[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de antwoorden op vragen commissie inzake fiscaliteit (Kamerstuk 31066-794)

Belastingdienst

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2021D15339, datum: 2021-04-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31066-818).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31066 -818 Belastingdienst.

Onderdeel van zaak 2021Z06932:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

31 066 Belastingdienst

Nr. 818 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 30 april 2021

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 5 februari 2021 inzake antwoorden op vragen over fiscaliteit (Kamerstuk 31 066, nr. 794).

De vragen en opmerkingen zijn op 25 februari 2021 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 23 april 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Tielen

Adjunct-griffier van de commissie,
Schukkink

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van het kabinet op de gestelde vragen inzake een tweetal ontvangen brieven over de fiscaliteit. De leden van de VVD-fractie stellen alleen de vraag hoe het gesprek met België is verlopen over de voortgang rond het belastingverdrag en de problematiek hooglerarenbepaling, dat ergens in februari 2021 was ingepland.

Deze leden hebben ook nog enkele vragen over de ontvlechting van de Belastingdienst, maar hebben deze vragen meegenomen in het nader schriftelijk overleg inzake enkele brieven over de Belastingdienst dat gelijktijdig met dit schriftelijk overleg wordt gehouden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden van de Staatssecretaris over de fiscale moties-en-toezeggingenbrief.

Deze leden hebben nog een enkele vraag over het antwoord met betrekking tot de box 3-parameters. In tabel 4 is de onderverdeling tussen de verschillende vermogensbestanddelen opgenomen voor de jaren 2013 tot en met 2017. Daarbij is een aflopende trend te zien met betrekking tot het vermogensbestanddeel onroerend goed en een oploop met betrekking tot het vermogensbestanddeel aandelen. Ook is een kleine oploop te zien in het aandeel obligaties. Zowel in het Belastingplan 2016 als in het Belastingplan 2021 is echter gekozen voor een samenstelling tussen de vermogensbestanddelen die past bij de verdeling van voor 2013. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom deze verdeling niet is aangepast aan de trend die vanaf 2013 zichtbaar is? En hoe ziet deze onderverdeling eruit vanaf 2018?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

Zonnepanelen

De leden van de fractie van D66 vragen naar de administratieve lasten bij de fiscale behandeling van zonnepanelen, zoals het terugvragen van btw. Deze leden vragen hoe vaak, en welke, klachten de Belastingdienst krijgt van (potentiële) eigenaren van zonnepanelen. Kunnen (potentiële) particuliere eigenaren voldoende uit de voeten met de beschikbare formulieren? Kunnen (potentiële) eigenaren voldoende uit de voeten met de kleineondernemersregeling? Krijgt de Belastingdienst signalen dat zulke administratieve lasten een belemmering vormen om over te gaan tot zonnepanelen? Zijn er opties waarmee het particuliere beheer van zonnepanelen vereenvoudigd kan worden? Hoe gaan andere EU-lidstaten om met de uitspraak van het Hof dat particuliere eigenaren van zonnepanelen als ondernemers gezien worden? Welke administratieve lasten kennen andere landen bij de fiscale behandeling, inclusief het terugvragen van btw, van zonnepanelen?

Kindgebonden budget

De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre en in welke mate voor de recente aanpassing van ongelimiteerde bijverdiensten van kinderen, zulke bijverdiensten konden leiden tot terugvorderingen van het kindgebonden budget en de kinderbijslag die hoger waren dan de desbetreffende bijverdiensten zelf. Hoe vaak is dat voorgekomen? Om wat voor bedragen gaat het? Kan de Staatssecretaris daar voorbeelden van geven?

Huurtoeslag

De leden van de fractie van D66 hebben een vraag over de beëindiging van de huurtoeslag en opzegtermijn van een huurcontract bij het overlijden van een persoon met recht op huurtoeslag. Deze leden vragen of het klopt dat de huurtoeslag altijd aan het eind van de kalendermaand waarin een persoon overlijdt wordt beëindigd, terwijl het huurcontract dan vaak nog doorloopt tot het einde van de tweede kalendermaand nadat een persoon overlijdt. Deze leden vragen of het kabinet deelt dat dit oneerlijk kan uitpakken voor nabestaanden die daardoor een extra maand huur zullen moeten voldoen terwijl daar geen huurtoeslag meer tegenover staat. Deze leden vragen welke mogelijkheden er zijn om dit probleem op te lossen.

Box 3

De leden van de fractie van D66 lezen dat de berekeningswijze voor de herijking van de rendementspercentages en de berekeningen van de herijkte rendementspercentages die jaarlijks ter verantwoording aan de Kamer zijn gestuurd nog uitgebreider in de fiscale moties- en-toezeggingenbrief op Prinsjesdag wordt opgenomen. Deze leden vragen waarom de Staatssecretaris weigert deze informatie ook op laagdrempelige wijze toegankelijk te maken voor belastingplichtigen door deze op de website van de Belastingdienst te publiceren. Deze leden vragen of de Staatssecretaris kan ingaan op de wijze waarop hij het geschikt vindt om burgers te informeren over beleid dat hen raakt. Deze leden vragen of dit Kamerbrieven zouden moeten zijn en deze leden vragen wederom of de website van de Belastingdienst geen geschikter kanaal is.

