding staan voor een eenmalige activiteit, waar men niet wekelijks naar toe gaat, maar dat voor activiteiten zoals in de horeca wellicht wel een drempel kunnen opwerpen? Want je gaat niet even een kop koffiedrinken als je daarvoor eerst voor een test 7,50 euro moet bijbetalen. Wat zijn de kosten van het innen van deze eigen bijdrage? Is overwogen om de bijdrage te differentiëren en zo nee, waarom niet?

In hoeverre blijft ook in meer algemene zin de toegankelijkheid van activiteiten gewaarborgd?

Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat op den duur het risico kan ontstaan dat sectoren en activiteiten die niet onder het wetsvoorstel vallen aantrekkelijker worden dan sectoren waar voor activiteiten 7,50 euro extra moet worden betaald? Zoals het drinken van een afgehaald (to-go) drankje op het strand versus het drinken van een drankje op een terras van een strandtent. Hoe is de regering van plan om met deze ongelijkheid om te gaan indien beperkende maatregelen van kracht blijven?

Hoe groot worden de kosten voor het Rijk geschat na 1 juli 2021 (op jaarbasis)? Wat is de schatting van de «inkomsten» uit de eigen bijdrage van 7,50 euro? Ofwel wat zouden de kosten zijn indien er geen eigen bijdrage zou zijn?

Hoe is geregeld dat het testen voor het onderwijs gratis is en blijft?

De leden van de D66-fractie zien, zoals al onder 2.1 is toegelicht, meerdere bezwaren bij het voorstel van de regering om een eigen bijdrage van maximaal 7,50 euro te vragen voor het afnemen van een test voor toegang. Ter aanvulling, vernemen zij graag hoe het in paragraaf 7 uitgewerkte profijtbeginsel zich volgens de regering verhoudt tot mensen die een voucher bezitten en reeds op een eerder tijdstip naar een evenement wilden gaan, maar dit niet konden door de onverwachtse opkomst van het virus.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de kosten die samenhangen met het toezicht op en de handhaving van deze wet meerkosten voor de gemeente tot gevolg kunnen hebben. Deze kosten kunnen sterk verschillen per gemeente en zijn op voorhand niet te voorspellen. Het kabinet zal over deze financiële gevolgen voor de gemeenten en over de wijze waarop die gevolgen kunnen worden opgevangen nader overleg voeren met de VNG. De leden van de CDA-fractie vragen op welke termijn dit overleg zal plaatsvinden en wanneer de Kamer over de uitkomsten hiervan geïnformeerd zal worden.

De afdeling advisering van de Raad van State geeft aan dat doorberekening van de kosten van de testcapaciteit ertoe kan leiden dat delen van de sector waar op grond van de ministeriële regeling testbewijzen verplicht worden ingezet, daarvoor moeten betalen, terwijl delen die op eigen initiatief een testbewijs verlangen op grond van het wetsvoorstel niet met de doorberekening van kosten lijken te worden geconfronteerd. De regering geeft op dit punt echter geen reactie. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering alsnog een reactie kan geven op de vraag of, daar waar het gaat om overheidsmaatregelen die grondrechtelijke vrijheden sterk hebben ingeperkt, het proportioneel is om de kosten van versoepeling daarvan aan burgers en bedrijven door te berekenen.

De leden van de SP-fractie vinden het bedrag van 1,1 miljard euro hoog om een beperkte groep mensen toegang te laten geven tot evenementen en activiteiten. In hoeverre had dit geld doelmatiger ingezet kunnen worden bijvoorbeeld door te investeren in de productie van vaccins of de aanschaf hiervan?

Voorts zijn de leden van de SP-fractie ontsteld dat commerciële aanbieders van toegangstesten straks 7,50 euro mogen vragen van mensen die een activiteit of evenement wil bezoeken. Kan de regering ingaan hoe bijvoorbeeld individuen of gezinnen met een lager inkomen toegang krijgen tot een evenement of activiteit? Waarom is hiervoor gekozen en waarom creëert de regering hiermee ongelijke toegang en nieuwe tweedeling in de samenleving? Er zijn dan immers nog steeds beperkingen op activiteiten zonder kosten, zoals contact in de openbare ruimte en bezoek, terwijl ervoor degenen die dit kunnen betalen via testen wel meer mogelijk wordt.

