[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2020

Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2020

Jaarverslag

Nummer: 2021D16992, datum: 2021-05-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35830-VIII-1).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35830 VIII-1 Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2020.

Onderdeel van zaak 2021Z07707:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020–2021
35 830VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2020
Nr. 1

Jaarverslag van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en wetenschap (viii)

Ontvangen 19 mei 2021

Gerealiseerde uitgaven en ontvangsten

Figuur 1 Gerealiseerde uitgaven verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x €1 miljoen). Totaal € 44.461,52

Figuur 2 Gerealiseerde ontvangsten verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x €1 miljoen). Totaal € 1.519,48

A. Algemeen

1 1. Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bieden de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) over het jaar 2020 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 2.37 en 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verzoeken wij de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media decharge te verlenen over het in het jaar 2020 gevoerde financiële beheer.

Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 7.14 van de Comptabiliteitswet 2016 een rapport op. Dit rapport wordt op grond van artikel 7.15 van de Comptabiliteitswet 2016 door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Algemene Rekenkamer over:

  1. het gevoerde begrotingsbeheer, financieel beheer, materiële bedrijfsvoering en de daartoe bijgehouden administraties van het Rijk;
  2. de centrale administratie van de schatkist van het Rijk van het Ministerie van Financiën;
  3. de financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen;
  4. de totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen;
  5. de financiële verantwoordingsinformatie in het Financieel jaarverslag van het Rijk.

Bij het besluit tot dechargeverlening worden verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken betrokken:

  1. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2020;
  2. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;
  3. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek van de centrale administratie van de schatkist van het Rijk en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;
  4. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer over de in het Financieel jaarverslag van het Rijk, over 2020 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten over 2020, alsmede over de saldibalans over 2020 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 7.14, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,









I. K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,









A. Slob

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. Leeswijzer

Het departementaal jaarverslag 2020 bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. een algemeen deel;
  2. het beleidsverslag;
  3. de jaarrekening;
  4. de bijlagen.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media is verantwoordelijk voor artikel 1 primair onderwijs, artikel 3 voortgezet onderwijs, artikel 9 arbeidsmarkt- en personeelsbeleid en artikel 15 media. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de overige artikelen. De verdeling van de beleidsterreinen is vastgelegd in de portefeuilleverdeling van Kabinet Rutte III.

Algemeen deel

Het Algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Grondslagen voor de vastlegging en de waardering

De verslaggevingsregels en waarderingsgrondslagen die van toepassing zijn op de in dit jaarverslag opgenomen financiële overzichten zijn ontleend aan de Comptabiliteitswet 2016 en de daaruit voortvloeiende regelgeving, waaronder de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2021 en de Regeling agentschappen. Voor de departementale begrotingsadministratie wordt het verplichtingen-kasstelsel toegepast en voor de baten-lasten agentschappen het baten-lastenstelsel.

Groeiparagraaf

In het onderdeel Beleidspriotiteiten is een overzicht opgenomen van de coronamaatregelen.
Daarnaast heeft de Tweede Kamer voor de verantwoording over 2020 verzocht om het onderwerp «Toepassing van artikel 3.1. van de Comptabiliteitswet 2016 (CW3.1)» te benoemen als focusonderwerp en daar specifiek aandacht aan te besteden. De Minister van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd dat de departementen zijn gevraagd om in het jaarverslag inzichtelijk te maken op welke wijze invulling is gegeven aan CW3.1 bij significante beleidsvoorstellen in 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 31865, nr. 174). In bijlage 5 "Focusonderwerp 2020, naleving CW3.1" van dit jaarverslag wordt dit voor het Ministerie van OCW inzichtelijk gemaakt.

Informatie in begroting, jaarverslag en andere relevante publicaties

De begroting en het jaarverslag zijn compacte documenten en toegespitst op de financiële informatie. De beleidsagenda en het beleidsverslag presenteren de doelstellingen van de Ministers en de beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels met bijbehorende prestatie-indicatoren. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing van de doelen en ambities uit begroting en jaarverslag wordt verwezen naar de openbare website OCW in cijfers. Op deze website worden resultaten, de stand van zaken en ontwikkelingen in het OCW-veld met een kwantitatieve toelichting en onderbouwing in beeld gebracht.

Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Figuur 3 Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.

Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van het Ministerie van OCW. Op de website van OCW in cijfers worden onder andere de doelen uit de beleidsagenda en verschillende ingezette beleidsinstrumenten gevolgd, waaronder de Lerarenagenda en de sectorakkoorden in het po en vo. Ook wordt de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel gevolgd en zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten van «Education at a Glance» opgenomen, de jaarlijkse publicatie van de OESO. Daarnaast geeft deze website met de infographic «Onderwijsmonitor» inzicht in de prestaties van het onderwijs. Voor cultuur & media, wetenschap en emancipatie wordt met een beknopte set indicatoren een beeld van de kwaliteit en prestaties gegeven.

In 2020 heeft de Boekmanstichting gewerkt aan een opvolger van de publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau: ‘Het Culturele Leven’. Deze Cultuurmonitor is eind 2020 als eerste pilot verschenen, en zal vanaf 2021 periodiek verschijnen. De Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed (RCE) maakt de Erfgoedmonitor. Relevant voor het mediabeleid is onder meer de Mediamonitor van het Commissariaat voor de Media.

De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichtshouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. Jaarlijks verschijnt het Onderwijsverslag, waarin beschreven wordt wat goed gaat en wat er beter kan in het onderwijs. In de Financiële Staat van het Onderwijs (Kamerstukken II 2020/20210, 35570-VIII, nr. 175) wordt verslag gedaan van de financiële staat van de onderwijsinstellingen.

Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota).

Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties en beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid. Daarnaast wordt jaarlijks in de Voortgangsrapportages van de Sectorakkoorden en de Lerarenagenda informatie verschaft over de voortgang op enkele belangrijke prestatie-indicatoren.

De derde woensdag in mei is Verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van het Ministerie van OCW, en de laatste stand van zaken van de voortgang op de begrotingsdoelen en ambities wordt gepresenteerd op de website van OCW in cijfers. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd.

Beleidsverslag

Het beleidsverslag kent de volgende onderdelen:

  1. de beleidsprioriteiten;
  2. de beleidsartikelen;
  3. de niet-beleidsartikelen;
  4. de bedrijfsvoeringparagraaf.

De beleidsprioriteiten

In het onderdeel Beleidsprioriteiten wordt teruggekeken op de activiteiten in 2020. Daarbij wordt per beleidsterrein aangegeven welke stappen zijn gezet met daarbij de relevante indicatoren. Daarnaast is een tabel met de gerealiseerde beleidsdoorlichtingen opgenomen en een overzicht van de risicoregelingen.

De beleidsartikelen

De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:

  1. een algemene doelstelling met een toelichting daarop;
  2. een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Ministers;
  3. de beleidsconclusies;
  4. de tabel budgettaire gevolgen van beleid;
  5. een toelichting op de financiële instrumenten.

Tabel «budgettaire gevolgen van beleid»

De tabel «budgettaire gevolgen van beleid» bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften. In de kolom «Vastgestelde begroting» is de stand weergegeven van de ontwerpbegroting (derde dinsdag van september) plus de mutaties die bij een nota van wijziging, amendement of motie ten opzichte van de ontwerpbegroting (dus na de derde dinsdag van september, maar voor de mutaties eerste suppletoire begroting) zijn aangebracht.

Relatie verplichtingen versus uitgaven

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid staan naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren, kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector en de garanties voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.

Toelichting financiële instrumenten

In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden de voornaamste verschillen verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.

In de toelichting op de financiële instrumenten wordt daarnaast toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant, wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt de voorgeschreven staffel uit de Rijksbegrotingsvoorschriften.

De niet-beleidsartikelen

Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:

  1. op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling;
  2. op artikel 95 (Apparaat Kerndepartement) worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de apparaatskosten van de inspecties en adviesraden, baten-lastenagentschappen en een aantal zbo's en rwt's verantwoord.

De bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

Jaarrekening

De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen, de jaarverantwoording van de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het Nationaal Archief (NA), de saldibalans en de publicatie WNT-verantwoording.

Bijlagen

De volgende bijlagen zijn opgenomen:

  1. toezichtrelaties rwt's en zbo's;
  2. afgerond evaluatie en overig onderzoek;
  3. externe inhuur;
  4. financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector;
  5. focusonderwerp 2020, naleving CW3.1.

B. Het Beleidsverslag

3. Beleidsprioriteiten

Inleiding

Terwijl wij werkten aan de afronding van de voor deze kabinetsperiode gestelde ambities, brak een pandemie uit die alles veranderde. De coronacrisis heeft onze sectoren uitzonderlijk hard geraakt. Zo heeft het onderwijs zich afgelopen jaar van het klaslokaal en de collegezaal verplaatst naar thuis. Dit heeft enorme flexibiliteit gevraagd van leraren, docenten, leerlingen en studenten. Hiervoor hebben wij grote bewondering. Voor het eerst sinds 1945 gingen bovendien de centrale examens in het voortgezet onderwijs niet door. Deze unieke situatie is ontstaan doordat het coronavirus een landelijke schoolsluiting noodzakelijk maakte. De maatregelen om verspreiding van het coronavirus te voorkomen hebben ook de culturele instellingen hun deuren gedeeltelijk doen sluiten. Kunstcollecties, artistieke producties en podiumvoorstellingen bleven onbereikbaar voor publiek. Hoewel er ook in de culturele en creatieve sector is overgestapt naar online aanbod maakt dit het gemis maar ten dele goed. Cultuurmakers missen hun publiek en het publiek mist de beleving. Tegelijkertijd onderstreept de pandemie het belang van wetenschappelijk onderzoek. Het zijn onze wetenschappers die zorgen voor nieuwe kennis om oplossingen te vinden voor deze pandemie.

Om het onderwijs zoveel mogelijk door te laten gaan hebben wij verschillende maatregelen genomen. Zo konden onderwijsinstellingen subsidie aanvragen om leerlingen en studenten extra ondersteuning te bieden vanwege leer- en ontwikkelachterstanden. Ondanks alle inspanningen is studievertraging in sommige gevallen onvermijdelijk gebleken en de laatstejaars studenten zijn vanwege deze studievertraging dan ook gecompenseerd. Ook hebben wij extra middelen uitgetrokken om de ventilatie van schoolgebouwen te verbeteren en voor apparatuur die leerlingen in staat stelt deel te nemen aan digitaal onderwijs. In het voor- en najaar troffen wij steunmaatregelen voor instellingen en makers in de culturele en creatieve sector. Deze middelen zijn bedoeld om deze waardevolle sector in staat te stellen artistieke producties te blijven maken en de werkgelegenheid voor artiesten, kunstenaars, technici, makers en andere zelfstandigen zo veel mogelijk in stand te houden. Om de lokale informatievoorziening tijdens de coronacrisis op peil te houden, is een tijdelijk steunfonds opgezet. De maatregelen gericht op ondersteuning van de genoemde sectoren in het bewogen jaar 2020 worden opgesomd in de onderstaande tabel.

1. Aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector 300.000 300.000 Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 353, Kamerstukken II 2019/20, 35441, nr. 1.
2. Ondersteuningsmaatregelen onderwijs Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 184, Kamerstukken II 2019/20, 35464, nr. 1, Kamerstukken II 2020/21, 35596, nr. 1.
a. Inhaal- en ondersteuningsprogramma's primair- en voortgezet onderwijs en mbo (inclusief Caribisch Nederland) 280.076 280.076
b. Behoud stages en leerwerkbanen in mbo 8.000 4.000
c. Uitbreiding aanvullende bekostiging nieuwkomers primair-en voortgezet onderwijs 11.624 11.624
3. Compensatie studenten mbo en hoger onderwijs 38.030 38.030 Kamerstukken II 2019/20, 35300 VIII, nr. 184, Kamerstukken II 2019/20, 35464, nr. 1.
4. Tijdelijk steunfonds voor lokale infomatievoorziening 18.509 18.509 Kamerstukken II 2019/20, 35420, nr. 43, Kamerstukken II 2019/20, 35481, nr. 1.
5. Programmering landelijke publieke omroep 19.000 19.000 Kamerstukken II 2019/20, 35420, nr. 43, Kamerstukken II 2019/20, 35543, nr. 1.
6. Begeleidingsgesprekken jeugdwerkloosheid 4.000 4.000 Kamerstukken II 2019/20, 35420, nr. 43, Kamerstukken II 2019/20, 35543, nr. 1.
7. Ondersteuning vrije theaterproducenten 40.000 40.000 Kamerstukken II 2020/21, 35420, nr. 193, Kamerstukken II 2020/21, 35627, nr. 1.

1. Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen

Percentage van de gemeenten die goab-middelen ontvangen, dat 960 uur voorschoolse educatie aanbiedt aan doelgroeppeuters tussen de 2,5 en 4 jaar1 2021
PO 42% 100%
Percentage kindercentra met een aanbod van voorschoolse educatie, dat per doelgroeppeuter 10 uur pedagogisch beleidsmedewerker per jaar inzet.2 2022
PO n.v.t.
Sociale inclusie van laaggeletterden3
MBO
Kwalificatiewinst4 2012-2013 2017-2018 2018-2019 2020
MBO 82,7% 87,6% 87,9% Hoger t.o.v. basiswaarde
Succes eerstejaars mbo5 2012-2013 2017-2018 2018-2019 2020
MBO 82,9% 84,0% 83,6% Hoger t.o.v. basiswaarde
Succes doorstromers in eerste jaar hbo6 2012-2013 2017-2018 2018-2019 2020
MBO 78% 79% 85% Hoger t.o.v. basiswaarde
Aantal nieuwe vsv’ers7 2008-2009 2018-2019 2019-2020 2019-2020
VO & MBO 41.800 26.894 22.785 20.000
  1. Bron: Monitor Implementatie en besteding gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid; Meting 1: voortgang, vormgeving en effecten van de invoering van 960 uur voorschoolse educatie, Sardes en Oberon, februari 2020. De uitbreiding van het aantal uren voorschoolse educatie is per 1 augustus 2020 in werking getreden. De implementatie wordt vanaf najaar 2019 jaarlijks gemonitord. De rapportage van de 2e meting van het implementatieonderzoek is in september 2021.
  2. De extra inzet van de pedagogisch beleidsmedewerker in de voorschoolse educatie treedt per 1 januari 2022 in werking, daarom is er nog geen streefcijfer.
  3. In maart 2019 zijn de resultaten van de aanpak van laaggeletterdheid naar de Tweede Kamer gestuurd. Hieruit bleek dat 56% van de deelnemers aan een cursus basisvaardigheden tussen 2016 en 2018 vijf maanden na aanvang van de cursus hoger scoorde op sociale inclusie. Vanaf 2020 worden gemeenten verantwoordelijk voor het meten van het effect van opleidingen basisvaardigheden. Gemeenten kiezen hierbij welke indicatoren zij verzamelen. De resultaten van deze gemeentelijke effectmetingen worden via het nieuwe landelijke Expertisecentrum Basisvaardigheden vanaf 2021 openbaar gemaakt. Wij blijven in gesprek met gemeenten om ook een landelijk beeld te kunnen geven over het bereik en effect van opleidingen basisvaardigheden voor laaggeletterden.
  4. Bron: Benchmark mbo 2019, KBA Nijmegen.
  5. Bron: Benchmark mbo 2019, KBA Nijmegen. Licht gewijzigde definitie met ingang van 2016/17 (zonder entree-opleidingen).
  6. Bron: DUO. Het betreft mbo-4 gediplomeerden die doorstromen naar het hbo en in het eerste jaar niet uitvallen. De definitie is voorlopig. Het cohortjaar is het jaar van het diploma in het mbo.
  7. Bron: DUO. Nieuwe voortijdige schoolverlaters (vsv'ers) zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten in het studiejaar vanuit het vo of mbo. Het voorlaatste jaar is aangepast aan de definitieve cijfers, het laatste jaar betreft voorlopige cijfers.

Voor peuters tussen de tweeënhalf en vier jaar oud met een risico op een onderwijsachterstand is het beschikbare aanbod van voorschoolse educatie uitgebreid van gemiddeld 10 naar gemiddeld 16 uur per week. In 2020 was er in totaal circa € 325 miljoen beschikbaar voor het tegengaan van onderwijsachterstanden op basisscholen. Deze middelen werden onder andere besteed aan het verkleinen van klassen, aan aparte groepen voor extra taalondersteuning, onderwijstijdverlenging en voor het aannemen van extra onderwijsassistenten. Ook ontvangen gemeenten sinds 2020 in totaal € 509 miljoen voor het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid; € 47 miljoen meer dan in 2019. In februari 2020 liet een eerste meting zien dat gemeenten de urenuitbreiding op dat moment voortvarend oppakten.

In 2020 hebben we de eerste stappen gezet om onze in de vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020-2024 gestelde ambities te verwezenlijken. Zo is er in 2020 onder meer een landelijk Expertisepunt Basisvaardigheden opgericht. Ook is begonnen met het certificeren van taalhuizen. Het merendeel van de 35 contactgemeenten vanuit de Wet educatie beroepsonderwijs heeft een regionaal programma laaggeletterdheid ingediend, waarin zij bijvoorbeeld aangeven hoe zij het effect van hun lokale en regionale aanpak van laaggeletterdheid op doorlopende basis meten. Besloten is verder dat het Centraal Bureau voor de Statistiek in 2021 met een aantal gemeenten een proef gaat doen met het inzichtelijk maken van het bereik en de deelname aan opleidingen basisvaardigheden, waarbij achtergrondkenmerken zoals de leeftijd en het geslacht van de deelnemer en de aard van de gevolgde cursus in beeld worden gebracht. Ten slotte blijven wij laaggeletterde volwassenen de komende jaren via de subsidieregeling Tel mee met Taal ondersteunen.

In 2020 hebben wij meer ingezet op het versterken van loopbaanoriëntatie, loopbaanbegeleiding en studiebegeleiding van jongeren, onder andere via de activiteiten van het daarvoor opgerichte Expertisecentrum Loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Dankzij een wetswijziging is het sinds augustus 2020 mogelijk om het vmbo en mbo vanaf de vmbo-bovenbouw tot en met een startkwalificatie op mbo niveau 2, 3 of 4 als één geheel aan te bieden. Doorlopende leerroutes dragen bij aan de totstandkoming van een toekomstbestendig, gevarieerd en aantrekkelijk aanbod van beroepsonderwijs in de regio. Regionale spelers geven vorm aan deze doorlopende lijnen. Zij kunnen daarbij gebruik maken van de in 2020 ontwikkelde informatieproducten van het programma sterk beroepsonderwijs.

Het coronavirus heeft invloed gehad op de doorstroom van het primair naar het voortgezet onderwijs en van het mbo naar het hbo. Vanwege de afgelasting van de eindtoets, hebben alle scholen een brief ontvangen met het verzoek om basisschoolleerlingen kansrijk in het voortgezet onderwijs te plaatsen. Aan mbo-studenten die voorwaardelijk zijn toegelaten tot het hbo terwijl zij nog een klein gedeelte van hun mbo-opleiding moesten afronden, is uitstel gegeven. Zij hebben nog tot september 2021 om hun mbo-diploma te behalen. Tot aan de coronacrisis leek het succes van mbo-doorstromers in het eerste jaar van het hbo ondanks onze inspanningen niet verbeterd. Het succes van het mbo-uitstroomcohort van 2017-2018 was nagenoeg gelijk aan dat van het uitstroomcohort van zes jaar eerder. Het uitstroomcohort van 2018-2019 boekt in het hbo in collegejaar 2019-2020 vooralsnog echter aanzienlijker meer succes.

De jaarlijkse monitor beleidsmaatregelen hoger onderwijs laat zien dat er weer meer studenten zijn ingestroomd in het hoger onderwijs en dat veel studenten de opleiding volgen die zij willen volgen. De instroomcijfers geven een te wisselend beeld om te kunnen bepalen of de halvering van het collegegeld effect heeft gehad op doorstroom van mbo-studenten. Wel is gebleken dat het leenstelsel een rol speelt bij beslissingen van mbo-studenten ten aanzien van doorstroom. Mbo-studenten die een doorstroomkeuzedeel volgden zijn weliswaar meer tevreden over de aansluiting dan medestudenten die dat niet deden, maar een verband tussen het volgen van mbo-doorstroomkeuzedelen en studie-uitval in het hbo is niet gevonden. Om belemmeringen voor eerste generatiestudenten, studenten met een niet-westerse migratieachtergrond en studenten met een functiebeperking weg te nemen, hebben wij in het najaar van 2020 enkele voorstellenaan de Tweede Kamer toegezonden. Denk daarbij aan het zo veel mogelijk beperken van (on)bewuste zelfselectie of van het gebruik van selectiemethoden die groepen aspirant-studenten onbewust bevoordelen en daarmee andere groepen op achterstand zetten. Om de aandacht voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs een meer structurele plek in het stelsel te geven, wordt de Expertgroep Toegankelijkheid Hoger Onderwijs ingericht.

Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters is dit jaar een stuk lager dan in voorgaande jaren. Hoewel deze daling positief is – wij danken haar mede aan de inzet van professionals op scholen, Regionale Meld- en Coördinatiepunten, gemeenten en zorgpartijen – doet de coronacrisis zich ook hier pijnlijk gelden. Zo zijn jongeren werk vanwege de verslechterde arbeidsmarkt als een minder aantrekkelijk alternatief voor onderwijs gaan zien. Daarnaast geven de regio’s aan dat een deel van de jongeren die in 2019-2020 niet zijn uitgevallen dit in het komende studiejaar wel zal gaan doen. Vanwege de afgelasting van de centrale eindexamens van 2020 zijn bepaalde jongeren geslaagd en doorgestroomd naar het mbo, voor wie dat onder normale omstandigheden niet voor de hand lag. Ook bestaat voor studenten die vereenzamen of studievertraging oplopen door afstandsonderwijs het risico dat zij ontmoedigd raken en afhaken.

Begin 2020 kondigden wij aan door te gaan met onze aanpak van thuiszitters. Dit heeft geleid tot meer aandacht voor schooluitval en tot preventief optreden bij schoolverzuim in het basis- en voortgezet onderwijs en op het mbo. Wij hebben daarbij ingezet op een integrale aanpak, bestaande uit de verbeteragenda passend onderwijs, de verbeterde onderwijs-zorg samenwerking en de onderwijszorgarrangementen. In het basis- en voortgezet onderwijs zijn scholen en gemeenten dit schooljaar gestart met regionale programma’s om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Scholen die bijdragen aan het realiseren van een landelijke vermindering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters kunnen rekenen op aanvullende bekostiging.

Het aantal gemeenten dat zich bij de Gelijke Kansen Alliantie heeft aangesloten is in 2020 gegroeid van dertig naar vijftig. Al deze gemeenten ondertekenden een document met concrete interventies en afspraken over onderzoek en kennisdeling. Reeds voor de uitbraak van de coronapandemie beschikte de alliantie over een sterk netwerk van partners binnen en het buiten het onderwijs. Zo kon tijdens de coronacrisis snel en effectief geschakeld worden met ouders, schoolleiders en wethouders vanuit het hele land. In 2020 is als gevolg van het project LOB-Gelijke Kansen een Kennispunt Gelijke Kansen, Diversiteit en Inclusie opgericht, om de kansen op stage of werk voor jongeren met een migratie-achtergrond of een lage sociaaleconomische status te vergroten.

2. Sterke docenten

Percentage van besturen dat aangeeft dat er binnen het schoolteam een gesprek is gevoerd over de besteding van de werkdrukmiddelen1 2018 2019 2020
PO 99,22% 99,27% n.v.t.
Percentage van besturen dat aangeeft dat de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad ingestemd heeft met het voorstel voor de besteding van de werkdrukmiddelen1 2018 2019 2020
PO 98,41% 98,34% n.v.t.
Strategisch personeelsbeleid2
PO
Strategisch personeelsbeleid3
VO
  1. Bron: XBRL Onderwijsportaal, DUO. Er is geen basiswaarde omdat het om nieuw beleid gaat en de procesindicatoren nieuwe eisen betroffen waaraan schoolbesturen eerder niet hoefden te voldoen. Daarnaast is er in het werkdrukakkoord overeengekomen dat er voor deze procesindicatoren het principe van comply or explain geldt en is er geen streefwaarde afgesproken. Voor de percentages in 2019 geldt dat 964 schoolbesturen zijn meegenomen in het totaal.
  2. Voor het po is met de relevante partners ingezet op ontwikkelen van een geschikte indicator voor strategisch personeelsbeleid. Aangezien strategisch personeelsbeleid een optelsom is van uiteenlopende deelaspecten is gebleken dat dit begrip niet in één (streef)cijfer is te vangen. Wel is er bredere set aan items ontwikkeld waarmee het strategisch personeelsbeleid in het po gemonitord kan worden. Ook is een eerste nulmeting uitgevoerd, zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/09/15/onderzoek-strategisch-personeelsbeleid-in-het-primair-onderwijs
  3. In 2018 is voor de VO-sector een werkgroep tot de conclusie gekomen dat het thema strategisch personeelsbeleid niet in één enkele indicator te vangen is. Er is inmiddels een duurzame set items voor verdere monitoring en verantwoording ontwikkeld waarmee een kwantitatief en kwalitatief beeld wordt gecreëerd. De nulmeting is uitgevoerd in 2019 (zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/02/18/strategisch-personeelsbeleid-in-het-vo). Het vervolg op dit monitoronderzoek wordt medio 2021 afgerond en gepubliceerd.

Om de werkdruk onder basisschooldocenten te verminderen, hebben wij € 380 miljoen beschikbaar gesteld voor het schooljaar 2020-2021. Scholen beslissen zelf over de inzet van deze middelen, altijd met instemming van de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad. Middels de in tabel 2 genoemde indicatoren houden wij de inzet van deze werkdrukmiddelen in de gaten. Eind 2020 vond een tussentijdse evaluatie plaats. Daarnaast zijn er binnen het convenant extra geld aanpak tekorten afspraken gemaakt om in 2020 en 2021 meer mensen op te leiden en te behouden voor het basis- en voortgezet onderwijs. Ook zijn er afspraken gemaakt die ervoor zorgen dat leraren zich kunnen ontwikkelen en dat zij goed worden begeleid. Verder voorzag het convenant in een eenmalige uitkering van € 875 voor het personeel op de basisscholen, welke in februari 2020 naar rato is uitbetaald. Sinds 2018 investeren wij jaarlijks in totaal € 270 miljoen in salarisruimte voor het primair onderwijs en een structureel bedrag oplopend tot € 430 miljoen voor het verlagen van de werkdruk. Voor de verbetering van de beloning van leraren in het voortgezet speciaal onderwijs met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs hebben wij € 16,5 miljoen uitgetrokken. In oktober 2020 is in dit verband afgesproken dat leraren in het voortgezet speciaal onderwijs die voor leerlingen met het uitstroomprofiel vervolgonderwijs lesgebonden of behandeltaken uitvoeren over de periode tot 1 augustus 2020 een arbeidsmarkttoelage ontvangen. Deze afspraak is onderdeel van de onderhandelingen over de cao voor het primair onderwijs voor de periode 2019 tot en met 2020. Tijdens eerdere onderhandelingen over deze cao is in het begin van 2020 al een akkoord bereikt over een structurele loonsverhoging van 4,5 procent per 1 januari 2020. Ook onderdeel van de nieuwe cao is een eenmalige uitkering van 0,7 procent voor al het basisschoolpersoneel, berekend over het jaarsalaris van 2020.