De leden van de fractie van D66 vinden het goed dat alsnog het basisjaar 2015 in de wet wordt vastgelegd. Deze leden vragen of de regering voornemens is de wet met terugwerkende kracht in werking te laten treden en vragen wat de overwegingen zijn dit al dan niet te doen.

Thuiswerken

De leden van de fractie van D66 vinden het goed dat de gesprekken met Duitsland en België worden hervat om de coronamaatregelen inzake thuiswerken structureel te regelen. Deze leden vragen of de Staatssecretaris kan toezeggen dat hij er alles aan zal doen om dit structureel te regelen en dit prioriteit te (blijven) geven.

Overzicht lopende onderzoeken fiscaliteit

De leden van de fractie van D66 vragen wanneer het toegezegde overzicht van lopende onderzoeken in de fiscaliteit naar de Kamer wordt verzonden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie constateren dat de Staatssecretaris van mening is dat het splitsen van de Belastingdienst in twee organisaties een klein aantal medewerkers treft. Zij vragen de Staatssecretaris waar hij dit geringe effect op de werkvloer op baseert, daar uiteindelijk alle medewerkers van de Belastingdienst met de ontvlechting te maken krijgen en ogenschijnlijk opnieuw worden geconfronteerd met een voldongen feit. Deze leden vragen de Staatssecretaris opnieuw hoe de door het kabinet toegezegde grote stem van medewerkers die het werk daadwerkelijk uitvoeren wordt gerealiseerd, want enkel het mee laten denken over oplossingen voor problemen die kennelijk door de van bovenaf opgelegde reorganisatie worden gecreëerd is naar de mening van deze leden niet overeenkomstig die grote stem. Deze leden hechten er waarde aan te benadrukken dat een organisatie die van onderaf gestut wordt door uitvoerende medewerkers haar werk beter kan doen dan een organisatie die van bovenaf is georganiseerd en vragen de Staatssecretaris naar zijn mening over deze opvatting.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris inzake de herijking van de rendementspercentages ten behoeve van de vermogensrendementsheffing in te gaan op het na dit schriftelijk overleg verschenen artikel Box 3: een fiscale Fyra (Overduin, C. en Romyn, M., Weekblad fiscaal recht, 7366, 21 januari 2021). Zij vragen de Staatssecretaris of de huidige forfaitaire aanpak in staat is om de geschetste diversiteit aan soorten vastgoed juist te behandelen en of een aanpassing van de systematiek hierbij niet wenselijker zou zijn waarbij vastgoed dat hoge rendementen oplevert zoals huurwoningen in de vrije sector naar de mening van de Staatssecretaris op een andere manier dient te worden behandeld dan vastgoed met een lager rendement. Deze leden constateren dat in de huidige situatie waarbij inmiddels meer dan 20 procent van de in Nederland verkochte woningen naar beleggers gaat er een enorme vermogensoverdracht plaatsvindt die thans niet op een zinnige wijze wordt geadresseerd, niet in de laatste plaats door uiterst goedkope leningen ten behoeve van de aanschaf aftrekbaar te laten zijn van het opgebouwde vermogen. Zij constateren dat het loslaten van de regulering van huurprijzen niet heeft geleid tot het nieuw bouwen van woningen, maar het massaal opkopen van bestaande woningen waardoor starters nauwelijks nog aan woonruimte kunnen komen en dikwijls vele malen de huur betalen die zij anders als hypotheek kwijt zouden zijn, omdat zij er door beleggers die vrijwel gratis geld lenen uit worden geconcurreerd bij de aankoop van een huis.

II Reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst

Hooglerarenbepaling

De leden van de fractie van de VVD vragen naar het verloop van het gesprek dat ik met de Belgische Minister van Financiën heb gevoerd over het belastingverdrag. Afgelopen februari heb ik een constructief gesprek gehad met de Belgische Minister van Financiën Van Peteghem. Bij die bespreking heb ik aangegeven voortgang te willen maken bij de onderhandelingen over het belastingverdrag. In april van dit jaar spreek ik verder met Minister van Peteghem over het belastingverdrag.

Box 3

De leden van de fractie van het CDA vragen naar aanleiding van tabel 4 van de brief,1 waarin de gewichten zijn weergegeven van de samenstellende vermogensbestanddelen sparen en beleggen, waarom is gekozen voor een samenstelling die past bij de verdeling van voor 2013 en niet is aangepast aan de trend die vanaf 2013 zichtbaar is. In de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2016 is toegezegd dat de vermogensmix in 2020 zal worden geëvalueerd. De term vermogensmix wordt in de memorie van toelichting gebruikt voor de gewichten van sparen en beleggen in het vermogen voor de drie vermogensschijven. De parameters waren gebaseerd op aangiftecijfers van 2012. Deze parameters zijn derhalve geëvalueerd. De evaluatietoezegging is niet opgevat als zou deze ook betrekking hebben op de weging van de samenstellende componenten binnen de categorie sparen en binnen de categorie beleggen. Op basis van de aangiftebestanden voor de jaren 2013 tot en met 2017 is beoordeeld of de huidige vermogensmixparameters volstaan. Daarbij wordt opgemerkt dat de vermogensmix elk jaar een zekere fluctuatie zal laten zien, bijvoorbeeld doordat de samenstelling van de groep belastingplichtigen wijzigt, door behaalde rendementen of door opname/inleg. Er kan geen directe relatie worden verondersteld tussen rendement en aandeel in de vermogensmix, doordat belastingplichtigen de samenstelling van de beleggingen kunnen aanpassen. De conclusie is dat de vermogensmix zoals die sinds 2017 geldt, goed overeenkomt met de uitkomsten volgens de vijf meest recent beschikbare belastingjaren 2013 tot en met 2017. Er is geen reden om voor de komende vijf jaar van de huidige parameters af te wijken.

