[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg inzake het verslag van de Energieraad (VTC) van 14 december 2020 (Kamerstuk 21501-33-847)

Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2021D15121, datum: 2021-05-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-33-853).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 33-853 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie.

Onderdeel van zaak 2021Z06818:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 853 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 mei 2021

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd over de geannoteerde agenda voor de informele Energieraad 22 april 2021, de geannoteerde agenda informele videoconferentie van energieministers 22 april 2021, en het verslag van de Energieraad (VTC) van 14 december 2020 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 847).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 april 2020 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 22 april 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Azarkan

De adjunct-griffier van de commissie,
Yaqut

Vragen en antwoorden

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Beleidsdebat: Een Renovatiegolf voor Europa

1.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de voorstellen voor de Renovatiegolf in de loop van dit jaar bekend worden. Deze leden lezen dat de Minister specifiek aandacht heeft voor de uitwerking van de Europese plannen omtrent regelgeving voor de energieprestatie van gebouwen, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Ook lezen deze leden dat voorstellen voor financiering en technische ondersteuning bij renovaties de aandacht hebben van het kabinet. Zij vragen de Minister of en wanneer er een impact assessment komt van eventuele maatregelen uit de renovatiegolf.

Antwoord:

Het is de verwachting dat de impact assessments met nadere onderbouwing van de kosten en gevolgen van Commissievoorstellen, tegelijkertijd zullen worden gepubliceerd met de voorstellen van de Europese Commissie zelf. Dit gebeurt waarschijnlijk eind juni.

2.

Kan de Minister toelichten in hoeverre hij verwacht dat de maatregelen aansluiten bij het Nederlandse klimaatbeleid?

Antwoord:

Zoals is aangegeven in het BNC-fiche over de Renovatiegolf (Kamerstuk 22 112, nr. 2982) heeft het mijn aandacht dat de voorstellen van de Europese Commissie zoveel mogelijk aansluiten bij het in Nederland ingezette beleid. Dit zal dan ook mijn inzet zijn bij gesprekken met de Commissie en in de Energieraad.1

3.

Zijn er specifieke mogelijkheden, bijvoorbeeld via NextGenerationEU, die de betaalbaarheid van klimaatmaatregelen in de gebouwde omgeving voor huishoudens kunnen verbeteren?

Antwoord:

Er zijn vooralsnog geen specifieke Europese subsidies aangekondigd die direct concrete verduurzamingsmaatregelen (zoals isolatie) aan gebouwen financieren. Wel verwijst de Europese Commissie naar de mogelijkheden binnen de Recovery and Resilience Facility (RRF) en inzet op kennis en innovatie voor de gebouwde omgeving via Horizon Europe. Een nieuw kabinet zal besluiten over het herstelplan dat Nederland indient in het kader van de RRF, zoals aangegeven in een brief aan uw Kamer van 27 november jl.2

4.

De leden van de VVD-fractie delen het standpunt van de regering dat geen inkomensbeleid moet worden gevoerd via EU-regelgeving. Deze leden vragen de Minister te bevestigen of hij hierbij zal inzetten op niet-bindende instrumenten en welke instrumenten hij hierbij geschikt acht

Antwoord:

Mijn inbreng tijdens de informele Energieraad op 22 april zal conform het kabinetsstandpunt zijn zoals dit is opgenomen in het BNC-fiche over de Renovatiegolf (Kamerstuk 22 112, nr. 2982). Daarin is aangegeven dat Nederland geen voorstander is van Europese verplichtende maatregelen op dit gebied. In plaats daarvan wil het kabinet de mogelijkheden benutten om over de ondersteuning van lage inkomen bij de energietransitie in de gebouwde omgeving te rapporteren, die de lange-termijn renovatiestrategie biedt.

5.

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de Europese Commissie wil inzetten op een wijkgerichte aanpak. Brengt de Minister hierbij ook onder de aandacht dat de ervaringen met de 27 proeftuinwijken in Nederland bepaald niet alleen positief zijn en dat de complexiteit en kosten hoger blijken dan vooraf verwacht werd?

Antwoord:

Nederland zal de lessen die worden opgedaan in de wijkgerichte aanpak graag delen met andere lidstaten en de Europese Commissie. De Minister van BZK werkt hier al actief aan, onder andere via het Programma Aardgasvrije Wijken.

6.

Welke ruimte bieden de Europese initiatieven om de inzet nationaal en/of lokaal bij te sturen, waar blijkt dat een wijkgerichte aanpak niet effectief is? Is de Minister bereid zich in te zetten voor deze beleidsruimte? Zo ja, hoe gaat hij dit doen?

Antwoord:

De Europese Commissie heeft nog niet aangekondigd hoe het beleid vorm krijgt om een wijkgerichte aanpak te stimuleren. Naar verwachting zal dit gaan om het stimuleren van grensoverschrijdende samenwerking en kennisdeling, niet om bindend beleid of regelgeving. Het is mijn inzet om nationale beleidsruimte te behouden.

7.

De leden van de VVD-fractie kijken kritisch naar een mogelijke uitbreiding van het emissiehandelssysteem (ETS) naar de gebouwde omgeving. Deze leden willen voorkomen dat dit leidt tot een lastenverzwaring voor gezinnen via Europese afspraken. Zij vinden de betaalbaarheid immers een belangrijk uitgangspunt bij klimaatbeleid. Is de Minister bekend met het onderzoek van de European Climate Foundation waarin wordt gewaarschuwd voor een zeer beperkte effectiviteit, terwijl er wel een forse lastenverzwaring ontstaat door deze maatregel?3

Antwoord:

Ja, ik ben bekend met het onderzoek van de European Climate Foundation over mogelijke uitbreiding van het EU ETS.

8.

Kan de Minister deze studie nadrukkelijk onder de aandacht brengen van de commissie en de Kamer informeren zodra meer bekend is over de voorgestelde maatregelen rondom het ETS?

Antwoord:

Indien de Europese Commissie uitbreiding van het EU ETS naar de gebouwde omgeving voorstelt, zal het kabinet de lessen uit de studie meenemen in het bepalen van de Nederlandse positie over dit voorstel. Zodra de Commissie met een voorstel komt zal het kabinet het voorstel beoordelen en de Kamer hierover informeren via een BNC-fiche.

9.

Kan de Minister aangeven of hij het met deze leden eens is dat betaalbaar klimaatbeleid belangrijk is en dat lastenverzwaring voor gezinnen via uitbreiding van het ETS-systeem naar de gebouwde omgeving moet worden voorkomen?

Antwoord:

Ja, de betaalbaarheid van klimaatbeleid is belangrijk. Bij het maken van Europese afspraken kijk ik naar mogelijke lastenverzwaring en stapeling van regelingen. Het kabinet heeft zijn positie op de overweging van de Europese Commissie om uitbreiding van het EU ETS naar gebouwde omgeving voor te stellen op 30 oktober aan de Tweede Kamer laten weten in reactie op het Climate Target Plan (Kamerstuk 22 122, nr. 2954). Het kabinet deelt de achterliggende constatering dat het versterken van de prijsprikkel op een effectieve manier een significante bijdrage aan CO2-reductie in de sector zou kunnen leveren, voornamelijk op Europees niveau. Daarbij dient de Europese regelgeving ondersteunend te zijn aan het bestaande nationale (o.a. fiscale) beleid van de lidstaten. Ook dient het (kosten)effectief te zijn en aan te sluiten op de land-specifieke kenmerken van de sector, zoals isolatiegraad van gebouwen en CO2-intensiteit van de warmtevoorziening. Dit geldt ook voor een eventuele uitbreiding van het ETS naar de gebouwde omgeving. Van belang hierin is dat in alle lidstaten voldoende prijsprikkel voor verduurzaming is. Ook van belang is dat de financiële en administratieve lasten beperkt blijven. Mocht de Europese Commissie uitbreiding van het EU ETS naar de gebouwde omgeving gaan voorstellen, zal het kabinet dit voorstel ook langs deze lijnen beoordelen.

10.

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de Europese Commissie wil dat publieke gebouwen als eerste worden gerenoveerd. Kan de Minister nader toelichten hoe dit precies past in de routekaarten en het feit dat publieke gebouwen niet in de «startmotor» van het klimaatakkoord gebouwde omgeving zitten?

Antwoord:

In de Renovatiegolf worden aanvullende eisen aangekondigd om de renovatie van publieke gebouwen te bevorderen, zoals overheidsgebouwen, scholen, ziekenhuizen en zorgfaciliteiten. Het kabinet houdt wijzigingen in Europese regelgeving nauwlettend in de gaten en vindt het belangrijk dat er binnen de herzieningen van de EPBD, EED en RED ruimte blijft voor nationaal maatwerk, ook waar het betreft de volgorde van renovaties. Het kabinet zet zich daarom proactief in om de Nederlandse aanpak te delen met de Commissie en zal expertise leveren aan de verdere uitwerking van de plannen met als doel het voorkomen van tegenstrijdig beleid. Dit geldt uiteraard ook voor de aanpak en het reeds in gang gezette beleid voor de verduurzaming van publieke gebouwen in Nederland. Bij publicatie van de nieuwe wetgevingsvoorstellen (medio 2021 en eind 2021) zal de Kamer worden geïnformeerd over de gevolgen voor Nederland, waaronder eventuele gevolgen voor de verduurzaming van publieke gebouwen.

