[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van de leden Van der Staaij, Van Nispen en Groothuizen over het bericht lijkschennis

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2021D16248, datum: 2021-05-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20202021-2588).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2021Z04597:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

2588

Vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Van Nispen (SP) en Groothuizen (D66) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over lijkschennis (ingezonden 15 maart 2021).

Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 3 mei 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2246.

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel «Roep om strafbaarstelling seksueel misbruik van overledene, maar Minister Grapperhaus voelt er niet voor» en het artikel «Het lichaam van hun overleden moeder werd misbruikt en toch kan de dader niet worden gestraft»?12

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2 tot en met 7

Wat is uw oordeel over het feit dat necrofilie en/of lijkschennis in Nederland niet strafbaar is?

Bent u van bekend met het feit dat een overledene juridisch wordt beschouwd als een voorwerp, als een «goed» en dat schennis van een lijk niet onder verkrachting valt?

Onderkent u dat hier sprake is van lijkschennis en dat hier een leemte in het Wetboek van Strafrecht bestaat?

Bent u bekend met het feit dat dit in omringende landen wel strafbaar gesteld is?3

Bent u van mening dat het niet opnemen van lijkschennis in het Wetboek van Strafrecht een verkeerd signaal aan de samenleving geeft, namelijk dat dit getolereerd wordt in Nederland? Bent u derhalve van mening dat dit strafbaar gesteld zou moeten worden in het Wetboek van Strafrecht?

Bent u bereid te bevorderen dat er een wetsvoorstel naar de Kamer gezonden wordt waarin lijkschennis strafbaar wordt gesteld?

Antwoord 2 tot en met 7

Mensen hebben te allen tijde recht op bescherming van de onschendbaarheid van hun lichaam. Necrofilie is een mensonwaardige gedraging. Het getuigt van weinig respect voor een overleden persoon en voor zijn nabestaanden.

In het WODC-onderzoek «Herziening van de zedendelicten» uit 2016 werd gesignaleerd dat het plegen van seksuele handelingen met het lichaam van een reeds overleden persoon niet direct strafbaar is gesteld in Nederland.4 Dit betekent niet dat strafrechtelijk optreden tegen deze handelingen niet mogelijk is. Afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval kan strafrechtelijk worden vervolgd op grond van verschillende algemeen geformuleerde strafbepalingen met uiteenlopende invalshoeken, zoals moord en doodslag, vernieling of grafschennis. De onderzoekers geven in het rapport aan dat de vraag of seksueel misbruik van overledenen als zodanig strafbaar dient te worden gesteld, in overwegende mate dient plaats te vinden op grond van rechtspolitieke opvattingen. Een rechtspolitieke evaluatie viel buiten de reikwijdte van het onderzoek.

Over het bovengenoemde WODC-onderzoek is uw Kamer bij brief van 29 februari 2016 geïnformeerd.5 Het onderzoek is als bijlage bij deze brief aan uw Kamer gestuurd. De bevindingen vormden ook de grondslag voor het (voorontwerp van het) wetsvoorstel seksuele misdrijven. Noch bij de behandeling van de beleidsreactie op het onderzoek, noch in de adviezen bij de consultatie van het voorontwerp seksuele misdrijven en de behandeling daarvan in uw Kamer, heb ik signalen ontvangen dat er een (maatschappelijke) behoefte bestaat necrofilie afzonderlijk strafbaar te stellen.

Necrofilie komt weinig voor en meestal in combinatie met moord of doodslag, of kan indirect op basis van andere delictsomschrijvingen worden vervolgd. Van straffeloosheid van de dader is in de regel geen sprake. De vraag of een directe strafbaarstelling van seksueel misbruik van overledenen of van – de meeromvattende – lijkschennis wenselijk is, is, zoals de onderzoekers in het rapport uit 2016 opmerkten, van rechtspolitieke aard. Daarbij spelen maatschappelijke opvattingen een rol, maar kunnen ook straf processuele argumenten een rol spelen. Bij dat laatste kan worden gedacht aan de mogelijkheden om verdachten psychiatrisch te kunnen laten onderzoeken of het scheppen van een gelijkwaardig beschermingsniveau met buitenlandse wetgeving.

Nu er nauwelijks onderzoek is gedaan naar dit seksuele deviante gedrag, verdient aanbeveling om eerst nader (rechtsvergelijkend) onderzoek te verrichten naar de (maatschappelijke en strafvorderlijke) wenselijkheid van deze strafbaarstelling. Ik zal het WODC vragen een verkenning te doen van de mogelijkheden tot strafbaarstelling van necrofilie en de overwegingen die bij een zelfstandige strafbaarstelling een rol hebben gespeeld.

Ik streef ernaar uw Kamer dit jaar over de resultaten van dat onderzoek te berichten, alsmede of ik daarin aanleiding zie tot een aparte zelfstandige strafbaarstelling.


  1. De Volkskrant, 13 maart 2021, «Roep om strafbaarstelling seksueel misbruik van overledene, maar Minister Grapperhaus voelt er niet voor», www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/roep-om-strafbaarstelling-seksueel-misbruik-van-overledene-maar-minister-grapperhaus-voelt-er-niet-voor~b69d5334/.↩︎

  2. De Volkskrant, 13 maart 2021, «Het lichaam van hun overleden moeder werd misbruikt en toch kan de dader niet worden gestraft», www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/het-lichaam-van-hun-overleden-moeder-werd-misbruikt-en-toch-kan-de-dader-niet-worden-gestraft~bbb0647a/.↩︎

  3. Zie artikel 168 Strafgesetzbuch (DU) en artikel 225-17 van de Code pénal (FR).↩︎

  4. Herziening van de zedendelicten? Een analyse van Titel XIV, Tweede Boek, Wetboek van Strafrecht met het oog op samenhang, complexiteit en normstelling, K. Lindenberg, A.A. van Dijk, Rijksuniversiteit Groningen, WODC, 2016 (par. 2.9.3).↩︎

  5. Kamerstuk 29 279, nr. 300.↩︎