De leden van de fractie van het CDA vragen vervolgens hoe de onderverdeling er uit ziet vanaf 2018. Voor de beantwoording van die vraag zal gewacht moeten worden tot het moment dat over die jaren voldoende aangiften zijn ingediend om de verdeling vast te kunnen stellen.

De leden van de fractie van D66 vragen waarom de informatie over de herijking van de rendementspercentages en de onderliggende berekeningen niet op een laagdrempelige wijze toegankelijk wordt gemaakt op de website van de Belastingdienst. Daarnaast vragen deze leden of ik kan ingaan op de volgens hem geschikte wijze om burgers te informeren over beleid dat hen raakt. Daarbij vragen deze leden of de website van de Belastingdienst niet een geschikter kanaal is dan Kamerbrieven.

Naar aanleiding van vragen van onder meer de leden van de fractie van D66 heb ik aangegeven dat ik de Belastingdienst opdracht zal geven om de berekeningswijze van de herijking van de rendementspercentages van box 3 beschikbaar te maken via de website van de Belastingdienst. Burgers worden daarnaast via verschillende kanalen geïnformeerd over beleid en wetswijzigingen die hen kunnen raken. Jaarlijks wordt een overzicht gegeven van belangrijke kabinetsmaatregelen in het algemeen.2 Daarnaast worden de wijzigingen in de belastingwetgeving overzichtelijk gecommuniceerd.3 Specifiek met betrekking tot box 3 is ook een overzicht van de belangrijkste wijzigingen opgenomen op rijksoverheid.nl.4 Zodra een fiscale maatregel in werking is getreden zijn de tarieven en percentages tevens te vinden op de website van de Belastingdienst.5 Burgers en bedrijven zijn voor belangrijke maatregelen dan ook zeker niet op Kamerbrieven en het Staatsblad aangewezen.

De leden van de fractie van D66 vinden het goed dat het basisjaar in de wet alsnog wordt gewijzigd en zij vragen in dat kader of het kabinet voornemens is de wijziging met terugwerkende kracht in werking te laten treden en welke overwegingen er zijn dit al dan niet te doen. Of het nodig is om de wijziging met terugwerkende kracht in werking te laten treden is momenteel nog onduidelijk. Het voornemen is om de wetswijziging met Prinsjesdag naar de Kamer te sturen. Voor die tijd zal er duidelijkheid over zijn of het nodig en mogelijk is om de wijziging met terugwerkende kracht in werking te laten treden.

De leden van de fractie van de SP vragen in te gaan op het op 21 januari 2021 in het Weekblad fiscaal recht gepubliceerde artikel Box 3: een fiscale Fyra.6 In het verslag van het schriftelijk overleg van 19 februari 20217 is in antwoord op vragen de fractie van het CDA en de fractie van de VVD op de punten die in dat artikel worden genoemd ingegaan. Dit geldt voor een toelichting op rendementsklasse I (rendement op sparen) en rendementsklasse II (rendement op beleggen), de specifieke eisen van deze rendementsklassen en waarom juist deze eisen worden gesteld, de vermogensmixparameters sparen en beleggen, de gebruikte indicatoren voor onroerend goed (de prijsindex verkoopprijzen bestaande koopwoningen) en voor aandelen (de MSCI-Europe, bruto, lokale valuta), het in aanmerking nemen van kosten bij onroerend goed en bij aandelen en obligaties. Samengevat is de kern van het artikel dat op alle parameters commentaar mogelijk is. In het verslag van het schriftelijk overleg zijn deze verschillende aspecten reeds besproken. De keuze voor deze parameters is in de memorie van toelichting van het Belastingplan 2016 uitgewerkt en beargumenteerd. Daarbij moet opgemerkt worden dat aan elke keuze voor- en nadelen kleven. Dat geldt voor de gemaakte keuzes, maar geldt ook zeker voor de alternatieven, mits die er zijn.