Wat is de reden dat er is gekozen om een bijdrage in te voeren voor de tests vanaf 1 juli? Kan daarnaast worden toegelicht waarom er is gekozen voor het bedrag van 7,50 euro per test?

Hoe verhoudt dit zich tot het advies van de Gezondheidsraad die pleit voor gelijke toegang en non-discriminatie? Kan de regering uitleggen hoe de prijs van de commerciële test zich verhoudt tot voorwaarde e. van de Gezondheidsraad die luidt: «iedereen moet gelijke (financiële) toegang hebben tot testmogelijkheden en testbewijzen»? Kan de regering ook ingaan op de opmerking van de Gezondheidsraad dat «goede alternatieven [moeten] worden geboden om onrechtvaardige behandeling, discriminatie en stigmatisering te voorkomen. Dit geldt ook voor mensen die om psychische of lichamelijke redenen geen test kunnen ondergaan.» Op welke wijze wordt hier in dit wetsvoorstel in voorzien?

Kan ook aangegeven worden waarom dit bedrag van 7,50 euro in het plenaire debat over de maatregelen rondom het coronavirus in de Kamer op 15 april 2021 niet door de Minister van VWS benoemd is, ook niet toen expliciet over de kosten van deze testen gesproken is?

Kan de regering inzicht geven in de prijsopbouw van een commerciële test nu er blijkbaar vanuit wordt gegaan dat burgers 25% van de prijs zelf gaan betalen en de overheid de overige 75% vergoedt? Hoe verhoudt de prijs van een test bij een commerciële aanbieder zich tot de kosten van een test bij de GGD? Heeft het de regering onderzocht welke schaalvoordelen behaald zouden kunnen worden als gekozen zou zijn voor het opschalen van de capaciteit bij de GGD in het belang van het verstandig heropenen van de samenleving?

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de financiële gevolgen als het gaat om de steunpakketten die aan verschillende sectoren worden verleend. Worden de opbrengsten van bedrijven en instellingen uit het project Testen voor Toegang in mindering gebracht op de steunpakketten? Hoe verhouden de uitgaven aan steunmaatregelen zich tot de kosten van Testen voor Toegang? Wegen de kosten van het testen op tegen de uitgaven die (mogelijk) bespaard worden wanneer instellingen en bedrijven weer omzet maken? Wordt hier op deze manier naar gekeken, zo vragen de leden van de SP-fractie.

De regering beschrijft de inzet dat de bijdrage van 7,50 euro voor een test er niet toe mag leiden dat de testcapaciteit van de GGD’s wordt belast ten behoeve van testbewijzen. Aan welke maatregelen denkt de regering om dit te voorkomen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de SGP-fractie gaven in de inleiding al aan dat ze zich zorgen maken over de gevolgen van het feit dat vanaf 1 juli een bijdrage van 7,50 euro zal worden gevraagd per test. Hoe wil de regering voorkomen dat dit een tweedeling in de samenleving veroorzaakt en/of vergroot?

Het lid van de 50PLUS-fractie wil graag weten wie de testbewijzen voor het onderwijs gaat betalen. In het wetsvoorstel staat dat studenten niet hoeven te betalen. Wie neemt de kosten dan voor z’n rekening? De onderwijsinstelling?

8. RECHTSBESCHERMING

De leden van de VVD-fractie vragen tegen welke besluiten straks wel of niet bezwaar of beroep openstaat. En als er geen bezwaar of beroep mogelijk is, waarom is dit dan het geval?

Klopt het dat een rechter nog wel kan toetsen of de inzet van testbewijzen rechtmatig en proportioneel is (geweest)? Zo ja, hoe is dat geregeld? Zo nee, waarom niet?

