Kabinetsappreciatie Verordening van het EU Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Brief regering
Nummer: 2021D15511, datum: 2021-04-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-22112-3101).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -3101 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.
Onderdeel van zaak 2021Z07026:
- Indiener: S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2021-2024)
- 2021-05-11 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-05-20 13:30: Procedurevergadering (via videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2021-2024)
- 2021-06-08 16:00: Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (2021-2024)
- 2023-01-19 13:25: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3101 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2021
In juni 2018 presenteerde de Europese Commissie een voorstel1 voor het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI), als onderdeel van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. Op 15 december 2020 werd een voorlopig akkoord bereikt in de triloog tussen de Raad en het Europees Parlement, waar de Raad op 18 december op het niveau van Coreper mee instemde. De definitieve tekst van de NDICI Verordening is op 3 maart 2021 verspreid via delegates portal (doc 6899/21) en ligt naar verwachting in juni 2021 voor in de Raad. Nadat de Raad en het Europees Parlement hebben ingestemd met de Verordening, zal deze met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2021 in werking treden.
In deze Kamerbrief informeer ik u over de inhoud van de Verordening, aan de hand van de Nederlandse onderhandelingsinzet zoals toegelicht in het BNC-fiche over NDICI dat uw Kamer op 17 augustus 2018 ontving.2 Uw Kamer is eerder geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen, middels Kamerbrieven3, Geannoteerde Agenda’s van de Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking en verslagen van deze Raden4, alsook in de beantwoording van vragen gesteld tijdens algemene en schriftelijke overleggen.5
Het NDICI is onderdeel van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2021–2027. Uw Kamer is geïnformeerd over de kabinetsinzet en uitkomst van de onderhandelingen over het hele MFK (Kamerstuk 21 501-20, nrs. 1349 en 1575). Onderdeel van de kabinetsinzet voor deze onderhandelingen was een financieel houdbaar MFK. Dit vertaalt zich voor het NDICI in een bedrag van EUR 79,462 miljard in lopende prijzen. Dit is lager dan het bedrag in 2018 genoemd in het Commissievoorstel voor NDICI, namelijk EUR 89,2 miljard in lopende prijzen. Ten minste 93% van het NDICI bedraagt officiële ontwikkelingshulp (Official Development Assistance).
Aan het NDICI budget van EUR 79,462 miljard in lopende prijzen, wordt in de periode 2021–2027 nog EUR 1 miljard toegevoegd. Dit betreft terugbetalingen uit het African, Caribbean and Pacific Investment Facility (ACP-IF), in beheer bij de Europese Investeringsbank tot juli 2021, die worden overgeheveld naar het European Fund for Sustainable Development+ (EFSD+) onder NDICI.
Essentie NDICI Verordening
Het NDICI vervangt verschillende financieringsinstrumenten en fondsen onder het MFK 2014–2020; het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI), Partnerschapsinstrument, Nabuurschapsinstrument (ENI), Instrument voor mensenrechten en democratie (EIDHR), Instrument voor Stabiliteit en Vrede (IcSP), als ook het fonds voor duurzame ontwikkeling (EFSD), het externe kredietmandaat (ELM) en het garantiefonds voor extern optreden. Ook het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) wordt onder de begroting gebracht en onderdeel gemaakt van het NDICI. Deze verschillende fondsen uit het MFK 2014–2020 bestaan dus per 2021 niet meer en voor het 11e EOF komt geen opvolger. De financiering voor de verschillende regio’s en thema’s komt vanaf 2021 uit het NDICI.
De financiering in het NDICI is verdeeld in drie pilaren, een geografische, thematische en niet-geprogrammeerde/rapid-response pilaar, en daarnaast een reserve. Het zwaartepunt ligt bij geografische programma’s. Het NDICI kent een aantal dwarsdoorsnijdende uitgaven doelstellingen (spending targets): voor ODA (ten minste 93%), klimaat (30%), biodiversiteit (7,5–10%), migratie en gedwongen ontheemding (indicatief 10%) en sociale inclusie en menselijke ontwikkeling (ten minste 20%).