De leden van de fractie van de SP vragen of de huidige forfaitaire aanpak in staat is om de geschetste diversiteit aan soorten vastgoed juist te behandelen en of een aanpassing van de systematiek hierbij niet wenselijker zou zijn waarbij vastgoed dat hoge rendementen oplevert zoals huurwoningen in de vrije sector op een andere manier dient te worden behandeld dan vastgoed met een lager rendement. Het onroerend goed dat in box 3 wordt belast kan van uiteenlopende aard zijn, zoals woningen, woonwinkelpanden, weiland, bospercelen, garageboxen enzovoort. Binnen een forfaitair stelsel zoals box 3 is het niet mogelijk om alle denkbare subcategorieën te onderscheiden en voor elke subcategorie een daarop toegesneden indicator te identificeren voor het rendement. Daarom is gekozen voor één rendement voor onroerende zaken waarmee het gemiddelde rendement op onroerende zaken wordt benaderd. Het beleggingsrendement in box 3 bedraagt in 2021 5,69%, waarbinnen het in aanmerking genomen rendement op onroerende zaken voor 53% inweegt met een rendement van 4,87%.

Zonnepanelen

De leden van de D66 fractie hebben een aantal vragen gesteld over btw en zonnepanelen. De fiscale behandeling van particuliere zonnepaneelhouders brengt op dit moment veel administratieve lasten voor zowel de burger als de uitvoering met zich mee. Door zowel te kijken naar mogelijke vereenvoudiging in wet en regelgeving als in processen wordt getracht deze knelpunten in de komende jaren te verminderen. Twee concrete voorbeelden voor de korte termijn wil ik graag reeds hier benoemen. Ten eerste is de Belastingdienst bezig met automatisering van het aanmeldproces en zal rond juni een digitaal formulier beschikbaar zijn wat de dienstverlening aan zonnepaneelhouders bevordert. Een andere vereenvoudiging is dat ik voornemens ben binnenkort, vooruitlopend op wetgeving, goed te keuren dat voor die gevallen waarin geen sprake is van een teruggaafbelang en waarin de omzet zeer beperkt zal zijn (minder dan 1.800 euro per jaar) aanmelding voor de kleineondernemingsregeling niet meer nodig is. Dit betekent in de praktijk een vrijwillige registratiedrempel.

De leden van de D66 fractie vragen naar de administratieve lasten bij de fiscale behandeling van zonnepanelen, zoals het terugvragen van btw. In Europese jurisprudentie zijn zonnepaneelhouders aangemerkt als btw-ondernemer vanwege de levering van de niet verbruikte stroom aan het energiebedrijf. Dit brengt in beginsel de reguliere administratieve verplichtingen met zich mee, zoals die gelden voor alle btw-ondernemers. Voor particuliere zonnepaneelhouders is voorzien in specifiek beleid (thans Besluit van 16 december 2020, nr. 2020–24927, Stcrt. 2020, nr. 62970) en in een specifiek proces om hen zoveel mogelijk tegemoet te komen in de administratieve lasten. Zij kunnen zich als ondernemer aanmelden via het formulier opgaaf zonnepaneelhouders. Het formulier voorziet in de mogelijkheid om gelijktijdig te kiezen voor de kleineondernemersregeling. In dat geval reikt de Belastingdienst slechts één aangifte uit, waarmee de zonnepaneelhouder het terugvragen van btw en de afdracht van de verschuldigde btw kan regelen. De uitreiking van aangiften wordt daarna automatisch stopgezet. Voor de afdracht van btw is voorzien in een forfait, dat dan eenmalig in mindering moet worden gebracht op de terug te vragen investerings-btw. Bij toepassing van het forfait factureert de zonnepaneelhouder geen btw aan de energiemaatschappij en vanwege de kleineondernemersregeling gelden verder geen administratieve verplichtingen.

De leden van de fractie van D66 vragen hoe vaak, en welke, klachten de Belastingdienst krijgt van (potentiële) eigenaren van zonnepanelen. De Belastingdienst ontvangt regelmatig diverse klachten van zonnepaneelhouders. Een deel hangt samen met de omstandigheid dat zonnepaneelhouders particulieren zijn, die zich vaak niet realiseren dat zij btw-ondernemer zijn en de btw-regels en -processen niet goed kennen of weten te vinden. De teruggaaf van de investerings-btw wordt ervaren als een soort investeringssubsidie. Het doorlopen van een afzonderlijk registratie- en aangifteproces als btw-ondernemer met meerdere contactmomenten tussen Belastingdienst en zonnepaneelhouder verhoudt zich niet goed met de beleving en verwachting van de particuliere zonnepaneelhouder.