11.

Ook vragen deze leden welke verwachtingen de Minister heeft ten aanzien van de mogelijke aanpassing van de Energy Performance of Buildings Directive (EPBD)?

Antwoord:

In de Renovatiegolf stelt de Commissie voor om de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD, 2018/844) te herzien. De publicatie van het nieuwe wetgevingsvoorstel wordt verwacht aan het einde van 2021. Op basis van de mededeling en de publieke consultatie4 voor de EPBDIII, die is gestart op 30 maart jl., is het mogelijk dat het nieuwe wetgevingsvoorstel gefaseerde minimale energieprestatievereisten voor alle gebouwen zal bevatten. Wat de hoogte van deze eisen is en in hoeverre er onderscheid gemaakt wordt in type gebouwen is nog niet bekend. De publieke consultatie geeft een idee van de mogelijke wijzigingen in de richtlijn, die de Commissie overweegt.

Bij publicatie van het nieuwe wetgevingsvoorstel is pas duidelijk welke aanpassingen er daadwerkelijk zijn opgenomen. Dan zal ook de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.

12.

Vindt de Minister het wenselijk dat deze richtlijn opnieuw zou worden aangepast, nu net de wijziging uit 2018 is geïmplementeerd?

Antwoord:

Sinds de vorige herziening van de EPBD richtlijn is overeenstemming bereikt over de Europese Green Deal, waarin de emissiereductiedoelstellingen zijn opgehoogd. Het is daarom logisch dat de Commissie opnieuw kijkt naar de EPBD richtlijn en beziet of en zo ja welke nieuwe aanpassingen nodig zijn om de nieuwe doelstellingen te kunnen bereiken. Consistentie van beleid en wetgeving is belangrijk voor een succesvolle implementatie hiervan, bijvoorbeeld door het bedrijfsleven. De Minister van BZK zal bij Europese voorstellen voor aanvullende wetgeving hier nauwlettend op toezien.

13.

Deelt de Minister de opvatting dat aanpassing van de EPBD vooral voor de hand ligt bij verduurzaming van nieuwbouw en dus niet direct voor de hand ligt in deze strategie?

Antwoord:

De EPBDIII bevat reeds zowel elementen voor nieuwbouw als voor bestaande bouw. Het doel van de herziening van de EPBD die is aangekondigd in de Renovatiegolf is het verhogen van het renovatietempo van bestaande gebouwen en het leveren van een bijdrage aan het verwezenlijken van de klimaat- en energiedoelstellingen van de Europese Unie. Zoals vermeld in het BNC-fiche over de Renovatiegolf, zal het kabinet eveneens zaken als proportionaliteit en subsidiariteit meenemen bij de beoordeling van nieuwe voorstellen.

14.

Tot slot zien deze leden dat de Commissie de Recovery and Resilience Facility als financieringsoptie noemt. Kan de Minister bevestigen dat hij nog geen besluit heeft genomen over de inzet hiervan door Nederland en dat hij vooruitlopend op dit besluit geen onomkeerbare stappen zet of beleid steunt dat deze beslissingsruimte inperkt?

Antwoord:

Zoals aangegeven in een brief aan uw Kamer van 27 november jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1626) is ervoor gekozen het nieuwe kabinet het definitieve besluit te laten nemen over het herstelplan dat Nederland indient. Zo behoudt een volgend kabinet de ruimte om te kiezen welke additionele hervormingen en investeringen een plek krijgen in het nationale plan voor de komende jaren. Het demissionaire kabinet heeft opdracht gegeven tot een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan. Het kabinet brengt momenteel kansrijke maatregelen voor dit plan in kaart.

Beleidsdebat: Energiesysteemintegratie

15.

De leden van de VVD-fractie delen de visie van de Minister over leveringszekerheid van gas en waterstof. Kan de Minister toelichten hoe hij systeemintegratie en leveringszekerheid ziet in het kader van de Europese Green Deal? In hoeverre blijft de leveringszekerheid gewaarborgd op het moment dat meer landen overstappen op hernieuwbare weersafhankelijke energiebronnen?

Antwoord:

EU en nationaal energiebeleid zijn complementair en gericht op zowel energievoorzienings-zekerheid als een ordelijke transitie naar een hernieuwbare en betaalbare energievoorziening. Vanwege het bestaan van een -goed functionerende- interne energiemarkt, waarbij de buurlanden van de EU ook zo nauw mogelijk worden betrokken, worden de meeste afspraken in relatie tot energievoorzieningszekerheid in EU-verband gemaakt. Hieruit volgt dat eventuele politieke en veiligheidsrisico’s ter zake ook zoveel mogelijk in EU-verband moeten worden aangepakt. Wat betreft beleid voor de energietransitie is het beeld gemengder en is er een omvangrijke nationale beleidsinzet naast de Europese Green Deal.

In de hele EU wordt het opgesteld vermogen voor de productie van elektriciteit uit wind en zon aanzienlijk vergroot om de klimaatdoelstellingen te halen en omdat deze vormen van hernieuwbare energie in toenemende mate kostenefficiënt zijn. Elektriciteitsproductie op basis van fossiele energiedragers, zoals aardgas, zal uiteindelijk afnemen. Hiermee wordt de elektriciteitsproductie in de EU, ook in Nederland, duurzamer en tegelijkertijd meer afhankelijk van het weer. Dit zal resulteren in meer grensoverschrijdende uitwisseling van elektriciteit.

Vanaf 2025 zal Nederland volgens het rapport «Monitor Leveringszekerheid 2020» van TenneT5 voor de leveringszekerheid van elektriciteit afhankelijker worden van importen, waardoor leveringszekerheid blijft gewaarborgd. Het aandeel groene stroom in de importen is op voorhand niet bekend, want dat zal afhangen van de ontwikkeling van de productiecapaciteit in de verschillende landen.

16.

De leden van de VVD-fractie hebben verder vernomen dat meerdere lidstaten een brief hebben ondertekend omtrent kernenergie in het Europese klimaat en energiebeleid. Deze leden vragen wat de verwachting is van de Minister omtrent het gebruik van meer kernenergie in de Europese energiemix.

Antwoord:

Op 19 maart jl. hebben een aantal lidstaten een brief ondertekend over de rol van kernenergie in het Europese klimaat en energiebeleid. De inzet van kernenergie leidt, net als zon- en windenergie, indirect tot CO2-reductie. Bij de inzet van kernenergie kan de overgang naar een duurzame energievoorziening plaatsvinden zonder dat de CO2-uitstoot gedurende die periode toeneemt. De overgang naar een duurzame energieproductie wordt internationaal een grote opgave, als naast het vermogen van conventionele centrales, zoals voor gas of kolen, ook het vermogen van kernreactoren moet worden vervangen door andere duurzame productiemethoden. In scenario's van belangrijke internationale organisaties, waaronder de IPCC van de Verenigde Naties en het Internationaal Energieagentschap (lEA), maakt kernenergie onderdeel uit van de toekomstige energiemix die nodig is om verdere klimaatverandering tegen te gaan.

17.

Kan de Minister daarnaast toelichten hoe andere lidstaten kijken naar het toevoegen van kernenergie aan de Europese energiemix?

Antwoord:

Het is aan de lidstaat zelf om een keuze te maken voor de invulling van de eigen energiemix. Nederland is van mening dat er in het Europees energiesysteem ruimte moet zijn voor landen om te kiezen voor kernenergie, als dat voor hen passend is. Er zijn landen die een keuze voor kernenergie maken zoals bijvoorbeeld Finland, Frankrijk, Hongarije, Slowakije, Slovenië, Roemenië, Tsjechië. Daarnaast zijn er ook lidstaten die stoppen met kernenergie zoals bijvoorbeeld Duitsland en België.

18.

Wat verwacht de Minister van de mogelijke toevoeging van kernenergie als groene investering in de taxonomie vanuit de Europese Commissie?

Antwoord:

Nederland heeft altijd gepleit en zal blijven pleiten voor een technologie-neutrale taxonomie, waarin economische activiteiten aan de hand van wetenschappelijke criteria worden beoordeeld. Kernenergie produceert CO2-vrije elektriciteit. Een mogelijke opname van kernenergie op de lijst met goedgekeurde, duurzame investeringen kan helpen bij het bereiken van de emissiereductiedoelstellingen die de Europese Unie zich heeft gesteld, zeker daar waar het gaat om de mogelijkheden om de financiering van nieuwe kernenergie te faciliteren.

De Commissie heeft het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie verzocht een technisch adviesrapport te schrijven over de «do no significant harm»-aspecten van kernenergie. Dit rapport is eind maart gepubliceerd en aan twee groepen experts voorgelegd voor een review. Daarna neemt de Commissie op basis van deze stukken een beslissing of kernenergie onder de taxonomie wordt gebracht. Dit proces wordt naar verwachting in juni afgerond en daarna zal u hierover worden geïnformeerd.