9. ADVISERING, TOETSING EN CONSULTATIE

9.1 Internetconsultatie

De leden van de VVD-fractie lezen dat het op dit moment onmogelijk is om zonder smartphone de «CoronaCheck» app te installeren om tot de benodigde QR-code te komen. Er wordt gekeken naar schriftelijke oplossingen. In hoeverre is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat een tijdelijke tussenoplossing zou kunnen zijn dat de QR-code ook via een website/webbrowser gegenereerd kan worden, ook al is dit alsnog niet ideaal? In hoeverre vindt de regering dit in ieder geval een handreiking in het kader van de toegankelijkheid in relatie tot de opmerking over buitensluiting in de internetconsultatie (pagina 28) en advies van ATR (pagina 33).

De leden van de SP-fractie delen de waarschuwingen die de regering in de consultatieperiode heeft ontvangen. De opmaat naar discriminatie en een tweedeling in de samenleving vinden de leden zeer, zeer ongewenst. Zij vinden de reactie van de regering in het voorliggende wetsvoorstel op de consultatie-inbrengen veel te mager. De leden willen een uitgebreide reactie van de regering ontvangen hoe zij discriminatie en tweedeling in de maatschappij gaan voorkomen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat zeer veel burgers hebben gereageerd op op de internetconsultatie. Zij lezen dat «nagenoeg alle respondenten kanttekeningen plaatsen bij het wetsvoorstel» De leden kunnen zich voorstellen dat de regering zich zorgen maakt over het draagvlak voor dit wetsvoorstel in de samenleving. Wat denkt de regering hieraan te kunnen doen?

Het lid van de 50PLUS-fractie is het eens met de constatering die is gemaakt in de internetconsultatie over een tweedeling in de samenleving (ivm het testen zelf en het digitale testbewijs, maar ook gezien de kosten). Hoe kijkt de regering hier tegenaan?

9.2 Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES (CPB BES)

De Autoriteit Persoonsgegevens geeft net als de Raad van State aan dat een eventuele gelijkstelling van een vaccinatiebewijs met een testbewijs in een apart wetsvoorstel te brengen of door een AMvB voor te schrijven. De regering heeft gekozen voor een AMvB, omdat een afzonderlijk wetstraject onnodig vertragend werkt. Welke tijdswinst denkt de regering daar mee te boeken vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Kan de regering voorts aangeven waarom er geen meerwaarde wordt gezien in een traject waarin consultatie plaatsvindt en ook beide Kamers zich tot het voorstel kunnen verhouden? Genoemde leden vragen of het, gezien de maatschappelijke discussie, wenselijk zou zijn een dergelijke maatregel bij AMvB te regelen.

9.3 College voor de Rechten van de Mens (CRM)

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aan de regering hoe zij het risico inschat en beoordeelt dat andere dan de aangewezen sectoren ook toegangsbewijzen gaan invoeren om bijvoorbeeld de eigen medewerkers te beschermen, zoals het College voor de Rechten van de Mens (CRM) schetst. Hoe beoordeelt de regering de ongelijkheid tussen burgers met en zonder testbewijs die daarmee kan ontstaan?

9.6 Toezichts- en handhavingstoetsen

De IGJ doet de suggestie voor de inzet van (begeleide) zelftesten, zo lezen de leden van de ChristenUnie-fractie. De regering geeft aan dat deze zelftesten niet kunnen worden aangewend als bron voor een wettelijk verplicht testbewijs omdat de afname van de test en de controle van de uitslag daarvoor met onvoldoende waarborgen omkleed is. Ziet de regering scenario’s voor zich dat zelftests wel worden ingezet voor een testbewijs, bijvoorbeeld als de tests van hogere kwaliteit zijn, de instructie voor de tests beter bekend is of de epidemiologische situatie is verbeterd?

Het lid van de 50PLUS-fractie deelt de mening van VNG met betrekking tot de uitvoerbaarheid van het voorstel en de zorgen over de handhaafbaarheid van de inzet van testbewijzen. Zij vragen de regering hier rekening mee te houden.