Andere EU-externe financieringsinstrumenten
Naast het NDICI blijven er, zoals genoemd in Hoofdstuk 6 van het MFK (Neighbourhood and the World),6, 7 aparte financieringsinstrumenten voor humanitaire hulp, pre-toetredingssteun (IPA III) en voor Landen en Gebieden Overzee, waaronder het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden. Ook blijft er een apart budget voor Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid. Daarnaast wordt, buiten de reguliere begroting, een Europese Vredesfaciliteit (EPF) opgericht.8 Het EPF is een nieuw financieel instrument dat de financiering van de gemeenschappelijke kosten van EU missies en operaties (eerder via het Athena-mechanisme) en de steun voor vredesoperaties van derde landen en organisaties van de Afrikaanse Unie (eerder via de African Peace Facility, deel van het EOF) hervormt en uitbreidt. De EPF maakt daarnaast capaciteitsopbouw van statelijke actoren inzake veiligheid en defensie mogelijk.
Nederlandse onderhandelingsinzet
Zoals uiteengezet in het BNC-fiche, was de Nederlandse inzet in de onderhandelingen over het NDICI gericht op:
• Modernisering van de financieringsinstrumenten zoals voorgesteld door de Commissie, door middel van het samenvoegen van instrumenten en budgettering van het EOF.
• Centraleaandacht in het instrument voor nabuurschapslanden en Afrika, zoals voorgesteld door de Commissie;
• Consistentie met de doelen van het Akkoord van Parijs («Paris Proof»);
• Reserveren van fondsen specifiek voor migratie, naast de mainstreaming benadering die de Commissie voorstelde;
• Voldoende middelen voor mensenrechten en rechtsstatelijkheid, niet alleen in landenprogramma’s maar ook middels thematische programma’s;
• Behouden van verworvenheden van het EU nabuurschapsbeleid;
• Voldoende middelen en expertise om investeringen in ontwikkelingslanden te bevorderen.
De volgende secties gaan in op deze inzet en de behaalde resultaten tijdens de onderhandelingen.
Onderhandelingsresultaat en appreciatie
1. Modernisering van de financieringsinstrumenten
Het kabinet waardeert de modernisering van de externe financieringsinstrumenten, door middel van het samenvoegen van verschillende instrumenten uit het MFK 2014–2020 en het onder de begroting brengen van het EOF. Nederland heeft zich hier gedurende de onderhandelingen sterk voor gemaakt, waar een grote groep lidstaten in eerdere stadia van de onderhandelingen juist pleitte voor het behoud van het EOF buiten de begroting dan wel ENI als apart instrument. Het kabinet verwacht dat het geïntegreerde karakter van het NDICI de beleidscoherentie, efficiëntie, flexibiliteit en transparantie van het instrument ten goede komt.
Het feit dat het EOF opgaat in het NDICI en daarmee onder het MFK wordt gebracht, komt de eenduidigheid van de Nederlandse EU-afdrachten ten goede. De afwikkeling en aflopende betalingen van het 10e en 11e EOF zal naar verwachting tot en met 2027 duren.
2. Centrale aandacht voor nabuurschapslanden en Afrika
In het NDICI ligt het zwaartepunt bij geografische programma’s, waarbij de nabuurschapsregio en Afrika prioritair zijn. Dit is in lijn met de EU Consensus on Development van juni 2017, dat het beleidskader vormt voor Europese ontwikkelingssamenwerking. Het kabinet verwelkomt deze centrale aandacht voor de nabuurschapslanden en Afrika. Nederland acht het daarnaast van belang dat officiële ontwikkelingshulp primair wordt ingezet in de minst ontwikkelde landen (LDCs) en landen die te maken hebben met conflict en fragiliteit. In artikel 11 van de Verordening is opgenomen dat bij de toewijzing van geografische middelen prioriteit wordt gegeven aan de meest behoeftige landen.