Behalve via het aantrekkelijker maken van de arbeidsvoorwaarden, hebben wij ons er in 2020 ook op andere manieren voor ingezet om het lerarentekort terug te dringen. Met de afzonderlijke stadsbesturen van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere hebben wij convenanten gesloten, waarin we afspraken hebben vastgelegd over de bestrijding van urgente lerarentekorten in het primair onderwijs. De genoemde steden steunen wij van 2020 tot en met 2023 met meerjarige subsidies van in totaal € 116,7 miljoen, waarvan € 80,7 miljoen bestemd is voor de uitvoering van de convenanten en € 36 miljoen voor het verbeteren van de zij-instroom. Via de subsidieregeling regionale aanpak personeelstekort onderwijs 2020 en 2021 steunen wij nog eens 67 regio’s met in totaal € 33 miljoen om aldaar samen met basis- en middelbare scholen en met mbo-instellingen het lerarentekort tegen te gaan. In het voortgezet onderwijs is meer aandacht gevestigd op die schoolvakken waar de tekorten het grootst zijn. Ook investeerden wij in 2020 opnieuw in de zij-instroom van leraren. Zo stelden wij via de regeling subsidie zij-instroom € 36 miljoen beschikbaar voor de gegroeide belangstelling en besteedden wij € 11 miljoen aan flexibilisering van lerarenopleidingen en aan het vergroten van de mogelijkheden om meer rekening te kunnen houden met eerder verworven competenties van zij-instromers. Om de continuïteit van het onderwijs ook tijdens de coronapandemie te kunnen waarborgen, besloten wij eind 2020 om in het komende jaar € 210 miljoen beschikbaar te stellen voor extra hulp voor de klas. Via een subsidieregeling ondersteunen wij basis- en middelbare scholen en mbo-instellingendie vanwege de coronacrisis binnen en buiten de klas tijdelijk extra krachten willen inschakelen.

Voor 2020 hebben deze maatregelen en investeringen geleid tot enkele concrete resultaten. In de eerste plaats zijn de geraamde tekorten op de lange termijn naar beneden bijgesteld. Hoewel in het schooljaar 2025-2026 nog altijd een tekort wordt verwacht van 1.439 voltijdsequivalenten aan leraren en directeuren, is deze raming vergeleken met de verwachting van vorig jaar – een tekort van 1.971 voltijdsequivalenten in schooljaar 2024-2025 – fors lager. Tegelijkertijd is de instroom in de voltijd lerarenopleidingen voor het basisonderwijs gestegen van ruim vierduizend studenten in collegejaar 2015-2016 naar ruim 6.700 studenten in collegejaar 2020-2021. Ook de instroom in deeltijdopleidingen voor het basisonderwijs steeg in diezelfde perioden van bijna 900 studenten naar ruim 2.500 studenten. In de vier grootste steden en Almere is het lerarentekort tussen februari en oktober 2020 met drie procent gedaald. Deze winst is gunstig maar fragiel, omdat de mobiliteit van docenten te lijden heeft onder de coronacrisis. Ook blijven de resultaten in het voortgezet onderwijs achter. Daar nam de lange termijnverwachting van het lerarentekort met honderd voltijdsequivalenten af, van het in 2019 voor schooljaar 2024-2025 geraamde tekort van 1.350 naar het in 2020 voor 2025-2026 geraamde tekort van 1.250 voltijdsequivalenten.

Op het gebied van strategisch personeelsbeleid kozen we er in 2020 voor om het deel van de zogeheten prestatieboxmiddelen dat bedoeld is voor de professionalisering en de begeleiding van startende leraren en schoolleiders voortaan op schoolniveau toe te kennen. Het is daarbij de bedoeling dat scholen samen met de personeelsgeleding van de medezeggenschapraad besluiten hoe zij deze middelen gaan inzetten. Aan de schoolbesturen hebben wij gevraagd om zich in hun jaarverslagen te verantwoorden over deze besluiten en over de inzet van de middelen.

Om leraren beter voor te bereiden op de lespraktijk en om lerarenopleidingen aantrekkelijker te maken, streven wij ernaar dat lerarenopleidingen steeds vaker intensief gaan samenwerken met scholen. In januari 2020 hebben wij daartoe een voorlopig gemeenschappelijk kwaliteitskader ingevoerd, op basis waarvan dit jaar vier proeven van start zijn gegaan. In het bestuursakkoord flexibilisering lerarenopleidingen spraken wij daarnaast met de verenigingen van hogescholen en universiteiten af dat er binnen de lerarenopleidingen meer maatwerk komt voor aspirant-leraren en dat de samenwerking tussen lerarenopleidingen en het hoger onderwijs wordt versterkt. Ook zijn in 2020 onder de noemer Samen Opleiden en Professionaliseren dertien nieuwe aspirant-scholen gestart. Vijf eerder gestarte scholen zijn in 2020 positief door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie beoordeeld. In totaal is het aantal in het schooljaar 2020-2021 beschikbare opleidingsplaatsen ten opzichte van het voorgaande schooljaar met ongeveer vijf procent gestegen naar 10.055 in het basisonderwijs, 11.076 in het voortgezet onderwijs en 1.516 in het mbo. In september 2020 is er ook in Caribisch Nederland een opleidingsschool van start gegaan.

3. Opleiden voor de samenleving van de toekomst

Percentage leidinggevenden dat (zeer) tevreden is over de kwaliteit van het techniekonderwijs1 2017 2017 2024
VO 54% 54% 65%
Percentage vmbo-leerlingen waarbij binnen een straal van 10 km rondom woonadres een techniekvestiging is2 2017 2018 2021 2024
VO 95% 94% 90-100%
Aandeel afgestudeerden bètatechniek3 2012 2019 2020 2020
HBO 18% 22% 21% Hoger t.o.v. basiswaarde
WO 21% 28% 28% Hoger t.o.v. basiswaarde
Aandeel mbo-studenten techniek4 2011 2019-2020 2020-2021 2020
MBO 28% 27% 26% Hoger t.o.v. basiswaarde
Arbeidsmarktrendement, per opleidingsniveau5 Cohort 2012-2013 Cohort 2015-2016 Cohort 2016-2017 2020
MBO
Entree 66% 59% 61% Hoger t.o.v. basiswaarde
Niv. 2 77% 80% 84% Hoger t.o.v. basiswaarde
Niv. 3 85% 90% 92% Hoger t.o.v. basiswaarde
Niv. 4 83% 88% 90% Hoger t.o.v. basiswaarde
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met huidige functie voldoende/goed was6 2012-2013 2016-2017 2017-2018 2020
MBO 76% 78% 77% Hoger t.o.v. basiswaarde
Percentage leerbedrijven dat over vakkennis oordeel (zeer) goed geeft7 2016 2018 2020 2020
MBO 77% 77% 71% Vasthouden
Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden oordeel (zeer) goed geeft8 2016 2018 2020 2020
MBO 76% 80% 74% Vasthouden
Percentage 25-64 jarigen dat deelneemt aan leeractiviteit (LLL)9 2010 2018 2019 2020
MBO 17,1% 19,1% 19,5% 20%
Percentage hbo-afgestudeerden dat ruim een jaar na afstuderen aan het werk is10 Cohort
2010-2011
Cohort
2015-2016
Cohort
2016-2017
2020
HBO 88% 90% 91% Vasthouden
Percentage wo-afgestudeerden dat ruim een jaar na afstuderen aan het werk is11 WO 88% 90% 92% Vasthouden
Percentage werkende hbo-afgestudeerden ruim een jaar na afstuderen werkzaam op minimaal het niveau van de opleiding12 2010 2018 2019 2020
HBO 79% 81% 80% Vasthouden
Percentage werkende wo-afgestudeerden ruim een jaar na afstuderen werkzaam op minimaal het niveau van de opleiding13 2010 2017 2019 2020
WO n.b. 72% 71% Vasthouden
  1. Bron: De nulmeting komt uit de enquête «Vernieuwing vmbo onder leidinggevenden» uitgevoerd door de SEO Economisch Onderzoek (2018). Het NRO neemt de indicator via een enquête vanaf 2021 mee in hun jaarlijkse monitor Sterk Techniekonderwijs. Het percentage zal rond het tweede kwartaal beschikbaar zijn.
  2. Bron: ECBO (2019). Onderzoek in het kader van de Monitor Sterk Techniekonderwijs; de nulmeting. Het NRO neemt de indicator vanaf 2021 mee in hun jaarlijkse monitor Sterk Techniekonderwijs. Het percentage zal rond het tweede kwartaal beschikbaar zijn.
  3. Bron: DUO (2020).
  4. Bron: DUO.
  5. Bron: CBS maatwerk. Het gaat om het aandeel werkenden (min. 12 uur per week) van gediplomeerde mbo-uitstromers ruim een jaar na diplomering (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober). De cijfers van 2016-2017 zijn definitief.
  6. ROA, BVE-Monitor.
  7. Bron: Onderzoek SBB. De onderzoekspopulatie leerbedrijven in 2016 en 2018 verschillen licht van elkaar. De cijfers betreffen een tweejaarlijks onderzoek.
  8. Bron: Onderzoek SBB. De cijfers betreffen een tweejaarlijks onderzoek.
  9. Bron: Eurostat, Labour Force Survey (LFS). De waarde over 2020 verschijnt eind tweede kwartaal 2021.
  10. Bron: CBS, maatwerk. Het gaat om het aandeel werkenden (min. 12 uur per week) van afgestudeerde hbo-bachelors ruim een jaar na afstuderen (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober).
  11. Bron: CBS, maatwerk. Het gaat om het aandeel werkenden (min. 12 uur per week) van afgestudeerde wo-masters ruim een jaar na afstuderen (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober).
  12. Bron: ROA, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, 2011, 2018 en 2019. De waarde voor 2020 komt medio 2021 beschikbaar.
  13. Bron: ROA, Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt, 2011, 2018 en 2019. De enquête onder wo-afgestudeerden (Nationale Alumni Enquête) wordt tweejaarlijks gehouden. In 2020 is daardoor geen onderzoek gedaan, data van de NAE voor 2021 wordt in het tweede kwartaal van 2022 bekend.

Via de subsidieregeling sterk techniekonderwijs 2020-2023 kunnen vmbo-scholen samen met basisscholen, mbo-instellingen en het bedrijfsleven geld krijgen voor regionale plannen om het vmbo-techniekonderwijs te versterken. Sinds 2020 doen 77 van 78 regio’s aan de regeling mee. Fysieke activiteiten van de regio’s zijn vanwege de coronapandemie anders georganiseerd of in de tijd verschoven. Ter ondersteuning van het Techniekpact wordt de aandacht voor techniekonderwijs bij de lerarenopleidingen versterkt en wordt het tekort aan techniekdocenten teruggedrongen, mede dankzij een subsidie van € 0,8 miljoen die wij aan Jet-Net & TechNet hebben verleend. Een groot deel van de aanvragen voor het Regionaal Investeringsfonds voor het mbo betrof techniekopleidingen. Om in het hoger onderwijs te komen tot een betere opleidingscapaciteit, hoger studentsucces en betere aansluiting met de arbeidsmarkt is op aanbeveling van de Adviescommissie Bekostiging Hoger Onderwijs en Onderzoek de bekostiging herzien. Daarbij wordt extra geïnvesteerd in opleidingen bètatechniek en in studenten die van opleiding veranderen. Zo willen we toe naar meer samenwerking en minder concurrentie in onderwijs en onderzoek. In 2020 is daarnaast een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de toereikendheid van de bekostiging en de daadwerkelijke kosten van onderwijs en onderzoek in het mbo en hoger onderwijs. De resultaten hiervan worden begin 2021 verwacht. Ten aanzien van de bekostiging in het primair en voorgezet onderwijs schreef onderzoeksbureau McKinsey & Company in 2020 dat de bekostiging voor 98 procent van de basisscholen toereikend is om de aan de basiskwaliteit te voldoen, maar niet toereikend is om hogere ambities na te streven. Naar aanleiding van dit rapport hebben we op korte termijn een aantal maatregelen genomen.

De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven constateerde in 2020 dat er bij een aantal mbo-opleidingen mogelijk zorgen zijn over het arbeidsmarktperspectief van afgestudeerden. In enkele gevallen heeft dit geleid tot het advies aan instellingen om niet met de betreffende opleiding te starten. Om het aanbod van werkervaringsplekken tijdens en vooral ook na het coronatijdperk te behouden, is in 2020 volop ingezet op een stage- een leerbanenoffensief voor het mbo. Ook hebben wij ons met de lancering van de #KIESMIJ-campagne in 2020 hard gemaakt voor het tegengaan van discriminatie bij stages, leerwerkplekken en een eerste baan na het afronden van een opleiding. Voor de aansluiting op de arbeidsmarkt in het hoger onderwijs besloten we eind 2020 om samen met koepels, studenten en bedrijven werk te maken van de aanbevelingen van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs.

Om het opleidingsaanbod in het mbo verder te flexibiliseren is in 2020 extra geld vrijgemaakt voor publiek-private samenwerking binnen het actieprogramma Leven Lang Ontwikkelen. Daarnaast heeft de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven gewerkt aan het ontwikkelen van certificaten voor beroepsgerichte onderdelen van verschillende kwalificatiedossiers.Ook in het hoger onderwijs is er behoefte aan flexibelere opleidingen. Dit stimuleren wij onder meer door twee lopende experimenten uit te breiden. Zo mogen nieuwe instellingen en duale en deeltijdopleidingen alsnog deelnemen aan het experiment flexstuderen. Daarnaast kunnen instellingen die deelnemen aan het experiment leeruitkomsten dit nu met meer opleidingen doen dan reeds het geval was.

In 2020 nam de Tweede Kamer een wetsvoorstel ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan, met het doel om het burgerschapsonderwijs te verduidelijken en te verbeteren. Deze aanscherping vereist dat leerlingen vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit als basiswaarden van de democratische rechtsstaat kennen en respecteren. Uit een in 2020 verschenen themaonderzoek van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat de meeste scholen op het terrein van burgerschap binnen de wettelijke grenzen blijven. Er zijn vrijwel geen situaties aangetroffen die in strijd zijn met basiswaarden van de democratische rechtsstaat. De actieve aandacht voor burgerschap is echter nog onvoldoende geborgd. In de loop van 2020 zijn schoolbesturen, schoolleiders en leraren door de sectorraden en door de Stichting School & Veiligheid voorbereid op de verwachtingen van de nieuwe burgerschapswet. Bijzondere aandacht is uitgegaan naar het bespreekbaar maken van onderwerpen die in de klas gevoelig kunnen liggen.

Er is in 2020 een aantal wetsvoorstellen aangenomen, waaronder de vereenvoudiging bekostiging voortgezet onderwijsscholen en de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen. Het voorstel vereenvoudiging van de bekostiging in het primair onderwijs en doorstroomtoetsen primair onderwijs zijn naar de Tweede Kamer verstuurd. Met de PO-Raad en VO-raad is een gezamenlijke benchmark voor besturen in het funderend onderwijs opgesteld die in 2020 is gelanceerd. Met het ontwikkelen van deze benchmark wordt ingezet op verdere versterking van de verantwoording over kwaliteit en doelmatig gebruik van onderwijsmiddelen. Om te voorkomen dat schoolbesturen onnodige reserves aanhouden is door de Inspectie van het Onderwijs de signaleringswaarde van de reserves ontwikkeld.

Een wetenschappelijke curriculumcommissie is in september 2020 begonnen aan het schrijven van een onafhankelijk advies over de vernieuwing van het curriculum voor het basis- en voortgezet onderwijs. In het vmbo wordt daarnaast gewerkt aan het samenvoegen van de gemengde en theoretische leerweg waarin theoretisch leren verrijkt wordt met een praktijkgericht programma.

Ten slotte is in het najaar van 2020 een aantal acties in gang gezet om de onderwijszorg in Caribisch Nederland te verbeteren. Op de drie eilanden zijn projectleiders aangesteld om voorzieningen te treffen voor leerlingen met een zwaardere zorgbehoefte. Ook wordt gewerkt aan meer doorlopende ontwikkellijnen, meer samenhang tussen onderwijs en kinderopvang en een betere aansluiting van het taalonderwijs op het taalniveau van kinderen. Daarom is gestart met de ontwikkeling van genormeerde volgtoetsen en een volgsysteem voor scholieren in het basisonderwijs en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs. In 2020 vond internetconsultatie plaats over het besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool. Het besluit is eind 2020 voor advies naar de Raad van State gestuurd en treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 augustus 2020, behoudens de bepalingen over het vak Nederlands.

4. Onderzoek van wereldformaat

Percentage open-access gepubliceerde artikelen1 2016 2018 2019 2020
OWB 42% 54% 62% 100%
  1. Bron: VSNU. De VSNU zal naar verwachting de cijfers over 2020 in de tweede helft van 2021 publiceren.

De transitie naar open wetenschap en volledig openbare publicatie van Nederlands onderzoek staat onverminderd op de agenda, maar is nog niet afgerond. Wel leiden de stappen die wij met de sector hebben gezet tot mijlpalen. In juni en december spraken wij met het veld over uitdagingen en inspirerende voorbeelden van open wetenschap. Er is een belangrijke overeenkomst gesloten met Elsevier en de Taverne-proef is opgeschaald, waardoor meer onderzoekers hun artikelen open access kunnen publiceren. Bovendien leveren wij een financiële bijdrage aan het Nationaal Programma Open Science en zetten wij ons in voor de European Open Science Cloud. In de onderhandelingen over Horizon Europe heeft Nederland succesvol gepleit voor excellentie en impact als leidende criteria voor de toekenning van Europese onderzoeksbudgetten. Het aandeel voor onderzoek en innovatie in het nieuwe Meerjarig Financieel Kader van de Europese Unie is ten opzichte van de vorige Europese Uniebegroting gestegen. Voor onderzoek en innovatie is (in de prijzen van 2018) € 84,9 miljard gereserveerd. Dit past binnen de Nederlandse inzet.

In het nationale actieplan voor meer diversiteit en inclusie in onderwijs en onderzoek zijn stevige ambities geformuleerd om de genderdiversiteit en sociale veiligheid in de wetenschap te vergroten. Ook de sectorplannen hebben bijgedragen aan meer posities voor vrouwelijke wetenschappers. Daarnaast zien we een toename in profilering, afstemming en samenwerking binnen en tussen universiteiten. De vaste aanstellingen uit het sectorplan bèta en techniek staan toe dat meer studenten een bèta- of technische opleiding kunnen volgen. In het digitale geestes- en sociaalwetenschappelijke domein zijn inmiddels twaalf infrastructurele initiatieven gestart.

Een groot deel van de fysieke evenementen omtrent de Nationale Wetenschapsagenda is in 2020 omgezet in een online campagne waarbij wetenschappers op sociale media in gesprek gingen met het publiek. Ook is een call voor vernieuwende wetenschapscommunicatieprojecten gelanceerd. De jaarlijkse call Onderzoek op Routes door Consortia leidde in 2020 tot 21 vernieuwende en relevante projecten. Vanwege de coronacrisis liep de honorering van deze en andere calls binnen de Nationale Wetenschapsagenda vertraging op. Wel zijn in 2020 samen met andere departementen tien thematische calls geprogrammeerd. Het budget voor de Nationale Wetenschapsagenda is in 2020 verhoogd tot € 130 miljoen.

Eind 2020 heeft het kabinet de brief over maatregelen kennisveiligheid hoger onderwijs en wetenschap gepresenteerd. Deze brief bevat verschillende maatregelen om de kennisveiligheid in het hoger onderwijs en de wetenschap beter te borgen.

5. Cultuur

Percentage scholen dat deelneemt aan het programma CMK1 2017 2018 20192 2020
Cultuur 42% 55% 59,8% >50%
Percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijke tot goede staat3 2013 2018 20194 2020
Cultuur 87% 84,5%5 83,6% 85,5%
  1. Bron: Programma Cultuureducatie met Kwaliteit, het percentage geeft de deelnemende scholen in het primair onderwijs weer.
  2. Percentage realisatie 2020 is naar verwachting in juni 2021 beschikbaar. Dit percentage wordt gebaseerd op de verantwoordingen die in het voorjaar worden ingediend.
  3. Bron: Erfgoedmonitor.
  4. Percentage realisatie 2020 is in het 2e kwartaal 2021 beschikbaar op basis van de verantwoordingen.
  5. Toelichting bij realisatie 2018 t.o.v. 2013: als gevolg van een verbetering in de meetmethode is het percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijk tot goede staat in 2018 lager dan in 2013. In de meting van 2013 waren alleen rijksmonumenten opgenomen die een abonnement hadden afgesloten bij de Monumentenwacht. Die zijn gemiddeld in betere staat dan de monumenten die niet worden geïnspecteerd. De nieuwe percentages uit 2018 zijn gebaseerd op metingen bij een groter aantal rijksmonumenten dan in 2013 en zijn daardoor representatiever.

Cultuur verrijkt het individu en verbindt de samenleving en de aandacht hiervoor kan niet vroeg genoeg beginnen. In 2020 hebben we de programma’s cultuurparticipatie en cultuureducatie met kwaliteit voorbereid. Beide hebben een looptijd van 2021 tot en met 2024. Ook is een impuls gegeven aan regionale filmcentra die filmeducatie in heel Nederland verzorgen. In juni presenteerde de Commissie Herijking Canon van Nederland de vernieuwde canon.

Op erfgoedgebied staat het belang van toegang zeker in tijden van pandemie voorop. In 2020 hebben we hieraan een stimulans gegeven met de kernbegrippen houdbaar, bruikbaar en zichtbaar. Dit heeft geleid tot een breed gebruik van erfgoedbronnen door onder meer ontwerpers, journalisten, leraren, wetenschappers en natuurlijk erfgoedvrijwilligers. Ondertussen is Commissie Collectie Nederland gestart met het ontwikkelen van een visie op welke cultuurgoederen de overheid voor volgende generaties moet beschermen. In oktober oordeelde de Adviescommissie Nationaal Beleidskader Koloniale Collecties dat Nederland onvoorwaardelijk bereid moet zijn om in voormalige Nederlandse koloniën buitgemaakte cultuurgoederen terug te geven aan herkomstlanden die daarom verzoeken. Daarnaast verscheen in december 2020 het evaluatierapport over het restitutiebeleid op het gebied van roofkunst uit de Tweede Wereldoorlog.

In 2020 is aan eigenaren van monumentale woonhuizen voor het eerst de mogelijkheid geboden om instandhoudingssubsidie aan te vragen. Deze regeling verving de fiscale aftrek. In 2020 zijn bijna vierduizend rijksmonumenten voor in totaal € 36,5 miljoen gesubsidieerd. Verder steunden wij projecten die vanuit de kracht van erfgoed bijdragen aan de grote transitieopgaven in onze leefomgeving in 2020 met bijna € 7 miljoen, via het uitvoeringsprogramma van de Erfgoeddeal.

Vierjarige zekerheid voor culturele instellingen is in deze crisistijd van groot belang. Op Prinsjesdag 2020 maakten wij onze besluiten voor de basisinfrastructuur van 2021 tot en met 2024 bekend. In totaal krijgen 113 culturele instellingen en zes fondsen een totaalbedrag van € 413 miljoen subsidie per jaar. Met het oog op een goede positie van werkenden in de culturele en creatieve sector hebben we € 19 miljoen beschikbaar gesteld voor het programma Permanente Professionele Ontwikkeling. In 2020 besloten we bovendien dat eerlijke beloningen in de nieuwe basisinfrastructuur een subsidievoorwaarde wordt.

Uit de in april verschenen evaluatie van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen blijkt dat deze grotendeels werkt zoals beoogd. Overheden en bibliotheekpartijen maakten in 2020 afspraken over prioriteiten en actiepunten voor de periode tot en met 2023. In lijn met de motie Asscher c.s. is de bibliotheek in enkele kleine kernen teruggekomen of verbeterd. Ook hebben wij aangegeven de mogelijkheid van het heffen van jeugdcontributie door bibliotheken te schrappen. Betrokken gemeenten hebben wij aangeschreven om dit vooruitlopend op wetgeving alvast te doen. Ten slotte is in 2020 besloten om de vaste prijs van het Nederlandstalige papieren boek te behouden.

6. Media

Alle afspraken uit prestatieovereenkomst worden door NPO nagekomen1 2017 2018 2019 2020
Media 33/342 33/34 31/343 34/34
  1. Bron: Terugblik NPO; Verificatie Commissariaat voor de Media. De Terugblik 2020, waarin wordt gerapporteerd over de prestatie-afspraken, verschijnt op 1 juni 2021. Deze rapportage wordt in de zomer van 2021 geverifieerd door het Commissariaat voor de Media.
  2. De niet-behaalde afspraak is ten dele gerealiseerd.
  3. Een afspraak is niet gerealiseerd, twee van de niet-behaalde afspraken zijn ten dele gerealiseerd.

Mediagebruikers kijken steeds meer online en wanneer het hen uitkomt. Nieuwe grote spelers veranderen zowel de markt als de verdienmodellen. De Nederlandse publieke omroep staat daarom voor de uitdaging toekomstgerichte keuzes te maken en zijn rol in de samenleving te bestendigen. In overleg met de NPO, de omroepen en andere betrokken partijen zijn de maatregelen uit de visiebrief toekomst van het publieke omroepbestel voor het grootste deel succesvol omgezet in een wetsvoorstel dat is aangenomen. Publieke en private mediapartijen werken ondertussen samen om Nederlandse mediagebruikers ook in de toekomst een goed en gevarieerd media-aanbod te geven.

Het Commissariaat voor de Media schrijft dat de NPO twee afspraken slechts gedeeltelijk heeft behaald. Zo is voor de leeftijdsgroep van 13 tot en met 19 jarigen niet met voldoende zekerheid geconcludeerd dat NPO voldoet aan de jaarlijkse bereikdoelstellingen (afspraak 8). Ook zijn de 3FM Awards van 2019 pas in januari 2020 uitgereikt, waardoor het belang van Nederlandse artiesten in 2019 niet benadrukt is op vier radiozenders door een jaarlijkse prijsuitreiking (afspraak 19).