Er zijn ook klachten en bezwaren over (systeem)naheffingsaanslagen die worden opgelegd tot geschatte bedragen, verhoogd met een boete voor te late indiening en betaling, als een zonnepaneelhouder is vergeten de uitgereikte aangifte tijdig in te dienen. Een ander deel van de klachten hangt ermee samen dat de kleineondernemersregeling momenteel wordt ondersteund door een minimale en tijdelijke IT-voorziening zonder goede beheer- en monitorfunctie. Dit leidt tot klachten over zoekgeraakte aanmeldingsformulieren en papieren aangiften, waarvoor helaas niet altijd te achterhalen is wat of waar het fout is gegaan. Dit kan weer leiden tot onduidelijkheid of het opnieuw moeten indienen van een aanvraag of aangifte. Daarbij komt dat de kleineondernemersregeling per 2020 is gemoderniseerd en in overeenstemming is gebracht met de Europese regeling, wat noodzakelijk was voor een eerlijkere en bredere toepassing. Net als in de andere lidstaten is de kleineondernemersregeling een vrijstelling zonder recht op aftrek. De huidige regeling kent aan- en afmeldtermijnen voor de administratieve verwerking door de Belastingdienst en het voorkomen van ongewenste ingewikkelde btw-posities voor kleine ondernemers bij periodiek in- en uitstappen. Dit maakt de regeling anders en bewerkelijker dan zijn voorganger. Met name de weigering van teruggaafverzoeken leidt tot klachten en bezwaren. Dit doet zich vooral voor bij een tweede of volgende investering, bijvoorbeeld bij een uitbreiding van de zonnepanelen of de start van andere ondernemersactiviteiten (zzp). Hiervoor is geen teruggaaf mogelijk, tenzij tijdige, voorafgaande afmelding van de kleineondernemersregeling heeft plaatsgevonden en dan voor minimaal drie jaar aangifte wordt gedaan en btw wordt afgedragen over de opgewekte stroom. Op www.belastingdienst.nl worden de verplichtingen en deze situaties voor zonnepaneelhouders nader uitgelegd, inclusief rekenvoorbeelden. Zie voor een verdere uitleg het antwoord op de vraag of (potentiële) eigenaren voldoende uit de voeten kunnen met de kleineondernemersregeling. De ontvangen klachten worden gemonitord en er wordt continu gezocht naar oplossingen in uitvoering en beleid. In de antwoorden op de vragen hierna wordt nader ingegaan op desbetreffende initiatieven die op korte termijn worden voorzien.

De leden van de fractie van D66 vragen of (potentiële) particuliere eigenaren voldoende uit de voeten kunnen met de beschikbare formulieren. De klachten laten geen beeld zien dat het beschikbare formulier onvoldoende werkbaar zou zijn voor de zonnepaneelhouder. Recent onderzoek door de Belastingdienst laat zien dat de meeste zonnepaneelhouders het terugvragen van btw uitbesteden aan bijvoorbeeld administratieve dienstverleners en leveranciers van zonnepanelen en daar, met name bij de eerste aanvraag, tevreden over zijn. Dit neemt niet weg dat klantvriendelijkheid van het formulier als uitgangspunt geldt, en dat particulieren zelfstandig in staat moeten zijn deze in te vullen. Toch ervaart de Belastingdienst geregeld uitval van aanvragen vanwege bijvoorbeeld onvolledigheden of fouten/vergissingen. Dit kan tot extra werk leiden, zoals het opnieuw moeten indienen van de juiste/vervolledigde formulieren. Een nadeel van het formulier opgaaf zonnepaneelhouders is dat dit moet worden gedownload, op papier moet worden ingevuld en vervolgens per post moet worden ingezonden. De Belastingdienst is daarom bezig dit proces te automatiseren en om te zetten naar een digitaal formulier, zodat het invullen beter kan worden begeleid en er minder uitval is. Gegevens kunnen dan bijvoorbeeld worden gevalideerd voordat het formulier ingestuurd wordt. De bedoeling is in juni van dit jaar te starten met het digitale formulier en deze mogelijkheid te gaan promoten. De ervaringen met het vooralsnog vrijwillige gebruik van het digitale formulier zullen nauwgezet worden gemonitord.

De leden van de fractie van D66 vragen of (potentiële) eigenaren voldoende uit de voeten kunnen met de kleineondernemersregeling. De meeste zonnepaneelhouders kunnen uit de voeten met de kleineondernemersregeling, die het mogelijk maakt om te volstaan met één aangifte bij de aanschaf van zonnepanelen. Maar er zijn ook situaties waar dit anders is. Dit betreft bijvoorbeeld de al genoemde situatie van herinvesteerders. De kleineondernemersregeling is een vrijstelling zonder recht op aftrek. Om de btw bij een volgende investering terug te kunnen krijgen, moet de zonnepaneelhouder zich afmelden voor de kleineondernemersregeling. Hiervoor geldt een opzegtermijn van vier weken. Een opzegging gaat derhalve in per het eerstvolgende aangiftekwartaal dat minimaal vier weken na de opzegging ligt. Als de herinvestering plaatsvindt voordat de kleineondernemersregeling is beëindigd, is geen teruggaaf mogelijk of slechts een gedeeltelijke teruggaaf via een ingewikkelde herzieningssystematiek. Bovendien geldt een opzegging voor minimaal drie jaar, wat meebrengt dat de zonnepaneelhouder gedurende deze termijn btw- en aangifteplichtig is voor alle opgewekte stroom. Dit weegt niet altijd op tegen het voordeel van een btw-teruggaaf voor de (her)investering. Zonnepaneelhouders die zich voor het eerst in 2020 of later hebben aangemeld voor de kleineondernemersregeling dienen de regeling eerst drie jaar toe te passen voordat zij deze weer kunnen opzeggen. Voor (her)investeringen in deze periode kunnen zij geen teruggaaf van btw krijgen. Deze termijnen voor aan en afmelden gelden niet alleen voor zonnepaneelhouders, maar voor alle ondernemers die gebruik maken van de kleineondernemersregeling en hebben ten doel de administratieve verwerking door de Belastingdienst hanteerbaar te maken en het voorkomen van ingewikkelde btw-posities bij kleine ondernemers bij periodiek in- en uitstappen.