Diversenpunt: Update samenwerking Pentalaterale Energie Forum rondom waterstof

19.

De leden van de VVD-fractie steunen de opgezochte samenwerking in het Penta-Forum. Kan de Minister toelichten welke concrete vervolgstappen verwacht worden op het gebied van waterstof in samenwerking met de leden van het Penta-Forum?

Antwoord:

Op 1 februari 2021 hebben de Penta-energieministers een mandaat aangenomen voor een nieuw op te richten waterstofwerkgroep binnen het Pentalaterale Energie Forum (Penta-Forum). Dit mandaat bepaalt dat de waterstofwerkgroep zal werken aan voorstellen en verkenningen met betrekking tot een aantal belangrijke onderwerpen voor de waterstofsector, zoals een gemeenschappelijke langetermijnvisie, het regelgevingskader, definities, certificering en de vraag naar infrastructuur. In hun eerdere gezamenlijke politieke verklaring van 11 mei 2020 hadden de Penta-energieministers reeds een oproep gedaan aan de Europese Commissie om een flexibel en «fit-for-purpose» regelgevend kader te ontwikkelen voor de Europese waterstofmarkt. Momenteel wordt er binnen het Penta-Forum gewerkt aan een joint position paper waarin de Penta-landen hun gezamenlijke visie kenbaar maken aan de Europese Commissie rondom een aantal thema’s met betrekking tot toekomstige regelgeving voor de Europese waterstofmarkt. Het Belgische 2021 Voorzitterschap van het Penta-Forum zal tijdens de informele energieraad van 22 april de komst van dit gezamenlijke position paper aankondigen. In de tweede helft van 2021 zal de werkgroep waterstof naar verwachting verkenningen doen rondom gedeelde posities aangaande certificering van waterstof en de positie van waterstof onder het Europese staatssteunkader.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de informele energieraad van 22 april 2021. Deze leden hebben enkele vragen.

1.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van de Europese Renovatiegolf. Als Europese markt heeft de EU een grote inkoopkracht, zo kunnen de lidstaten echt gezamenlijk de prijs drukken op die belangrijke duurzame technieken om huizen in de toekomst schoon te verwarmen. Deze leden vragen daarom aan de Minister inzicht te geven in hoe het kabinet het Nederlandse verduurzamingsbeleid in de gebouwde omgeving aan wil laten sluiten op de Europese renovatiegolf?

2.

Zij vragen aanvullend hoe wordt voorkomen dat dit de afspraken uit het Klimaatakkoord op het gebied van de Gebouwde omgeving vertraagt en niet versnelt.

Antwoord vraag 1 en 2:

De kabinetsinzet ten aanzien van de mededeling «een renovatiegolf voor Europa» is conform het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2982), zoals eerder aan de Kamer is gecommuniceerd. Dat betekent onder meer dat het kabinet zich proactief inzet om de Nederlandse aanpak te delen met de Commissie en expertise levert aan de verdere uitwerking van de plannen met als doel het voorkomen van tegenstrijdig beleid. Het is voor het kabinet van belang dat de Renovatiegolf de uitvoering van het Klimaatakkoord ondersteunt en versterkt.

55 procent doelstelling

3.

De leden van de D66-fractie hebben eerder vragen gesteld aan de Minister tijdens het schriftelijk overleg Klimaat en energie van 12 februari 2021. Deze leden ontvangen graag meer inzicht in de timing en het traject van de vertaling van dit Europese doel naar een CO2-reductiedoel voor elk lidstaat. Daarbij vragen zij of de Minister in kan gaan op de factoren die invloed hebben op het uiteindelijke besluit tot het bepalen van een concreet klimaatdoel voor ieder lidstaat.

Antwoord:

De Europese Commissie zal naar verwachting 30 juni a.s. het zogenaamde «Fit for 55%»- wetgevingspakket publiceren met bijbehorende impact assessments. Dit is het pakket waarmee de ten minste 55% broeikasgasreductiedoelstelling wordt verankerd in EU wetgeving. Daarbij zal een onderverdeling worden gemaakt in de reductie-opgave in de verschillende richtlijnen en verordeningen onder het Fit for 55% pakket, waarbij de Europese Commissie ook zinspeelt op een mogelijke aanpassing van de klimaatarchitectuur.

Onderdeel van dit pakket is een voorstel voor een herziening van de Effort Sharing Regulation (ESR). In de huidige ESR is opgenomen wat elke lidstaat moet bijdragen aan het broeikasgasreductiedoel wat niet al via het EU ETS wordt gerealiseerd. Het gaat hier om de resterende opgave voor de niet-emissiehandelssectoren (m.n. landbouw, transport, gebouwde omgeving en lichte industrie) die wordt verdeeld over de lidstaten op basis van een formule. De factoren die van invloed zijn op deze formule zijn gebaseerd op solidariteit, zodat landen met een lager BBP/capita minder doen en meer welvarende landen een grotere inspanning leveren. De doelen van lidstaten met een bovengemiddeld BBP/capita worden gecorrigeerd voor de mate waarin het mogelijk is kosteneffectieve maatregelen te nemen. Lidstaten mogen zelf bepalen met welke maatregelen het gestelde doel zal worden behaald. Bij de herziening van de ESR speelt mee dat de Commissie overweegt om voor te stellen de sectoren mobiliteit en gebouwde omgeving onder te brengen in een ETS-achtig systeem. Deze keuze zal een belangrijke factor zijn op de nationale opgave per lidstaat onder het ESR.

EU-taxonomie

4.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de onderhandelingen over de EU-taxonomie in volle gang zijn. Deze leden maken zich zorgen over de berichten dat er een risico is dat fossiele bronnen zoals gas ook onder de groene taxonomie zullen vallen, zo wordt er getracht om het begrip «groen» aanzienlijk te verbreden ten opzichte van het eerder in 2020 vastgestelde Technical Expert Group-rapport. Deze leden vragen derhalve de Minister om een reactie op de recente oproep van leden van het Platform for Sustainable Finance om de Taxonomie wetenschappelijk zuiver te houden.

Antwoord:

Nederland heeft altijd gepleit en zal blijven pleiten voor een technologie-neutrale taxonomie, waarin economische activiteiten aan de hand van wetenschappelijke criteria worden beoordeeld. Die inzet strookt met de oproep van de leden van het Platform on Sustainable Finance.

Ten aanzien van de energiesector lag er oorspronkelijk een goed voorstel voor uitwerking van de taxonomie, deze heeft de voorkeur van het kabinet. Nederland wil vasthouden aan de (technologie-neutrale) drempelwaarde van 100gr CO2/KWH, zoals in de eerdere uitwerking stond. In de praktijk biedt dat geen plaats voor aardgas als duurzame investering onder de taxonomie.

Overigens toont de realiteit dat aardgas momenteel nog een grote rol speelt in de Nederlandse energiemix, die niet zomaar is uitgespeeld. Het versneld afschakelen van het Groningse gas tot eind 2022 en de Nederlandse gasexportverplichtingen tot 2029 resulteren de komende jaren in een verhoogde Nederlandse import van aardgas en mogelijk in aanvullende investeringen in de gasinfrastructuur.

5.

Aanvullend vragen zij hoe de Minister de taxonomie wil implementeren in haar beleid, buiten het gebruik van obligaties om.

Antwoord:

De taxonomie is een gemeenschappelijke taal ten aanzien van duurzame economische activiteiten, gericht op de private markt voor financieringen. Niettemin is deze nog in ontwikkeling zijnde taxonomie in de toekomst mogelijk breder toepasbaar. Zoals de Minister van Financiën reeds heeft aangegeven, is het kabinet voornemens om een toekomstige uitgifte van een groene staatsobligatie te baseren op de toekomstige EU Groene Obligatiestandaard.6 Deze EU Groene Obligatiestandaard wordt gebaseerd op de taxonomie. Buiten het gebruik als standaard voor de financiële sector zijn andere, nationale, toepassingen momenteel niet voorzien.

6.

Zij vragen tevens in hoeverre de huidige wetgeving op het gebied van onder andere klimaatmitigatie in lijn wordt gebracht met de taxonomie?

Antwoord:

Zoals reeds aangegeven, is de taxonomie een gemeenschappelijke taal ten aanzien van duurzame economische activiteiten, gericht op de private markt voor financieringen. Het komende jaar wordt de taxonomie voor de diverse duurzaamheidsdoelstellingen ingevuld. Het is het aanstaand kabinet om vorm te geven aan het toekomstig klimaatmitigatiebeleid, al dan niet met inspiratie van de taxonomie. Wanneer de taxonomie binnenkort is afgerond op het terrein van klimaatmitigatie en -adaptatie, wordt uw Kamer nader geïnformeerd omtrent deze uitwerking.

7.

Ten slotte vragen deze leden in hoeverre de besteding van herstelgelden in lijn gebracht wordt met de taxonomie zodat er gestuurd wordt op een schone en circulaire toekomst?