Aan het advies over de organisatie en financiering van lokale publieke omroepen van de Raad voor Cultuur en Raad voor het Openbaar Bestuur is samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen vervolg gegeven. Zo is er een subsidieregeling ontwikkeld voor projecten gericht op toekomstgerichte innovatie en op samenwerking tussen lokale, regionale en landelijke media. Daarnaast heeft, in lijn met de motie Sneller c.s., een proef voor professionalisering van lokale omroepen plaatsgevonden, waarin het opbouwen en verstevigen van de kwalitatieve journalistieke basis centraal staat. Hieraan hebben twintig omroepen meegedaan.

7. Emancipatie

Acceptatie LHBTI1 2010 2016 2018 2020
Emancipatie 90% 93% 94% ≥ 90%
Arbeidsmarktpositie van vrouwen in hoge functies2 2017 2018 2019 2020
Emancipatie RvB: 11,0% 12,4% 12,4% ≥ 30%
RvC: 15,4% 18,4% 20,4% ≥ 30%
  1. Bron: LHBT monitor (SCP). Deze monitor verschijnt tweejaarlijks. De monitor over 2020 verschijnt najaar 2021.
  2. Bron: Bedrijvenmonitor topvrouwen 2020. Het RvB + RvC cijfer 2017 is gecorrigeerd, omdat het definitieve cijfer afwijkt van het eerder gepubliceerde voorlopige midterm cijfer. Het RvC is voor de non-profitsector een gepastere term. De monitor verschijnt om de twee jaar.

Het kabinet heeft in 2020 excuses en erkenning aangeboden voor het leed dat transgender- en intersekse personen als gevolg van de oude transgenderwet hebben ondervonden. Gedupeerden komen in aanmerking voor een onverplichte financiële tegemoetkoming. Ook internationaal zetten we in op meer gender- en lhbti-gelijkheid. Zo heeft de Europese Commissie mede dankzij onze druk een volwaardige gendergelijkheidsstrategie uitgebracht, alsook haar allereerste lhbti-strategie. Verder spraken we af dat de Nederlandse regering zich te allen tijden zal verzetten tegen het verwijderen van gender en lhbti-terminologie uit Europese Unieteksten. Verder is er een start gemaakt met een Europese pro-gender en lhbti-coalitie. Nederland werkt aan de opvolging van de aanbevelingen uit het evaluatierapport van het GREVIO-comité. Veel aanbevelingen gaan over het verbeteren van de gendersensitiviteit van Nederlands beleid. We hebben Regioplan gevraagd om de aanbevelingen voor Nederland te concretiseren. Dit rapport wordt begin 2021 verwacht.

Met betrekking tot onze ambitie om meer diversiteit in de top van het bedrijfsleven te krijgen is in 2020 gewerkt aan de invoering van een vrouwenquotum voor raden van commissarissen in beursgenoteerde bedrijven en tot zelfbenoemde streefcijfers voor de (sub-)top van grote vennootschappen. Voor de (semi-)publieke sector heeft een eerste externe verkenning geleid tot een eind 2020 opgeleverd advies. Om de negatieve invloed van kunstmatige intelligentietoepassingen op ongelijkheid in werving- en selectietrajecten te onderzoeken, vond in 2020 een hackathon plaats. De Nederlandse deeltijdcultuur was het onderwerp van een interdepartementaal beleidsonderzoek. In reactie op dit onderzoek heeft het kabinet verzocht om een scenariostudie naar kindvoorzieningen in Nederland.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

1,3,4,6,7,9 Onderwijs
Beleidsdoorlichting 2014 ‒ 2018 Artikel 4 begroting Ministerie van OCW X Ja
Beleidsdoorlichting 2015-2018 Artikel 6 (ho) en Artikel 7(wo) X Ja
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog3 X Nee4
Doelmatigheid en focus op het onderwijs3 X Nee2
Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders3 X Nee2
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk X Nee
Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat X Nee
Brede scholen X Nee
11 Beleidsdoorlichting artikel 11 studiefinanciering X Ja
12 WTOS
Beleidsdoorlichting tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten X Ja
14 Cultuur
Cultuur 2009-2014 X Ja
15 Media
Mediabeleid 2010-2013 X Ja
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid
25 Emancipatie
Emancipatie 2011 ‒ 2014 X Ja
Emancipatie 2014 ‒ 2018 X Ja
  1. Zie ook: Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek.
  2. Zie ook: "meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen".
  3. De overkoepelende doorlichting «Prestaties leerlingen en studenten omhoog» is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen «Doelmatigheid en focus op het onderwijs» en "Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders".
  4. Deze beleidsdoorlichtingen zijn gebaseerd op de beleidsdoelstellingen die in de beleidsagenda 2012 zijn opgenomen en zijn artikel overschrijdend.

Overzicht van risicoregelingen

7 Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen 151.212 0 12.709 138.503 176.631
14 Indemniteitsregeling 250.354 375.956 555.413 70.897 300.000

Op deze garanties zijn in 2020 geen uitgaven en ontvangsten gerealiseerd.

De Indemniteitsregeling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.

Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

14 Achterborgovereenkomst NRF 328,0 350,9

Het Nationaal Restauratiefonds (NRF) verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratie-opgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.

Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.

De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het NRF is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.

Een nadere toelichting op de regelingen is opgenomen bij het onderdeel Saldibalans.

4. Beleidsartikelen

4.1 Beleidsartikel 1 Primair onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen

1 Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1 % 0,08% 0,09% 0,10% 0,12% 0,12%
Aantallen 1.197 1.396 1.525 1.771 1.751
2 Aandeel leerlingen dat de referentie niveaus lezen, taal en rekenen haalt2 Lezen3 1F 98% 97% 98% 98% n.v.t.
2F 76% 67% 75% 78% n.v.t.
Taalverzorging 1F 96% 96% 96% 97% n.v.t.
2F 56% 57% 59% 60% n.v.t.
Rekenen 1F 92% 93% 93% 94% n.v.t.
1S 44% 48% 49% 47% n.v.t.
3 Aandeel startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd4 78% 81% 80% 87% 87%
4 Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt5 97% 97% n.v.t.
  1. Bron: Rapportage leerplichtwet. De leerplichttellingen vinden in het najaar plaats. De cijfers bestaan uit po en (v)so. Ten opzichte van voorgaande jaren zijn er twee dingen anders in 2020, waardoor de cijfers lastig te vergelijken zijn: Drie gemeenten zijn overgestapt op een ander systeem, die cijfers worden niet meer meegenomen en vanwege COVID-19 zijn de verzuimcijfers anders. Tijdens schoolsluiting in voorjaar waren scholen immers niet verplicht om verzuimmeldingen door te geven aan gemeenten.
  2. Bron: 2016: College voor Toetsen en Examens (CvTE). De opgenomen cijfers betreffen het in de CvTE-rapportage 2016-2017 opgenomen bijgestelde aandeel basisschoolleerlingen in schooljaar 2015-2016. Dit is het eerste schooljaar met verplichte rapportage. 2017 en 2018: Kamerstukken II 2018/2019, 31293, nr. 422. De opgenomen cijfers betreffen het aandeel basisschoolleerlingen in schooljaar 2016-2017 (bijgesteld t.o.v. CvTE-rapportage 2016-2017) en in schooljaar 2017-2018. 2019: DUO. Deze cijfers betreffen schooljaar 2018-2019. De kengetallen op de referentieniveaus worden gebaseerd op de eindtoetsgegevens. De eindtoets is vanwege de scholensluiting door COVID-19 niet afgenomen, dus er zijn geen cijfers voor 2020.
  3. De cijfers voor Lezen van 2017 verschillen met eerder gepubliceerde cijfers. Dit is te wijten aan het verschil in bronnen. In eerdere jaren is namelijk alleen naar de Centrale Eindtoets gekeken (die toen nog door het overgrote deel van de leerlingen werd gemaakt) en daarna is gewisseld naar alle eindtoetsen (aangezien inmiddels de helft van de leerlingen een andere eindtoets maakt dan de Centrale Eindtoets).
  4. Bron: Loopbaanmonitor 2020, Begeleiding van startende leraren, 2020. Bij de loopbaanmonitor van 2019 zijn twee zaken gewijzigd: 1: Er wordt niet naar opleiding gekeken maar naar sector; 2: Er wordt niet naar cohort gekeken maar naar peiljaar. Alle cijfers zijn nu aangepast naar peiljaar en sector en daarom iets gewijzigd.
  5. Bron: Praktikon monitor naar Sociale Veiligheid. Dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten, maar de monitor sociale veiligheid heeft in 2020 niet plaatsgevonden in verband met COVID-19 en de schoolsluiting.
Leerlingen basisonderwijs2
geen gewicht 1.302,8 1.295,4 1.292,4
gewicht 0,3 64,5 60,7 56,6
gewicht 1,2 60,1 58,2 56,5
Subtotaal3 1.427,5 1.414,3 1.405,6 1.396,5 1.386,0
Leerlingen trekkende bevolking4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4
Totaal3 1.427,9 1.414,7 1.405,9 1.396,9 1.386,4
Leerlingen in het speciaal basisonderwijs 33,9 34,0 35,0 35,7 35,7
Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs 67,1 67,5 68,4 69,8 70,2
Totaal PO3 1.528,9 1.516,2 1.509,3 1.502,4 1.492,3
  1. Bron: DUO, 1cijferbestand
  2. In verband met de nieuwe bekostigingssystematiek onderwijsachterstanden, is de onderverdeling naar gewichtenleerlingen met ingang van teldatum 1-10-2019 vervallen.
  3. (Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.
  4. Dit zijn leerlingen van de rijdende scholen en van de school voor varende kleuters.
Primair onderwijs1 6,6 6,9 7,3 7,8 8,2
  1. In tegenstelling tot Begroting 2020 wordt geen verdere uitsplitsing gemaakt in «bekostiging» en «exclusief ondersteuningsmiddelen». De uitgaven voor de reguliere bekostiging en de uitgaven als ondersteuningsmiddel zijn in de bekostigingssystematiek geïntegreerd tot één financiële stroom.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de in de begroting gestelde doelen. De belangrijkste beleidsconclusies zijn opgenomen in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 10.216.767 10.632.968 11.687.151 12.054.624 12.603.439 11.703.253 900.186
waarvan garantieverplichtingen ‒ 194 19.065 12.590 15.837 4.389 0 4.389
waarvan overige verplichtingen 10.216.961 10.613.903 11.674.561 12.038.787 12.599.050 11.703.253 895.797
Uitgaven 10.212.474 10.494.756 11.142.533 11.759.120 12.226.291 11.673.612 552.679
Bekostiging 9.702.789 9.986.309 10.616.984 11.144.415 11.432.864 11.006.420 426.444
Hoofdbekostiging 9.532.349 9.742.879 10.292.897 10.822.277 11.096.315 10.687.581 408.734
Bekostiging Primair Onderwijs 9.515.642 9.725.580 10.275.784 10.803.308 11.076.356 10.669.600 406.756
Bekostiging Caribisch Nederland 16.707 17.299 17.113 18.969 19.959 17.981 1.978
Prestatiebox 156.230 228.085 309.368 296.983 295.031 296.187 ‒ 1.156
Aanvullende bekostiging 14.210 15.345 14.719 25.155 41.518 22.652 18.866
Aanpak lerarentekort G5 0 0 0 0 26.662 0 26.662
Overig 14.210 15.345 14.719 25.155 14.856 22.652 ‒ 7.796
Subsidies (regelingen) 87.272 88.877 87.640 88.316 214.053 106.512 107.541
Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten 23.000 23.191 23.808 24.500 21.237 23.200 ‒ 1.963
Nederlands onderwijs buitenland 12.513 12.239 12.600 ‒ 361
Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta Techniek) 5.900 1.519 952 720 0
Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs 10.130 11.510 11.900 12.664 13.102 12.630 472
Inhaal- en ondersteuningsprogramma's 115.835 0 115.835
Overig 48.242 52.657 50.980 37.919 51.640 58.082 ‒ 6.442
Opdrachten 9.982 6.915 6.901 4.756 7.772 11.296 ‒ 3.524
Bijdrage aan agentschappen 25.538 26.207 29.651 41.663 39.448 33.145 6.303
Dienst Uitvoering Onderwijs 25.538 26.207 29.651 41.663 39.448 33.145 6.303
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 25.443 19.997 34.907 17.625 17.375 7.734 9.641
Stichting Vervangingsfonds en Particpatiefonds 24.358 18.412 33.502 16.225 15.975 5.231 10.744
Stichting Vervangingsfonds/Bedrijfsgezondheid 13
UWV 1.072 1.585 1.405 1.400 1.400 2.503 ‒ 1.103
Bijdrage aan medeoverheden 361.450 366.451 366.450 462.345 514.779 508.505 6.274
Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 261.750 266.750 277.402 462.345 509.159 492.391 16.768
Aanvulling GOA convenant G37 95.000 95.000 84.348
Verhoging taalniveau pedagogisch medewerkers kleine gemeenten 4.700 4.701 4.700
Caribisch Nederland 5.620 16.114 ‒ 10.494
Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken 0 0 0
Brede Scholen 0 0 0
Ontvangsten 32.607 23.358 76.894 29.049 26.681 26.961 ‒ 280

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingenuitgaven in 2020 is € 900,2 miljoen hoger dan begroot. De realisatie van de kasuitgaven in 2020 is € 552,7 miljoen hoger dan begroot.

De hogere uitgaven hangen samen met de extra meerjarige investeringen die in 2020 zijn gedaan na vaststelling van de begroting. Dit betreffen met name extra investeringen om de gevolgen van COVID-19 te bestrijden, maar ook de loon- en prijsbijstelling en extra investeringen voor de aanpak van het lerarentekort. In 2020 zijn niet alleen de uitgaven in kalenderjaar 2020 verplicht, maar ook een deel van de uitgaven in 2021. Vanwege de bekostiging op schooljaar zijn in 2020 immers de volledige schooljaaruitgaven 2020–2021 verplicht. Vandaar dat de afwijking van de verplichtingen ten opzichte van de oorspronkelijk begrote verplichtingen hoger is dan de afwijking van de uitgaven ten opzichte van de oorspronkelijk begrote uitgaven.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging primair onderwijs

Schoolbesturen in het primair onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Primair Onderwijs is € 406,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste reden hiervoor is de toegekende loon- en prijsbijstelling voor 2020 van € 357,0 miljoen.

Aanvullende bekostiging

Naast de lumpsum ontvangen scholen aanvullende bekostiging voor specifieke doelen. De gerealiseerde aanvullende bekostiging voor 2020 bestond uit uitgaven voor de regelingen hoogbegaafdheid, vervangingskosten schoolleiders en voor de aanpak van het lerarentekort in de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Almere (G5).

De totale realisatie ligt per saldo circa € 18,9 miljoen hoger dan begroot. Dit is te verklaren door de extra middelen die in 2020 beschikbaar zijn gesteld voor de aanpak van het lerarentekort in de G5.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. Voorbeelden van subsidies zijn de Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de Regeling Nederlands onderwijs in het buitenland en Humanistisch vormend onderwijs en godsdienstonderwijs. Daarnaast is in 2020 subsidie verstrekt voor de coaching en ondersteuning van besturen en schoolleiders in het primair- en voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland ter verbetering van de onderwijskwaliteit. Ook zijn subsidies verstrekt in het kader van het sectorakkoord primair onderwijs. De realisatie op de subsidies is € 107,5 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de extra investering gedaan door het kabinet in 2020 om onderwijsachterstanden als gevolg van COVID-19 aan te pakken door middel van inhaal- en ondersteuningsprogramma’s.

Bijdrage aan andere medeoverheden

Gemeenten ontvangen van het Ministerie van OCW middelen voor onderwijsachterstandenbeleid. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid bestaat uit meerdere instrumenten, waaronder voor- en vroegschoolse educatie, schakelklassen en zomerscholen. De realisatie is € 16,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt veroorzaakt door de ontvangen loonbijstelling.

4.2 Beleidsartikel 3 Voortgezet onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een voortgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen

1 Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1 % 0,19% 0,19% 0,18% 0,19% 0,18%
Aantallen 1.873 1.853 1.828 1.912 1.755
2 Aandeel zittenblijvers2 5,15% 5,40% 5,71% 5,91% 3,32%
3 Aandeel lessen dat gegeven wordt door bevoegde en benoembare leraren3 95,20% 95,70% 95,90% 96,00%
4 Aandeel startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd4 93% 90% 86% 86% 89%
5 Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt5 95% 97% n.v.t.
6 Aantal vsv’ers6 22.953 23.744 25.666 26.894 22.785
7 Meer leerlingen doen eindexamen in vakken op hoger niveau7 0,96% 1,20% 1,54% 1,80%
  1. Bron: Rapportage leerplichtwet. Het betreft het aantal leerlingen dat 3 of meer maanden niet naar school gaat, gebaseerd op de leerplichttelling. Niet bekend is of een passend aanbod voor onderwijs en/of zorg is gedaan. De cijfers bestaan uit het vo en zijn exclusief voortgezet speciaal onderwijs (vso). De leerplichttellingen vinden in het najaar plaats. Ten opzichte van voorgaande jaren zijn er twee dingen anders in 2020 waardoor de cijfers lastig te vergelijken zijn. Drie gemeenten zijn overgestapt op een ander systeem, die cijfers worden niet meer meegenomen en vanwege COVID-19 zijn de verzuimcijfers anders. Tijdens de schoolsluiting in het voorjaar waren scholen immers niet verplicht om verzuimmeldingen door te geven aan gemeenten.
  2. Bron: DUO. Er zijn minder zittenblijvers in 2020 dan in voorgaande jaren omdat veel scholen soepel zijn omgegaan met de overgangsregeling vanwege corona. Ook heeft er een correctie in de berekening van het aantal zittenblijvers plaatsgevonden. De doorstroom naar een niet-bekostigde mbo instelling wordt nu namelijk ook gerekend tot de categorie ‘naar mbo’. Hierdoor wijken de percentages zittenblijvers in dit jaarverslag iets af van de percentages in eerdere versies. Verder zijn nieuwkomers, net als in 2019, niet meegenomen in de berekening van het aantal zittenblijvers.
  3. Bron: IPTO: vakken en bevoegdheden in het vo, peildatum 1 oktober 2019, CenterData, december 2020.
  4. Bron: Loopbaanmonitor 2020. Begeleiding van beginnende leraren, 2020. Bij de loopbaanmonitor van 2019 zijn twee zaken gewijzigd. Er wordt niet naar opleiding gekeken maar naar sector en er wordt niet naar cohort gekeken maar naar peiljaar. Alle cijfers zijn nu aangepast naar peiljaar en sector.
  5. Bron: Praktikon monitor naar Sociale Veiligheid. Dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten, maar de monitor sociale veiligheid heeft in 2020 niet plaatsgevonden in verband met COVID-19 en de schoolsluiting.
  6. Bron: DUO. Nieuwe voortijdige schoolverlaters (vsv’ers) zijn jongeren van 12 tot 23 jaar die zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten in het studiejaar vanuit het vo of middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Het voorlaatste jaar is aangepast aan de definitieve cijfers, het laatste jaar betreft voorlopige cijfers.
  7. Bron: DUO, Examenmonitor 2019. Dit kengetal heette voorheen 'Meer studenten volgen vakken op hoger niveau'. In 2020 is de Examenmonitor aangepast vanwege het schrappen van de eindexamens en ontbreekt informatie over het aantal leerlingen dat eindexamen doet in vakken op een hoger niveau.
1 Totaal aantal ingeschreven leerlingen (aantallen x 1.000)4 970,1 961,1 975,0 956,8 937,2
Nader te verdelen in:
vmbo/havo/vwo leerjaar 1-2 390,6 380,2 383,5 376,8 372,3
vmbo leerjaar 3-4 202,9 198,5 209,8 201,5 190,5
havo/vwo leerjaar 3 94,3 96,7 95,4 94,2 93,5
havo/vwo vanaf leerjaar 4 246 249,3 250,2 248,6 248,2
pro alle jaren 29,8 29,6 29,2 29,3 29,8
voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) vo 6,5 6,8 6,7 6,4 2,9
2 Totaal aantal scholen 640 644 649 650 648
3 Gemiddeld aantal leerlingen per school 1.516 1.492 1.502 1.472 1.446
  1. Bron: DUO, 1cijferbestand.
  2. Vanaf 2018 zijn de leerlingen en scholen in het groen onderwijs ook meegenomen in de aantallen.
  3. Deze aantallen zijn gebaseerd op de voorlopige telling op de teldatum.
  4. Op de teldatum.
Voortgezet onderwijs1 8,2 8,4 9,0 9,2 9,5
  1. De totale uitgaven uit tabel 18, exclusief de bijdragen aan agentschappen (bron: DUO) en ontvangsten, gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaande jaar (bron: DUO), zoals opgenomen in tabel 17.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn opgenomen in het onderdeel beleidsprioriteiten.

In het voorjaar van 2020 is de Subsidieregeling «incidentele middelen leerlingendaling vo 2020» in werking getreden. Met deze regeling is € 25 miljoen euro beschikbaar gesteld voor vo-besturen om te werken aan een bereikbaar en kwalitatief goed onderwijs in tijden van krimp. Ook is gewerkt aan een structurele maatwerkregeling voor geïsoleerde scholen naar aanleiding van het rapport De laatste school..? van de commissie Dijkgraaf. Met deze regeling ontvangen scholen met een geïsoleerde ligging vanaf 2022 aanvullende middelen om ook in gebieden met grote leerlingendaling toekomstbestendig voortgezet onderwijs te kunnen blijven verzorgen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 7.942.036 8.326.918 8.814.741 9.533.455 9.265.679 8.764.097 501.582
waarvan garantieverplichtingen 39.487 45.105 50.192 87.747 40.312 0 40.312
waarvan overige verplichtingen 7.902.549 8.281.813 8.764.549 9.445.708 9.225.367 8.764.097 461.270
Uitgaven 7.951.000 8.143.906 8.707.896 9.009.949 9.135.685 8.746.413 389.272
Bekostiging 7.800.337 7.992.965 8.527.776 8.817.242 8.837.248 8.550.944 286.304
Hoofdbekostiging 7.359.766 7.545.671 8.050.064 8.487.843 8.495.386 8.220.410 274.976
Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum 6.723.308 6.890.750 7.336.257 8.471.508 8.477.175 8.204.489 272.686
Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro 621.677 639.339 698.845
Bekostiging Caribisch Nederland 14.781 15.582 14.962 16.335 18.211 15.921 2.290
Prestatiebox 200.850 259.356 290.268 313.141 323.705 313.434 10.271
Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs 200.850 259.356 290.268 313.141 323.705 313.434 10.271
Aanvullende bekostiging 239.721 187.938 187.444 16.258 18.157 17.100 1.057
Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs) 3.515 3.906 4.700
Regeling leerplusarrangement eerste opvang nieuwkomers 161.929 109.922 104.768
Regeling functiemix VO Randstadregio's 61.197 61.214 61.400
Resultaatafhankelijke bekostiging vsv voor VO-scholen 13.080 12.896 16.576 16.258 18.157 17.100 1.057
Subsidies (regelingen) 51.513 54.473 63.815 79.509 180.305 90.449 89.856
Stichting Kennisnet (basissubsidie) PO, VO, MBO 12.300 12.280 12.260 19.774 19.240 19.240 0
ICT-projecten (incl. Transparantie) 3.293 6.172 4.749 0 0
Onderwijs Bewijs 656
Pilots zomerscholen 8.750 8.276 7.972 8.152 6.933 9.000 ‒ 2.067
Inhaal- en ondersteuningsprogramma's 94.146 94.146
Nieuwe leerweg 9.337 9.337
Overige projecten 26.514 27.745 38.834 51.583 50.649 62.209 ‒ 11.560
Opdrachten 3.730 4.981 3.861 4.936 7.630 6.770 860
In- en uitbesteding 3.730 4.981 3.861 4.936 7.630 6.770 860
Bijdrage aan agentschappen 30.311 32.310 54.546 52.840 56.180 52.530 3.650
Dienst Uitvoering Onderwijs 30.311 32.310 54.546 52.840 56.180 52.530 3.650
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 64.768 58.969 57.775 55.207 54.103 45.525 8.578
ZBO: College voor Toetsen en Examens 11.733 12.718 12.728 11.619 10.541 4.380 6.161
SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen PO/VO/MBO (incl. examens) 53.035 46.251 45.047 43.588 43.562 41.145 2.417
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 157 208 123 215 219 195 24
GRAZ (ECML) en PISA 157 208 123 215 219 195 24
Garantie-uitgaven 184
Garantie-uitgaven 184
Ontvangsten 7.936 9.173 10.287 8.855 6.507 7.391 ‒ 884

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2020 is € 389,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,9 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De ophoging van de garantieverplichtingen ter hoogte van € 40,3 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor deze leningen garant. Deze verplichtingen worden niet geraamd. De realisatie op de overige verplichtingen is € 461,3 miljoen hoger dan geraamd. Oorzaak is onder meer de toekenning van loon- en prijsbijstelling van € 263 miljoen op de reguliere bekostiging en de toevoeging van de inhaal- en ondersteuningsprogramma's van € 94,1 miljoen.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Schoolbesturen in het voortgezet onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. Daarnaast ontvangen zij aanvullende bekostiging voor onder andere nieuwkomers en achterstandsleerlingen. De realisatie op de bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum is € 272,7 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaak hiervan is de toevoeging van de loon- en prijsbijstelling van € 263,0 miljoen. Verder is € 10,0 miljoen beschikbaar gesteld vanuit generale middelen voor het ophogen van de nieuwkomersbekostiging, zodat nieuwkomers opgelopen achterstanden kunnen inhalen.

De Regeling Sterk Techniekonderwijs valt onder de hoofdbekostiging op het bekostigingsinstrument. In 2020 is € 106,1 miljoen gerealiseerd op deze regeling. In de bekostiging is bijzondere aandacht voor verschillende groepen leerlingen (leerplus, eerste opvang nieuwkomers en internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs). Met de Regeling functiemix VO Randstadregio's wordt rekening gehouden met randstedelijke problematiek. De realisatie op het leerplusarrangement was in 2020 € 49,3 miljoen. De realisatie op de eerste opvang nieuwkomers was € 100,7 miljoen en de realisatie op het internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs € 6,1 miljoen. De realisatie op de Regeling functiemix VO Randstadregio's was in 2020 € 65,7 miljoen.