De verdeling van het budget in lopende prijzen is als volgt:
Geografische pilaar | EUR 60,388 miljard, waarvan: – Nabuurschap: ten minste EUR 19,323 miljard – Sub-Sahara Afrika: ten minste EUR 29,181 miljard – Azië en Stille Oceaan: 8,489 miljard – Latijns Amerika en Caribisch gebied: EUR 3,395 miljard |
Thematische pilaar | EUR 6,358 miljard, waarvan: – Mensenrechten en democratisering: EUR 1,362 miljard – Maatschappelijk middenveld: EUR 1,362 miljard – Vrede, stabiliteit en conflictpreventie: EUR 908 miljoen – Global challenges: EUR 2,726 miljard |
Rapid-response pilaar | EUR 3,182 miljard |
Reserve/ Emerging challenges and priorities cushion | EUR 9,534 miljard |
In de Verordening staat niet hoe veel middelen naar ieder land gaan. In de reguliere jaarlijkse EU-OS brief die uw Kamer in mei 2021 ontvangt zult u nader worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot programmering en, indien bekend, de verdeling van middelen op landenniveau.
In Annex II van de Verordening staat omschreven welke activiteiten kunnen worden gefinancierd uit de geografische fondsen. Dit zijn activiteiten gericht op de vijf dimensies die fundamenteel zijn voor het bereiken van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s): mensen, planeet, welvaart, vrede en partnership (people, planet, prosperity, peace, partnership). Zo kunnen bijvoorbeeld onder de noemer «people» op landenniveau programma’s worden gestart gericht op het tegengaan van discriminatie en bevorderen van goed bestuur; onder de noemer «planet» klimaatadaptatieprogramma’s en duurzame energie programma’s; onder «prosperity» activiteiten gericht op inclusieve en duurzame economische groei en fatsoenlijk werk; onder «peace» conflictpreventie activiteiten; en onder «partnership» activiteiten om regionale samenwerking te bevorderen.
In Annex III van de Verordening staat welke activiteiten uit de thematische enveloppen kunnen worden gefinancierd. Middelen uit de mensenrechten en democratiserings-enveloppe kunnen bijvoorbeeld worden aangewend voor activiteiten gericht op het beschermen van minderheden en versterken van hun positie worden gefinancierd. Met middelen uit de maatschappelijk middenveld-enveloppe kunnen capaciteitsopbouw-activiteiten worden gesteund. Onder andere conflictbemiddelingsactiviteiten kunnen worden gefinancierd uit de vrede, stabiliteit en conflictpreventie-enveloppe. Uit de global challenges-enveloppe kunnen verschillende activiteiten worden gefinancierd, zoals activiteiten waarmee gezondheidssystemen worden versterkt of lokale overheden worden versterkt als actoren voor ontwikkeling.
In Annex IV van de Verordening is uiteengezet welke rapid response activiteiten kunnen worden gefinancierd. Zo kunnen middelen worden ingezet ten behoeve van vrede, stabiliteit en conflictpreventie in noodsituaties, opkomende crises en post-crisis-situaties. Concreet kan dit onder andere capaciteitsopbouw van de veiligheidssector voor ontwikkeling inhouden. Bij de inzet van deze middelen acht Nederland goede coördinatie en coherentie met andere externe financiële instrumenten, zoals de Europese Vredesfaciliteit en het GBVB-budget van belang.
Rapid response middelen kunnen ook bijdragen aan versterking van weerbaarheid en het koppelen van humanitaire hulp met ontwikkelingsactiviteiten en vredesopbouw, zoals door het vormgeven van early warning mechanisms. Ten slotte kunnen rapid response middelen worden ingezet ten behoeve van behoeften en prioriteiten van het buitenlands beleid van de Unie, zoals ter ondersteuning van de onderhandeling en implementatie van handelsovereenkomsten.