Antwoord:

Nederland steunt toepassing van de taxonomie op EU-uitgaven en het onderzoek dat de Commissie op dit moment doet naar de mogelijkheden hiertoe. In de finale tekst van de RRF-verordening is niet gekozen voor gebruik van de taxonomie voor het bijhouden van klimaatuitgaven, vanwege het feit dat de taxonomie nog in ontwikkeling is. De taxonomie verordening voorziet in gedelegeerde handelingen voor de uitwerking van de taxonomie. De Europese Commissie neemt naar verwachting voor eind april gedelegeerde handelingen aan voor de invulling van klimaatmitigatie en -adaptatie, en verwacht eind van het jaar met een voorstel voor de gedelegeerde handelingen voor de andere taxonomiedoelstellingen te komen. Lidstaten zijn echter al begonnen met het opstellen van hun nationale herstelplannen voor de RRF. Gebruik van taxonomie voor de RRF-gelden in de toekomst zou een aanpassing van de RRF-verordening vergen.

Waterstof

8.

De leden van de D66-fractie vragen aan de Minister om meer inzicht te geven in de Nederlandse inbreng bij het opstellen van de Raadsconclusies van 2020 en de High Level-conferentie op het gebied van waterstof.

Antwoord:

Nederland verwelkomt de acties om te komen tot een Europese waterstofstrategie, aangezien waterstof een zeer belangrijke rol zal spelen in de transitie naar een klimaatneutrale Europese energie- en materialenvoorziening. Dit vraagt om meer en betere samenwerking tussen lidstaten en de Europese Commissie en aandacht voor grensoverschrijdend transport van waterstof. Om een snelle opschaling mogelijk te maken is duidelijkheid nodig en hervorming van het staatssteunkader rond CO2-vrije waterstof met voldoende flexibiliteit om gerichte steun te geven aan opschalingsprojecten. Nederland heeft zich onder andere bij het opstellen van de Raadsconclusies ingezet voor aandacht voor de ontwikkeling van regulering en marktordening rondom waterstof. Hierbij gaat het om meer helderheid en een verdere uitwerking rond definities inzake de verschillende typen waterstoffen, certificeringsregels en de ruimte de rol van netbeheerders bij de ontwikkeling van waterstofinfrastructuur.

Nederland heeft bij het opstellen van de raadsconclusies daarnaast aandacht gevraagd voor een voldoende brede terminologie voor waterstof, die ruimte biedt aan CO2-arme waterstof aangezien dit type waterstof ook een belangrijk bijdrage zal leveren aan het ontwikkelen van een (nieuwe) waterstofmarkt. Deze elementen zijn allen meegenomen in de definitieve Raadsconclusies.

Zowel tijdens de High Level Conference georganiseerd door het Duitse Voorzitterschap (5 oktober 2020) als tijdens de High level Conference door het Portugese Voorzitterschap (7 april 2021) heeft Nederland aandacht gevraagd voor zaken als een voldoende flexibel Europees wetgevingskader voor de ontwikkeling van waterstofmarkt, de bijdrage van koolstofarme waterstof in de beginfase van de opschaling en aanpassing van de steunkaders om de verdere ontwikkeling van de EU-markt adequaat te kunnen ondersteunen.

9.

Tevens vragen deze leden op welke wijze de waterstofladder ook een weerslag vindt in de inbreng van het kabinet in een EU-perspectief.

Antwoord:

Nederland hanteert geen waterstofladder die bepalend of richtinggevend is voor het gebruik van waterstof in de diverse sectoren. Het is in eerste instantie aan de sectoren zelf om te bezien welke rol waterstof kan spelen in de realisatie van hun klimaat- en verduurzamingsambities mede gelet op alternatieven en kosten. Daarnaast zal de inzet van waterstof verschillen per sector naar mate de technologische ontwikkelingen zich nog in een pilot-fase begeven of al geschikt zijn voor grootschalige uitrol. Het is wel de verwachting van het kabinet dat waterstof in de nabije toekomst voornamelijk wordt ingezet in industrie en mobiliteit. Nederland pleit in dat kader voor de stimulering van het gebruik van waterstof onder de Hernieuwbare Energierichtlijn II, ook wel «REDII» genoemd, en door CO2-beprijzing onder het Europese emissiehandelssysteem.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Geannoteerde Agenda informele videoconferentie van energieministers 22 april 2021 en hebben nog enkele vragen.

1.

De leden van de CDA-fractie zijn het eens met de constatering van de Minister in de Fiche Verordening betreffende trans-Europese energie-infrastructuur (TEN-E) dat een grensoverschrijdend waterstofnetwerk aansluit bij de Nederlandse ambitie om zich tot waterstofhub in Noordwest-Europa te ontwikkelen. Deze leden merken op dat dit tevens de inzet was van de motie van het lid Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 454), maar dat deze motie de regering tevens verzocht om de internationale samenwerking met andere koplopers zoals Duitsland, Japan en Californië te intensiveren. Zij vragen de Minister om in te gaan op of er in de periode van ruim een jaar sinds de indiening van deze motie invulling is gegeven aan deze motie.

Antwoord:

Zoals uiteengezet in de kabinetsvisie waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 485, 30 maart 2020) is internationale samenwerking een integraal onderdeel van de Nederlandse strategie. De ontwikkeling van een internationale markt is essentieel voor het bereiken van de benodigde innovatie, kostenreductie en opschaling. Bovendien kan Nederland zich hierin positioneren als een belangrijke hub in de Noordwest Europese markt.

Nederland is daarvoor actief op bilateraal, Pentalateraal, Europees en multilateraal niveau. Het is met name essentieel om binnen Europa samen op te trekken, bijvoorbeeld als het gaat om de herziening van staatssteunregels, het regelgevend kader voor de waterstofmarkt, een gezamenlijk certificeringssysteem, Voor de benodigde import moet er verder op mondiaal niveau worden gewerkt aan de opbouw van grootschalige import- en exportketens. Dit leidt tot samenwerking met een bredere groep van landen, zowel binnen Europa (zoals Portugal), als buiten Europa.

Binnen dit kader zijn er het afgelopen jaar zijn op het gebied van waterstof met Duitsland, Japan, Californië (VS) en andere landen veel activiteiten geweest.

Met Duitsland voert de Nederlandse overheid regelmatig overleg, ook in Pentalateraal verband, met het oog op de gemeenschappelijke belangen bij de ontwikkeling van de regionale waterstof markt. De Nederlandse en Duitse overheden, samen met de deelstaat Noordrijn-Westfalen, onderzoeken de mogelijkheden voor grensoverschrijdende waterstofinfrastructuur (project Hy37). Waterstof is ook een belangrijk onderwerp in de samenwerking via het Duits-Nederlandse Industrieforum en – samen met Vlaanderen – de trilaterale chemiestrategie. Dit voorjaar is ook besloten dat Nederland via het NWO 5 miljoen euro gaat bijdragen aan een bilaterale innovatieaanpak voor groene waterstof en groene chemie, via het platform Elektrochemische Conversie & Materialen (ECCM)8. Nederlandse bedrijven en havens werken ook samen met Duitse bedrijven in diverse projectvoorstellen, zoals North2.

Eind 2019 is een Memorandum of cooperation afgesloten met de Japanse overheid, met name gericht op het faciliteren van samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen. Nederland heeft een prominente rol gehad in de Hydrogen Energy Ministerial in Tokyo in oktober 2020. Via het programma Partners in Business ondersteunt de Nederlandse overheid Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen met samenwerking met Japanse partijen. Een aantal missies heeft al plaatsgevonden9.

Afgelopen jaar is er ook een intentieverklaring ondertekend door EZK met het Department of Energy van de Verenigde Staten voor samenwerking op het gebied van waterstofinnovatie10. Er zijn twee waterstofmissies georganiseerd, o.a. naar Californië. Met Californië wordt ook samengewerkt (via het Ministerie van IenW) voor het stimuleren van waterstof als onderdeel van zero-emissie mobiliteit.

2.

Met welke andere koplopers op het gebied van waterstof buiten Europa is de Minister in overleg gegaan? Wat heeft dit opgeleverd qua intensivering van de samenwerking?

Antwoord:

Met een aantal landen buiten Europa is er zowel op multilateraal als op bilateraal niveau contact. Via multilaterale organisaties worden met koplopers afspraken gemaakt en kennis uitgewisseld over wat nodig is voor de ontwikkeling van een internationale waterstofmarkt. Zo wordt er met de leden van de International Partnership for Hydrogen en Fuel Cells in de Economy (IPHE) kennis uitgewisseld over veiligheid, werkt Nederland met het Internationale Energieagentschap aan een Global Hydrogen Market review en wordt met een aantal landen via de Clean Energy Ministerial kennis uitgewisseld over wat nodig is om een internationale waterstofmarkt te kunnen ontwikkelen.

In Azië is er naast Japan ook samenwerking met China en Zuid-Korea, met de nadruk op de het ondersteunen van bedrijven die deze markten willen betreden. Dit heeft al tot een aantal missies geleid.