Prestatiebox

Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de VO-raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs is € 10,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de toevoeging van de loon- en prijsbijstelling van € 10,3 miljoen.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De grootste hiervan zijn de inhaal- en ondersteuningsprogramma's, de pilots voor de nieuwe leerweg, de subsidie voor Stichting Kennisnet en de doorstroom-regelingen po-vo en vmbo-havo/mbo. De inhaal- en ondersteuningsprogramma's zijn erop gericht dat leerlingen leerachterstanden kunnen inhalen. Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroeps-onderwijs bij het benutten van ict. De pilots zomerscholen hebben als doel om het aantal doubleurs te verminderen door middel van scholing in de mei- en zomervakanties. De regelingen doorstroom po-vo en doorstroom vmbo-havo/mbo hebben het doel om de overgang van het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs enerzijds, en de overgang van het vmbo naar de havo of het mbo anderzijds te verbeteren. De realisatie op de subsidies is per saldo € 89,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door de inhaal- en ondersteuningsprogramma's die beschikbaar zijn gesteld vanuit generale middelen van € 94,1 miljoen en de pilots voor de nieuwe leerweg van € 9,3 miljoen. Daar staat tegenover dat € 5,3 miljoen naar opdrachten is overgeboekt, omdat bij de uitwerking het instrument opdrachten het juiste instrument bleek te zijn.

Opdrachten

Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken zoals de ondersteuning voor zeer zwakke scholen en onderzoeken naar regelluwe scholen en hoogbegaafden. De realisatie ligt € 0,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt doordat er meer opdrachten zijn verstrekt dan oorspronkelijk begroot. Eerder was namelijk voorzien dat «subsidies» het juiste instrument zou zijn, maar bij de uitwerking bleek dat het instrument «opdrachten» beter geschikt was.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatie-voorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De gerealiseerde uitgaven liggen € 3,7 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen.

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

ZBO: College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwassenen-educatie, de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en Nederlands als tweede taal (NT2). De realisatie op de bijdrage aan het CvTE is € 6,2 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Dit komt met name doordat andere directies gedurende het jaar hun bijdrage aan het CvTE overboeken naar artikel 3.

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneducatie

Op 1 januari 2014 is de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten 2013 (SLOA) (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiëring van de wettelijke taken van Stichting Cito en Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). De realisatie op de bijdrage aan Stichting Cito en SLO is € 2,4 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Het European Centre for Modern Languages (ECML) ontvangt een bijdrage voor onderzoek naar talenonderwijs. De Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) ontvangt een bijdrage ten behoeve van Programme for International Student Assessment (PISA). De realisatie op de bijdragen aan (inter)nationale organisaties is € 0,02 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.

Ontvangsten

In 2020 is € 0,9 miljoen minder ontvangen dan begroot. De ontvangsten bestaan voornamelijk uit terugvorderingen van bekostiging bij schoolbesturen en terugbetalingen van onterecht betaalde subsidies.

4.3 Beleidsartikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

A. Algemene doelstelling

Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat studenten hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Studenten worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van middelbaar onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en bij de behoeftes van de maatschappij. De sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, kwaliteitsafspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen

1 Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt1 35% 37% 38% 37% 37%
2 Studenttevredenheid2
Cijfer opleiding 7 7,1
6,73
Cijfer instelling 6,6 6,7
6,53
Percentage tevreden over school en studie4 62%
  1. Bron: ROA. Cijfers over 2020 worden najaar 2021 verwacht.
  2. Bron: JOB-monitor. Dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten.
  3. Vanwege een andere antwoordmogelijkheid bij de vragen zijn de cijfers niet vergelijkbaar met eerdere jaren
  4. Vanwege een andere vraagstelling over de tevredenheid is het cijfer voor 2018 niet vergelijkbaar met eerdere jaren, en worden deze eerdere jaren niet getoond. Vanaf 2020 wordt deze vraag niet meer gesteld.
1 Aantal studenten mbo (x 1.000 excl. vavo en vanaf 2018 inclusief groen onderwijs)2 454,1 459 492,4 498,6 506,1
Bol 359,3 357,7 373,6 370,8 379,0
Bbl 94,8 101,3 118,8 127,8 127,1
Vavo 9,7 9,8 8,7 8,4 6,4
2 Onderwijsuitgaven per mbo-student (x € 1.000)3 8 8,1 8,3 8,3 8,6
  1. Bron: DUO, 1cijferbestand. Het 1cijferbestand van DUO kan afwijken van de in voorgaande jaren gebruikte Referentieraming.
  2. (Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.
  3. De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging en de steunmaatregelen corona voor het instrument subsidies te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten uit de referentieraming 2021.

C. Beleidsconclusies

Met de mbo-sector is het «Bestuursakkoord 2018–2022 Trots, vertrouwen en lef» afgesloten. De uitvoering van dit bestuursakkoord is in volle gang. Studenten, docenten en externe stakeholders (bedrijfsleven, regionale overheden, andere onderwijsinstellingen) worden daarbij actief betrokken. In december 2020 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het bestuursakkoord. Het bestuursakkoord kent drie speerpunten:

  1. innovatie van het onderwijs om beter in te spelen op de regionale opgave;
  2. gelijke kansen voor alle studenten ongeacht afkomst;
  3. leven lang ontwikkelen: uitbouwen van het onderwijs voor volwassen.

Recent is het instrument van de kwaliteitsafspraken in het mbo onderzocht door MBO in Bedrijf en de NSOB. Belangrijke conclusie van de onderzoekers is dat, ondanks enkele kritische noten vanuit het veld, er bij de mbo-scholen overwegend tevredenheid is over de invulling van de kwaliteitsafspraken en over de nieuwe verhoudingen tussen het Ministerie van OCW, de MBO Raad en mbo-scholen. Kenmerkend voor deze verhoudingen is een gelijkwaardige samenwerking, met veel ruimte voor instellingen om samen met de regionale partners in te spelen op de regionale opgaven.

De constructieve samenwerking rond het bestuursakkoord biedt een goede basis om in de komende jaren de uitdagingen waaraan het mbo wordt gesteld het hoofd te bieden.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 4.478.441 4.333.854 4.424.079 5.275.175 4.993.746 4.412.944 580.802
waarvan garantieverplichtingen 5.866 ‒ 20.656 110.994 ‒ 7.208 107.437 0 107.437
waarvan overige verplichtingen 4.472.575 4.354.510 4.313.085 5.282.383 4.886.309 4.412.944 473.365
Uitgaven 4.118.177 4.209.212 4.601.918 4.654.063 4.864.049 4.679.783 184.266
Bekostiging 3.704.063 3.786.795 4.151.144 4.210.160 4.330.200 4.218.548 111.652
Hoofdbekostiging 3.278.808 3.298.079 3.607.090 3.678.920 3.777.137 3.673.007 104.130
Bekostiging mbo-instellingen1 3.210.597 3.229.517 3.537.697 3.608.204 3.704.028 3.600.387 103.641
Bekostiging Caribisch Nederland 7.020 6.109 5.491 5.316 5.744 7.220 ‒ 1.476
Bekostiging vavo 61.190 62.454 63.902 65.400 67.365 65.400 1.965
Kwaliteitsafspraken 298.623 366.000 399.635 417.800 440.000 440.000 0
Investeringsbudget 179.935 183.600 196.069 381.300 440.000 440.000 0
Resultaatsafhankelijk budget 118.688 182.400 203.566 36.500 0 0 0
Aanvullende bekostiging 126.632 122.716 144.419 113.440 113.063 105.541 7.522
Regionaal Investeringsfonds 15.834 20.691 22.729 21.676 21.010 23.075 ‒ 2.065
Salarismix Randstadregio's 41.277 42.293 47.591 48.397 51.503 50.000 1.503
Regionaal programma 30.400 30.400 30.400 30.550 30.466 84
Tegemoetkoming schoolkosten mbo 4.968 10.000 10.000 10.000 10.000 10.000
Gelijke kansen 4.332 18.761 2.967 0 2.000 ‒ 2.000
Schoolmaatschappelijk werk in het mbo 15.003 15.000 14.938 0
Plusvoorziening overbelaste jongeren en wijkscholen 30.400 0
Programmagelden regio's 19.150 0
Subsidies (regelingen) 254.258 235.308 246.410 241.277 322.155 255.647 66.508
Subsidieregeling praktijkleren 188.450 196.500 201.500 204.048 213.500 212.600 900
Permanent leren 464 0 0 0
Leven Lang Ontwikkelen 3.895 11.750 ‒ 7.855
Actieplan Laaggeletterdheid/Tel mee met taal 11.688 14.072 22.780 16.007 16.031 14.500 1.531
Loopbaanorientatie 737 1.462 2.949 3.234 3.275 1.275 2.000
Vakwedstrijden mbo 3.200 3.200 0
Inhaal- en ondersteuningsprogramma's 69.745 0 69.745
ROC Leiden 32.458 7.017 525 0
Overige subsidies 20.925 16.257 18.656 17.524 12.509 12.322 187
Opdrachten 11.642 15.567 8.573 8.238 5.039 4.990 49
In- en uitbesteding 3.515 6.214 4.228 3.590 5.039 4.990 49
Caribisch Nederland 8.127 9.353 4.345 4.648 0 0
Bijdrage aan agentschappen 29.760 24.328 21.108 17.831 21.868 19.334 2.534
Dienst Uitvoering Onderwijs 27.312 22.128 18.312 15.539 19.758 16.334 3.424
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 2.448 2.200 2.796 2.292 2.110 3.000 ‒ 890
Bijdragen aan ZBO's/RWT's 3.984 51.901 54.910 54.998 61.156 66.399 ‒ 5.243
College voor Toetsen en Examens 0 6.893 ‒ 6.893
Wet SLOA 0 3.273 ‒ 3.273
SBB 3.984 51.901 54.910 54.998 61.156 56.233 4.923
Bijdrage aan medeoverheden 114.470 95.313 119.773 121.559 123.631 114.865 8.766
RMC's 33.350 34.068 35.309 35.309 40.951 35.309 5.642
Educatie 57.548 58.985 60.391 60.356 62.174 60.356 1.818
Regionaal Programma 21.850 0 22.593 18.457 19.200 19.200 0
Caribisch Nederland 1.722 2.260 1.480 7.437 1.306 0 1.306
Ontvangsten 3.338 2.786 6.742 3.875 5.082 4.000 1.082
  1. Vanaf 2018 inclusief de bekosting van het groen mbo-onderwijs.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingenuitgaven in 2020 is € 580,8 miljoen hoger dan begroot. Dit wordt onder andere verklaard door de bijstelling van de verplichtingenraming met € 92 miljoen bij het instrument regionaal programma, omdat voor dit programma de jaren 2021 t/m 2023 in 2020 additioneel zijn verplicht. Daarnaast heeft er ook een bijstelling van de verplichtingenraming zonder kaseffecten 2020 plaatsgevonden als gevolg van aanpassingen (€ 183 miljoen). Het betreft voornamelijk de doorwerking voor het bekostigingsjaar (kas) 2021 van de loon- en prijsbijstelling tranche 2020 en de referentieraming 2020 die in 2020 verplicht zijn (€ 168,7 miljoen). 

De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 184,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 1,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging mbo-instellingen

De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De bekostiging is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB.

Het landelijk budget dat beschikbaar is voor de mbo-instellingen wordt verdeeld in een budget voor entree-opleidingen en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. Het budget voor de entree-opleidingen wordt verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Het budget voor de niveaus 2 t/m 4 wordt verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma’s van elke instelling. De mate waarin een student meetelt is afhankelijk van de leerweg (beroepsopleidende leerweg (bol) of beroepsbegeleidende leerweg (bbl)) en de opleiding (c.q. de prijsfactor van de opleiding). De mate waarin een diploma meetelt is afhankelijk van het niveau en de vraag of de student al eerder een mbo-diploma heeft behaald. De regeling tegemoetkoming studiekosten liep tot en met 2019-2020, de middelen uit deze regeling (€ 10 miljoen) zouden in 2020 worden toegevoegd aan de lumpsum ten behoeve van het mbo-studentenfonds. Als gevolg van de coronacrisis heeft de behandeling van het wetsvoorstel versterken positie mbo-student vertraging opgelopen. Het mbo-studentenfonds is onderdeel van dit wetsvoorstel. Als gevolg van de vertraging is de regeling tegemoetkoming studiekosten met een jaar verlengd en zullen de middelen ten behoeve van het mbo-studentenfonds per 2021 aan de lumpsum worden toegevoegd. In 2020 is € 103,6 miljoen toegevoegd aan de lumpsum voor de mbo-instellingen. Deze stijging wordt grotendeels verklaard door de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2020.

Bekostiging Caribisch Nederland

Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen. In Caribisch Nederland wordt op alle drie de eilanden, Bonaire, St. Eustatius en Saba (BES-eilanden) middelbaar beroepsonderwijs (mbo) aangeboden. Op de twee Bovenwinds gelegen eilanden (St. Eustatius en Saba) wordt alleen een beperkt aantal entree-opleidingen en opleidingen op niveau 2 aangeboden. Op het Benedenwinds gelegen eiland Bonaire worden op alle mbo-niveaus opleidingen aangeboden.

Bekostiging vavo

De rijksbijdrage voor het verzorgen van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is voor 2020 beschikbaar gesteld op basis van het vanaf 2015 ingevoerde bekostigingsmodel voor het vavo. De verdeling van de beschikbare middelen voor 2020 heeft plaatsgevonden aan de hand van het aantal ingeschreven studenten op 1 oktober 2018, het aantal vakken dat door studenten met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma’s in het kalenderjaar 2018. In 2020 is circa € 2 miljoen toegevoegd aan het budget voor de loon- en prijsbijstelling tranche 2020.

Kwaliteitsafspraken

Investeringsbudget

Alle mbo-instellingen hebben een kwaliteitsagenda ingediend om aanspraak te kunnen maken op het investeringsbudget en resultaatafhankelijk budget voor de kwaliteitsafspraken over de periode 2019-2022. De commissie kwaliteitsafspraken mbo heeft in het voorjaar van 2019 de kwaliteitsagenda’s beoordeeld en na een herkansingsronde zijn uiteindelijk de agenda’s van alle mbo-instellingen goedgekeurd. Daardoor is aan alle instellingen het investeringsbudget toegekend.

Resultaatafhankelijk budget

Het resultaatafhankelijke deel van het budget voor de kwaliteitsafspraken wordt op twee momenten verdeeld onder de instellingen die de gestelde doelen in de kwaliteitsagenda in voldoende mate hebben gehaald. Sommige doelstellingen zijn gezien de coronapandemie moeilijker te bereiken voor de mbo-scholen, maar er zijn ook thema’s waar juist een versnelling plaatsvindt (bijvoorbeeld online onderwijs). Het beoordelingskader van de kwaliteitsafspraken biedt de Commissie kwaliteitsafspraken mbo ruimte om de resultaten integraal te beoordelen, en daarbij rekening te houden met onvoorziene (externe) omstandigheden. Dit betekent dat als kwaliteitsafspraken niet vervuld kunnen worden als gevolg van het coronavirus, de resultaatafhankelijke bekostiging toch kan worden uitgekeerd. In 2021 vindt een tussentijdse beoordeling plaats van het resultaatafhankelijk budget over de voortgang in de jaren 2019 en 2020. In 2023 vindt een eindbeoordeling plaats over de gehele periode 2019–2022.

Aanvullende bekostiging

Regionaal investeringsfonds (RIF)

Met het Regionaal Investeringsfonds worden middelen beschikbaar gesteld voor duurzame publiek-private samenwerking (pps) van beroepsonderwijs, bedrijfsleven en regionale overheden. Mbo-instellingen kunnen een aanvraag doen voor bekostiging van een samenwerkingstraject dat leidt tot verbetering van de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. De samenwerkingspartners dragen financieel voor 50% tot 67% bij. In 2020 is € 21 miljoen uitgekeerd. Dat is € 2,1 miljoen minder dan in de vastgestelde begroting staat. Dit is onder andere te verklaren door een meerjarige kasschuif om de beschikbare middelen voor de RIF-regeling in overeenstemming te brengen met het (verwachte) betalingsritme.

Salarismix Randstadregio’s

In het Actieplan Leerkracht van Nederland zijn afspraken vastgelegd over de ambities op het gebied van professionalisering en de versterking van de salarismix in de Randstadregio’s. Er zijn via de «Regeling versterking van salarismix leraren middelbaar beroepsonderwijs in de Randstadregio’s", aanvullend op de lumpsum, structureel middelen beschikbaar gesteld om in deze regio’s tot een versterking van de salarismix te komen. Al deze middelen zijn in 2020 aan de scholen uitgekeerd volgens de in de regeling vastgestelde verdeling. De cijfers over de invulling van de salarismix in 2020 in de totale Randstad zullen in 2021 verschijnen op www.functiemix.nl.

Regionaal programma

In de eerste helft van 2020 zijn alle Regionale Meld- en Coördinatiepunten (RMC-regio's) verder gegaan met de uitvoering van de afspraken uit de vierjarige regionale programma’s voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten (vsv) en de begeleiding van jongeren in een kwetsbare positie. Aan het begin van het schooljaar 2020-2021 zijn alle regio’s gestart met het nieuwe vierjarige regionale programma, waarin zij wederom maatregelen nemen om vsv te voorkomen en te bestrijden en jongeren in een kwetsbare positie te begeleiden. Voor de uitvoering van het regionaal programma was in 2020 in totaal € 49,8 miljoen beschikbaar. Hiervan is € 30,6 miljoen via de contactschool naar de regio gegaan en € 19,2 miljoen via de RMC-contactgemeente naar de regio (zie Bijdrage aan medeoverheden).

Tegemoetkoming schoolkosten mbo

De regeling tijdelijke voorziening leermiddelen is in 2020 met een jaar verlengd. Om deze reden is in 2020 de realisatie € 10 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Via de regeling is € 10 miljoen beschikbaar gesteld om de schoolkosten voor minderjarige bol-studenten uit minimagezinnen te beperken. Hiermee wordt geborgd dat minderjarige bol-studenten niet vanwege financiële redenen afzien van een mbo-opleiding en dat deze studenten de opleiding volgen die bij hun talenten en ambities past. Het budget is in zijn geheel uitgeput.

Gelijke kansen

De realisatie is in 2020 € 2 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit is veroorzaakt door een incidentele overboeking van € 2 miljoen van het onderdeel Gelijke Kansen naar het onderdeel Loopbaanoriëntatie onder het instrument subsidies.

Subsidies

Praktijkleren

De subsidieregeling praktijkleren heeft tot doel werkgevers te stimuleren om praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen aan te bieden. Dankzij de regeling kunnen leerlingen, studenten of werknemers die een (beroeps)opleiding volgen, zich beter voorbereiden op de arbeidsmarkt en kunnen werkgevers beschikken over beter opgeleid personeel. De subsidie is een tegemoetkoming voor de kosten die een werkgever maakt voor begeleiding. In 2020 was voor de reguliere regeling praktijkleren € 202,9 miljoen subsidie beschikbaar, inclusief € 0,9 miljoen in verband met een correctie op het budget voor de uitvoeringskosten van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Het grootste deel van het subsidiebudget (€ 194,8 miljoen) was bestemd voor het mbo en de overige middelen waren bestemd voor de compartimenten vmbo, hbo en promovendi en technologisch ontwerpers in opleiding (toio's). In de regeling geldt een maximum subsidiebedrag van € 2.700 per volledige praktijk- of werkleerplaats. Werkgevers ontvingen echter € 2.079 per praktijkleerplaats in het mbo en maximaal € 655 per praktijkleerplaats in het hbo. Om het aanbod van mbo-praktijkleerplaatsen in de sectoren landbouw, horeca en recreatie te stimuleren was voor deze sectoren € 10,6 miljoen beschikbaar voor een aanvullende subsidie, bovenop de reguliere subsidie. Per mbo-praktijkleerplaats kwam de aanvullende subsidie in 2020 uit op € 1.567.

Leven lang ontwikkelen

Het Ministerie van OCW werkt met andere departementen, sociale partners, onderwijsinstellingen en andere stakeholders aan het realiseren van een doorbraak op leven lang ontwikkelen (permanent leren). In 2020 zijn de beschikbare OCW middelen voor het verbeteren van de randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen ingezet voor de subsidieregeling flexibel beroepsonderwijs derde leerweg en de verkenning van een digitaal scholingsoverzicht. De realisatie is € 7,9 miljoen lager dan de vastgestelde begroting van € 11,8 mln. Dit wordt veroorzaakt door een kasschuif van € 3,7 miljoen aan middelen voor de regeling flexibilisering mbo. Daarnaast is op het onderdeel flexibilisering in 2020 sprake van een overlopende verplichting van € 1 miljoen om de beschikbare middelen, conform regeling, in overeenstemming te brengen met het betalingsritme en is er € 0,9 miljoen vrijgevallen. Ook is € 2,4 miljoen van de oorspronkelijke begroting overgeboekt naar het instrument opdrachten t.b.v. het scholingsportaal en kleinere opdrachten.

Tel mee met Taal

Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid zijn in 2020 middelen beschikbaar gesteld als bijdrage aan het landelijke programma «Tel mee met Taal» dat door de Ministeries van OCW, SZW, VWS en BZK wordt uitgevoerd en gefinancierd. Met dit programma worden onder andere gemeenten, aanbieders van cursussen, werkgevers, bibliotheken en maatschappelijke organisaties ondersteund om laaggeletterden te herkennen, door te verwijzen en te scholen. De activiteiten worden door verschillende partijen uitgevoerd. In 2020 is er onder meer een landelijk Expertisepunt Basisvaardigheden opgericht en is begonnen met het certificeren van taalhuizen. Mede dankzij een in het Regeerakkoord opgenomen extra investering van € 5 miljoen per jaar, investeert het kabinet gedurende de looptijd van het programma (2020-2024) in totaal bijna € 125 miljoen in maatregelen voor de aanpak van laaggeletterdheid. Dit is een aanvulling op het structurele budget voor volwasseneneducatie dat gemeenten ontvangen (€ 60,4 miljoen per jaar).

Loopbaanoriëntatie (LOB)

De middelen zijn ingezet ten behoeve van betere studiekeuze- en arbeidsmarktvoorlichting via het portal KiesMBO met objectieve informatie over mbo-opleidingen, beroepen en arbeidsmarkt. Daarnaast zijn de middelen via het Expertisepunt LOB ingezet voor verbetering van de loopbaanbegeleiding in het mbo inclusief de overgangen vmbo-mbo-hbo en via het Kennispunt Gelijke Kansen, diversiteit en inclusie (GKDI) voor betere loopbaanbegeleiding en voorbereiding op de arbeidsmarkt van jongeren met een migratieachtergrond en of lage sociaal economische status. De realisatie is in 2020 € 2 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit is veroorzaakt door een incidentele overboeking van € 2 miljoen van het onderdeel Gelijke Kansen naar het onderdeel loopbaanoriëntatie onder het instrument subsidies.

Vakwedstrijden mbo

Voor het organiseren van vakwedstrijden is op basis van de subsidieregeling vakwedstrijden vmbo en mbo in 2020 € 3,2 miljoen subsidie toegekend aan World Skills Netherlands (WSNL).

Inhaal- en ondersteuningsprogramma's

Met de subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 hebben bekostigde po-scholen, vo-scholen en mbo-instellingen alsmede niet-bekostigde instellingen overige educatie in 2020 de mogelijkheid gekregen om subsidie aan te vragen voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s. Dit is een steunmaatregel naar aanleiding van de coronacrisis. De programma's zijn bedoeld om achterstanden, ontstaan door de (gedeeltelijke) sluiting van de scholen en instellingen wegens de coronacrisis, weg te werken. De doelgroep van de regeling bestaat uit po-leerlingen, vo-leerlingen en mbo-studenten in een kwetsbare positie (met een vergroot risico) op leer- en ontwikkelachterstanden of studievertraging, mbo-studenten met studievertraging in de beroepspraktijkvorming en vavo-studenten en deelnemers overige educatie met studievertraging. Voor alle categorieën geldt dat (het vergrote risico op) de achterstanden en studievertraging het gevolg moet zijn van genoemde sluiting. Voor de mbo-studenten was er in totaal € 65,1 miljoen beschikbaar inclusief verhoging van € 0,5 miljoen. Voor de vavo-studenten was er in totaal € 2 miljoen beschikbaar en voor de deelnemers overige educatie was er in totaal € 2,6 miljoen beschikbaar inclusief verhoging van € 1,4 miljoen. De verhogingen vonden plaats in het tweede aanvraagtijdvak om alle aanvragen geheel te kunnen honoreren. Aangezien het budget voor mbo en overige educatie daarmee is uitgeput, is er voor die sectoren geen derde tijdvak geweest.

Overige subsidies

Hieronder vallen posten zoals het Techniekwerken vo+mbo, ondersteuning RMC’s, School en veiligheid en Kennispunt onderwijs & examinering.

Opdrachten

In- en uitbesteding

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken.

Bijdragen aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel. De realisatie is in 2020 € 3,4 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting doordat er meer uitvoeringskosten benodigd waren dan begroot.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft middelen ontvangen voor het uitvoeren van de subsidieregeling praktijkleren.

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

College voor Toetsen en Examens (CvTE)

Het CvTE is een zbo dat verantwoordelijk is voor de examens voor rekenen en taal in het beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal. De realisatie is in 2020 € 6,9 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt doordat er ten behoeve van het werkprogramma CvTE 2020 € 8,1 miljoen is overgeboekt naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs). Om de middelen hiervoor bij het juiste budget te plaatsen heeft er daarnaast een structurele overboeking van circa € 1,2 miljoen van het onderdeel Wet SLOA naar het onderdeel CvTE plaatsgevonden.

Wet Subsidiëring Landelijke Onderwijsondersteunende activiteiten (SLOA)

De subsidieverlening voor Cito verloopt op basis van de Wet SLOA. De middelen worden ingezet voor het ontwikkelen van centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo door Cito. De realisatie in 2020 is € 3,3 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt mede omdat er een overboeking heeft plaatsgevonden in 2020 van € 1 miljoen naar het onderdeel overige subsidies. Door een wijziging in het beleid voor rekenexamens worden de rekenexamens niet meer belegd bij Cito. In plaats daarvan worden deze middelen ingezet ter subsidiëring van de opstart van een nieuwe coöperatie waarbinnen rekenexamens door en voor de mbo-scholen worden gemaakt. In dit kader heeft er ook een meerjarige kasschuif plaatsgevonden om de beschikbare middelen hiervoor in overeenstemming te brengen met het juiste betalingsritme. Daarnaast heeft er een structurele overboeking van circa € 1,2 miljoen plaatsgevonden van het onderdeel Wet SLOA naar het onderdeel CvTE.

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

De SBB heeft in 2020 middelen ontvangen voor de uitvoering van wettelijke taken. SBB onderhoudt onder andere de kwalificatiestructuur in het mbo. In 2020 heeft SBB voor diverse opleidingen de kwalificatiedossiers aangepast en geactualiseerd. Een andere wettelijke taak die SBB heeft uitgevoerd is het zorgen voor voldoende kwalitatief goede stageplaatsen en leerbanen in het mbo. Naast de reguliere middelen heeft SBB in 2020 € 4 miljoen aan extra middelen ontvangen voor de uitvoering van het actieplan stages en leerbanen. Dit is een steunmaatregel om de stagetekorten ten gevolge van de coronacrisis zoveel mogelijk te beperken.