9.7 Belangenorganisaties

Ieder(in) vraagt om randvoorwaarden om de inzet van testbewijzen ook te doen slagen voor mensen met een beperking. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering door kosten grotendeels te vergoeden, toegankelijke testfaciliteiten, een schriftelijk bewijs en goede communicatie aan deze randvoorwaarden meent te voldoen. Welke mogelijkheden zijn er voor mensen die om medische of psychische reden zich niet kunnen laten testen en daarmee geen testbewijs kunnen tonen? Hoe kijkt de regering aan tegen uitzonderingen voor deze mensen als zij via een verklaring kunnen aantonen dat zij zich niet kunnen laten testen?

10. OVERGANGSRECHT EN INWERKINGTREDING

De leden van de VVD-fractie lezen dat voor de verschillende artikelen of onderdelen vervallen een jaar na het tijdstip waarop hoofdstuk van de Wet publieke gezondheid vervalt. Waarop is dit jaar gebaseerd? De leden beseffen dat een pandemie slecht voorspelbaar is, en dus met grote onzekerheid omgeven is. Dat kan dus ook vragen om het snel kunnen instellen of inroepen van de mogelijkheden. Hoe is dit dan geborgd c.q. mogelijk in relatie tot artikel III?

De leden van de D66-fractie hebben nog vragen over de inwerkingtreding en het vervallen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat artikel I van dit wetsvoorstel bepalingen bevat die het hoofdstuk Va Wet publieke gezondheid wijzigen. Voorts lezen genoemde leden dat de wijzigingen die daarmee zijn aangebracht in hoofdstuk Va Wet publieke gezondheid, vervallen op het moment dat dit hoofdstuk vervalt. Mogen zij daaruit afleiden dat de wettelijke grondslag voor de verplichting van testbewijzen en gelijkgestelde bewijzen vervalt zodra de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 (coronaspoedwet) afloopt? Kortom, heeft de regering ervoor gekozen het voorliggende voorstel onlosmakelijk te verbinden met de coronaspoedwet? Zo ja, mogen de leden van de D66-fractie daaruit afleiden dat de regering alvast voorsorteert op het (meermaals) verlengen van de coronaspoedwet? Deze leden merken daarbij met de heer Prof. Voermans op dat de looptijd van de coronaspoedwet, volgens de toelichting, slechts mag worden verlengd als er nog een directe dreiging bestaat van een epidemie. En dus niet omdat men omwille van een gevoel van zekerheid en veiligheid wil verlengen. Genoemde leden ontvangen derhalve graag een nadere onderbouwing van de keuze van de regering. Voorts verlangen zij een gedegen reflectie op de werkelijke tijdelijkheid van de tijdelijke coronawetgeving, met alle ingrijpende Grondwettelijke en democratische beperkingen van dien.

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de vele losse eindjes in het voorliggende wetsvoorstel. Hoe reageert de regering op de uitspraken van de Raad van State dat nog onduidelijk is hoe het wetsvoorstel concreet zal uitpakken aangezien «nadere uitwerking van het wetsvoorstel nog grotendeels op een later moment zal moeten plaatsvinden»?

Kan de regering duidelijk maken hoe de voorliggende wet samenhangt met de Wet tijdelijke maatregelen covid-19? Waarom is ervoor gekozen om de wet te laten vervallen «een jaar na het tijdstip waarop hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid vervalt»?

De leden van de SP-fractie vragen waarom onderhavige wet gehandhaafd zou moeten blijven op het moment dat alle beperkende maatregelen hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid reeds zijn vervallen? Is hier sprake van een misverstand? Hoe kan het in te voegen artikel 58ra in werking zijn als Hoofdstuk Va – de Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19 – vervallen is?