Een ander belangrijk motief voor contacten met koplopers buiten Europa is het in kaart brengen van toekomstige ketens voor grootschalige import van duurzame waterstof. Het Havenbedrijf Rotterdam heeft een verkenning gedaan, resulterend in een aantal samenwerkingsverbanden. Dit behelst contacten met landen als Australië, Chili, Uruguay, IJsland, Namibië en Marokko. Zoals aangegeven in de brief «Voortgang beleidsagenda kabinetsvisie waterstof» (Kamerstuk 32 813, nr. 653, 11 december 2020) en mede in kader van de motie van het lid Sienot (Kamerstuk 35 570 XII, nr. 39) wordt er door de rijksoverheid gewerkt aan een plan van aanpak voor het faciliteren van grootschalige import. Dit zal leiden tot een intensiever contact met een aantal landen met groot potentieel voor export van waterstof naar Europa.

3.

Welke acties lopen nog om invulling te geven aan deze motie en welke concrete stappen, naast de in de Fiche en de Geannoteerde Agenda genoemde zaken, zal de Minister in de komende periode zetten om Nederland daadwerkelijk te positioneren als internationaal toonaangevende waterstofhub?

Antwoord:

In antwoord op de vragen 1 en 2 van de leden van het CDA ben ik ingegaan op de stappen op internationaal terrein om bij te dragen aan de ontwikkeling van een internationale waterstofmarkt en de positionering van Nederland daarin. Daarnaast geeft de kabinetsvisie waterstof aan dat er op nationaal terrein stappen moeten worden gezet om de binnenlandse markt verder te ontwikkelen. Dit heeft onder meer betrekking op opschaling van elektrolysecapaciteit, infrastructuurontwikkeling en verduidelijken van het regelgevend en staatssteunkader. In de kamerbrief «Voortgang beleidsagenda kabinetsvisie waterstof» (Kamerstuk 32 813, nr. 653, 11 december 2020) is de Kamer geïnformeerd over de brede internationale inzet van Nederland, met name in verhouding tot de waterstofstrategieën van Duitsland en de EU.

4.

Deze leden merken tevens op dat België de Raad zal informeren over de activiteiten van het Pentalaterale Energie Forum op het gebied van waterstof. Zij vragen de Minister om een overzicht te geven van deze activiteiten op het gebied van waterstof in de afgelopen periode.

Antwoord:

Op 1 februari 2021 hebben de Penta-energieministers een mandaat aangenomen voor een nieuw op te richten waterstof werkgroep binnen het Pentalaterale Energie Forum (Penta-Forum). Dit mandaat bepaalt dat de waterstof werkgroep zal werken aan voorstellen en verkenningen met betrekking tot een aantal belangrijke onderwerpen voor de waterstofsector, zoals een gemeenschappelijke langetermijnvisie, het regelgevingskader, definities, certificering en de vraag naar infrastructuur. In hun eerdere gezamenlijke politieke verklaring van 11 mei 2020 hadden de Penta-energieministers reeds een oproep gedaan aan de Europese Commissie om een flexibel en «fit-for-purpose» regelgevend kader te ontwikkelen voor de Europese waterstofmarkt. Momenteel wordt er binnen het Penta-Forum gewerkt aan een joint position paper waarin de Penta-landen hun gezamenlijke visie kenbaar maken aan de Europese Commissie rondom een aantal thema’s met betrekking tot toekomstige regelgeving voor de Europese waterstofmarkt. Het Belgische 2021 Voorzitterschap van het Penta-Forum zal tijdens de informele energieraad van 22 april de komst van dit gezamenlijke position paper aankondigen. In de tweede helft van 2021 zal de werkgroep waterstof naar verwachting verkenningen doen rondom gedeelde posities aangaande certificering van waterstof en de positie van waterstof onder het Europese staatssteunkader.

5.

De leden van de CDA-fractie lezen dat offshore-waterstofnetwerken in de herziene TEN-E geen deel van de prioritaire offshore netwerk corridor vormen. Deze leden delen de mening van de Minister dat dit type netwerk ook zou moeten worden opgenomen en dat projecten van gekoppelde waterstofproductie met wind op zee ook onderdeel zouden moeten zijn van de geïntegreerde aanpak in het kader van TEN-E. Zij vragen de Minister waarom dat in de huidige plannen niet het geval is?

6.

Kan de Minister tevens aangeven hoe andere lidstaten hierover denken?

7.

Welke concrete stappen gaat de Minister zetten om ervoor te zorgen dat ook offshore-waterstofnetwerken opgenomen worden in de TEN-E?

Antwoord vraag 5, 6, en 7:

In de herziene TEN-E zijn offshore netwerken en waterstofnetwerken als twee aparte prioritaire corridors opgenomen. Dat betekent dat offshore-waterstofnetwerken in principe binnen de reikwijdte van het Commissievoorstel voor herziening van de TEN-E Verordening. Het kabinet heeft tijdens de TEN-E onderhandelingen een voorstel gedaan voor een meer expliciete koppeling tussen offshore netwerken en waterstofproductie, om offshore-waterstofnetwerken steviger in de tekst te verankeren. Een aantal lidstaten steunen de positie van Nederland om een duidelijkere koppeling te realiseren van waterstofproductie met wind op zee. Het is nog niet duidelijk of dit voorstel wordt overgenomen, de onderhandelingen lopen namelijk nog. Naar verwachting zal dit thema op de agenda van de formele energieraad op 22 juni staan, en zal er in de Geannoteerde Agenda van die energieraad meer gemeld kunnen worden over het krachtenveld. Het kabinet blijft zich voor dit punt inzetten tijdens de onderhandelingen.

8.

De leden van de CDA-fractie delen de kanttekeningen van het kabinet met betrekking tot de tijdlijn, de synergie, bevoegdheid en de mate waarin afspraken over opgestelde vermogens van offshore wind in de Noordzee dwingend zijn. Deze leden hechten veel belang aan het vinden van een balans tussen de verschillende belangen op de Noordzee, zoals visserij, natuur, scheepvaart, mijnbouw en wind op zee en dringen er bij de Minister op aan om ervoor te zorgen dat de afwegingen over deze belangen een nationale aangelegenheid blijven. Zij vragen de Minister hoe het speelveld op deze punten eruitziet en in hoeverre de kanttekening van het kabinet worden gedeeld door de andere lidstaten.

Antwoord:

De meeste, zo niet alle, andere lidstaten zien ruimtelijke ordening net als het kabinet als een nationale bevoegdheid, en willen dat dit zo blijft. Omdat belangen op de Noordzee veelal grensoverschrijdend van aard zijn, werkt Nederland op deze thema’s wel samen met de Europese Commissie en de andere Noordzeelanden, bijvoorbeeld binnen de North Seas Energy Cooperation (NSEC).

9.

Kan de Minister tevens aangeven hoe de besluitvorming over de Europese ambities voor offshore wind er in de komende periode uitziet en wat daarbij de Nederlandse inzet zal zijn, met name waar het gaat om afspraken over gigawatts vermogen in 2030, 2040 en 2050?

Antwoord:

De Europese Commissie presenteerde op 19 november 2020 een strategie over hernieuwbare offshore-energie. Deze heeft als doel Europese offshore hernieuwbare energie in de Europese zeeën te verhogen van het huidige windenergieniveau van 12 GW naar 60 GW in 2030 en naar 300 GW in 2050. Om deze doelen te halen is de inzet van het kabinet om de onderlinge samenwerking tussen lidstaten beter te organiseren. De Commissie kan hier een faciliterende rol in spelen. Zo heeft de Commissie een traject in gang gezet om te onderzoeken wat de potentie is en wat de plannen zijn van lidstaten ten aanzien van wind op zee. Weliswaar blijft ruimtelijke ordening en het bepalen van het aantal te realiseren gigawatts op zee een nationale bevoegdheid.

In de optiek van het kabinet is de rol van de Europese Unie om gezamenlijke klimaatdoelen te stellen. De invulling daarvan is vooral aan de lidstaten. Deze bepalen op welke wijze zij de klimaatdoelen voor hun eigen land invullen. Daaronder valt ook de samenstelling van de energiemix, met daarin het aandeel van windenergie op zee. In Nederland geeft het kabinet samen met de betrokken maatschappelijke partijen invulling aan de klimaatdoelen voor 2030 middels afspraken in het Klimaatakkoord. De afspraken monden onder andere uit in een routekaart windenergie op zee 2030 (Kamerstuk 33 561, nr. 42), waarin het kabinet aangeeft hoeveel gigawatt waar en wanneer gerealiseerd wordt. Voor de periode na 2030 is een dergelijke routekaart er nog niet, maar heeft het kabinet al wel een richting uitgezet in de brief over de Noordzee Energie Outlook (Kamerstuk 32 813, nr. 646). Met het oog op een verdere doorgroei van windenergie op zee na 2030 heeft het kabinet in het Noordzeeakkoord afgesproken gebieden te verkennen voor nog eens 20 tot 40 gigawatt, bovenop de 11 gigawatt windenergie op zee die onder het Klimaatakkoord in 2030 in bedrijf is. Tevens kan het kabinet besluiten over een eventuele extra opgave voor windenergie op zee om invulling te geven aan de recente aanscherping van het Europese klimaatdoel voor 2030. Het kabinet zal nog dit jaar een besluit nemen over het daadwerkelijk aanwijzen van nieuwe windenergiegebieden.