Bijdragen aan medeoverheden

Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC's)

Gemeenten hebben met de RMC-functie de taak om deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt te volgen van jongeren tot 23 jaar die geen startkwalificatie hebben. De RMC-functie zorgt er samen met andere betrokken partijen in de regio voor dat deze jongeren worden begeleid naar school, zorg, werk of een combinatie daarvan. De financiering voor de uitvoering van de RMC-taak vindt plaats middels een specifieke uitkering. In 2020 is er € 5,6 miljoen meer gerealiseerd dan de vastgestelde begroting. Dit wordt verklaard door een eenmalig extra specifieke uitkering van € 4 miljoen voor het voorkomen van uitval en werkloosheid onder vsv'ers, onderdeel van de corona-steunmaatregelen. Daarnaast is er in 2020 € 1,6 miljoen aan loon- en prijsontwikkeling toegevoegd.

Educatie

Sinds 1 januari 2015 wordt het educatiebudget per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een arbeidsmarktregio (via de contactgemeente). Gemeenten besteden dit budget aan opleidingen Nederlandse taal, rekenen en digitale vaardigheden voor de doelgroepen van het educatie-aanbod, waaronder laaggeletterden en niet-inburgeringsplichtige migranten. Gemeenten hebben voor de besteding van het budget bestedingsvrijheid. Zo kunnen gemeenten opleidingen aanbieden die aansluiten bij de vraag van de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie.

Regionaal programma

Voor de uitvoering van het regionaal programma voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie is in 2020 een bedrag van € 19,2 miljoen uitgekeerd. Dit is in de vorm van een specifieke uitkering aan RMC-contactgemeenten verstrekt.

Caribisch Nederland

Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt jaarlijks een bijzondere uitkering verstrekt voor de Sociale Kanstrajecten Jongeren (SKJ). Voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba worden middelen beschikbaar gesteld, bestemd voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland. De realisatie is in 2020 € 1,3 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit wordt met name verklaard doordat de middelen voor de SKJ op het instrument bekostiging stonden. De SKJ is echter een bijdrage aan medeoverheden en wordt daarom op dat instrument gerealiseerd.

Ontvangsten

De ontvangsten van € 5,1 miljoen in 2020 zijn onder andere het gevolg van afrekeningen die betrekking hadden op subsidies en regelingen.

4.4 Beleidsartikelen 6 en 7 Hoger onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten, (wetenschappelijk) personeel en bij de behoefte van de maatschappij.

Financieren

De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals kwaliteitsafspraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.

Regisseren

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder het accreditatiestelsel.

Kengetallen

1 Studenttevredenheid1 Hbo 75,6% 75,8% 72,9%
Wo 84,9% 85,2% 83,9%
2016 2017 2018 2019
2 Percentage 25-64 jarigen (mbo/ho) dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven lang leren)2 18,8% 19,1% 19,1% 19,5%
2016/17 2017/18 2018/19 2019/20
3 Uitval 1e jaar3 Hbo 15,0% 16,0% 15,5% 11,5%
Wo 6,0% 6,7% 7,0% 5,3%
4 Bachelor rendement (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar4 Hbo 67,7% 68,1% 69,0% 69,6%
Wo 81,1% 80,7% 81,2% 81,1%
  1. Bron: Nationale Studenten Enquête. Voor 2018/19 en 2019/20 zijn er geen nieuwe cijfers beschikbaar omdat de NSE niet door ging. Voor eerdere jaren is een correctie toegepast.
  2. Bron: Eurostat, Labour Force Survey (LFS). De waarde over 2020 verschijnt eind tweede kwartaal 2021.
  3. Bron: DUO. Met ingang van dit jaar zijn de cijfers over uitval en bachelorrendement berekend op stelselniveau. Dit is anders dan eerdere jaren, toen de cijfers berekend werden op instellingsniveau. Dit zorgt voor een lagere uitval, omdat switchen van instelling niet meer wordt gezien als uitval. De cijfers van alle jaren zijn aangepast aan de nieuwe definitie.
  4. Bron: DUO. Met ingang van dit jaar zijn de cijfers over uitval en bachelorrendement berekend op stelselniveau. Dit is anders dan eerdere jaren, toen de cijfers berekend werden op instellingsniveau. Het bachelorrendement valt hoger uit, omdat nu ook een bachelor diploma behaald aan een andere instelling dan waar de student is ingestroomd meetelt. De cijfers van alle jaren zijn aangepast aan de nieuwe definitie.
hbo voltijd associate degree 4,3 5,4 6,9 8,7 11,2
hbo voltijd bachelor 392,7 396,0 395,1 396,8 415,5
hbo voltijd master 3,5 4,1 4,8 5,4 6,0
hbo deeltijd associate degree 2,4 3,2 4,0 5,1 6,4
hbo deeltijd bachelor 34,7 35,8 36,7 38,9 41,6
hbo deeltijd master 8,4 7,7 7,8 7,9 7,8
Totaal hbo 446,0 452,2 455,3 462,8 488,5
wo voltijd bachelor 162,7 171,0 182,1 191,4 205,3
wo voltijd master 98,4 102,0 105,8 108,8 118,9
wo deeltijd bachelor 1,6 1,7 1,7 1,5 1,6
wo deeltijd master 3,3 3,2 3,2 3,0 3,2
Totaal wo 266,0 277,9 292,8 304,7 329,0
2 Gediplomeerden (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)1 2016 2017 2018 2019 2020
hbo voltijd associate degree 1,0 1,0 1,2 1,4 2,1
hbo voltijd bachelor 58,8 62,5 64,1 62,0 61,7
hbo voltijd master 1,3 1,3 1,5 1,9 2,0
hbo deeltijd associate degree 0,5 0,5 0,8 0,9 1,1
hbo deeltijd bachelor 6,5 5,8 6,0 5,9 5,8
hbo deeltijd master 2,5 2,4 2,2 2,0 2,1
Totaal hbo 70,6 73,5 75,8 74,1 74,8
wo voltijd bachelor 33,4 34,0 34,0 35,4 37,4
wo voltijd master 40,0 41,0 42,6 44,4 45,0
wo deeltijd bachelor 0,3 0,2 0,2 0,2 0,2
wo deeltijd master 1,1 1,1 1,1 1,1 1,0
Totaal wo 74,8 76,3 77,9 81,1 83,6
3 Onderwijsuitgaven per student (Bedragen x € 1.000)3 2017 2018 2019 2020
hbo 7,4 7,8 7,7 7,6
wo 7,2 7,5 7,7 7,7
4 Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd, bedragen x € 1) 2019/20
2.083
  1. De aantallen ingeschreven studenten en gediplomeerden kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset. Daarnaast zijn de aantallen nu, idem aan 2018 en 2019, inclusief het groene onderwijs en daardoor niet vergelijkbaar met de aantallen uit de jaarverslagen tot en met 2017.
  2. Bron: DUO, 1cijferhobestand
  3. Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2020 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn beschreven in de paragraaf beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 2.867.843 3.213.191 3.461.463 3.552.945 3.773.125 3.476.868 296.257
waarvan garantieverplichtingen 70.434 53.643 22.410 10.580 ‒ 2.703 0 ‒ 2.703
waarvan overige verplichtingen 2.797.409 3.159.548 3.439.053 3.542.365 3.775.828 3.476.868 298.960
Uitgaven 2.833.160 2.925.976 3.262.539 3.399.821 3.511.341 3.416.799 94.542
Bekostiging 2.773.809 2.868.197 3.185.040 3.310.594 3.420.261 3.334.151 86.110
Hoofdbekostiging 2.584.417 2.713.021 3.185.040 3.190.628 3.275.350 3.193.490 81.860
Onderwijsdeel hbo 2.505.033 2.630.368 3.091.346 3.091.440 3.179.930 3.096.421 83.509
Deel ontwerp en ontwikkeling 70.915 72.439 80.191 83.670 87.836 85.259 2.577
Vouchers studievoorschot 0
Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen 8.346 10.171 13.503 15.518 7.584 11.810 ‒ 4.226
Bekostiging experimenten open bestel
Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo 123 43
Prestatiebox 189.392 155.176 0 119.966 144.911 140.661 4.250
Studievoorschotmiddelen 119.966 144.911 140.661 4.250
Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering 189.392 155.176
Subsidies (regelingen) 5.569 5.001 2.077 1.013 1.062 977 85
Regeling stimulering Bèta/techniek 4289 3.143 0
Overig 1.280 1.858 2.077 1.013 1.062 977 85
Bijdrage aan agentschappen 17.540 14.089 12.969 13.177 14.722 13.766 956
Dienst Uitvoering Onderwijs 17.540 14.089 12.969 13.177 14.722 13.766 956
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 36.242 38.689 62.453 75.037 75.296 67.905 7.391
NWO (Praktijkgericht onderzoek hbo) 29.477 29.329 48.963 60.813 60.515 53.265 7.250
NWO (Promotiebeurs voor leraren) 2.949 5.720 9.238 9.292 10.144 10.144 0
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)² 3.816 3.640 4.252 4.932 4.637 4.496 141
Ontvangsten 1.903 1.358 2.057 3.998 2.211 1.213 998
2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 4.391.850 4.663.507 5.038.007 5.422.362 5.730.555 5.297.994 432.561
waarvan garantieverplichtingen 0 ‒ 22.983 ‒ 22.983 ‒ 22.983 ‒ 17.983 0 ‒ 17.983
waarvan overige verplichtingen 4.391.850 4.686.490 5.060.990 5.445.345 5.748.538 5.297.994 450.544
Uitgaven 4.328.205 4.443.628 4.860.007 5.132.352 5.418.229 5.202.998 215.231
Bekostiging 4.298.116 4.416.577 4.829.573 5.101.096 5.386.198 5.172.522 213.676
Hoofdbekostiging 4.153.232 4.300.299 4.829.573 5.028.684 5.297.827 5.086.608 211.219
Onderwijsdeel wo 1.731.117 1.831.298 2.196.748 2.281.781 2.397.433 2.329.960 67.473
Onderzoeksdeel wo 1.768.756 1.800.009 1.962.582 2.060.420 2.194.075 2.068.420 125.655
Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek 653.359 668.992 670.243 686.483 706.319 688.228 18.091
Vouchers studievoorschot 0
Prestatiebox 144.884 116.278 0 72.412 88.371 85.914 2.457
Studievoorschotmiddelen 72.412 88.371 85.914 2.457
Profilering en zwaartepuntvorming 0
Onderwijskaliteit en studiesucces, en profilering 144.884 116.278 0
Subsidies (regelingen) 3.160 2.553 3.573 3.675 3.659 4.369 ‒ 710
Open en online onderwijs 1.027 988 1.674 1.840 1.844 1.965 ‒ 121
Overig 2.133 1.565 1.899 1.835 1.815 2.404 ‒ 589
Opdrachten 2.716 1.851 2.404 2.536 3.105 2.029 1.076
Uitbesteding 2.716 1.851 2.404 2.536 3.105 2.029 1.076
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 24.213 22.647 24.457 25.045 25.267 24.078 1.189
Organisaties 24.213 22.647 24.457 25.045 25.267 24.078 1.189
Ontvangsten 2.253 1.364 172 9 15 16 ‒ 1

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2020 ligt voor het hbo € 94,5 miljoen en voor het wo € 215,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt voornamelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is bij het hbo € 1,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

De realisatie van de verplichtingen 2020 ligt voor het hbo € 296,3 miljoen en voor het wo € 432,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Dit betreft voornamelijk het effect van de loon- en prijsbijstelling tranche 2020 voor de jaren 2020 en 2021, de bijstelling van de raming van de studentenaantallen voor 2021 en aangegane of vervallen garantieverplichtingen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen voor hoger onderwijs.

Bekostiging

De bekostiging van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging waarbij het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering in het kader van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen afzonderlijk worden bekostigd. De bekostiging is voor het hbo met € 86,1 miljoen en voor het wo met € 213,7 miljoen verhoogd.

Dit betreft:

  1. de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2020 (hbo € 100,7 miljoen en wo € 146,9 miljoen);
  2. de overheveling (wo € 66,8 miljoen) naar universiteiten van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)onderzoekmiddelen uit enerzijds de Stimulering Europees Onderzoek (SEO)regeling en uit anderzijds de sectorplannen bèta en techniek/natuur- en scheikunde/Social Sciences Humanities, dit in vervolg op het advies van de commissie van Rijn;
  3. de generaal beschikbaar gestelde intensiveringsmiddelen ten behoeve van de flexibilisering van en maatwerk op de lerarenopleidingen (hbo € 2,1 miljoen en wo € 0,9 miljoen);
  4. een verlaging (hbo € 9,8 miljoen) op de bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen in verband met het feit dat het experiment vraagfinanciering niet verlengt is en er minder vouchers werden toegekend dan geraamd;
  5. diverse kleinere mutaties (hbo -€ 6,9 miljoen en wo -€ 0,9 miljoen) voor onder andere lerarenbeleid, uitbesteding van opdrachten en overige beleidsgerichte activiteiten.

Hoofdbekostiging

Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs, onderzoek (wo) en ontwerp & ontwikkeling (hbo). De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.

Onderwijsdeel (hbo en wo)

Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:

  1. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top);
  2. een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen;
  3. een onderwijsopslag in percentages.

Deel ontwerp en ontwikkeling (hbo) en onderzoeksdeel (wo)

Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:

  1. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden;
  2. een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerperscertificaten;
  3. een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht;
  4. een voorziening onderzoek in percentages.

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (wo)

De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo)

Dit deel bestaat uit het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering. Het doel is om kennis op te doen over de effecten van meer maatwerk en vraaggerichtheid van het aanbod op de deelname en diplomering van volwassenen in het deeltijd- en duaal onderwijs.

In het experiment vraagfinanciering maken studenten aanspraak op vouchers die zijn in te zetten bij bekostigde of niet bekostigde deelnemende opleidingen en hebben bekostigde instellingen meer mogelijkheden voor flexibiliteit en vraaggerichtheid. Het experiment is in 2016 gestart in de sector Techniek & ICT en vanaf september 2017 ook in een aantal opleidingen in de sector Zorg & Welzijn. Ook in 2018 is er nog een aantal nieuwe opleidingen toegetreden tot het experiment vraagfinanciering. Naar aanleiding van de tussenevaluatie is in april 2019 besloten de instroom in het experiment niet te verlengen. Studenten die tot eind augustus 2019 zijn ingestroomd bij opleidingen die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering kunnen tot het eind van het experiment (2024) aanspraak blijven maken op vouchers. De evaluatie van het experiment vraagfinanciering vindt plaats in 2021. De realisatie op het experiment in 2020 is € 9,8 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Voor een bedrag van € 5,2 miljoen is dit toe te schrijven aan het niet verlengen van het experiment, de hiervoor binnen het onderwijsdeel van de bekostiging gereserveerde middelen vallen hierdoor vrij. De resterende € 4,6 miljoen wordt veroorzaakt doordat het aantal aangevraagde vouchers in 2020 op het experiment lager uitkwam dan de raming.

Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen, met behoud van de kwaliteit van het onderwijs, en leidt tot meer deelnemers en gediplomeerden. De pilots zijn eveneens in 2016 van start gegaan en in 2017 en 2018 uitgebreid met meer opleidingen. Er nemen nu ruim 400 opleidingen van 21 hogescholen (publiek en privaat) deel aan de pilots flexibilisering. In de strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek ‘Houdbaar voor de toekomst’ (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 797, bijlage 913905) is, naar aanleiding van de tussenevaluatie van de experimenten, aangekondigd dat de ruimte voor flexibele inrichting van opleidingen op basis van leeruitkomsten, zoals die in de pilots geldt, structureel wordt verankerd in de WHW. Mits het oordeel van de Nederlands- Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) over de kwaliteit en het niveau van de opleidingen in de pilots positief is. Met het oog op die structurele verankering in de WHW is de eindevaluatie van de pilots flexibilisering naar voren gehaald, deze zal nu begin 2021 worden afgerond.

Prestatiebox

Studievoorschotmiddelen (hbo en wo)

In het akkoord over het studievoorschot is afgesproken dat de middelen die beschikbaar komen door de invoering van het studievoorschot gekoppeld worden aan kwaliteitsafspraken. Sinds het voorjaar 2019 zijn alle instellingen van start gegaan om samen met de medezeggenschap te komen tot een plan voor de kwaliteitsafspraken. Begin november 2019 is een stand van zaken kwaliteitsafspraken (Kamerstukken II 2019/20, 31288, nr. 792) naar de Tweede Kamer gezonden.

De plannen van de instellingen beslaan de periode van 2019 tot en met 2024 en worden beoordeeld door de NVAO. Aan de hand van het advies van de NVAO wordt door de Minister besloten of het plan van een instelling voldoende is en of de instelling haar studievoorschotmiddelen krijgt toegekend voor de periode 2021 tot en met 2024. Als dat niet het geval is, volgt een herkansing. De instelling heeft dan tot een jaar na het besluit de tijd om een nieuw plan in te dienen. De toekenning van de middelen was in eerste instantie voorzien vanaf 2021, omdat de NVAO de plannen zou beoordelen in 2019 en 2020. De beoordeling en besluitvorming levert vanwege de COVID-19- maatregelen echter vertraging op. Om er voor te zorgen dat instellingen niet in financiële onzekerheid zitten en de instellingen kunnen blijven investeren in de kwaliteit van het hoger onderwijs is besloten de kwaliteitsbekostiging ook voor 2021 toe te kennen met de reguliere rijksbijdrage, net als is gebeurd voor 2019 en 2020. Instellingen die in de eerste ronde geen positief besluit hebben ontvangen, dienen alsnog een nieuwe aanvraag in en de NVAO zal de Minister adviseren over die aanvraag. Daarbij gelden dezelfde criteria als in de eerste ronde. Om de kwaliteitsbekostiging vanaf 2022 in plaats van in 2021 in te laten gaan, is het Besluit kwaliteitsbekostiging hoger onderwijs aangepast.

Subsidies

Open en online hoger onderwijs (hbo en wo)

De subsidieregeling open en online is bedoeld om instellingen passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. Dit heeft twee doelen: het versterken van open en online onderwijs, en het stimuleren van delen, hergebruiken en (door)ontwikkelen van open leermateriaal in vakcommunity’s. Aan beide doelstellingen wordt veel aandacht besteed.

Onder begeleiding van SURF zijn in 2020 15 projecten gestart; 10 voor de pijler online onderwijs en 5 voor de pijler open leermaterialen. Deze 15 projecten dragen bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijsmateriaal en de toegankelijkheid van Nederlandse onderwijsinstellingen. De projecten kennen een looptijd van maximaal 24 maanden. De resultaten van de projecten van de instellingen dienen ook als belangrijke input voor de Kennisagenda van SURF.

Overig (hbo en wo)

Hieronder vallen, afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo, overige subsidietoekenningen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en communicatie rondom het studievoorschot. De realisatie ligt € 1,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt doordat er meer opdrachten zijn verstrekt dan oorspronkelijk begroot, de belangrijkste in dit verband is het onderzoek naar de toereikendheid en doelmatigheid van het macrobudget en de kosten(toerekening) voor het mbo, ho en onderzoek.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor de begrotingsartikelen 6 en 7.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s 

NWO

Het praktijkgericht onderzoek van hogescholen ontstaat vanuit een vraag of probleem uit de praktijk. Resultaten zijn kennis, inzichten, producten en diensten die bijdragen aan innovatie van de beroepspraktijk en het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Ook versterkt het onderzoek de kwaliteit van het hoger beroepsonderwijs. Het Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA bevordert de kwaliteit en de impact van het praktijkgericht onderzoek van hogescholen en de verdere uitbouw en vernieuwing ervan. Dit doet het regieorgaan door onderzoek te financieren en de samenwerking tussen hogescholen, het bedrijfsleven en publieke instellingen te stimuleren. In 2020 honoreerde Regieorgaan SIA 414 projecten en trajecten (van 597 ontvankelijke indieningen) in 19 verschillende regelingen. In 2020 zijn 470 projecten gestart. Eind 2020 waren er 771 projecten in uitvoering.

Het budget voor voor het praktijkgericht onderwijs is met € 7,3 miljoen verhoogd in verband met:

  1. een toevoeging (€ 4,1 miljoen) vanuit het Ministerie van LNV voor het programma Voedsel en Groen aan grote maatschappelijke opgaven op het vlak van voedsel, kringlooplandbouw en klimaatopgaven. Een en ander als thematische samenwerking tussen het Ministerie van LNV, NWO en de groene hogescholen;
  2. een toevoeging (€ 2,2 miljoen) vanuit het Ministerie van EZK om het programma GoChem breder toegankelijk te maken voor alle MKB-bedrijven in de industrie voor projecten die bijdragen aan de klimaatopgave voor de industrie;
  3. een toevoeging (€ 0,5 miljoen) vanuit het Ministerie van VWS om samen met het Regieorgaan SIA (onderdeel NWO) een onderzoeksprogramma op te zetten naar interventies in de buitenruimte;
  4. een toevoeging (€ 0,5 miljoen) vanuit het Ministerie van IenW voor het onderzoek van Afval Naar Grondstof 2020 (PRO-VANG 5), waarin de samenwerking tussen MKB-bedrijven en hogescholen centraal staat om het onderzoek praktijkgericht te maken, om de circulaire economie op hbo-opleidingen te laten aansluiten en om het ondernemerschap te stimuleren.

Promotiebeurs voor Leraren

Leraren in het po, vo, mbo, so en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. In 2020 is via NWO aan 48 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar verstrekt.

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Dit betreft de bijdrage die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.

Ontvangsten

De verhoging van de ontvangsten van € 1,0 miljoen betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van een getroffen afbetalingsregeling of door correcties en eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende bekostiging en subsidies.

4.5 Beleidsartikel 8 Internationaal beleid

A. Algemene doelstelling

Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren

Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere – vaak daarbij aangesloten – organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etcetera. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals Stichting Nuffic, Neth-ER en het Duitsland Instituut Amsterdam. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van het Ministerie van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.

Indicatoren/kengetallen

Internationale, ondersteunende maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op OCW in Cijfers. Deze website biedt ook informatie over de indicatoren over onder andere het programma Erasmus+ en de prestaties van de beroepsbevolking worden internationaal vergeleken in het kader van het «Programme for International Assessment of Adult Competencies» (PIAAC).

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste conclusies op het terrein van internationaal beleid worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020 2020
Verplichtingen 11.001 13.080 13.236 12.426 21.359 12.810 8.549 691
Uitgaven 12.281 11.625 12.496 12.678 12.810 12.830 ‒ 20 817
Subsidies (regelingen) 1.595 856 820 179 207 241 ‒ 34 126
Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) 632
Netherlands house for Education and Research (Neth-ER) 600 600 600
Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur 211 186 155 114 134 116 18 126
Overige incidentele subsidies 152 70 65 65 74 125 ‒ 51
Internationalisering Onderwijs ‒ 1 ‒ 1
Opdrachten 1.002 56 0 105 123 207 ‒ 84 0
Opdrachten 7 7
Beleidsonderzoek en benchmarking 61 30 71 45 100 ‒ 55
Incidentele Internationale activiteiten 3 23 34 71 107 ‒ 36
EU-Voorzitterschap 938 3
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 9.234 10.287 11.250 11.883 11.974 11.861 113 185
OCW-vertegenwoordiging in het buitenland 135 135
Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) 628 859 803 803 803 0
Stichting Nuffic 3.566 3.838 3.875 3.858 3.901 3.826 75
Nederlandse Taalunie 2.806 2.821 2.727 2.762 2.850 2.861 ‒ 11
Europa College Brugge 30 30 30 30 30 30 0
Unesco 130 20 ‒ 20
OESO CERI 71 74 77 81 83 82 1
Fulbright Center 368 368 468 368 368 368 0
DCCIC 90
Stichting Ons Erfdeel 185 185 185 185 185 185 185
Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training 1.963 2.208 2.989 3.066 3.154 3.066 88
EU-programma's en activiteiten 20 40 20 ‒ 20
Netherlands house for Education and Research (Neth-ER) 600 600 600 0
Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken 450 426 426 511 506 521 ‒ 15 506
Vlaams-Nederlands huis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa) 450 426 426 511 506 521 ‒ 15 506
Ontvangsten 1 24 113 121 10 99 ‒ 89

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingen is € 8,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verklaring ligt in een heroverweging van de subsidierelatie met Nuffic en een daaruit voortgekomen driejarige verplichting van in totaal € 10,9 miljoen voor een aanbesteding op het gebied van internationalisering. Daarnaast is er € 2,2 miljoen minder verplicht dan oorspronkelijk begroot voor Nuffic. Dit is te verklaren doordat bij een herziening van de subsidierelatie met Nuffic een deel van de activiteiten zijn aanbesteed (€ 1,9 miljoen) en de uitvoering van de regeling Internationalisering Funderend Onderwijs (IFO) overgedragen is naar de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUSI). Deze overdracht betekende een verschuiving van het verplichtingsritme (€ 0,3 miljoen). De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 0,02 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,09 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Opdrachten

Er is een driejarige verplichting vastgelegd van € 10,9 miljoen voor een aanbesteding met als doel internationalisering te bevorderen.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Duitsland Instituut Amsterdam

Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over de ontwikkelingen in Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast stimuleert het DIA het onderwijs in de Duitse taal in Nederland.

Nuffic

De Stichting Nuffic is het expertise- en dienstencentrum voor internationalisering in het Nederlandse onderwijs; van primair en voortgezet onderwijs tot beroepsgericht en hoger onderwijs en onderzoek. Er heeft een heroverweging plaatsgevonden van de subsidie aan Nuffic. In 2020 is er een wetstraject gestart om een aantal taken wettelijk te verankeren. Daarnaast zijn er taken Europees aanbesteed en zijn er taken afgebouwd.

Nederlandse Taalunie

De Nederlandse Taalunie ondersteunt de betrokken overheden in hun taalbeleid voor het Nederlands en maakt samenwerking, afstemming en uitwisseling mogelijk. Ook verzamelt, ontwikkelt en ontsluit de Nederlandse Taalunie kennis en informatie over het Nederlands met het oog op advies en dienstverlening aan sectoren, doelgroepen en individuele taalgebruiker.

Fulbright Center

Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).

Stichting Ons Erfdeel

De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil context brengen bij kunst, taal, geschiedenis, literatuur en maatschappelijke ontwikkelingen uit de Lage Landen. Dit realiseert Ons Erfdeel door het uitbrengen van artikelen en boeken, het publiceren van het Franstalige tijdschrift Septentrion en het digitaal publiceren van artikelen op hun Nederlandstalige, Franstalige en Engelstalige websites.