Deze lijst van voorbeelden van activiteiten genoemd in Annex II, III en IV is niet uitputtend. De middelen kunnen worden ingezet middels verschillende financieringsmodaliteiten. In Artikel 27 van de Verordening staat dat steun onder andere kan bestaan uit grants, begrotingssteun en garanties.
3. Consistentie met de doelen van het Akkoord van Parijs
Het kabinet verwelkomt dat in de Verordening als dwarsdoorsnijdend doel is gesteld dat 30% van de NDICI middelen bij zullen dragen aan de bestrijding van klimaatverandering. Hoewel de Nederlandse ambitie nog hoger lag, is deze doelstelling hoger dan het originele Commissievoorstel van 25% klimaatrelevante uitgaven. Het percentage van 30% is tevens conform de klimaatdoelstelling voor het hele MFK. Wanneer toerekening van NDICI-financiering aan deze 30% via OESO-DAC klimaatmarkers geschiedt, betreft dit een substantiële verhoging ten opzichte van het MFK 2014–2020, waar de klimaatdoelstelling voor het hele MFK was vastgesteld op 20%.
Tevens is in de Verordening voorzien dat het NDICI bij zal bijdragen aan de biodiversiteits-ambitie voor het hele MFK, waarbij in 2024 7,5% van de jaarlijkse uitgaven uit het MFK bijdragen aan biodiversiteitsdoelstellingen en in 2026 en 2027 zelfs 10%.
Mede dankzij de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen is opgenomen dat de inzet van NDICI middelen in lijn moet zijn moet zijn met de doelen uit het Akkoord van Parijs. In artikel 29 staat dat in beginsel geen activiteiten worden gefinancierd die niet in overeenstemming zijn met de nationaal vastgestelde (klimaat)doelstellingen (Nationally Determined Contributions) van partnerlanden, investeringen in fossiele brandstoffen bevorderen, of nadelige effecten hebben op het milieu of klimaat.
4. Reserveren van fondsen specifiek voor migratie
Het kabinet onderschrijft de aandacht in het NDICI voor irreguliere migratie en gedwongen ontheemding. Ook in de komende jaren zijn dit onderwerpen waarop Europese inzet van belang blijft, gezien de blijvende hoge noden en uitdagingen op het gebied van ontheemding en irreguliere migratie. In de NDICI Verordening is voorzien dat indicatief 10% van de fondsen wordt ingezet voor acties ter ondersteuning van management en governance van migratie en gedwongen ontheemding, die passen binnen bredere doelstellingen van de Verordening. Daarnaast kunnen ook acties voor de aanpak van grondoorzaken worden gefinancierd.
De Europese Commissie stelde een mainstreaming-benadering voor, waarmee migratie als thema wordt geïntegreerd in geografische en thematische programma’s. Nederland heeft er tijdens de onderhandelingen met succes op ingezet dat er, naast de mainstreaming-benadering, ook fondsen specifiek voor migratie gereserveerd worden.
Mede door inzet van Nederland voorziet de Verordening ook een coordination mechanism/flexible funding mechanism waarmee gedurende de looptijd van het MFK kan worden ingespeeld op migratie-uitdagingen. De uitgaven uit dit mechanisme vallen onder de uitgavendoelstelling van voor migratie. Het Europees Parlement en de Raad kwamen overeen dat gestreefd zal worden naar rond de 10% migratierelevante uitgaven. Het is de bedoeling dat onder andere het EU Trustfonds voor Afrika op 31 december 2021 ophoudt te bestaan. Op dat moment is het NDICI van kracht, waaruit migratierelevante uitgaven worden gefinancierd. Het kabinet is van mening dat met deze uitgavendoelstelling van indicatief 10% een substantieel bedrag beschikbaar is voor de aanpak van irreguliere migratie.