De leden van de fractie van D66 vragen of de Belastingdienst signalen krijgt dat zulke administratieve lasten een belemmering vormen om over te gaan tot zonnepanelen. Voor het merendeel van de zonnepaneelhouders, op dit moment 750.000 in aantal en groeiende met 100.000 – 150.000 per jaar, vormen de administratieve lasten geen belemmering voor de aanschaf van zonnepanelen. Zoals vermeld kan dit anders zijn voor herinvesteerders. In algemene zin kan worden opgemerkt dat de reguliere btw-regels niet goed passen en (te) ingewikkeld kunnen zijn voor zonnepaneelhouders, die zich geen ondernemer voelen vanwege de (terug)levering van stroom aan het energiebedrijf maar de panelen in de eerste plaats voor privégebruik aanschaffen. Deze juridische consequenties volgen echter verplicht uit de Europese regelgeving en jurisprudentie. In beleid en uitvoering wordt getracht de btw- en administratieve gevolgen zoveel mogelijk te beperken. Dit is een continu, doorlopend proces waarin nog steeds stappen worden gezet, zoals de digitalisering van de opgaaf zonnepaneelhouders en de update van het beleid in het Besluit van 16 december 2020.

De leden van de fractie van D66 vragen of er opties zijn waarmee het particuliere beheer van zonnepanelen vereenvoudigd kan worden. Toepassing van de kleineondernemersregeling vereist aanmelding bij de Belastingdienst vanwege duidelijkheid voor de ondernemer en handhaving door de Belastingdienst. Voor zonnepaneelhouders die geen btw terug te vragen hebben, bijvoorbeeld omdat ze een bestaand huis met zonnepanelen hebben aangeschaft, is dit een onevenredig zware last. Dat geldt overigens ook voor vergelijkbare micro-ondernemers, zoals vrijwilligers en (particuliere) deelnemers aan de deeleconomie. Daarom ben ik voornemens goed te keuren dat bij een jaaromzet van maximaal de jaargrens van de vrijwilligersregeling in de inkomstenbelasting, te weten € 1.800, ondernemers de kleineondernemersregeling kunnen toepassen zonder zich hiervoor te hoeven aanmelden. Dit betekent in de praktijk een vrijwillige registratiedrempel. Met deze grens wordt de beoogde vereenvoudigingsdoelstelling bereikt voor de allerkleinste ondernemers, terwijl de duidelijkheid en handhavingsmogelijkheden voor de overige ondernemers worden behouden.

Voor zonnepaneelhouders die wel een teruggaafbelang hebben, verandert er niets. Zij kunnen zich voor de teruggaaf van de btw gewoon blijven aanmelden en pas het jaar na de aanschaf van de zonnepanelen de kleineondernemersregeling toepassen. Ik zet me actief in om ook voor deze groep te zoeken naar een verdere vereenvoudiging. Momenteel vinden onderhandelingen plaats over een nieuwe richtlijn die de lidstaten meer vrijheid moet bieden bij het vaststellen van verlaagde btw-tarieven. Ook de tarieven voor zonnepanelen zijn hierin onderdeel van de discussie zowel de optie van een verlaagd tarief als een nultarief zijn besproken om op te nemen in de richtlijn. Het toepassen van een nultarief op zonnepanelen zou het Nederlandse huidige proces en de administratieve lasten, waar de zonnepaneelhouder de btw eerst betaalt aan de leverancier en dan bij de Belastingdienst moet terugvragen, aanzienlijk kunnen vereenvoudigen. Niet alle lidstaten hebben deze administratieve last aangezien zij veelal de Kleineondernemingsregeling toepassen zonder recht of aftrek.

Bij toepassing van een nultarief drukt er geen btw meer op de aanschaf van de zonnepanelen, waardoor er geen teruggaafbelang meer is. Verdere btw-verplichtingen ter zake van de (terug)levering van stroom aan de energiemaatschappij worden voorkomen door de hiervoor bedoelde registratiedrempel. In feite vallen dan alle administratieve lasten weg en kan iedereen zonnepanelen aanschaffen zonder verdere btw-druk of -verplichtingen. Nederland is dan ook voorstander van het creëren van de mogelijkheid van een nultarief voor zonnepanelen in Europese wetgeving. Of een verlaagd of nultarief voor zonnepanelen ook zal worden opgenomen in de btw tarieven richtlijn is nog onzeker. Daarvoor is vereist dat alle andere lidstaten hiermee instemmen. Indien de optie wordt opgenomen is het aan een volgend kabinet de mogelijkheden en budgettaire consequenties in kaart te brengen en te besluiten over het al dan niet implementeren van een dergelijke maatregel in nationale wetgeving.