Nationaal Agentschap Erasmus+

Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is samen met het Nationaal Agentschap Erasmus+ Jeugd belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+. In 2020 is een wetstraject gestart waarmee de nationale uitvoering van de nieuwe Erasmus+ verordening wettelijk wordt vastgelegd, waaronder het aanwijzen van de Nationale Agentschappen. Nuffic wordt aangewezen als Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training voor het nieuwe Erasmus+ programma.

Neth-ER

De vereniging Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie. De leden van Neth-ER bestaan op dit moment uit: MBO-raad, Nuffic, KNAW, NFU, TNO, VSNU, Vereniging Hogescholen, NWO, ISO, JOB en LSVB. Het gezamenlijke doel van de vereniging is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten door de leden onder andere te voorzien van informatie over het Europees beleidsproces en het versterken van het netwerk van de leden. Neth-ER ontvangt een subsidie van het Ministerie van OCW voor het informeren van het brede Nederlandse kennisveld over Europese beleidsontwikkelingen op het terrein van onderwijs en onderzoek.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Vlaams-Nederlands Huis De Buren

Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken)).

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6) 3.155 2.858 2.873 2.873 2.873 2.873
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7) 52.588 49.001 51.437 52.770 54.299 52.770 1.529
Internationaal beleid (artikel 8) 886 932 766 825 817 822 ‒ 5
Cultuur (artikel 14) 5.739 4.640 4.617 4.617 4.617 4.617
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16) 454 454 454 454 454 454
Apparaatskosten (artikel 95) 139 144 148 269 ‒ 121
Totaal 62.822 57.885 60.286 61.683 63.208 61.805 1.403

Toelichting

De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is sinds 1997 een budgettaire constructie binnen de rijksbegroting. In de HGIS worden de uitgaven van de verschillende ministeries op het gebied van het buitenlandbeleid gebundeld, waarmee de onderlinge samenhang geïllustreerd wordt. Dit bevordert de samenwerking en de afstemming tussen de betrokken ministeries. Bovenstaande tabel geeft een onderverdeling weer van de HGIS-middelen van het Ministerie van OCW per artikel.

4.6 Beleidsartikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

A. Algemene doelstelling

De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.

Financieren

De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het (mee)financieren van (mogelijkheden tot) professionalisering. Dit gebeurt via aanvullende bekostiging en subsidies.

Stimuleren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. Dit door middel van versterking van de leraar (Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 345), naar een aantrekkelijke onderwijsarbeidsmarkt (Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 369), de aanpak van het lerarentekort (Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 381 en Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 382) en het op basis daarvan met belanghebbenden afgesloten convenant.

Regisseren

De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken wordt een bijdrage geleverd aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Dit gebeurt door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.

Kengetallen

De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in het beleidsverslag en in OCW in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten. Aanvullend hierop kan het volgende opgemerkt worden rondom het lerarenbeleid.

Nieuw bevoegdhedenstelsel

Als vervolg op het advies Ruim baan voor leraren van de Onderwijsraad is de commissie Onderwijsbevoegdheden gevraagd het kabinet te adviseren over wat leraren moeten kennen en kunnen om bevoegd te zijn en hoe zij deze bevoegdheid kunnen halen. Dit advies moet bijdragen aan het vergroten van het carrièreperspectief voor leraren en waar mogelijk de complexiteit in het huidige stelsel, met honderden routes tot het leraarschap, verkleinen.

Daarbij staat de kwaliteit van onderwijs voorop. Tegelijkertijd moet het aantrekkelijker worden om te (blijven) werken in het onderwijs en moeten leraren goed kunnen inspelen op de behoefte van alle leerlingen. In 2021 wordt het advies van de commissie Onderwijsbevoegdheden verwacht.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 188.280 152.191 138.490 178.784 173.761 158.120 15.641
Uitgaven 208.594 162.367 140.384 172.073 155.273 168.518 ‒ 13.245
Bekostiging 24.612 27.820 26.720 29.242 38.305 37.619 686
Aanvullende bekostiging 24.612 27.820 26.720 29.242 38.305 37.619 686
Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 24.612 27.820 26.720 29.242 38.305 37.619 686
Subsidies (regelingen) 167.251 125.339 109.289 136.960 111.566 124.328 ‒ 12.762
Lerarenbeurs/zij-instroom 115.534 109.945 103.380
Lerarenbeurs 77.559 50.094 49.560 534
Zij-instroom 42.540 40.901 50.096 ‒ 9.195
Impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo 16.774 2.625 687
Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen 17.418 63
Wet Beroep leraar en Lerarenregister 738 1.499 2.945 ‒ 1.446
Verankering academische opleidingsschool 1.120
Onderwijscoöperatie 3.015 2.945 822
Promotiebeurs voor leraren 6.502 3.251
Projecten professionalisering 1.092 3.899 1.665
Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek 654
Regionale aanpak lerarentekort 17.779 19.000 ‒ 1.221
Overige projecten 5.142 2.611 2.735 16.123 1.293 2.727 ‒ 1.434
Opdrachten 10.908 3.654 1.623 2.289 2.901 3.635 ‒ 734
Onderzoek, ramingen en communicatie 3.837 2.685 1.497 2.289 2.901 3.635 ‒ 734
Leraren- en schoolleidersregister 7.071 969 126
Bijdrage aan agentschappen 5.823 5.554 2.752 3.582 2.501 2.936 ‒ 435
Dienst Uitvoering Onderwijs 5.823 5.554 2.752 3.582 2.501 2.936 ‒ 435
Ontvangsten 12.319 11.319 9.812 8.307 6.409 9.000 ‒ 2.591

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2020 is € 13,2 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door minder verstrekte subsidies. De realisatie van de ontvangsten is € 2,6 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit is voornamelijk het gevolg van het verlaagde beschikbare budget voor de lerarenbeurs. Een groot deel van de ontvangsten binnen artikel 9 is afkomstig van leraren die een lerarenbeurs hebben aangevraagd maar toch niet beginnen of stoppen met hun studie. De verplichtingen zijn € 15,6 miljoen hoger dan in de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door een ophoging van het verplichtingenbudget op de aanpak lerarentekort met € 15 miljoen, zoals gemeld in de Kamerbrief over beleidsmatige mutaties na Najaarsnota 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 35570 VIII, nr.148). In 2020 is er voor twee jaar een verplichting aangegaan.

Subsidies

De realisatie op de subsidies is € 12,8 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Zoals toegelicht bij de tweede suppletoire begroting komt dit onder andere doordat het aantal aanvragen voor de regeling zij-instroom dit jaar lager is dan verwacht. Daarnaast was € 5 miljoen toegevoegd aan het budget voor de zij-instroom vanuit de beschikbaar gestelde middelen voor het lerarentekort bij Voorjaarsnota, wat gezien het aantal aanvragen dit jaar niet nodig was. Beoogd is om dit via de eindejaarsmarge toe te voegen aan de begroting 2021 en in 2021 in te zetten voor het lerarentekort. Verder is er een meevaller op de MBO-instructeursbeurs en op de regeling korte scholingstrajecten ontstaan doordat er minder aanvragen waren dan verwacht. In de tabel budgettaire gevolgen van beleid vallen deze regelingen beide onder de regeling zij-instroom.

Eind november werd duidelijk hoeveel aanvragen er precies toegekend zijn voor de regeling zij-instroom. De meevaller is hiermee toegenomen met € 1,5 miljoen ten opzichte van de tweede suppletoire begroting.

4.7 Beleidsartikel 11 Studiefinanciering

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd; er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering van de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over studiefinanciering wordt verwezen naar de website www.onderwijsincijfers.nl

C. Beleidsconclusies

In 2020 hebben geen grote beleidswijzigingen plaatsgevonden met betrekking tot de studiefinanciering, met uitzondering van de maatregelen die genomen zijn in verband met de coronapandemie. Zo hebben studenten die in de zomermaanden juni, juli, augustus of september 2020 geen recht meer hadden op een basisbeurs (mbo) of aanvullende beurs (mbo en ho), een tegemoetkoming ontvangen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Daarnaast is de maximale termijn van het studentenreisproduct met 3 maanden verlengd voor ho-studenten die hierop recht hadden in maart 2020 en is een aantal coulance maatregelen opgesteld, om bijvoorbeeld studenten en oud-studenten met studieschulden en acute financiële problemen tegemoet te komen.

Daarnaast is in 2020 de beleidsdoorlichting van artikel 11 Studiefinanciering gepubliceerd, die tevens diende als eerste evaluatie van het sociaal leenstelsel. Hieruit komt naar voren dat het studiefinancieringsstelsel ervoor zorgt dat de beroepsopleidende leerweg van het mbo (mbo bol) en het ho financieel toegankelijk zijn voor studenten. Ook is geconcludeerd dat de doorstroom naar het ho en de keuzes die studenten maken nauwelijks zijn beïnvloed door de invoering van het leenstelsel. Aandachtspunten die naar voren kwamen in de beleidsdoorlichting zijn de doorstroom van mbo naar hbo, de relatief grote ouderbijdrage van studenten uit middeninkomens en het leengedrag van studenten in combinatie met de hoogte van de studieschuld.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 5.828.062 4.563.829 6.200.225 5.317.390 5.171.220 5.221.098 ‒ 49.878
Uitgaven 5.828.062 4.563.829 6.200.225 5.317.390 5.171.220 5.221.098 ‒ 49.878
Inkomensoverdracht 3.202.292 1.964.912 3.595.627 2.651.162 2.328.241 2.137.924 190.317
Basisbeurs gift ( R) 1.075.460 1.108.885 1.210.960 1.099.286 865.335 840.285 25.050
Aanvullende beurs gift ( R) 585.282 608.481 672.109 665.431 692.622 674.557 18.065
Reisvoorziening gift ( R) 1.420.507 ‒ 41.301 1.631.598 790.046 666.540 542.961 123.579
Caribisch Nederland gift (R) 3.320 3.491 3.210 3.340 2.852 3.210 ‒ 358
Overige uitgaven ( R) 117.723 285.356 77.750 93.059 100.892 76.911 23.981
Leningen 2.500.515 2.466.346 2.488.675 2.543.858 2.717.821 2.965.119 ‒ 247.298
Basisbeurs prestatiebeurs (NR) ‒ 61.338 ‒ 367.482 ‒ 707.732 ‒ 760.632 ‒ 622.580 ‒ 608.035 ‒ 14.545
Aanvullende beurs prestatiebeurs (NR) 172.479 168.752 136.424 144.946 122.378 115.192 7.186
Reisvoorziening (NR) 114.498 175.475 161.344 98.339 63.005
Rentedragende lening (NR) 2.238.174 2.608.440 2.459.989 2.587.047 2.645.105 2.924.417 ‒ 279.312
Collegegeldkrediet (NR) 262.036 322.007 352.355 332.520 303.414 353.529 ‒ 50.115
Levenlanglerenkrediet (NR) 0 3.881 20.191 27.108 29.551 45.000 ‒ 15.449
Overige uitgaven (NR) ‒ 110.836 ‒ 269.252 112.950 37.395 78.609 36.677 41.932
Bijdrage aan agentschappen 125.255 132.571 115.923 122.370 125.158 118.055 7.103
Dienst Uitvoering Onderwijs ( R) 125.255 132.571 115.923 122.370 125.158 118.055 7.103
Ontvangsten 795.034 826.628 846.307 914.341 1.051.508 936.149 115.359
Ontvangsten ( R) 211.071 200.665 152.773 119.190 97.386 139.535 ‒ 42.149
Ontvangen rente ( R) 126.288 105.783 93.903 76.887 63.342 89.518 ‒ 26.176
Overige ontvangsten ( R) 84.783 94.882 58.870 42.303 33.824 50.017 ‒ 16.193
Ontvangsten Caribisch Nederland (R) 220 0 220
Ontvangsten (NR) 583.963 625.963 693.534 795.151 954.122 796.614 157.508
Terugontvangen hoofdsom (NR) 583.963 625.963 693.534 795.151 954.122 796.614 157.508
2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Relevante uitgaven: 3.327.547 2.097.483 3.711.550 2.773.532 2.453.399 2.255.979 197.420
Niet-relevante uitgaven: 2.500.515 2.466.346 2.488.675 2.543.858 2.717.821 2.965.119 ‒ 247.298
Relevante ontvangsten: 211.071 200.665 152.773 119.190 97.386 139.535 ‒ 42.149
Niet-relevante ontvangsten: 583.963 625.963 693.534 795.151 954.122 796.614 157.508

In tabel 30 Budgettaire gevolgen van beleid is vanaf de begroting van 2020 gekozen voor een verhelderende indeling tussen de instrumenten inkomensoverdracht en leningen. In totaal zijn er vier wijzigingen ten opzichte van de eerdere begrotingen. Ten eerste zijn de niet-relevante posten die onder het instrument inkomensoverdracht stonden overgeheveld naar het instrument leningen. Het betreft hier de posten Basisbeurs prestatiebeurs (NR), Aanvullende beurs prestatiebeurs (NR), Reisvoorziening prestatiebeurs (NR) en Overige uitgaven niet-relevant (NR). De prestatiebeurzen worden in eerste instantie als lening toegekend aan de student en worden omgezet in een gift bij het behalen van een diploma binnen tien jaar. Het boeken van de niet-relevante posten onder het instrument leningen sluit beter aan op de wijze waarop de prestatiebeurzen aan de studenten worden toegekend. De onderliggende tabellen die een verdere uitsplitsing geven op deze posten worden voortaan ook toegelicht onder het kopje Leningen.

Ten tweede worden alle relevante uitgaven aan de reisvoorziening gift nu onder hetzelfde budget geboekt. Voorheen waren deze uitgaven apart uitgesplitst naar Reisvoorziening gift (R), Bijdrage studerenden aan OV-contract (R) en Kosten contract OV-bedrijven. De reisvoorziening wordt nu op vergelijkbare manier weergegeven als de basisbeurs en de aanvullende beurs. De uitsplitsing naar deze drie posten is in de onderliggende tabellen weergegeven.

In de derde plaats is de post Rentedragende lening (NR) verder uitgesplitst naar de posten Rentedragende lening (NR) en Leven lang leren krediet (NR). Voorheen werden de uitgaven aan het Leven lang leren krediet volledig onder de post Rentedragende lening (NR) geboekt, nu wordt dit bedrag ook apart weergegeven.

Tot slot zijn de Relevante ontvangsten hoofdsom (R) nu geheel zichtbaar onder de post overige ontvangsten (R). Deze ontvangsten waren voorheen zichtbaar onder de post Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R). De rente-inkomsten hebben nu een aparte post Ontvangen rente (R), waardoor nu beter zichtbaar wordt wat de ontvangen rente is. De post die voorheen Kortlopende vorderingen (R) werd genoemd, valt nu onder de post Overige ontvangsten (R) samen met de Relevante ontvangsten hoofdsom (R) en de post Ontvangsten Caribisch Nederland (R).

Was Wordt
Reisvoorziening gift (R), Bijdrage studerenden aan OV-contract (R), Kosten contract OV-Bedrijven Reisvoorziening gift (R)
Rentedragende lening (NR) inclusief leven lang leren krediet (NR) Rentedragende lening (NR) exclusief leven lang leren krediet (NR), Leven lang leren krediet (NR)
Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R) inclusief relevante ontvangsten hoofdsom (R) Ontvangen Rente (R) exclusief relevante ontvangsten hoofdsom
Kortlopende vorderingen (R) exclusief relevante ontvangsten hoofdsom (R) Overige ontvangsten (R) inclusief ontvangsten van kortlopende vorderingen en inclusief relevante ontvangsten hoofdsom (R)

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenplafond. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en een uitgekeerde prestatiebeurs die is omgezet in een gift (na het behalen van diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenplafond, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

De realisatie van de uitgaven lag in 2020 € 49,9 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De relevante uitgaven vielen € 197,4 miljoen hoger uit dan begroot. De niet-relevante uitgaven waren € 247,3 miljoen lager dan begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 115,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De relevante ontvangsten waren € 42,1 miljoen lager, de niet-relevante ontvangsten € 157,5 miljoen hoger dan begroot.

De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2020 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

De basisbeurs is een algemene voorziening die ertoe bijdraagt dat deelnemers van 18 jaar en ouder in de bol financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten. Sinds de invoering van het studievoorschot ontvangen studenten die aan een nieuwe opleiding beginnen in het ho geen basisbeurs meer. Er zijn nog wel studenten die basisbeurs ontvangen omdat zij vóór de invoering van het studievoorschot zijn begonnen met studeren.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Studerenden met basisbeurs 506.094 395.402 290.298 230.111 222.092 206.800 15.292
bol 236.048 230.764 220.603 213.388 216.315 202.000 14.315
hbo 197.812 132.213 64.064 15.235 5.218 4.000 1.218
wo 72.234 32.425 5.631 1.488 559 800 ‒ 241
Studenten zonder basisbeurs 277.203 393.096 486.511 547.147 585.572 559.200 26.372
bol 7.702 8.432 8.067 16.873 20.030 7.500 12.530
hbo 142.916 214.365 277.321 321.903 345.123 330.600 14.523
wo 126.585 170.299 201.123 208.371 220.419 221.100 ‒ 681
Totaal 783.297 788.498 776.809 777.258 807.665 766.000 41.664

Toelichting

Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2020 hoger lag dan geraamd (41.664 studerenden meer).

In tabel 33 zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot en dus geen basisbeurs meer ontvangen, opgenomen in de categorie Studenten zonder basisbeurs. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het aantal studenten in zowel bol als hbo met een basisbeurs is hoger gerealiseerd dan geraamd, in het wo is dit juist lager gerealiseerd dan geraamd. Het aantal studenten zonder basisbeurs is ook hoger dan geraamd in de bol en hbo, en in het wo is dit aantal lager gerealiseerd dan geraamd.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Uitbetaalde basisbeurs gift 87.663 82.675 88.310 83.145 84.597 78.802 5.795
bol 84.950 79.275 82.292 80.205 82.278 78.802 3.476
hbo 888 1.183 3.907 1.516 1.355 0 1.355
wo 1.825 2.217 2.111 1.424 963 0 963
Naar gift omgezetten basisbeurs prestatiebeurs 987.797 1.026.210 1.122.649 1.016.141 780.739 761.483 19.256
bol 217.016 225.966 250.183 223.108 211.376 219.464 ‒ 8.088
hbo 445.449 468.642 537.064 508.966 315.070 381.490 ‒ 66.420
wo 325.332 331.602 335.402 284.067 254.293 160.529 93.764
Totaal 1.075.460 1.108.885 1.210.959 1.099.286 865.335 840.285 25.051

Toelichting

De relevante uitgaven aan de basisbeurs gift zijn in 2020 € 25,1 miljoen hoger dan geraamd. In de bol is er € 3,5 miljoen meer aan basisbeurs als gift uitbetaald dan geraamd. Dit komt door hogere studentenaantallen dan geraamd. In 2020 is in de bol € 8,1 miljoen minder basisbeurs prestatiebeurs in gift omgezet dan geraamd.

De toekenningen als gift van basisbeurzen aan hbo-studenten zijn € 1,4 miljoen hoger dan geraamd en de toekenningen aan wo-studenten zijn € 1,0 miljoen hoger dan geraamd. Door de invoering van het studievoorschot is de basisbeurs in het ho afgeschaft en zijn er geen toekenningen als gift in het hbo en wo geraamd. Er zijn echter nog enkele studenten die een basisbeurs ontvangen waardoor er nog uitgaven aan de basisbeurs als gift in het ho zijn. In het hbo is er minder basisbeurs omgezet in gift dan geraamd en in het wo is er meer basisbeurs omgezet naar gift dan geraamd.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de studie van hun kinderen. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt waarvan de hoogte afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
bol 115.226 112.894 110.724 108.074 108.264 103.000 5.264
hbo 86.974 88.376 88.466 88.969 89.602 87.500 2.102
wo 28.540 29.288 30.127 31.295 31.493 31.900 ‒ 407
Totaal 230.740 230.558 229.317 228.338 229.359 222.400 6.959

Toelichting

In 2020 zijn er 5.264 meer bol-studenten met een aanvullende beurs dan geraamd. In het hbo zijn er ook iets meer beurzen verstrekt, namelijk aan 2.102 studenten meer dan begroot. In het wo aan 407 studenten minder dan begroot.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Uitbetaalde aanvullende beurs gift 275.699 276.011 283.500 282.850 289.739 274.872 14.867
bol 228.570 224.760 228.931 229.322 231.259 219.608 11.651
hbo 37.716 41.110 43.321 41.841 45.783 43.417 2.366
wo 9.414 10.141 11.248 11.687 12.697 11.847 850
Naar gift omgezetten basisbeurs prestatiebeurs 309.583 332.470 388.609 382.581 402.884 399.685 3.199
bol 139.748 147.246 164.215 151.285 141.841 154.722 ‒ 12.881
hbo 123.077 134.655 164.179 167.652 191.368 178.108 13.260
wo 46.757 50.569 60.215 63.644 69.675 66.855 2.820
Totaal 585.282 608.481 672.109 665.431 692.622 674.557 18.065

Toelichting

De relevante uitgaven aan de aanvullende beurs gift zijn in 2020 € 18,1 miljoen hoger dan geraamd. De toekenningen van aanvullende beurzen gift in de bol zijn in 2020 € 11,7 miljoen hoger dan geraamd. Dit komt omdat het aantal bol studenten hoger is dan geraamd. De omzettingen van aanvullende beurs prestatiebeurs naar gift van bol-studenten zijn € 12,9 miljoen lager dan geraamd.

De toekenningen van aanvullende beurzen gift in het hbo zijn in 2020 € 2,4 miljoen hoger dan geraamd en in het wo € 0,9 miljoen hoger dan geraamd . De omzettingen van aanvullende beurs prestatiebeurs naar gift van hbo-studenten zijn € 13,3 miljoen hoger dan geraamd. In het wo zijn de omzettingen naar gift € 2,8 miljoen hoger dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere omzettingen.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Aantal gebruikers van het reisrecht 663.486 771.330 782.943 792.104 817.573 770.600 46.973
bol minderjarig 0 99.662 109.345 111.281 112.599 107.000 5.599
bol 214.627 216.346 215.032 216.548 218.779 200.000 18.779
ho 448.859 455.322 458.566 464.275 486.195 463.600 22.595
Aantal RBS 20.568 20.480 19.314 17.250 11.497 19.600 ‒ 8.103
bol 3.017 3.240 2.992 2.605 1.378 2.800 ‒ 1.422
ho 17.551 17.240 16.322 14.645 10.119 16.800 ‒ 6.681
Totaal 684.054 791.810 802.257 809.354 829.070 790.200 38.870

Toelichting

Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2020 per saldo 46.973 hoger dan begroot waarbij de verhoging vooral veroorzaakt wordt door meerderjarige bol-studenten en ho-studenten. Sinds 2017 hebben minderjarige bol-studenten ook recht op een reisproduct. Het aantal studenten dat in 2020 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ofwel de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) ontving, is 8.103 studenten lager dan geraamd. Dit komt voornamelijk door lagere aantallen in het ho.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Uitbetaalde reisvoorziening gift 0 0 70.219 89.552 92.663 67.223 25.440
bol 58.064 79.372 81.448 60.180 21.268
ho 12.154 10.179 11.215 7.043 4.172
Naar gift omgezette reisvoorziening prestatiebeurs 0 0 695.785 654.992 688.227 699.828 ‒ 11.601
bol 199.917 184.301 210.598 230.543 ‒ 19.945
ho 495.868 470.691 477.629 469.285 8.344
Bijdrage studerenden aan OV-contract 0 0 ‒ 857.909 ‒ 912.228 ‒ 972.683 ‒ 896.097 ‒ 76.587
bol ‒ 346.466 ‒ 378.130 ‒ 394.983 ‒ 352.388 ‒ 42.595
ho ‒ 511.442 ‒ 534.098 ‒ 577.701 ‒ 543.709 ‒ 33.992
Kosten contract OV-bedrijven 1.723.502 957.731 858.333 672.007 186.326
Totaal reisvoorziening 0 0 1.631.597 790.046 666.540 542.961 123.578

Toelichting

Tabel 38 is niet gevuld voor de jaren voorafgaand aan 2018. Dit is het directe gevolg van de nieuwe opzet van de tabel budgettaire gevolgen van beleid (tabel 30).

De relevante uitgaven aan de reisvoorziening zijn in 2020 in totaal € 123,6 miljoen hoger dan geraamd. Het bedrag aan reisvoorziening gift dat is uitbetaald, is € 25,4 miljoen hoger dan begroot. Dit betreft studenten die niet onder de prestatiebeurs vallen en daardoor de reisvoorziening als directe gift krijgen. Vooral de uitgaven aan bol-studenten zijn hoger, wat het gevolg is van hogere studenten aantallen. De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren in 2020 lager dan begroot. De omzettingen voor de bol-studenten was € 19,9 miljoen lager dan geraamd, en voor de studenten hoger onderwijs € 8,3 miljoen hoger dan geraamd.

De hogere studentenaantallen dragen ook bij aan de lagere uitgaven voor bijdrage van studerenden aan OV-contract omdat het hier een negatieve post betreft. In 2020 is er € 76,6 miljoen minder uitgegeven dan geraamd.

De kosten contract OV-bedrijven zijn € 186,3 miljoen hoger dan geraamd. Dit komt doordat er na de vaststelling van de begroting 2020 een kasschuif heeft plaatsgevonden waardoor de uitgaven in 2020 met € 200 miljoen zijn verhoogd. Deze kosten zijn naar voren geschoven uit 2021. Doordat de prijzen gemiddeld wat lager waren dan begroot heeft er ook een besparing plaatsgevonden op de uitgaven, waardoor per saldo de totale uitgaven € 186,3 miljoen hoger zijn dan begroot.

Overige uitgaven

De relevante overige uitgaven omvatten voornamelijk kwijtscheldingen, technische correcties tussen relevante en niet-relevante uitgaven en de tegemoetkoming voor studenten in verband met corona. De totale relevante uitgaven zijn in 2020 € 24 miljoen hoger dan geraamd. Deze hogere uitgaven zijn grotendeels te wijten aan de tegemoetkoming voor studenten in verband met corona. De totale uitgaven aan deze tegemoetkoming in 2020 bedroegen € 36,0 miljoen.

Leningen

Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het EMU-saldo, maar wel doorwerken op de EMU-schuld. Het betreft hier de prestatiebeurzen, de rentedragende leningen, het collegegeld-krediet en het levenlanglerenkrediet.