10.

De leden van de CDA-fractie merken op dat onderzoek van Pricewaterhouse Coopers (PwC) uitwijst dat er onvoldoende financieringsmogelijkheden zijn voor de ombouw van ons energiesysteem en dat er bij de Nederlandse netbeheerders richting 2050 een tekort is van 41 miljard euro voor investeringen in het energienetwerk.11 Zij vragen de Minister hoe hij aankijkt tegen dit PwC-rapport en welke mogelijkheden hij ziet om ook op Europees vlak te werken aan financiering voor deze investeringen in het energienet, zowel on-shore als offshore.

Antwoord:

Dit rapport, dat PWC heeft verricht in opdracht van Netbeheer Nederland, geeft inzicht in de omvang van de financieringsbehoefte. De energietransitie vraagt om extra investeringen in ons elektriciteitsnet. Elektriciteitsnetten worden aangelegd voor tientallen jaren en worden daarom ook over tientallen jaren afgeschreven. Vanwege de lange terugverdientijd van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur is het aannemelijk dat netbeheerders hiervoor nieuwe financiering moeten aantrekken. Op basis van deze indicatie van de omvang van de financieringsbehoefte kan gekeken worden welke opties er zijn om deze financieringsbehoefte in te vullen. Het Rijk is hierover in gesprek met de ACM, de netbeheerders en hun aandeelhouders. Het is namelijk belangrijk dat de financiering geen barrière vormt voor de benodigde investeringen. Het is echter aan een volgend kabinet om, indien nodig, vanuit het Rijk een bijdrage te leveren aan de invulling van de financieringsbehoefte. Het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) over de financiering van de energietransitie, genaamd «beleidsmatige keuzes in kosten, prikkels en verdeling» heeft dit onderzoek ook gebruikt. Dit IBO wordt naar verwachting eind april aan uw Kamer gezonden.

De mogelijkheden voor Europese financiering voor de investeringen in het energienet zijn beperkt. De Connecting Europe Facility biedt Europese financiering voor grensoverschrijdende infrastructuur projecten waar minimaal twee landen aan deelnemen. Een recent voorbeeld waarvoor een CEF-subsidie was ontvangen is een offshore project – de North Sea Wind Power Hub – waar Nederlandse, Duitse en Deense netbeheerders samenwerken aan de ontwikkeling van een knooppunt van windparken op zee met doorlopende verbindingen (kabels in de zeebodem naar de Noordzeelanden). Voor dit project was een CEF-subsidie van € 13 miljoen gehonoreerd. Voor de nationale infrastructuur is geen Europese financiering beschikbaar, dit is aan de lidstaten zelf om te financieren.

11.

De leden van de CDA-fractie constateren dat een aantal Europese koepelorganisaties de Europese Commissie op 12 april 2021 heeft opgeroepen om in de herziene richtlijn hernieuwbare energie bindende doelstellingen op te nemen voor hernieuwbare hitte- en koeltechnieken voor woningen en daarbij EU-lidstaten ertoe te verplichten om met nationale plannen te komen voor de verduurzaming van gebouwen. Zij vragen de Minister om te reageren op deze oproep en uiteen te zetten wat het Nederlandse standpunt is als het gaat om bindende doelstellingen voor hernieuwbare hitte- en koeltechnieken en het verplichten van nationale plannen.

Antwoord:

Nederland heeft in het nationale Klimaatakkoord ambitieuze afspraken gemaakt om CO2-emissies te reduceren in de gebouwde omgeving. Leidend bij deze afspraken is het sturen op kosteneffectieve CO2-reductie. Nederland is tegen bindende Europese (sub)doelen voor hernieuwbare warmte en koude, omdat voor Nederland het sturen op CO2-reductie centraal staat. Nederland is wel een voorstander van het maken van plannen gericht op het realiseren van een koolstofvrije energievoorziening in de gebouwde omgeving, en geeft hier op nationaal niveau gevolg aan middels de transitievisies warmte. Ook zet Nederland zich in EU-verband in voor het verplicht maken van langetermijnplannen gericht op verlaging van de CO2-inhoud van de warmte die geleverd wordt via warmtenetten.

12.

De leden van de CDA-fractie merken op dat zij op 9 april 2021 schriftelijke vragen hebben gesteld over het bericht dat Nederlandse zonnepanelen komen van Chinese bedrijven die worden verdacht van dwangarbeid. Zij verzoeken de Minister deze vragen spoedig te beantwoorden.

Antwoord:

Ik heb de schriftelijke vragen van het CDA ontvangen. Ik zet mij ervoor in deze samen met de gerelateerde vragen van GroenLinks en de PvdA binnen de gestelde termijn te beantwoorden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

Verduurzaming gebouwde omgeving

1.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de oproep die is gedaan tot bindende doelstellingen voor hernieuwbare hitte- en koeltechnieken voor woningen door Europese koepelorganisaties waarin duurzame bedrijven zijn vertegenwoordigd. Wat is de reactie van de Minister op de suggestie om met nationale plannen te komen om de energiehuishouding van gebouwen te decarboniseren?

Antwoord:

Nederland heeft in het nationale Klimaatakkoord ambitieuze afspraken gemaakt om CO2-emissies te reduceren in de gebouwde omgeving. Leidend bij deze afspraken is het sturen op kosteneffectieve CO2-reductie. Nederland is tegen bindende Europese (sub)doelen voor hernieuwbare warmte en koude, omdat voor Nederland het sturen op CO2-reductie centraal staat. Nederland is wel een voorstander van het maken van plannen gericht op het realiseren van een koolstofvrije energievoorziening in de gebouwde omgeving, en geeft hier op nationaal niveau gevolg aan middels de transitievisies warmte. Ook zet Nederland zich in EU-verband in voor het verplicht maken van langetermijnplannen gericht op verlaging van de CO2-inhoud van de warmte die geleverd wordt via warmtenetten.

EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem

2.

De leden van de SP-fractie lezen dat voor het geïntegreerde energiesysteem sterk wordt ingezet op lokale energieproductie, energiegemeenschappen en huishoudens die zelf een deel van hun energiebehoefte opwekken («prosumenten»). Deze leden vragen of de focus niet te veel op individuele huishoudens ligt waardoor het effect slechts een druppel op de groeiende plaat zal zijn. In welke mate wordt het bedrijfsleven hierbij betrokken, dat in grotere mate verantwoordelijk is voor de uitstoot van broeikasgassen?

Antwoord:

Om de klimaatafspraken na te komen is een passende energie en grondstoffeninfrastructuur van waterstof, elektriciteit en CO2 essentieel. Om de klimaatdoelen te bereiken vraagt deze versterking, met name de basisindustrie staat hierin voor een grote uitdaging. NL sluit aan bij de ambities van de EU strategie voor een geïntegreerd energiesysteem.

Juist in de synergie tussen burger en bedrijfsleven kan systeemintegratie waarde toevoegen. De toenemende vraag naar duurzame energie vereist een flexibel energiesysteem dat overschotten kan opvangen en tekorten kan aanvullen. Het bedrijfsleven speelt en neemt hierin een belangrijke rol.

3.

Waarover gaat precies het verschil van inzicht tussen de Europese Commissie enerzijds en Nederland en een aantal andere EU-lidstaten anderzijds over de al dan niet beperkte beschikbaarheid van hernieuwbare energie. Waarom geeft Nederland aan dat energiebesparing alleen prioriteit moet krijgen als dit de meest kosteneffectieve optie is voor CO2-reductie vanuit systeemperspectief?

De afspraken in het Klimaatakkoord zijn specifiek geënt op CO2-reductie. Een belangrijke manier om CO2-reductie te bereiken is energiebesparing. Indien besparing de meest kosteneffectieve oplossing is, zal dat zeker de voorkeur hebben. In situaties dat andere CO2-reducerende maatregelen meer effect sorteren, zal daar op ingezet worden. Het is een Nederlandse beleidsinzet om klimaat- en energiemaatregelen uit te voeren tegen zo laag mogelijk maatschappelijke kosten, en daarbij rekening te houden met een eerlijke verdeling van lasten. Op deze wijze kunnen de (Europese) reductiedoelen gehaald worden op een manier die voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Door in te zetten op een kosteneffectieve aanpak werken we tevens aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

Gedelegeerde handeling Europese Commissie over classificatie duurzame financiering

4.

De leden van de SP-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de ontwikkelingen rondom de taxonomieverordening. Met name de heftige lobby van het bedrijfsleven om de grens van wat als duurzaam wordt beschouwd telkens verder op te schuiven is zorgelijk. De groene standaard die hiermee gecreëerd zou moeten worden dreigt daardoor te verworden tot een instrument voor greenwashing waarmee de doelstellingen alleen maar verder weg uit beeld verdwijnen. Deze leden zijn van mening dat biomassa, nucleaire energie en aardgas geen van allen als duurzaam mogen worden beschouwd. Graag een reactie hierop.