In de Verordening is een flexible incitative approach voorzien, waarmee leverage kan worden toegepast richting derde landen. Hierbij is het mogelijk om aanpassingen te doen in de toewijzing van fondsen. In lijn met de Europese Raadsconclusies van 18 oktober 20189, is het kabinet van mening dat in principe alle tools en instrumenten, inclusief visa-maatregelen, handel en ontwikkelingssamenwerking, moeten kunnen worden ingezet om migratiesamenwerking te bevorderen. Conform de Kamerbrief in reactie op de motie van het lid Becker c.s. (Kamerstuk 19 637, nr. 2675), is het kabinet van mening dat steeds per land een afweging moet worden gemaakt van het migratiebelang vis-a-vis overige belangen en vervolgens worden bepaald wat de meest effectieve inzet is. Andere belangen – zoals handels- of landbouwbelangen, de mensenrechtensituatie, klimaatbelangen en/of duurzame ontwikkeling – hoeven betere migratiesamenwerking niet in de weg te staan. Wel zullen deze en andere relevante factoren steeds in acht moeten worden genomen. Het heeft alleen zin instrumenten in te zetten als deze effectief zijn en uiteraard niet contraproductief.
5. Voldoende middelen voor mensenrechten en rechtsstatelijkheid
Het bevorderen van mensenrechten en rechtsstatelijkheid maken deel uit van de centrale doelstellingen van het NDICI. Conform Nederlandse inzet worden deze onderwerpen niet alleen in landenprogramma’s opgenomen, maar blijven er ook thematische programma’s. Onder het NDICI is een thematische enveloppe van EUR 1,362 miljard waaruit activiteiten specifiek gericht op mensenrechten en democratisering kunnen worden gefinancierd. Naar verwachting zal tot een kwart van deze middelen worden ingezet voor EU verkiezingswaarnemingsmissies. Het kabinet verwelkomt dat het onder het NDICI mogelijk blijft om mensenrechtenverdedigers te ondersteunen en deze steun op korte termijn te bieden, om zo kritische stemmen te kunnen blijven ondersteunen.
Het belang van dergelijke doelstellingen blijkt ook uit het feit dat in recital 39 van de Verordening is opgenomen dat hulp kan worden opgeschort in geval van aantasting van de democratie, mensenrechten en de rechtsstaat in derde landen.
In het NDICI wordt mede door de Nederlandse inzet veel aandacht besteed aan vrouwenrechten. In de Verordening staat dat ten minste 85% van de nieuwe activiteiten die met NDICI-middelen worden gefinancierd moeten zijn gericht op gendergelijkheid en tevens dat ten minste 5% van alle nieuw acties gendergelijkheid als hoofddoelstelling hebben. Dit is in overeenstemming met de ambitie geformuleerd in het EU Gender Action Plan III (GAPII), waarover uw Kamer in januari 2021 een BNC fiche ontving (Kamerstuk 22 112, nr. 3015). De voorloper van het GAPIII, het GAPII, kende ook een dergelijke uitgavendoelstelling. Deze werd niet geheel behaald. Het kabinet acht het van belang dat de doelstelling uit het GAPIII, dat nu zijn weerklank vindt in de NDICI Verordening, wordt behaald en zal hier gedurende de implementatie van het NDICI op toezien. Ook zijn er mede door de Nederlandse inzet diverse bepalingen opgenomen over SRGR en zette Nederland zich ook met succes in voor verwijzingen naar de rechten en bescherming van LGBTI.
6. Behouden van verworvenheden van het EU nabuurschapsbeleid
Het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), dat opgaat in het NDICI, had een aantal specifieke kenmerken. In lijn met de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen, blijven deze verworvenheden behouden in het NDICI. Zo worden op basis van in associatie-, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten vastgelegde politieke prioriteiten concrete projecten en programma’s voorgesteld.