De leden van de fractie van D66 vragen hoe andere EU-lidstaten omgaan met de uitspraak van het Hof dat particuliere eigenaren van zonnepanelen als ondernemers gezien worden. Net als Nederland zijn ook andere EU-lidstaten gebonden aan de uitspraak van het Hof van Justitie over het ondernemerschap bij zonnepaneelhouders. Dit betekent overigens niet dat zonnepaneelhouders in alle lidstaten dezelfde btw-behandeling hebben. Dit is afhankelijk van de in de lidstaten geldende nationale wetgeving en de feitelijke handelingen bij de opwekking, het gebruik, de invoeding in het net en de levering van de stroom. Hoewel de meeste lidstaten zonnepaneelhouders als btw-ondernemer behandelen, zijn er ook lidstaten waar zonnepaneelhouders geen vergoeding krijgen voor het overschot aan stroom dat zij voeden in het net, waardoor geen sprake is van ondernemerschap.

De leden van de fractie van D66 vragen welke administratieve lasten andere landen kennen bij de fiscale behandeling van zonnepanelen, inclusief het terugvragen van btw. Zonnepaneelhouders worden in de meeste andere lidstaten, net als in Nederland, voor de btw als ondernemers aangemerkt als ze stroom leveren (aan het net) en daar een vergoeding voor krijgen. De administratieve lasten van een zonnepaneelhouder zijn gelijk aan die van een reguliere btw-ondernemer. Aangezien een particuliere zonnepaneelhouder in alle gevallen onder de omzetgrens voor de kleineondernemersregeling valt, kan hij in Nederland gebruik maken van deze regeling, waarmee veel administratieve lasten worden weggenomen. Dit geldt ook in andere lidstaten die ervoor hebben gekozen de kleineondernemersregeling in hun nationale wetgeving te implementeren. Grootste verschil met andere lidstaten zit in het feit dat de toepassing van de kleineondernemersregeling in veel andere lidstaten inhoudt dat zonnepaneelhouders de btw op de zonnepanelen niet in aftrek kunnen brengen en in een aantal lidstaten dat zij zich ook niet hoeven te melden als ondernemer bij hun Belastingdienst. In Nederland bieden wij die ruimte voor de btw-aftrek, waarbij we voorzien in een eenmalige aangifte en toepassing van de kleineondernemersregeling in het jaar na de aanschaf zonder aftrekgevolgen zolang een hiermee samenhangende herziening onder de drempel van € 500 blijft.

Kindgebonden budget

De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre en in welke mate voor de recente aanpassing van ongelimiteerde bijverdiensten van kinderen, zulke bijverdiensten konden leiden tot terugvorderingen van het kindgebonden budget en de kinderbijslag die hoger waren dan de desbetreffende bijverdiensten zelf. Deze leden vragen hoe vaak dat is voorgekomen, om wat voor bedragen het gaat en of ik daar voorbeelden van kan geven.

Voor het recht op kinderbijslag gold tot 1 januari 2020 dat kinderen maximaal € 1.296,– per kalenderkwartaal mochten bijverdienen. Bijverdiensten in de zomervakanties tot maximaal € 1.330,– werden niet tot het inkomen gerekend, voor zover deze arbeid niet voor een langere periode ook buiten de zomervakantie werd verricht en geen deel uitmaakte van de studie of beroepsopleiding. Wanneer een kind méér verdiende dan dit, verviel het recht op kinderbijslag. Het ontvangen van kinderbijslag is voorwaarde voor het recht op kindgebonden budget. Indien dus het recht op kinderbijslag verviel, verviel ook het recht op kindgebonden budget.

Het is daarom mogelijk dat als gevolg van het (tijdelijk) vervallen van het recht op kinderbijslag, ook een terugvordering voor (een deel van) het kindgebonden budget is ontstaan. Het is niet bekend hoe vaak dit is voorgekomen. In de meeste gevallen zal de terugvordering niet hoger zijn geweest dan de totale bijverdiensten van het kind van de toeslaggerechtigde. Het recht op kinderbijslag was in 2019 € 1.261,– per jaar voor een kind in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar. Daarnaast kon het kindgebonden budget inclusief de alleenstaande ouderkop oplopen tot € 4.305,–, per jaar waardoor de kinderbijslag en het kindgebondenbudget in totaal maximaal € 5.566,– kon bedragen. Alleen indien sprake was van een alleenstaande ouder met recht op kindgebonden budget en een inkomen lager dan de afbouwgrens met een 16- of 17 jarig kind dat tussen € 5.140,– en € 5.566,– verdiende, zou de terugvordering hoger kunnen zijn dan de verdiensten van deze minderjarige. Voorwaarde is dat de inkomsten van deze minderjarige ieder kwartaal meer dan € 1.296,– bedroeg en er geen bijverdiensten in de zomervakantie waren. Het is niet bekend of en hoe vaak dit is voorgekomen. Ook is niet bekend hoe hoog in dat geval de terugvordering is geweest.

Huurtoeslag

De leden van de fractie van D66 hebben een vraag over de beëindiging van de huurtoeslag en opzegtermijn van een huurcontract bij het overlijden van een persoon met recht op huurtoeslag. Deze leden vragen of het klopt dat de huurtoeslag altijd aan het eind van de kalendermaand waarin een persoon overlijdt wordt beëindigd, terwijl het huurcontract dan vaak nog doorloopt tot het einde van de tweede kalendermaand nadat een persoon overlijdt. Deze leden vragen of het kabinet deelt dat dit oneerlijk kan uitpakken voor nabestaanden die daardoor een extra maand huur zullen moeten voldoen terwijl daar geen huurtoeslag meer tegenover staat. Deze leden vragen welke mogelijkheden er zijn om dit probleem op te lossen.