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het opinieartikel van professor Voermans («Tweede Kamer pas op: de coronawet is niet zo tijdelijk als afgesproken», NRC 19 april 2021). In dat artikel wordt betoogd dat verlenging van de Tijdelijke Coronawet alleen kan als er sprake is van een nog directe dreiging van een epidemie en niet omwille van een mogelijk uitbraak van een epidemie. Deelt de regering die mening en zo ja, wat betekent dat voor een eventuele toekomstige verlenging van de wet? Zo nee, waarom niet?

Is het uw intentie om, zoals de genoemde auteur stelt, om via de nu voorliggende wet ten aanzien van testbewijzen te bewerkstelligen dat er geen automatisch afloop van de coronabeperkingen per 1 juni 2021 ontstaat? Zo ja, waarom is dat? Is er verband met de verkorte bewaartermijn van 1 jaar voor testbewijzen? Zo nee, waaruit blijkt dat het uw intentie niet is? Deelt de regering de mening dat nog steeds iedere drie maanden getoetst dient te worden of een coronamaatregel verlengd dient te worden en dat de Kamer bij een besluit tot verlenging betrokken dient te blijven? Zo ja, kan de regering dan bevestigen dat het voorliggend wetsvoorstel daar niets aan af doet? Zo nee, waarom niet?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de uitwerking van het wetsvoorstel voor een groot deel op een later moment zal plaatsvinden in de vorm van ministeriële regelingen en algemene maatregelen van bestuur. Dit vinden de voornoemde leden problematisch omdat zij de nut en noodzaak van onderhavig wetsvoorstel onderschrijft, maar fundamentele kanttekeningen plaats bij de voorgestelde uitwerking. De Raad van State merkt eveneens op dat «het wetsvoorstel de nadere uitwerking van een groot aantal onderwerpen overlaat aan de Minister». Waarom heeft de Minister hiervoor gekozen? Graag een toelichting per onderdeel waarop later per ministeriele regeling en AMvB nadere regels kunnen worden gesteld. Ook roept onderhavig wetsvoorstel vragen op over de juridische inbedding van een vaccinatiebewijs. Hoe is de Minister van plan dit proces komende tijd in te richten en hoe denkt de Minister hier de Kamer bij te betrekken?

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I (wijziging Wet publieke gezondheid)

Artikel 58ra. Reikwijdte

De leden van de D66-fractie ontvangen graag een nadere toelichting waarom de regering er in het voorliggende voorstel voor kiest dat in een krachtens paragraaf 2 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling wordt bepaald bij welke activiteiten en voorzieningen testbewijzen worden ingezet. Waarom kiest de regering er niet voor dit per AMvB te regelen, zoals ook in artikel 58re voor de gelijkstelling van andere bewijzen wordt voorgesteld? Voornoemde leden vragen de regering in haar antwoord de betrokkenheid van de Kamer en de adviesrol van de Raad van State te betrekken. Daarbij merken zij op dat veel van de bepalende en ingrijpende keuzes conform het voorstel in lagere regelgeving zal moeten plaatsvinden, en een zorgvuldige route derhalve van groot belang is.

Artikel 58ra, eerste lid, onderdeel a

De leden van de SGP-fractie vragen of onder «cultuur» ook wordt verstaan bibliotheken en buurthuizen

Artikel 58ra, derde lid, onderdeel a

De leden van de SGP-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is om de onderwijsinstelling te verplichten om zorg te dragen voor een toegankelijke voorziening waar niet alleen studenten, maar ook personeelsleden zich kunnen laten testen op infectie met het coronavirus.