Basisbeurs

Studenten in de bol niveau 3 en 4 en in het ho hebben recht op een basisbeurs onder het prestatiebeursregime. Sinds het studiejaar 2015/2016 geldt voor nieuwe studenten in het hoger onderwijs het studievoorschot.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Uitbetaalde basisbeurs 922.276 656.537 413.927 287.270 256.278 242.528 13.750
bol 259.485 249.783 238.488 234.729 234.960 224.737 10.223
hbo 452.766 311.988 158.613 47.396 19.108 14.464 4.644
wo 210.025 94.766 16.826 5.145 2.210 3.327 ‒ 1.117
Naar gift omgezette basisbeurs prestatiebeurs ‒ 987.797 ‒ 1.026.210 ‒ 1.122.649 ‒ 1.016.143 ‒ 780.739 ‒ 756.483 ‒ 24.256
bol ‒ 217.016 ‒ 225.966 ‒ 250.183 ‒ 223.110 ‒ 211.376 ‒ 219.464 8.088
hbo ‒ 445.449 ‒ 468.642 ‒ 537.064 ‒ 508.966 ‒ 315.070 ‒ 381.490 66.420
wo ‒ 325.332 ‒ 331.602 ‒ 335.402 ‒ 284.067 ‒ 254.293 ‒ 155.529 ‒ 98.764
Naar lening omgezette basisbeurs prestatiebeurs 4.184 2.191 990 ‒ 31.759 ‒ 98.120 ‒ 94.080 ‒ 4.040
bol ‒ 25 ‒ 10 ‒ 2 ‒ 3.348 ‒ 15.484 ‒ 7.680 ‒ 7.804
hbo 731 430 152 ‒ 15.119 ‒ 60.976 ‒ 60.000 ‒ 976
wo 3.478 1.771 840 ‒ 13.292 ‒ 21.660 ‒ 26.400 4.740
Totaal ‒ 61.338 ‒ 367.482 ‒ 707.732 ‒ 760.632 ‒ 622.580 ‒ 608.035 ‒ 14.546

Toelichting

In totaal is er in 2020 € 13,8 miljoen meer aan basisbeurs prestatiebeurs uitbetaald dan geraamd. In de bol zijn de uitgaven € 10,2 miljoen hoger dan begroot en in het hbo € 4,6 miljoen hoger dan begroot. Dit komt door hogere studentenaantallen met een basisbeurs dan geraamd. In het wo is € 1,1 miljoen minder uitgegeven aan basisbeurs prestatiebeurs dan begroot, als gevolg van lagere studentenaantallen met basisbeurs.

Het bedrag aan basisbeurs dat naar gift is omgezet in 2020 is € 24,3 miljoen lager dan begroot. Deze post bevat grotendeels de tegenboeking van de relevante omzetting naar gift, die is toegelicht onder tabel 34. Het bedrag aan basisbeurs dat naar een lening is omgezet in 2020 is € 4,0 miljoen lager dan begroot, het betreft hier een negatieve post. Dit is het gevolg van hogere omzettingen naar lening in de bol en in het hbo dan begroot. In het wo is juist minder basisbeurs prestatiebeurs omgezet naar lening dan begroot.

Aanvullende beurs

Studenten in de bol niveau 3 en 4 en het ho met recht op aanvullende beurs vallen onder het prestatiebeursregime.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Uitbetaalde aanvullende beurs 481.144 500.697 524.837 538.180 559.371 544.677 14.693
bol 173.992 171.864 164.272 160.014 165.388 155.552 9.836
hbo 223.380 239.810 262.252 276.478 286.532 281.539 4.993
wo 83.773 89.023 98.313 101.688 107.451 107.586 ‒ 135
Naar gift omgezette aanvullende beurs prestatiebeurs ‒ 309.583 ‒ 332.470 ‒ 388.609 ‒ 382.581 ‒ 402.884 ‒ 399.685 ‒ 3.199
bol ‒ 139.748 ‒ 147.246 ‒ 164.215 ‒ 151.285 ‒ 141.841 ‒ 154.722 12.881
hbo ‒ 123.077 ‒ 134.655 ‒ 164.179 ‒ 167.652 ‒ 191.368 ‒ 178.108 ‒ 13.260
wo ‒ 46.757 ‒ 50.569 ‒ 60.215 ‒ 63.644 ‒ 69.675 ‒ 66.855 ‒ 2.820
Naar lening omgezette aanvullende beurs prestatiebeurs 917 525 196 ‒ 10.653 ‒ 34.110 ‒ 29.800 ‒ 4.310
bol ‒ 37 ‒ 11 ‒ 4 ‒ 2.058 ‒ 9.192 ‒ 12.168 2.976
hbo 229 145 36 ‒ 4.536 ‒ 19.109 ‒ 12.847 ‒ 6.262
wo 725 391 164 ‒ 4.059 ‒ 5.809 ‒ 4.785 ‒ 1.024
Totaal 172.479 168.752 136.424 144.946 122.378 115.192 7.185

Toelichting

In totaal is er in 2020 € 14,7 miljoen meer aan aanvullende beurs prestatiebeurs uitbetaald dan geraamd. In de bol zijn de uitgaven € 9,8 miljoen hoger dan begroot en in het hbo € 5,0 miljoen hoger dan begroot. Dit komt door hogere studentenaantallen met een aanvullende beurs dan geraamd. In het wo is nagenoeg hetzelfde bedrag uitbetaald aan aanvullende beurs prestatiebeurs als begroot.

Het bedrag aan aanvullende beurs dat naar gift is omgezet in 2020 is € 3,2 miljoen lager dan begroot. Deze post bevat de tegenboeking van de relevante omzetting naar gift, die is toegelicht onder tabel 36. Het bedrag aan aanvullende beurs dat naar lening is omgezet in 2020 is € 4,3 miljoen lager dan begroot, het betreft hier een negatieve post. Dit komt voornamelijk door hogere omzettingen in het hbo en wo dan geraamd. In de bol is juist minder aanvullende beurs omgezet naar lening dan geraamd.

Reisvoorziening

Studenten in de bol niveau 3 en 4 en in het ho hebben recht op een reisvoorziening onder het prestatiebeursregime.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Uitbetaalde reisvoorziening 0 0 810.274 843.509 894.126 831.167 62.958
bol 292.105 302.056 315.311 294.266 21.045
ho 518.169 541.453 578.814 536.901 41.913
Naar gift omgezette reisvoorziening prestatiebeurs 0 0 ‒ 695.785 ‒ 654.992 ‒ 688.227 ‒ 699.828 11.601
bol ‒ 199.917 ‒ 184.301 ‒ 210.598 ‒ 230.543 19.945
ho ‒ 495.868 ‒ 470.691 ‒ 477.629 ‒ 469.285 ‒ 8.344
Naar lening omgezette reisvoorziening prestatiebeurs 0 0 9 ‒ 13.042 ‒ 44.555 ‒ 33.000 ‒ 11.555
bol 0 ‒ 1.514 ‒ 8.082 ‒ 3.000 ‒ 5.082
ho 9 ‒ 11.527 ‒ 36.473 ‒ 30.000 ‒ 6.473
Totaal reisvoorziening 0 0 114.498 175.475 161.344 98.339 63.004

Toelichting

In totaal is in 2020 € 63,0 miljoen meer reisvoorziening prestatiebeurs uitbetaald dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere studentenaantallen in zowel de bol als het ho, waardoor de uitgaven aan bol prestatiebeurs € 21,0 miljoen hoger waren en ho prestatiebeurs € 41,9 miljoen hoger waren.

Het bedrag aan reisvoorziening dat naar gift is omgezet in 2020 is € 11,6 miljoen hoger dan begroot. Deze post bevat grotendeels de tegenboeking van de relevante omzetting naar gift, die is toegelicht onder tabel 38. Het bedrag aan reisvoorziening dat naar lening is omgezet in 2020 is € 11,6 miljoen lager dan begroot, het betreft hier een negatieve post. Dit is het gevolg van hogere omzettingen naar lening in de bol en in het ho.

Leenfaciliteit

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de Rijksoverheid te financieren.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Rentedragende lening 2.238.174 2.608.440 2.459.989 2.587.048 2.645.105 2.924.417 ‒ 279.312
Collegegeldkrediet 262.036 322.007 352.355 332.520 303.414 353.529 ‒ 50.115
Levenlanglerenkrediet 0 3.881 20.191 27.109 29.551 45.000 ‒ 15.449
Totaal 2.500.211 2.934.328 2.832.535 2.946.677 2.978.070 3.322.946 ‒ 344.876

Toelichting

Per saldo zijn in 2020 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 344,9 miljoen lager dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2020 per saldo € 279,3 miljoen lager dan geraamd. Voor zowel de bol als het ho (hbo en wo) geldt dat er minder studenten dan geraamd gebruik hebben gemaakt van de rentedragende lening.

De niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn in 2020 € 50,1 miljoen lager dan geraamd. Dit komt door lagere aantallen studenten die collegegeldkrediet aangevraagd hebben. De uitgaven aan het levenlanglerenkrediet zijn in 2020 € 15,4 miljoen lager dan geraamd. De groei in het gebruik van het levenlanglerenkrediet is lager dan geraamd.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De uitgaven in 2020 zijn € 7,1 miljoen hoger dan begroot. Dit verschil betreft deels de uitvoeringskosten voor de tegemoetkoming aan studenten in verband met corona.

Ontvangsten

Onder de relevante ontvangsten vallen de ontvangen rente, de overige ontvangsten en de ontvangsten Caribisch Nederland.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Ontvangen rente 126.288 105.783 93.903 76.887 63.342 89.518 ‒ 26.176
Overige ontvangsten 84.783 94.882 58.870 42.303 33.824 50.017 ‒ 16.193
Renteloos voorschot en relevante rentedragende lening 1.729 1.104 1.197 1.212 1.034 1.021 13
Kortlopende vorderingen 83.054 93.778 57.673 41.091 32.790 48.996 ‒ 16.206
Caribisch Nederland 220 0 220
Totaal relevante ontvangsten 211.071 200.665 152.773 119.190 97.386 139.535 ‒ 42.149

Toelichting

In vergelijking met de begroting zijn de ontvangsten in 2020 € 42,1 miljoen lager. Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden. Hierdoor zijn de rente ontvangsten in 2020 € 26,2 miljoen lager dan begroot. De ontvangsten op de kortlopende vorderingen zijn € 16,2 miljoen lager dan begroot als gevolg van lagere ontvangsten op achterstallig lager recht (ALR). Sinds het inwerking treden van het PVS-systeem zijn er minder uitgaven aan ALR en daardoor ook minder ontvangsten, deze trend heeft zich verder doorgezet in de daarop volgende jaren.

De niet-relevante ontvangsten bestaan uit de ontvangsten op de hoofdsom. Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet of niet volledig terug te betalen.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Hoofdsom (NR) 583.963 625.963 693.534 795.151 954.122 796.614 157508
Totaal niet-relevante ontvangsten 583.963 625.963 693.534 795.151 954.122 796.614 157.508

Toelichting

In vergelijking met de raming zijn de ontvangsten op de hoofdsom in 2020 € 157,5 miljoen hoger dan begroot. Dit komt voornamelijk doordat er meer vervroegd is afgelost dan geraamd. Dit zijn aflossingen bovenop de termijn-ontvangsten.

2016 2017 2018 2019 2020
Leningen 16.778,1 18.812,9 20.498,8 22.222,5 23.867,0
Collegegeldkrediet 850,0 1.034,2 1.377,6 1.691,9 1.963,4
Leven lang leren krediet 0,0 3,9 23,9 50,5 78,9
Totaal 17.628,1 19.851,0 21.900,3 23.964,9 25.909,3

Toelichting

Tabel 45 geeft de vorderingsstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de uitstaande leningen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen. De bedragen in 2017 komen niet overeen met de bedragen in het jaarverslag 2017. Dit komt doordat in 2017 per abuis is vergeten om de rentebedragen bij de totale schulden op te tellen alsook het Leven lang leren krediet. Het totaal aan uitstaande leningen in 2020 is € 25,9 miljard. Het totaal aan uitstaande leningen is in 2020 gestegen met € 1,9 miljard. Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat er steeds meer studenten onder het leenstelsel vallen die gemiddeld een hoger bedrag lenen.

4.8 Beleidsartikel 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

A. Algemene doelstelling

De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat leerlingen vanaf 18 jaar in het voortgezet onderwijs (vo) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. De leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage, een eventuele bijdrage in de schoolkosten en een eventuele bijdrage in het les- of cursusgeld.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) wordt verwezen naar de website www.onderwijsincijfers.nl.

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2020 geen bijzonderheden voorgedaan.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 86.708 92.792 80.481 76.013 69.366 77.439 ‒ 8.073
Uitgaven 86.708 92.792 80.481 76.013 69.366 77.439 ‒ 8.073
Inkomensoverdrachten 69.293 75.191 75.006 73.608 66.781 71.987 ‒ 5.206
Minderjarige deelnemers bol (R) 15 4 8 12 10 0 10
Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) ® 3.327 3.741 3.611 3.847 3.568 3.611 ‒ 43
Deeltijd vo (R) 2.065 2.227 2.238 2.558 1.953 2.238 ‒ 285
Volwassenenonderwijs (vavo) (R) 5.787 6.204 6.423 4.920 5.132 6.181 ‒ 1.049
Meerderjarige scholieren vo (R) 53.369 58.773 58.883 58.759 52.417 56.400 ‒ 3.983
Meerderjarige scholieren vso (R) 4.730 4.242 3.843 3.510 3.701 3.557 144
Leningen 495 1.722 3.025 0 14 3.025 ‒ 3.011
STOEB/ALR (NR) 495 1.722 3.025 0 14 3.025 ‒ 3.011
Bijdrage aan agentschappen 16.921 15.879 2.450 2.405 2.571 2.427 144
Dienst Uitvoering Onderwijs (R) 16.921 15.879 2.450 2.405 2.571 2.427 144
Ontvangsten 2.630 3.813 4.227 3.463 2.353 3.872 ‒ 1.519
Minderjarige deelnemers bol (R) 318 144 84 71 66 0 66
Tegemoetkoming lerarenopleiding en deeltijd vo (R) 85 158 215 327 285 215 70
Meerderjarige scholieren v(s)o en vavo (R) 2.227 3.511 3.928 3.065 2.002 3.657 ‒ 1.655

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 8,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 1,5 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Inkomensoverdrachten

De uitgaven aan inkomensoverdrachten bij de diverse WTOS-regelingen zijn in 2020 per saldo € 5,2 miljoen lager dan begroot. Dit betreft met name lagere uitgaven aan volwassenonderwijs en meerderjarige leerlingen in het voortgezet onderwijs. Dit is het gevolg van een lager aantal leerlingen dan geraamd.

Leningen

Vanaf 2020 wordt de post student op eigen benen/achterstallig lager recht (STOEB/ALR) onder het instrument leningen verantwoord. Deze post wordt namelijk als niet-relevant geboekt. De post STOEB/ALR is per saldo € 3,0 miljoen lager dan begroot. Deze post wordt vanaf 2019 verantwoord op Artikel 11 (Studiefinanciering). Het resterende bedrag dat op deze post is geboekt betreft uitgaven aan rentedragende lening op de WTOS.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Aantal gebruikers tegemoetkoming lerarenopleiding en deeltijd vo 6.092 6.363 6.891 7.273 6064 6.900 ‒ 836
Aantal meerderjarige gebruikers v(so) en vavo 32.852 35.808 36.338 34.573 32.118 33.400 ‒ 1.282

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van te veel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. De ontvangsten bij de diverse onderdelen van de WTOS zijn in 2020 in totaal € 1,5 miljoen lager dan begroot. Dit komt grotendeels doordat de ontvangsten voor de meerderjarige scholieren in het vo lager zijn dan geraamd.

4.9 Beleidsartikel 13 Lesgeld

A. Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Financieren

De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

Kengetallen

In de Les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld. De hoogte van het lesgeld wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de algemene prijsontwikkeling. In onderstaande tabel staan de lesgeldbedragen (vastgesteld tot en met schooljaar 2020-21) aangegeven.

Lesgeld 1.131 1.137 1.137 1.155 1.168 1.202
  1. Bron: Regeling tarieven lesgeld en cursusgeld 2020–2021

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2020 geen bijzonderheden voorgedaan.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 7.198 7.334 12.158 12.831 13.664 13.416 248
Uitgaven 7.198 7.334 12.158 12.831 13.664 13.416 248
Bijdrage aan agentschappen 7.198 7.334 12.158 12.831 13.664 13.416 248
Dienst Uitvoering Onderwijs 7.198 7.334 12.158 12.831 13.664 13.416 248
Ontvangsten 248.477 241.966 237.165 245.727 252.994 226.628 26.366

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 0,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 26,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 0,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Ontvangsten

Door het betalen van lesgeld leveren deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage in de kosten van het onderwijs.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
bol/vo 227.533 221.191 217.236 214.336 219.566 202.000 17.566

Toelichting

Het aantal lesgeldplichtigen in 2020 is hoger dan begroot. Het aantal lesgeldplichtigen is een afgeleide van demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen. Er zijn geen basis- en streefwaarden vastgesteld.

4.10 Beleidsartikel 14 Cultuur

A. Algemene doelstelling

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De verantwoordelijkheid van de Minister is in de Wet op het specifiek cultuurbeleid verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt.

Financieren

De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur, cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, letteren en bibliotheken.

Stimuleren

De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als cultuureducatie, leesbevordering, ondernemerschap, historisch-democratisch bewustzijn en internationaal cultuurbeleid.

Regisseren

De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed en (digitale) archieven. Dit betreft onder meer de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, de Erfgoedwet en de Archiefwet. Toezicht op naleving van de laatste twee wetten ligt bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de rijksgesubsidieerde musea zijn onder andere belast met de uitvoering van de Erfgoedwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.

Kengetallen

1 Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder dat voorstellingen, musea en bibliotheken heeft bezocht1 89% 89%
2 Percentage bevolking 6 jaar en ouder dat erfgoed heeft bezocht1 59% 63%
3 Percentage kinderen en jongeren tussen 6 en 19 jaar dat voorstellingen, musea en bibliotheken heeft bezocht2 99% (6-11 jaar) 99% (12-19 jaar) 98%
(6-11 jaar) 100% (12-19 jaar)
  1. Bron: SCP/CBS (Vrijetijdsomnibus 2012-2018), maatwerktabel, op verzoek door SCP geleverd.
  2. Bron: SCP/CBS (Vrijetijdsomnibus 2012-2018), maatwerktabel, op verzoek door SCP geleverd. De Vrijetijdsomnibus (VTO) is een tweejaarlijks onderzoek naar cultuur- en sportparticipatie van de Nederlandse bevolking. Het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) wordt eens in de twee jaar uitgevoerd. De gegevens over 2018 zijn de meest recente. De VTO2018 peiling verschilde van de eerdere peilingen. Voortschrijdend inzicht bij het CBS leidde tot een andere ‘waarnemingsstrategie’. Dit is echter niet zonder consequenties voor de vergelijkbaarheid met eerdere jaren. Er is voor gekozen om de data van eerdere VTO’s met terugwerkende kracht te herwegen, zodat het net is of destijds ook al de 2018 gehanteerde waarnemingsstrategie was gebruikt. De vergelijkbaarheid van 2018 is hersteld met de eerdere jaren, en heeft als consequentie dat de cijfers over die eerdere jaren wat anders kunnen uitvallen dan eerder is gepubliceerd. In de regel leidde dit overigens niet tot grote verschillen.

Cultuurbereik

Deze kengetallen geven de ontwikkelingen weer van het cultuurbereik. Daarmee zijn deze in lijn met de algemene doelstelling voor artikel 14; het bevorderen van de deelname aan cultuur.

In 2018 bezochten negen op de tien mensen van 6 jaar en ouder jaarlijks ten minste één keer een culturele voorstelling, tentoonstelling, evenement of culturele instelling. Erfgoed (archieven, opgravingen, historische plekken en historische evenementen) werd door ruim 60% van de mensen bezocht. Het is belangrijk dat iedereen al vroeg met cultuur in aanraking komt. Op basis van deze gegevens blijkt dat bijna alle kinderen en jongeren tot en met 19 jaar in 2018 minstens één keer een voorstelling, een museum of bibliotheek bezochten.

Meer kengetallen en indicatoren rondom de doelen en functies van het cultuurstelsel worden in woord, beeld en cijfers gepresenteerd in OCW in cijfers.

C. Beleidsconclusies

Met inachtneming van de effecten van COVID-19 zijn het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten conform verwachtingen in de begroting.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 2.072.046 506.851 511.415 564.102 2.864.257 2.351.993 512.264
waarvan garantieverplichtingen 55.649 103.359 34.823 8.404 ‒ 114.750 0 ‒ 114.750
waarvan overige verplichtingen 2.016.397 403.492 476.592 555.698 2.979.007 2.351.993 627.014
Uitgaven 795.135 738.415 852.585 960.734 1.356.245 1.004.072 352.173
Bekostiging 600.818 633.284 717.121 829.903 1.110.322 851.217 259.105
Culturele basisinfrastructuur 475.203 398.644 423.247 448.841 672.278 455.571 216.707
Vierjaarlijkse instellingen 318.126 232.252 239.409 246.119 359.633 249.748 109.885
Vierjaarlijkse fondsen 157.077 166.392 183.838 202.722 312.645 205.823 106.822
Erfgoedwet 121.722 138.511 133.986 131.579 128.614 2.965
Huisvesting 81.547 91.860 87.088 88.524 87.208 1.316
Beheer en onderhoud collecties 40.175 46.651 46.898 43.055 41.406 1.649
Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen 0 49.785 49.786 ‒ 1
Stelseltaken openbare bibliotheekvoorzieningen 0 23.100 23.101 ‒ 1
Digitale openbare bibliotheken 0 14.674 14.674 0
Bibliotheekvoorziening leesgehandicapten 0 12.011 12.011 0
Monumentenzorg 78.754 45.953 117.814 205.974 213.403 174.241 39.162
Archieven incl. Regionale Historische Centra 26.607 24.787 25.281 25.860 26.359 25.938 421
Flankerend beleid huisvesting 10.254 31.960 2.050 5.024 6.700 6.573 127
Cultuureducatie met Kwaliteit 10.000 10.218 10.218 10.218 10.218 10.494 ‒ 276
Archeologie 0 0
Subsidies (regelingen) 58.519 45.529 76.789 71.099 179.056 92.823 86.233
Verbreden inzet cultuur 15.043 8.991 13.903 14.233 17.117 15.694 1.423
Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) 6.862 6.327 8.873 8.319 8.337 9.005 ‒ 668
Programma leesbevordering 3.476 3.437 3.427 3.427 3.900 3.350 550
Creatieve Industrie 1.823 1.998 2.397 2.161 1.975 186
Monumentenzorg 6.801 5.603 4.443 138 4.305
Erfgoed en ruimte 2.567 2.667 2.125 258 0 0
Erfgoed en fysieke leefomgeving 36 1.000 ‒ 964
Programma ondernemerschap 1.575 0 0
Specifiek cultuurbeleid 28.996 22.284 39.662 36.862 143.062 61.661 81.401
Opdrachten 95.405 16.982 14.421 14.308 17.972 14.843 3.129
Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis 95.405 2.233 1.235 1.139 1.342 2.026 ‒ 684
Monumentenzorg 6.941 6.732 6.850 8.275 3.717 4.558
Archeologie 1.976 1.845 3.493 3.031 4.393 ‒ 1.362
Erfgoed en ruimte 1.366 1.580 276 301 0 301
Erfgoed en fysieke leefomgeving 2.500 ‒ 2.500
Overige opdrachten 4.466 3.029 2.550 5.023 2.207 2.816
Bijdrage aan agentschappen 37.180 39.771 41.396 42.496 45.971 42.340 3.631
Nationaal Archief 37.180 39.771 27.440 27.571 31.786 28.862 2.924
Nationaal Archief Programma 13.956 14.925 14.185 13.478 707
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 3.213 2.849 2.858 2.928 2.924 2.849 75
Bijdrage aan (inter)nationale organisateis 3.213 2.849 2.858 2.928 2.924 2.849 75
Ontvangsten 2.421 11.031 7.648 4.376 5.447 494 4.953

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Verplichtingen

De realisatie van de verplichtingen in 2020 is per saldo € 512,3 miljoen hoger dan was geraamd bij de vastgestelde begroting. Dit bedrag is samengesteld uit een negatief saldo van verleende en vervallen garanties (€ 114,8 miljoen) en hogere gerealiseerde dan geraamde overige verplichtingen (€ 627,0 miljoen). Het verschil tussen de hogere overige verplichtingen ten opzichte van de hogere uitgaven (€ 352,2 miljoen) bedraagt € 274,8 miljoen. Dit verschil is ontstaan doordat bij het aangaan van de verplichtingen voor de culturele basisinfrastructuur 2021-2024 meer meerjarige verplichtingen zijn aangegaan dan in de begroting was voorzien.

Bekostiging

Culturele basisinfrastructuur

De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. De besluiten over de culturele basisinfrastructuur voor de periode 2017–2020 zijn in de brief van 20 september 2016 (Kamerstukken II 2016/17, 32820, nr. 211) opgenomen. Voor het vierde jaar van deze periode kende het Rijk subsidie toe aan 86 culturele instellingen en 6 cultuurfondsen.

Op grond van de Regeling Aanvullende Ondersteuning Culturele en Creatieve sector COVID-19 (RAOCCC) is aan de instellingen en fondsen in de culturele basisinfrastructuur in 2020 respectievelijk € 106,8 miljoen en € 101,2 miljoen extra beschikt en betaald, waarvan een deel voor makers. Zie hiervoor ook de Kamerbrief over de uitwerking van de aanvullende ondersteuning € 300 miljoen culturele en creatieve sector (Kamerstukken II 2019/20, 32820, nr. 353).

Erfgoedwet 

Op basis van de Erfgoedwet (Stb. 2015, 511) worden museale instellingen belast met de zorg voor het beheer van de museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen of verzamelingen. Hiervoor ontvangen deze instellingen met een wettelijke taak een structurele vergoeding. Voor de subsidiëring van deze taak worden op grond van de regeling Beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen (Stcrt. 2016, 1220) middelen beschikbaar gesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt in enerzijds beheer en onderhoud van collecties en anderzijds huisvesting.

Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen(Wsob) organiseert het openbare bibliotheekwerk als een netwerk van samenwerkende lokale en provinciale openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij de Koninklijke Bibliotheek (KB) als nationale bibliotheek van Nederland een coördinerende rol vervult. In 2019 is de Wsob geëvalueerd. Op basis van de evaluatie hebben partijen en overheden betrokken bij het bibliotheekbeleid in een convenant afspraken gemaakt over prioriteiten en acties voor de periode 2020-2023 (Stcrt. 2020, 57290). Met ingang van 2019 worden in vervolg op de Motie van het lid Asscher c.s (Kamerstukken II 2017/18, 34775 VIII, nr. 27) 12 kleinere gemeenten in de regio ondersteund om de openbare bibliotheek weer terug te brengen of te verbeteren. Op basis van het convenant e-lending (Stcrt. 2018, 59302) afgesloten met auteurs, uitgevers en bibliotheken, is de collectie e-books voor gebruikers van de openbare bibliotheek uitgebreid en ontvangen de makers een eerlijke vergoeding. In samenhang met de sluiting van de fysieke bibliotheken als gevolg van de coronacrisis is het aanbod en het gebruik van de digitale bibliotheek onder leden en niet-leden sterk gestegen.