Het antwoord op de vraag is afhankelijk van of er sprake is van een medebewoner of partner voor wie recht op huurtoeslag blijft bestaan. Voor een alleenstaande die overlijdt klopt het dat de huurtoeslag wordt beëindigd aan het eind van de kalendermaand waarin de persoon overlijdt. Dit is in de Algemene Wet Inkomensafhankelijke regelingen geregeld voor alle toeslagen, het geldt dus ook voor bijvoorbeeld de zorgtoeslag. De mate waarin dit oneerlijk kan uitpakken hangt af van de tijd die het huurcontract nog doorloopt, de financiële positie van de nabestaanden en of de huur nog voldaan kan worden vanuit het vermogen van de overledene. Het is reëel te veronderstellen dat niet alle nabestaanden van alleenstaanden die huurtoeslag ontvangen veel financiële ruimte hebben om de huur te voldoen. Een aandachtspunt bij het zoeken naar een oplossing is dat bij het overlijden van de huurtoeslagontvanger veel grondslagen voor het recht op huurtoeslag zijn komen te vervallen, zoals het ingeschreven staan op het adres en het inkomen en dat een maand extra doorbetalen budgettaire consequenties heeft. Ik zal in overleg met de Belastingdienst/Toeslagen en de Minister van BZK verkennen of en hoe een mogelijke oplossing is vorm te geven en het benodigde budget is vrij te maken.

Thuiswerken

De leden van de fractie van D66 vragen of ik er alles aan wil doen om de coronamaatregelen inzake thuiswerken met Duitsland en België structureel te maken en of ik hieraan prioriteit wil geven. Zoals ik eerder heb aangegeven sta ik positief tegenover het idee van een specifieke regeling voor thuiswerkdagen in de belastingverdragen met onze buurlanden. Ik heb daarom het initiatief genomen om dit onderwerp op de agenda te zetten bij besprekingen met beide landen. Dit onderwerp heeft dus mijn aandacht. Ik kan echter nog geen uitspraken doen over de uitkomst van de besprekingen met België en Duitsland. Zoals ik eerder heb opgemerkt is de vormgeving van een thuiswerkregeling niet eenvoudig en is een goede analyse van de voor- en nadelen van een dergelijke regeling door de betrokken landen vereist. Voor een aanpassing van de belastingverdragen ben ik bovendien afhankelijk van onze verdragspartners.

Overzicht lopende onderzoeken

De leden van de fractie van D66 vragen wanneer het toegezegde overzicht van lopende onderzoeken in de fiscaliteit naar de Kamer wordt verzonden. Dit overzicht wordt meegestuurd in de fiscale moties- en toezeggingenbrief die gelijktijdig met deze brief naar de Kamer wordt verzonden.

Ontvlechting

De leden van de fractie van de SP vragen waarop ik baseer dat de ontvlechting slechts een gering aantal medewerkers treft. Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe de door het kabinet toegezegde grote stem van medewerkers die het werk daadwerkelijk uitvoeren wordt gerealiseerd. De leden van de fractie van de SP vragen voorts wat mijn mening is over de opvatting een organisatie die van onderaf gestut wordt door uitvoerende medewerkers haar werk beter kan doen dan een organisatie die van bovenaf is georganiseerd.

Om de continuïteit van de uitvoering te kunnen borgen gaan we in de ontvlechting stapsgewijs te werk. In 2020 zijn de eerste stappen gezet: het versterken van de politieke en ambtelijke aansturing door de komst van twee Staatssecretarissen en drie directeuren-generaal. In elke stap is de medezeggenschap nauw betrokken, en is bekeken wat het directe effect was op de werkzaamheden van medewerkers.

De volgende fase van de ontvlechting gaan we eveneens zorgvuldig te werk. Door in het tweede kwartaal van 2021 haalbaarheidstoetsen uit te voeren moet duidelijk worden of, en zo ja, waar ontvlechten van toegevoegde waarde kan zijn vanuit het perspectief van burgers en bedrijven, en de medewerkers. Medewerkers worden nadrukkelijk betrokken in deze stappen omdat het gaat om het verder opbouwen van hun organisatie waar hun expertise tot hun recht moeten komen.


  1. Kamerstuk 31 066, nr. 794.↩︎

  2. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/veranderingen/werk-en-inkomen↩︎

  3. https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2020/12/15/belangrijkste-belastingwijzigingen-per-1-januari-2021↩︎

  4. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/belastingplan/belastingwijzigingen-voor-ons-allemaal/box-3↩︎

  5. https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/vermogen_en_aanmerkelijk_belang/vermogen/belasting_betalen_over_uw_vermogen/grondslag_sparen_en_beleggen/berekening- 2021/berekening-belasting-over-inkomen-uit-vermogen-over-2021↩︎

  6. C. Overduin en M. Romyn, Weekblad fiscaal recht, 7366, 21 januari 2021, nr. 12.↩︎

  7. Kamerstuk 31 066, nr. 794.↩︎