Tevens kent het NDICI voor de nabuurschapsregio een incentive-based approach, zoals ook het ENI deze kende. Indicatief 10% van de nabuurschapsenveloppe zal worden toegewezen als stimulans voor hervormingen. Dergelijke toewijzingen aan partnerlanden in de nabuurschapsregio worden vastgesteld op basis van prestaties en verbeteringen op het gebied van democratie, goed bestuur en de rechtsstaat, inclusief samenwerking met het maatschappelijk middenveld, mensenrechten met inbegrip van gendergelijkheid, samenwerking op het gebied van migratie en economisch bestuur en hervormingen.
7. Voldoende middelen en expertise om investeringen te bevorderen
Het is van belang dat het EU-OS instrumentarium voldoende middelen bevat om investeringen in ontwikkelingslanden te bevorderen. Nederland heeft in 2016 daarom ook de oprichting van het Europees Fonds voor Duurzame Ontwikkeling (EFSD) aangemoedigd en verwelkomt de opvolger van het EFSD binnen het NDICI: het EFSD+. Dit instrument richt zich op het genereren van meer ontwikkelingsfinanciering voor partnerlanden, met name vanuit de private sector. Dit doet het EFSD+ voornamelijk door garanties te bieden aan ontwikkelingsbanken, waaronder FMO, en de Europese Investeringsbank. De Commissie kan op programmaniveau de financiële risico’s dragen die een ontwikkelingsbank er anders van zou weerhouden financiering te verstrekken aan impactvolle projecten. De insteek is dat vanuit het EFSD+ maximaal EUR 53,5 miljard aan garanties wordt verstrekt, waarvoor maximaal EUR 10 miljard aan financiële middelen uit het NDICI apart gezet mogen worden ter dekking van deze garanties.
De opzet van het EFSD+ is in lijn met de Nederlandse inzet. Zo hebben zowel de Commissie als de EU lidstaten meer sturingsmogelijkheden op het gebied van politieke en thematische prioriteiten. Daarnaast bevat het EFSD+ een «open architectuur», waarbij multilaterale en nationale ontwikkelingsbanken met elkaar zullen concurreren om EFSD+ financiering te krijgen. Hierbij vindt selectie plaats aan de hand van criteria als het behalen van ontwikkelingsimpact en efficiënt gebruik van ontwikkelingsgelden. Tevens biedt de nieuwe opzet meer mogelijkheden tot harmonisering van standaarden, onder andere op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en financiële richtlijnen waaronder op risicomanagement en verantwoorde investeringen («Principles for Responsible Investment»).
Om de ontwikkelingspotentie van het EFSD+ te maximaliseren is het van belang dat de Commissie voldoende expertise in huis haalt, zowel met betrekking tot financieel risicomanagement als tot private sectorontwikkeling. Dit is van belang voor een goed werkend systeem voor het beoordelen van programmavoorstellen van de ontwikkelingsbanken, waarbij impactmaximalisatie het uiteindelijke doel is. Daarnaast heeft de Commissie, in samenwerking met ontwikkelingsbanken, niet alleen een rol bij het verminderen van de financiële risico’s om te investeren in ontwikkelingslanden, maar ook in de ontwikkeling van financierbare projecten en het verbeteren van het investeringsklimaat in partnerlanden.
Overige thematische inzet
Naast de genoemde uitgaven doelstellingen voor ODA, klimaat, biodiversiteit, gender en migratie en gedwongen ontheemding, kent het NDICI een doelstelling van ten minste 20% uitgaven voor sociale inclusie en menselijke ontwikkeling, met inbegrip van sociale basisvoorzieningen, zoals gezondheid, onderwijs, voedselzekerheid, water, sanitaire voorzieningen en hygiëne en sociale bescherming. Het kabinet acht deze doelstelling van belang, zeker nu het COVID-19 virus en bijkomende consequenties ook de armste landen hard treffen. Het inzetten van het NDICI om bedreigingen voor de volksgezondheid af te wenden en gezondheidssystemen te versterken is daarmee in ieders belang. Met deze uitgavendoelstelling van ten minste 20% voor sociale inclusie en menselijke ontwikkeling kan de Commissie ook haar belangrijke rol blijven spelen in het verbeteren van onderwijs wereldwijd en van toegang hiertoe.