Antwoord:

Nederland heeft altijd gepleit en zal blijven pleiten voor een technologie-neutrale taxonomie, waarin economische activiteiten aan de hand van wetenschappelijke criteria worden beoordeeld. Dit geldt voor alle activiteiten, ook voor biomassa, nucleaire energie en aardgas.

Het kabinet is van mening dat biomassa onder de juiste voorwaarden duurzaam is, en heeft die lijn ook uitgedragen in het kader van de taxonomie.

Voor kernenergie loopt een separaat proces (ten opzichte van andere activiteiten op het terrein van klimaatmitigatie), maar wordt inhoudelijk op dezelfde manier beoordeeld als alle andere economische activiteiten t.a.v. de taxonomie. De Commissie heeft het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie heeft verzocht een technisch adviesrapport te schrijven over de «do no significant harm»-aspecten van kernenergie. De JRC is een onafhankelijk kennis- en onderzoeksinstituut van de Commissie. Dit rapport is eind maart gepubliceerd en is aan twee groepen experts voorgelegd voor een review. Daarna neemt de Commissie op basis van deze stukken een beslissing of kernenergie onder de taxonomie wordt gebracht. Dit proces zal naar verwachting in juni worden afgerond. Het kabinet steunt het wetenschappelijke proces dat hierin wordt gevolgd.

Ten aanzien van de energiesector lag er oorspronkelijk een goed voorstel voor uitwerking van de taxonomie, deze heeft de voorkeur van het kabinet. Nederland wil vasthouden aan de (technologie-neutrale) drempelwaarde van 100gr CO2/KWH, zoals in de eerdere uitwerking stond. In de praktijk biedt dat geen plaats voor aardgas als duurzame investering onder de taxonomie.

5.

Kan een exhaustief overzicht worden gegeven van wat de Nederlandse inzet is met betrekking tot wat als duurzaam zou mogen worden geclassificeerd en wat niet?

Antwoord:

In het algemeen heeft Nederland altijd gepleit en zal blijven pleiten voor een technologie-neutrale taxonomie, waarin economische activiteiten aan de hand van wetenschappelijke criteria worden beoordeeld.

Verder verwijs ik graag naar voorgaande communicatie van het kabinet12, en specifiek naar de brief van de Minister van Financiën van afgelopen december, waarbij uw Kamer werd geïnformeerd over de Nederlandse reactie de publieke consultatie t.a.v. de taxonomie-uitwerking.13

6.

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie om een reactie op het initiatief van evenknieën van de Minister uit Zweden, Slovenië, Finland, Litouwen, Estland, Slowakije, Hongarije, Polen, Letland en Tsjechië die via een brief hebben laten weten dat zij biomassa/-energie niet als groen beschouwen. Waarom is Nederland hier niet bij aangesloten?

Antwoord:

De leden van de SP vragen mij waarom Nederland niet bij de brief over biomassa van 10 Lidstaten aangesloten is. In deze brief aan Eurocommissaris McGuinness geven deze lidstaten aan dat de taxonomie zou moeten zorgen voor verdere investeringen in duurzame biomassa; de criteria onder de taxonomie, die verder gaan dan de criteria uit de Richtlijn hernieuwbare energie (REDII), zouden dit verhinderen. Ik deel de mening, dat voornoemde criteria investeringen in duurzame biomassa zouden verhinderen, niet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de informele energieraad en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.

1.

De leden van de PvdA-fractie nemen met teleurstelling kennis van de mededeling dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat verstek zal laten gaan op 22 april 2021 en zich hoogambtelijk zal laten vervangen. De leden vragen wat voor een signaal dit geeft en of Ministers van andere lidstaten zich ook hoogambtelijk laten vervangen. Is de Minister voornemens om de komende Energieraden wel weer aanwezig te zijn en zo Nederland op Europees niveau te vertegenwoordigen?

Antwoord:

Gelet op de aard van de agenda en omdat er geen besluitvormende zaken op de agenda staan, heb ik alles afwegende besloten mij hoogambtelijk te laten vervangen. Bij volgende energieraden zal ik wederom op basis van de agenda een afweging maken. Het is gebruikelijk dat lidstaten aan de hand van de agenda een afweging maken op welk niveau zij deelnemen aan de Energieraden.

2.

De leden van de PvdA-fractie constateren met genoegen dat het kabinet een positieve houding inneemt ten opzichte van de «Renovatiegolf voor Europa». Echter, deze leden zijn van mening dat de kabinetsinzet tegen een Europese verplichting om huishoudens met een laag inkomen voorrang te geven, een gemiste kans is om in Nederland en de rest van de EU energiearmoede eindelijk aan te pakken en meer draagvlak voor de transitie te creëren. Waarom kan dit voorstel niet op Nederlandse steun rekenen?

3.

Op welke andere manier gaat de Minister de 650.000 Nederlandse huishoudens die in energiearmoede leven helpen?

Antwoord vraag 2 en 3:

Nederland kent geen definitie voor energiearmoede en er bestaat ook geen specifiek beleid op energiearmoede. Wel is er energieconsumentenbeleid, zoals het afsluitbeleid. Ondersteuning van huishoudens met een lager inkomen kan het beste door middel van algemeen sociaal beleid. Immers, mensen die hun energierekening niet of met moeite kunnen betalen, kunnen ook moeite hebben met het betalen van andere vaste lasten, zoals huur of zorgkosten. Het kabinet hecht waarde aan een evenwichtige inkomensontwikkeling en heeft hier continue aandacht voor.

4.

Deelt de Minister de mening dat prioritering van huishoudens met een laag inkomen niet alleen rechtvaardig maar ook doelmatig en doeltreffend is gezien andere huishoudens eerder in staat zijn om zelf isolatiemaatregelen te nemen? Zo nee, kan de Minister een uitleg geven? Zo ja, waarom steun de Minister dan niet het voorstel van de Europese Commissie voor voorrang voor bepaalde groepen?

Antwoord:

In het Nederlandse klimaatbeleid heeft ondersteuning van huishoudens en betaalbaarheid bij isolatie van de woning expliciet de aandacht, bijvoorbeeld via het beleid om particuliere woningen te verduurzamen en bij de ondersteuning van woningcorporaties. Het kabinet is voorstander van een niet-bindende aanpak op Europees niveau. Er zijn namelijk ook andere afwegingen relevant om te bepalen met welke gebouwen of en in welke wijk wordt begonnen met de maatregelen, zoals gebouweigenschappen en reeds gepland onderhoud. In Nederland doen gemeenten dat bijvoorbeeld via de wijkgerichte aanpak en de transitievisies warmte. Het is de inzet van het kabinet om daar beleidsruimte voor te houden.

5.

De leden van de PvdA-fractie maken zich voorts zorgen over de capaciteit op de arbeidsmarkt om de Renovatiegolf in de praktijk te brengen, temeer gezien de grote ambities van de meeste partijen om ook op korte termijn veel nieuwe woningen te realiseren. Hoe ziet de Minister dit voor zich?

Antwoord:

De uitdaging om voldoende en juist gekwalificeerd personeel te vinden voor de energietransitie in de gebouwde omgeving heeft ook mijn aandacht. Dit knelpunt geldt voor veel (technische) sectoren in Nederland. De Minister van BZK heeft hiervoor in het kader van het klimaatakkoord afspraken gemaakt met de bouwsector en het onderwijs om gezamenlijk aan deze uitdaging te werken.14 Gezamenlijke Europese inzet op dit thema – zoals dit is aangekondigd door de Commissie – kan hier eveneens aan bijdragen.

6.

Wat is de status van de motie van het lid Moorlag c.s. over een actieprogramma voor minder tekorten aan vakmensen in de techniek (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 43)? Is de Minister bereid ervoor te zorgen dat dit thema voortvarend wordt opgepakt tijdens de formatie en daartoe de nodige voorbereidingen te treffen?

Antwoord:

De motie Moorlag (Kamerstuk, 35 570 XIII, nr. 43) is met de kamerbrief over leren en ontwikkelen, die op 13 november 2020 (Kamerstuk 30 012, nr. 135) naar de Tweede Kamer is verstuurd, afgedaan. Daarin wordt aangegeven dat via verschillende wegen wordt ingezet op omscholing en hierbij is er ook specifiek aandacht voor de structurele tekortsectoren, bijvoorbeeld in de nog uit te werken intersectorale omscholingsregeling die als doel heeft om het tekort aan vakmensen in onder andere de techniek terug te dringen. Het is niet aan het huidige kabinet om thema’s wel of niet te agenderen voor de formatiefase van het nieuwe kabinet. Het is aan de formerende partijen vanuit de Tweede Kamer om thema’s wel of niet te bespreken.

7.

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat waar de Raadsconclusies eerder nog spraken over het geheel afstappen van fossiele brandstoffen, de bewoording nu is aangepast naar een formulering die ruimte laat voor het gebruik van aardgas, namelijk het «afstappen van koolstof-intensieve verwarmingsbronnen». Wat is het standpunt van het kabinet ten aanzien van een overstap op aardgas in het kader van verduurzaming van de gebouwde omgeving in de EU?