Artikel 58rf. Gelijkstelling

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het voorliggend wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om naast een testbewijs ook een vaccinatiebewijs mogelijk te maken als middel om toegang tot sectoren te krijgen. Daarvan wordt op dit moment echter nog van afgezien omdat thans nog onduidelijk zou zijn of een vaccinatie van invloed is op het risico om een ander te besmetten. Kan de regering hier nader op ingaan? Welke aanwijzingen dat het risico om een ander te besmetten lager is na vaccinatie bestaan er al wel? En deelt de regering de mening van de aan het woord zijnde leden dat een testbewijs ook geen zekerheid biedt dat er geen sprake is van een besmettelijk persoon? Om dat risico in te dammen meent de regering dat daarover helder gecommuniceerd te worden aan de deelnemers van de activiteit, waarbij ook duidelijk wordt gemaakt dat het belangrijk is dat men zich houdt aan de dan algemeen geldende maatregelen om transmissie van het coronavirus te voorkomen. Waarom kan dat niet ook bij vaccinatiebewijzen? Waarom dan toch het onderscheid tussen het bieden van toegang tot sectoren aan personen met een testbewijs en gevaccineerde personen? Kan de regering hier nader op ingaan?

Welke instantie zou de medische verklaring over de besmettelijkheid die in plaats zou kunnen komen van een negatieve of positieve testuitslag moeten afgeven als dit artikel verder wordt ingevuld, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De regering beschrijft nadrukkelijk dat een vaccinatiebewijs dat gelijk staat aan een testbewijs niet betekent dat er een indirecte vaccinatieplicht wordt gecreëerd. De leden van de ChristenUniefractie zijn het daarmee eens, maar vragen de regering wel hoe zij de wisselwerking inschat tussen de inzet van testbewijzen en vaccinatiebewijzen naast elkaar. Als een vaccinatiebewijs ook toegang verleent tot een activiteit, en er voor een testbewijs een test moet worden afgenomen en daarvoor moet worden betaald, bestaat er een ongelijke situatie tussen degene die zich niet heeft laten vaccineren en die dat wel heeft laten doen. Een burger kan hierdoor de drang voelen om voor een vaccinatie te kiezen. Hoe legt de regering dit langs het juridische kader van de Gezondheidsraad over de inzet van vaccinatiebewijzen?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Raad van State adviseert de voorgestelde gelijkstelling van een vaccinatiebewijs of een medische (immuniteits)verklaring met een testbewijs te schrappen en dit zo nodig in een separaat wetsvoorstel te regelen. Ook de Autoriteit Persoonsgegevens adviseert om er een apart wetsvoorstel van te maken, omdat het gaat om een «ingrijpende en potentieel omstreden uitbreiding van de systematiek». Genoemde leden constateren dat de regering dit tot nu toe weigert en van mening blijft dat een AMvB voldoende is. Zij zouden dit hoogst onverstandig vinden en vragen de regering dit te heroverwegen en dit artikel te schrappen.

Het lid van de 50PLUS-fractie ziet dat in het wetsvoorstel staat dat naast een testbewijs ook een vaccinatiebewijs kan worden gebruikt om te nemen aan activiteiten. Is duidelijk of iemand die gevaccineerd is een ander niet kan besmetten met covid-19? Kan de regering hier duidelijkheid over geven? Deelt de regering de mening dat een testbewijs ook geen zekerheid biedt dat er geen sprake is van een besmettelijk persoon?

De fungerend voorzitter van de commissie,
Agema

Adjunct-griffier van de commissie,
Krijger


  1. European Centre for Disease Prevention and Control, 29 maart 2021, «Risk of SARS-CoV-2 transmission from newly-infected individuals with documented previous infection or vaccination» https://www.ecdc.europa.eu/en/publications-data/sars-cov-2-transmission-newly-infected-individuals-previous-infection↩︎

  2. Cochrane, J. Dinnes c.s, 24 maart 2021, «How accurate are rapid tests for diagnosing COVID-19?» https://www.cochrane.org/CD013705/INFECTN_how-accurate-are-rapid-tests-diagnosing-covid-19↩︎

  3. TK 22 112, nr. 3082, Verslag van een schriftelijk overleg over de kabinetsappreciatie Digital Green Pass, p. 53.↩︎

  4. https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2021Z05622&did=2021D12505↩︎

  5. https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2021Z05945&did=2021D13172↩︎

  6. Kamerstuk 35 653, nr. 2↩︎

  7. Kamerstuk 35 653, nr. 2↩︎

  8. Kamerstuk 25 295, nr. 1120↩︎