Governance
De Raad heeft een verklaring opgesteld (delegates portal doc 6899/21) over sturing van de Raad in de implementatiefase van het NDICI. Gezien de omvang van het financieringsinstrument, acht het kabinet goede betrokkenheid van lidstaten van groot belang. Om strategische sturing te geven aan de inzet van het NDICI en om de coherentie met de inzet van andere EU instrumenten te verzekeren, is de Raad voornemens om regelmatig van gedachten te wisselen met de Commissie over de strategische keuzes voor programmering, de inzet van de rapid response middelen en de cushion. Ook zal de Raad monitoren of optimaal gebruik wordt gemaakt van NDICI middelen om de beleidsdoelstellingen te verwezenlijken, zoals armoedebestrijding, duurzame ontwikkeling, het tegengaan van klimaatverandering, het bevorderen van democratie, mensenrechten en de rechtsstaat, alsook de inzet van het flexibele financieringsmechanisme ten aanzien van migratie en, waar van toepassing «leverage». De Raad zal spreken over de mate waarin impact bereikt wordt op deze en andere terreinen. Door dergelijke discussies kunnen lidstaten in de gaten houden of NDICI middelen effectief worden ingezet ten behoeve van de belangrijkste beleidsdoelstellingen en prioriteiten van het NDICI, en of er voldoende wordt geleerd van de opgedane ervaringen en de lessen worden toegepast in nieuwe programma’s.
De Europese Commissie heeft tevens een Verklaring opgesteld over governance (delegates portal doc 6899/21). Hierin staat dat het Europees Parlement betrokken zal worden bij het NDICI middels een «geopolitieke dialoog» tussen het Europees Parlement en de Commissie, waaronder twee keer per jaar een dialoog met Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Eurocommissaris voor Internationale Partnerschappen en de Eurocommissaris voor Nabuurschap en Uitbreiding. Met het Europees Parlement zal zowel worden gesproken over de algemene oriëntatie voor de inzet van middelen, als over specifieke onderwerpen.
Tot slot
Het kabinet verwelkomt het NDICI. Zoals hierboven uiteengezet, is het kabinet tevreden over de mate waarin de Nederlandse onderhandelingsinzet is behaald. Deze klinkt duidelijk door in de uiteindelijke tekst van de Verordening. Het kabinet verwelkomt de rol van de Europese Unie in ontwikkelingssamenwerking en de diverse partnerschappen, en verwacht dat het NDICI de impact en effectiviteit van EU-steun ten goede zal komen. Uw Kamer zal middels de jaarlijkse Kamerbrief op de hoogte worden gehouden over EU-ontwikkelingssamenwerking.
De Minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Commissievoorstel voor NDICI: https://www.europarl.europa.eu/RegData/docs_autres_institutions/commission_europeenne/com/2018/0460/COM_COM(2018)0460_EN.pdf.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 2682 en Kamerstuk 22 112, nr. 2713.↩︎
Kamerstukken 21 501-20 en 22 112, nr. 1543 en Kamerstuk 34 952, nr. 112.↩︎
Kamerstuk 21 501-02, nr. 2205 en Kamerstuk 21 501-04, nrs. 221, 218 en 219.↩︎
Kamerstuk 21 501-04, nrs. 232 en 223.↩︎
https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/about_the_european_commission/eu_budget/mff_2021-2027_breakdown_current_prices.pdf.↩︎
Kamerstuk 21 501-20, nr. 1575.↩︎
Kamerstuk 21 501-02, nr. 2262.↩︎
www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2018/10/18/20181018-european-council-conslusions/.↩︎