Antwoord:

Ik vermoed dat u in uw vraag doelt op de Taxonomie. Hierin stelt de Commissie in een nieuw concept van de technische uitwerking voor om een uitzondering op te nemen voor aardgascentrales, enkel voor specifieke regio’s die een moeilijke energietransitie hebben door te maken (Just Transition Fund-regio’s), waarin investeringen in de overgang van bijvoorbeeld steenkool of aardolie naar aardgas voor elektriciteit en/of districtsverwarming onder een aantal voorwaarden als tussenstap op weg naar een fossielvrije situatie, wordt opgenomen als zijnde duurzaam. Het voorstel is nog niet definitief vastgesteld door de Commissie. Naar verwachting publiceert de Commissie eind april de definitieve technische uitwerking.

Het kabinet heeft altijd gepleit voor een technologie-neutrale, wetenschappelijk onderbouwde taxonomie.15 Nederland heeft zich dan ook uitgesproken tegen het nieuwe Commissievoorstel om private investeringen in aardgascentrales onder voorwaarden als duurzaam aan te merken, omdat het de duurzame norm verwatert. Nederland wil vasthouden aan de oorspronkelijke uitwerking op dit vlak.

Het kabinet houdt zich daarmee aan de afspraken in het Klimaatakkoord. Een haalbare en betaalbare aanpak om fossiele brandstoffen, waaronder aardgas, uit te faseren en over te schakelen naar CO2-neutrale bronnen richting 2050 is en blijft hierbij het uitgangspunt. Dit is in lijn met de EU Green Deal en de doelstelling van de EU is om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Dit betekent dat het gebruik van fossiele brandstoffen wordt afgebouwd en vervangen wordt door duurzame energiebronnen. Ook aardgas is een fossiele brandstof en het gebruik ervan zal dus worden afgebouwd in alle lidstaten richting 2050.

8.

Is de Minister bereid te pleiten voor een fossielvrije energievoorziening en aan te geven dat het niet acceptabel is dat EU-subsidie wordt gebruikt om woningen met aardgas te verwarmen?

Antwoord:

Het kabinet pleit al voor het maken van de overstap van fossiele energiebronnen naar CO2-neutrale bronnen voor 2050. Dit is belangrijk voor de energietransitie in Nederland en in andere lidstaten. In de Renovatiegolf is er geen sprake van Europese subsidie om woningen met aardgas te verwarmen. In tegendeel: er wordt juist gesteld dat fossiele brandstoffen geleidelijk zullen verdwijnen voor de verwarming en koeling van bijvoorbeeld woningen.

9.

Deze leden zijn voorts van mening dat waar waterstof van toepassing is in de gebouwde omgeving, er ingezet moet worden op groene waterstof. Is de Minister bereid deze boodschap uit te dragen?

Antwoord:

Het gebruik van waterstof in de gebouwde omgeving is geen onderwerp dat momenteel op Europees niveau, inclusief het Penta-Forum, wordt bediscussieerd.

1.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat Nederland de 5,6 miljard euro uit het EU-herstelfonds dreigt mis te lopen vanwege een gebrek aan hervormingen. Het geld uit dit herstelfonds zou goed gebruikt kunnen worden om de energietransitie in Nederland te stimuleren. Kan de Minister dit toelichten?

Antwoord:

Het doorvoeren van hervormingen was een belangrijke voorwaarde voor het kabinet om in te kunnen stemmen met de oprichting van de RRF. Juist omdat het kabinet een stevig en ambitieus plan wil indienen, is ervoor gekozen het nieuwe kabinet het definitieve besluit te laten nemen. Zo behoudt een volgend kabinet de ruimte om te kiezen welke additionele hervormingen en investeringen een plek krijgen in het nationale plan voor de komende jaren.

De RRF-verordening noemt voor het indienen van een nationaal recovery and resilience plan (RRP) 30 april 2021 als streefdatum. Deze deadline geldt, volgens de RRF-verordening, «as a rule». In de praktijk betekent dit dat een lidstaat dus ook na 30 april 2021 een RRP kan indienen, waarbij een lidstaat aanspraak blijft maken op de totale allocatie. Nederland loopt dus geen geld mis wanneer Nederland na 30 april 2021 een RRP indient. De Europese Commissie is op de hoogte gesteld van de Nederlandse situatie.

2.

Welke obstakels zijn er en welke stappen worden gezet om toch gebruik te kunnen maken van de middelen uit het herstelfonds?

Antwoord:

Het demissionaire kabinet heeft opdracht gegeven tot een ambtelijke verkenning naar de mogelijke inhoud van een Nederlands herstelplan. Het kabinet brengt momenteel kansrijke maatregelen voor dit plan in kaart.

Het nieuwe kabinet stelt een conceptplan op waarover stakeholders zullen worden geconsulteerd, conform de RRF-criteria. Dit kan de inhoud van en het draagvlak voor het plan versterken. Ook de Europese Commissie wordt nauw betrokken bij de totstandkoming van een RRP, om te borgen dat het Nederlandse RRP voldoet aan de criteria uit de RRF-verordening.

3.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de oproep van Europese koepelorganisaties die duurzame bedrijven vertegenwoordigen over verduurzaming van de gebouwde omgeving met interesse gelezen.16 Wat is de reactie van de Minister op deze oproep? Is de Minister bereid deze oproep onder de aandacht te brengen bij de Informele Energieraad?

Antwoord:

Ik ben bekend met de oproep van deze groep bedrijven aan EU-Commissaris Simson voor Energie. De oproep vraagt aandacht voor onderdelen van de uitvoering van de energietransitie die ook mijn aandacht hebben. Wanneer de Europese Commissie de voorstellen voor herziening van regelgeving publiceert zal ik deze informatie, net als andere rapporten en documenten, meenemen in de bepaling van de Nederlandse positie.


  1. Beoordeling Mededeling Een renovatiegolf voor Europa | Rapport | Rijksoverheid.nl.↩︎

  2. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/11/27/kamerbrief-over-nederlands-herstelplan-voor-de-recovery-and-resilience-facility.↩︎

  3. European Climate Foundation, 1 juli 2020, «Impacts of extending the ETS to transport and buildings» (https://europeanclimate.org/resources/impacts-of-extending-the-ets-to-transport-and-buildings/).↩︎

  4. Energy efficiency – Revision of the Energy Performance of Buildings Directive (europa.eu).↩︎

  5. https://www.tennet.eu/nl/bedrijf/publicaties/rapport-monitoring-leveringszekerheid/.↩︎

  6. Kamerstuk 35 446, nr. 3.↩︎

  7. https://hy3.eu.↩︎

  8. www.topsectorenergie.nl/nieuws/nederlandse-en-duitse-gezamenlijke-innovatieaanpak-groene-waterstof-en-groene-chemie.↩︎

  9. www.newenergycoalition.org/waterstof-partnership-nl-en-japan-kansen-voor-kennis-en-handel.↩︎

  10. www.government.nl/documents/publications/2020/10/06/statement-of-intent-concerning-collaboration-on-hydrogen.↩︎

  11. PwC, 7 april 2021, «De energietransitie en de financiële impact voor netbeheerders» (https://www.netbeheernederland.nl/_upload/RadFiles/New/Documents/20210407-Finaal%20rapport%20Project%20FIEN.pdf).↩︎

  12. Zie o.a. het BNC-fiche t.a.v. het voorstel voor taxonomie-verordening: Kamerstuk 22 112, nr. 2654; de Kamerbrief met uitkomst onderhandelingen taxonomie-verordening: Kamerstuk 32 013, nr. 230; Reactiebrief op initiatiefnota van de leden Snels, Sneller, Bruins en Slootweg: «van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector», Kamerstuk 35 446, nr. 3.↩︎

  13. Kamerstuk 32 013, nr. 243.↩︎

  14. Specifiek voor de energietransitie in de gebouwde omgeving steunt de Minister van BZK het initiatief Mensen Maken de Transitie, een samenwerking van brancheorganisaties en onderwijs met als doelen o.a. meer technici en slimmere samenwerking in de verduurzamingsketen. Met het oog op de grote woningbouwopgave, wil de Minister van BZK ook dat de mogelijkheden van conceptueel bouwen en industriële productie beter benut worden. Daardoor verschuift de productie van woningen meer en meer naar de fabriek met gedigitaliseerde en geautomatiseerde processen, in plaats van voornamelijk handmatig op de bouwplaats. Dit kan de druk op de arbeidsmarkt verlichten.↩︎

  15. Zie o.a. het BNC-fiche t.a.v. het voorstel voor taxonomie-verordening: Kamerstuk 22 112, nr. 2654; de Kamerbrief met uitkomst onderhandelingen taxonomie-verordening: Kamerstuk 32 013, nr. 230.↩︎

  16. BEUC, 12 april 2021, «Re: Need for binding targets and national plans to support the decarbonisation of the heating and cooling sector.» (https://www.beuc.eu/publications/beuc-x-2021-034_need_for_binding_targets_and_national_plans_to_support_the_decarbonisation_of_the_heating_and_cooling_sector.pdf).↩︎