Het budget is gerealiseerd met € 49,8 miljoen. Deze realisatie betreft een overboeking van artikel 16 (Onderzoek- en wetenschapsbeleid) voor subsidieverlening aan de KB op basis van de Wsob (€ 23,1 miljoen voor landelijke stelseltaken, € 14,7 miljoen voor digitale infrastructuur en € 12,0 miljoen voor de voorziening leesgehandicapten).

Monumentenzorg

De Erfgoedwet is sinds 1 juli 2016 het juridisch kader voor de financiering van de monumentenzorg. Wat betreft de financiering van de instandhouding van rijksmonumenten is de brief Erfgoed Telt het beleidskader. De extra middelen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld zijn ook in 2020 ingezet voor onder andere de restauratie van grote monumenten en onderhoud aan monumenten in Groningen.

Daarnaast kregen in 2020 onderwerpen als toegankelijkheid, verbindende waarde en verduurzaming aandacht. Ten slotte wordt vanuit Erfgoed Telt geïnvesteerd in curricula voor bouwspecialismen, kwaliteitsnormen, het ondersteunen van vrijwilligers en het onderzoek naar mogelijke ratificatie van het Verdrag van Faro.

Het kabinet werkt samen met de andere overheden en maatschappelijke partijen via de Erfgoed Deal waarmee het Rijk de bijdrage van erfgoed aan veranderingen in onze leefomgeving wil versterken. De inzet van het Rijk wordt gematcht door de medeoverheden.

Aan het Nationaal Restauratiefonds is € 50,5 miljoen beschikbaar gesteld voor uitvoering van de Opengestelde monumentenlening, een leenfaciliteit voor eigenaren van publiekstoegankelijke monumenten die als gevolg van de coronamaatregelen inkomstenderving hebben.

Het verschil tussen de geraamde en gerealiseerde uitgaven (€ 39,2 miljoen) is kleiner dan de verhoging van het budget voor de Opengestelde monumentenlening. Dit wordt veroorzaakt door begrotingsoverboekingen aan het Provinciefonds en Gemeentefonds voor decentralisatie uitkeringen voor onder meer de Erfgoed Deal.

Archieven inclusief Regionale Historische Centra

Het Ministerie van OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionale Historische Centra (RHC’s) die in elke provinciehoofdstad, met uitzondering van Zuid-Holland, zijn gevestigd. Voor de archiefsector vervult het Nationaal Archief een ondersteunende functie op het terrein van kennis en innovatie. Eind 2020 is het conceptwetsvoorstel van de nieuwe Archiefwet voor advies aangeboden aan de Raad van State.

Flankerend beleid huisvesting

De middelen voor flankerend beleid huisvesting zijn voor het Garantiefonds rijksmusea, bedoeld als garantstelling voor leningen aangegaan door rijksmusea voor huisvesting en voor eventuele knelpunten die samenhangen met de invoering van de Erfgoedwet (Stb. 2015, 511). Daarnaast zijn de middelen gebruikt voor knelpunten in de huisvestingspilot en voor huisvestingskosten van instellingen die niet onder de Erfgoedwet vallen.

Cultuureducatie met Kwaliteit

Via het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is ook in 2020 weer ingezet op goed cultuuronderwijs voor ieder kind, op verschillende manieren. Door een gezamenlijke inzet van de scholen, de culturele instellingen en de drie overheden wordt de kwaliteit van cultuureducatie bevorderd. De samenwerking tussen de school en de culturele en sociale omgeving wordt gestimuleerd. De inhoudelijke deskundigheid van leraren, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie wordt versterkt. In 2020 zijn ook de voorbereidingen afgerond voor een vervolg op het programma vanaf 2021.

Subsidies

Verbreden inzet cultuur 

In 2020 is de concessieovereenkomst voor de cultuurkaart verlengd tot en met schooljaar 2023/2024. In aanvulling op het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is met private partijen extra ingezet op muziekonderwijs in het primair onderwijs. Met het afsluiten van lokale muziekakkoorden is in 2020 geïnvesteerd in lokale verankering. Daarnaast is de toegankelijkheid van cultuur verbeterd door ondersteuning van het Jeugdfonds Sport & Cultuur, een extra bijdrage aan de Brede Regeling Combinatiefuncties en een regeling voor participatie bij het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP). Samen met het FCP en de Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE) is een verkenning uitgevoerd over ratificatie van het Faro-verdrag van de Raad voor Europa. Het FCP en de RCE hebben hiervoor pilots ondersteund.

Daarnaast zijn middelen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de Nationale Strategie Digitaal Erfgoed en vanuit het Regeerakkoord zijn middelen toegevoegd voor de digitale toegankelijkheid en het gebruik van erfgoed, archieven en collecties.

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) 

Het internationaal cultuurbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van het Ministerie van OCW en het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ). In de periode 2017–2020 gelden drie doelstellingen: een sterke cultuursector die in kwaliteit groeit door internationale uitwisseling en duurzame samenwerking die in het buitenland wordt gezien en gewaardeerd, een bijdrage van cultuur aan een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld en culturele diplomatie (Kamerstukken 2015/16, 31482, nr. 97 en Kamerstukken II 2016/17, 31482, nr. 103). In december 2020 is de rapportage van de Ministeries van OCW en BZ over de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2019 naar de Tweede Kamer gestuurd. 

Programma leesbevordering

In 2020 is de vervolgaanpak van het interdepartementale actieprogramma Tel mee met Taal (Kamerstukken II 2014/15, 28760, nr. 39) gestart. Het programma Kunst van Lezen is onderdeel van deze vervolgaanpak, en is in 2020 voortgezet.

Creatieve Industrie

Ten laste van dit budget zijn uitgaven gedaan op het gebied van de architectuur en de creatieve industrie in samenwerking met het Ministerie van BZK en het Ministerie van EZK.

Erfgoed en fysieke leefomgeving

In het erfgoedbeleid is ook de verbinding gelegd tussen erfgoed en fysieke leefomgeving. In de brieven Erfgoed Telt en Cultuur in een open samenleving stelt het kabinet het erfgoed van onze leefomgeving te willen beschermen én als inspiratiebron benutten bij de inpassing van maategelen in het kader van de energietransitie, klimaatadaptatie en stedelijke groei. Het kabinet versterkt deze relatie in trajecten als de Omgevingswet, de Nationale Omgevingsvisie en het Deltaprogramma. Hiervoor is onder meer het instrument van de Gebiedsbiografie ontwikkeld.

Specifiek cultuurbeleid

Bij dit budget worden verschillende incidentele subsidies verantwoord, waarvan de grootste hierna zijn vermeld.

Uit het steunpakket voor de culturele sector in verband met de coronamaatregelen, is € 40,1 miljoen uitgegeven aan subsidies voor de Cultuur Opstart Lening, aan inkomenssteun voor enkele musea buiten de culturele basisinfrastructuur en aan het Steunfonds Rechtensector. Er is € 40,0 miljoen betaald aan het Fonds Podiumkusten voor compensatie van investeringskosten aan de vrije producenten in de podiumkunsten.

Uit de Regeerakkoordmiddelen is € 10,0 miljoen besteed aan aanvulling van het Museaal Aankoopfonds. In de saldibalans is bij de post begrotingsreserve voor het Museaal aankoopfonds een tabel opgenomen met de stand en de toevoegingen en onttrekkingen aan de reserve.

Aan het Mondriaanfonds is onder meer € 10,0 miljoen betaald voor 75 jaar vrijheid, € 1,4 miljoen voor kunstaankopen, € 1,0 miljoen voor de Deelregeling Restauratie Mobiel Erfgoed en € 1,0 miljoen voor de Samenwerkingsregeling musea.

Cultuur + Ondernemen heeft naast de reguliere subsidie van € 1,7 miljoen en middelen uit het eerder genoemde steunpakket (Cultuur Opstart Lening) ook subsidie ontvangen voor de Leenfaciliteit Revolverend Productiefonds (€ 5,0 miljoen) en voor de Leenfaciliteit Talentontwikkeling Cultuur (€ 2,3 miljoen).

Er zijn voor € 17,7 miljoen subsidies verstrekt voor het faciliteren en stimuleren van de arbeidsmarktagenda van de culturele en creatieve sector, waarvan € 15,0 miljoen aan het Platform Arbeidsmarkt Culturele en Creatieve Toekomst (PACCT) voor het Programma Permanente Professionele Ontwikkeling (PPO).

Opdrachten

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

Dit budget is bestemd voor beleidsonderzoek en -statistiek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de sector.

Monumentenzorg

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de monumentenzorg voor kennis- en onderzoeksprogramma’s, ondersteuning infrastructuur, erfgoed en informatie- en communicatietechniek.

Archeologie

Deze middelen zijn bestemd voor enkele ondersteuningstaken die na uitvoering van de verbetervoorstellen naar aanleiding van de evaluatie op de archeologiewetgeving die met de brief van 7 februari 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33053, nr. 3) aan de Tweede Kamer is gestuurd, structureel noodzakelijk worden geacht.

Erfgoed en fysieke leefomgeving

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het terrein van gebiedsgericht erfgoedbeleid voor uitvoeringsprogramma’s.

Overige opdrachten

Deze middelen zijn bestemd voor onder meer opdrachten op het gebied van informatievoorziening en de programma’s Gedeeld Cultureel Erfgoed en Werelderfgoed. Ook uitgaven aan opdrachten in verband met restitutie van oorlogskunst zijn hier verantwoord. Met ingang van schooljaar 2020/2021 wordt ook de cultuurkaart hier verantwoord (in plaats van, zoals tot en met schooljaar 2019/2020, bij de subsidies Verbreden inzet cultuur).

Bijdrage aan agentschappen

Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst zijn apart in het jaarverslag opgenomen.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Naast de prioriteiten die onder het financiële instrument Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) zijn genoemd is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt Nederland bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO cultuur- en erfgoedverdragen. Ook wordt in dit kader bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.

4.11 Beleidsartikel 15 Media

A. Algemene doelstelling

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen, beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid waar hij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol vooral ook een regisserende rol.

Financieren

De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan (Kamerstukken II 2014/15, 32827, nr. 74) sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep.

Stimuleren

Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma's, het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur (Stichting Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen voor audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.

Kengetallen

1 Integraal bereik NPO (radio, tv, internet; Nederlanders 13+)1 87% 86% 85% 84% 84% 86%
  1. Bron: NPO, o.b.v. GfK / CMI

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste conclusies op het terrein van media worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 990.792 996.678 915.524 1.126.387 1.115.495 1.023.125 92.370
Uitgaven 1.019.469 977.791 973.392 1.038.789 1.084.670 1.023.125 61.545
Bekostiging 1.012.881 971.732 966.516 1.019.890 1.038.133 1.009.493 28.640
Publieke Omroep (omroepinstellingen) 923.624 893.656 940.139 881.620 957.505 893.658 63.847
Landelijke publieke omroep 765.473 752.149 795.844 731.822 807.438 736.205 71.233
Regionale omroep 158.151 141.507 144.295 149.798 150.067 157.453 ‒ 7.386
Beheertaken landelijke publieke omroep 64.844 64.782 39.251 40.312 40.423 39.880 543
Stichting Omroep Muziek 15.952 16.143 16.366 16.766 16.708 16.484 224
Uitzenden en uitzendgereedmaken 25.577 25.730 0 0
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) 23.315 22.909 22.885 23.546 23.715 23.396 319
Dotaties, bijdragen publieke omroep 32.866 13.267 16.796 13.781 14.029 18.894 ‒ 4.865
Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties 19.613 0 0
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek 2.156 2.119 5.434 2.272 2.220 2.190 30
Filmfonds van de omroep en Telefilm (COBO) 8.064 8.106 8.274 8.335 8.596 8.399 197
Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik) 1.498 1.498 1.519 1.561 1.580 1.558 22
Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON) 1.535 1.544 1.569 1.613 0 0
Onderzoeksjournalistiek (RA-middelen) 5.138 ‒ 5.138
Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO) 1.633 1.609 24
Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMr) ‒ 8.917 ‒ 463 ‒ 30.040 83.808 25.742 56.281 ‒ 30.539
Overige bekostiging media (uit rente AMr) 134 490 370 369 434 780 ‒ 346
Basisinfrastructuur Cultuur 2013-2016 330 0 0 0 0
Vierjaarlijkse instellingen 330 0 0
Subsidies (regelingen) 358 311 1.820 13.935 41.042 8.411 32.631
Subsidies 358 311 1.820 13.935 12.874 8.411 4.463
Steunfonds Lokale Informatievoorziening 28.168 28.168
Opdrachten 899 650 170 167 651 442 209
Opdrachten 899 650 170 167 651 442 209
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 5.271 5.038 4.826 4.736 4.782 4.718 64
Commissariaat voor de Media 5.271 5.038 4.826 4.736 4.782 4.718 64
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 60 60 60 61 62 61 1
Uitvoering internationale verdragen en contributies 60 60 60 61 62 61 1
Ontvangsten 206.979 199.517 164.157 172.003 156.886 147.854 9.032

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2020 ligt € 61,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot, als gevolg van het desalderen van meevallers op de ontvangsten, met name op de reclame-inkomsten (€ 9,0 miljoen), toevoeging van de prijsindexeringen (€ 15,0, miljoen), toevoeging van de steunmaatregelen Lokale Informatievoorziening per saldo (€ 18,5 miljoen), dekking voor gestegen kosten door COVID-19 (€ 19,0 miljoen) en overige kleine mutaties.

De realisatie van de verplichtingen 2020 ligt € 92,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Naast de hierboven genoemde hogere uitgaven, gaat het om in december 2020 aangegane verplichtingen voor 2021 op basis van de mediabegrotingsbrief voor 2021. Het budget in 2021 ligt hoger, het verplichtingenbudget 2020 wordt dus aangepast aan het uitgavenbudget 2021.

De raming van de ontvangsten is met € 9,0 miljoen bijgesteld, met name als gevolg van hogere reclame-inkomsten dan verwacht ten opzichte van de oorspronkelijke begroting.

Bekostiging

Landelijke en regionale publieke omroep

De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister van OCW de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep.

De hogere uitgaven van de Landelijke publieke omroepen zijn het gevolg van toevoeging compensatie tegenvallende Ster inkomsten die stond gereserveerd op de post dotatie AMR van € 40,0 miljoen en de prijsindexering 2020 van € 9,5 miljoen. Verder is het budget verhoogd als gevolg gestegen kosten door COVID-19 (€ 19,0 miljoen) en door een rechterlijke uitspraak op een door de NPO ingediend bezwaar tegen de wijze van indexering op basis van de Mediawet (€ 2,7 miljoen).

De lagere uitgaven van de regionale omroepen zijn per saldo het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,5 miljoen en een overboeking van € 7,9 miljoen voor Regionale Samenwerking naar het budget van subsidies.

Stichting Omroep Muziek (SOM)

De Stichting Omroep Muziek (SOM) is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren. Naast de reguliere activiteiten heeft de SOM in 2020 verder ingezet op het waarborgen van de kwaliteit, het versterken van zijn omroeptaak en het creëren van ruimte voor innovatie en talentontwikkeling om zo ook nieuwe doelgroepen te bereiken. De hogere uitgaven van de SOM zijn het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,2 miljoen.

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief. Daarnaast voert het NIBG activiteiten uit op onder andere het terrein van digitaal erfgoed en onderwijs, worden via het museum van het NIBG collecties van onder meer het voormalig Persmuseum tentoongesteld aan het bredere publiek en neemt het NIBG zitting in meerdere samenwerkingsverbanden, zoals het Netwerk Mediawijsheid. De hogere uitgaven van het NIBG zijn het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,3 miljoen.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek is binnen het mediabeleid het instrument om de pluriformiteit van het journalistieke media-aanbod te stimuleren, zowel binnen pers en omroep als via het internet. De activiteiten van het fonds dragen bij aan innovatie van de journalistiek en aan stimulering van de journalistieke functie van de media in de samenleving.

Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)

De Stichting Co-productiefonds Binnenlandse Omroep (CoBO) ondersteunt de documentaire-sector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten. De hogere uitgaven van het CoBO zijn het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,2 miljoen.

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom zijn. Bij het huidige programma zijn de Koninklijke Bibliotheek, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) betrokken.

Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO)

NLPO ondersteunt lokale publieke omroepen op diverse terreinen om de sector verder te professionaliseren en om de kwaliteit van de producties van lokale omroepen te verbeteren.

Onderzoeksjournalistiek (RA-middelen)

Als gevolg van een verplaatsing van het budget van de onderzoeksjournalistiek RA-middelen naar subsidies is het budget van bekostiging met € 5,1 miljoen verlaagd.

Dotatie Algemene Mediareserve

De AMr dient voor het opvangen van schommelingen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten op het mediabudget. Hierdoor wordt in het ene jaar geld gedoteerd en in een ander jaar geld onttrokken aan de AMr. De mutatie in de post dotatie AMr van in totaal € 30,5 miljoen is het gevolg van:

  1. een uitgedeelde prijsindex 2020 van € 11,8 miljoen;
  2. gecorrigeerde prijsindex 2019 van € 0,9 miljoen;
  3. ontvangen prijsbijstelling 2020 van € 14,9 miljoen;
  4. compensatie tegenvallende Ster inkomsten van € 40,0 miljoen naar de Landelijke Publieke Omroepen;
  5. hogere STER-inkomsten van € 8,1 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting;
  6. uitspraak rechtbank inzake bezwaar NPO van € 2,7 miljoen; naar de Landelijke Publieke Omroepen;
  7. samenwerkingsverbanden regionale publieke omroepen per saldo € 1,0 miljoen;
  8. lagere realisatie op de diverse instrumenten van € 1,1 miljoen.

De liquiditeitsstand van de AMr heeft zich in 2020 als volgt ontwikkeld:

Saldo AMr per 01-01-2020 56.511
Uitgaven en overige mutaties ‒ 33.637
Via begroting aan AMr toegevoegd, incl. hogere Sterinkomsten 25.742
Saldo AMr per 31-12-2020 48.616

Overige bekostiging Media

Te laste van dit budget wordt onder meer het NICAM betaald voor de uitvoering van de activiteiten welke nodig zijn voor het continueren en verbeteren van de kwaliteit van Kijkwijzer. Hiervan is € 0,2 miljoen bijgedragen door het Ministerie van VWS. Niet bestede middelen € 0,6 miljoen zijn toegevoegd aan de AMr.

Subsidies

Het instrument subsidies is vanwege de inrichting van het tijdelijke Steunfonds Lokale Informatievoorziening als gevolg van COVID-19 gesplitst in het budget voor subsidies en het budget dat beschikbaar is voor het Steunfonds.

Subsidies

Ten laste van dit budget worden de jaarlijkse subsidies aan de Stichting Arbeidsmarkt-, Werkgelegenheids- en Opleidingsfonds voor de Omroep (AWO-fonds) voor diverse projecten op het gebied van arbeidsmarktontwikkeling, werkgelegenheid en opleiding. Daarnaast is nog geld beschikbaar voor incidentele subsidies op het gebied van de media. De hogere uitgaven van € 4,4 miljoen zijn het gevolg van:

  1. Regeerakkoord voor onderzoeksjournalistiek, € 5,2 miljoen die van het instrument bekostiging zijn geboekt naar subsidies.
  2. Regionale Samenwerkingsprojecten, € 8,9 miljoen die van het instrument bekostiging zijn geboekt naar subsidies.
  3. Overboeking van subsidies naar Steunfonds Lokale Informatievoorziening, per saldo € 10,7 miljoen.
  4. Ontvangst van de afrekening van de pilot Regionale nieuwsvensters van € 0,8 miljoen, deze is toegevoegd aan de Regionale Samenwerkingsprojecten.
  5. Voor de uitvoering van de motie Sneller pilot samenwerking is € 1,0 miljoen overgeboekt vanuit niet bestede middelen voor het Steunfonds
  6. Overboeking van het instrument subsidies naar opdrachten van € 0,3 miljoen.
  7. Niet bestede middelen van € 0,5 miljoen die zijn toegevoegd aan de AMr .

Steunfonds Lokale Informatievoorziening

Voor de uitvoering van de regeling in het kader van het Steunfonds Lokale Informatievoorziening is € 28,1 miljoen gerealiseerd. Het budget hiervoor is deels gevonden door herprioritering binnen het instrument subsidies en deel aanvullend beschikbaar gesteld door het kabinet.

Opdrachten

Ten laste van dit budget zijn onder meer de kosten van de landsadvocaat betaald en zijn er uitgaven gedaan voor incidentele onderzoeksopdrachten. Vanuit het instrument subsidies is € 0,3 miljoen toegevoegd. Uiteindelijk is € 0,1 miljoen niet gerealiseerd

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk en niet-landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM de taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders. De hogere uitgaven zijn het gevolg van de prijsindexering 2020 van € 0,1 miljoen.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Dit betreft de jaarlijkse contributie aan het European Audiovisual Observatory.

Ontvangsten

Deze betreffen met name de reclameopbrengsten van de STER. De werkelijke afdracht in 2020 is € 156,0 miljoen. Dit is € 8,1 miljoen hoger dan geraamd. De overige ontvangsten zijn € 0,9 miljoen.

4.12 Beleidsartikel 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid

A. Algemene doelstelling

De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.

Financieren

De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschapsbestel.

Stimuleren 

De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:

  1. kwaliteit en excellentie;
  2. zwaartepuntvorming en profilering. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord;
  3. samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid. In het innovatiebeleid, waarvoor de Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is, is hiervoor de topsectorenaanpak nieuwe stijl ontwikkeld.

Regisseren

De Minister schept voorwaarden voor:

  1. een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;
  2. de borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlands onderzoek;
  3. het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven een belangrijke plaats innemen;
  4. de Nederlandse en internationale onderzoeksfaciliteiten;
  5. de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Kengetallen

1 Top 5-positie qua budget kaderprogramma dat naar Nederland gaat1 5 6 6 6 6 6
2 Publieke investering in R&D als % bbp2 0,71 0,70 0,67 0,71 0,70 0,70
3 R&D personeel (FTE) als‰ van de totale beroepsbevolking3 16 16,5 17,1 17,7 17,8
  1. Bron: Cijfers o.b.v. Cordis H2020 Database, extractiedatum 3 november 2020, bewerking Rathenau Instituut. Notities: Het cijfer voor 2020 is nog voorlopig.
  2. Bron: Rathenau Instituut, TWIN Database en TWIN 2018-2024. Notities: Cijfers van 2019 en 2020 zijn voorlopig en kunnen nog worden bijgesteld. Deze cijfers levert het Rathenau Instituut ook aan voor de Eurostat en OECD databases (GBARD). Er is gekozen voor een bron die een vergelijking over jaren mogelijk maakt en waarin ook de (voorlopige) cijfers voor 2019 en 2020 beschikbaar zijn.
  3. Bron: Eurostat database, bewerking Rathenau Instituut. Notities: Vorig jaar werd een andere bron gebruikt omdat een revisie van R&D-statistieken in de Eurostat database nog niet voor alle jaren was doorgevoerd. Dit jaar is weer gebruikgemaakt van de Eurostat database (waar de revisie nu is doorgevoerd). Met deze bron zijn ook de voorlopige cijfers voor 2019 beschikbaar. Cijfers voor 2020 zijn er vanaf november 2021. Omdat vorig jaar met een andere bron is gewerkt kunnen de cijfers ten opzichte van vorig jaar achter de komma verschillen. In 2019 zijn de R&D-statistieken gereviseerd door het CBS, naar aanleiding van de publicatie van de nieuwe OESO Frascati Manual. Als gevolg hiervan zijn vorig jaar de R&D-statistieken voor alle eerdere jaren in deze tabel naar boven bijgesteld.

C. Beleidsconclusies

In het algemeen onderdeel beleidsprioriteiten zijn de belangrijkste beleidsconclusies opgenomen.

Het Ministerie van OCW heeft waardering voor de weg die de Vereniging van Universiteiten (VSNU), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en ZonMW hebben ingeslagen met het position paper ‘Ruimte voor ieders talent; naar een nieuwe balans van erkennen en waarderen’ en steunt hun gezamenlijke aanpak. In 2020 is door het Ministerie van OCW ‘erkennen en waarderen’ geagendeerd bij de betrokken Europese directeuren-generaal. Hierop is dit thema door de nieuwe European Research Area (ERA)-voorzitter opgepakt als ambitie voor hun werkprogramma. Ook binnen Nederland zijn er successen behaald, met dank aan het wetenschapsveld. NWO werkt nu bijvoorbeeld bij de talentbeurzen met een ‘narratief cv’ in plaats van puur kwantitatieve indicatoren.

Het programma «erkennen en waarderen» heeft met subsidie van het Ministerie van OCW instellingsbrede commissies bij alle universiteiten en instituten gestimuleerd, conferenties georganiseerd, werkt aan een landelijk raamwerk en droeg bij aan het nieuwe Strategy Evaluation Protocol (SEP). In 2020 is in het SEP 2021-2027 (coproductie VSNU, KNAW en NWO) verankerd dat bij elke evaluatie een aantal case studies (voorheen «narratieven») over maatschappelijke impact openbaar moeten worden gemaakt. Het toegankelijk maken van case studies draagt bij aan de legitimatie van wetenschappelijk onderzoek en aan de communicatie met het publiek. Het stimuleert daarnaast verder wetenschappelijk onderzoek dat kan leiden tot een beter inzicht van de mechanismen waarmee wetenschappelijk onderzoek tot maatschappelijke impact leidt.

Verder is € 1 miljoen beschikbaar gesteld voor een pilot die wetenschapscommunicatie van groepen wetenschappers beloont en beter zichtbaar maakt als belangrijk onderdeel van een wetenschappelijke carrière. De pilot geeft ook inzicht in de verscheidenheid aan wetenschapscommunicatie-activiteiten en de toegevoegde waarde daarvan voor de Nederlandse wetenschap. Deze pilot zal uitgevoerd worden in samenwerking met de KNAW.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 964.085 1.064.240 1.122.383 1.154.701 1.211.339 1.213.270 ‒ 1.931
waarvan garantieverplichtingen ‒ 846 ‒ 889 ‒ 934 ‒ 981 ‒ 1.030 0 ‒ 1.030
waarvan overige verplichtingen 964.931 1.065.129 1.123.317 1.155.682 1.212.369 1.213.270 ‒ 901
Uitgaven 1.040.139 1.034.753 1.216.958 1.250.760 1.149.725 1.172.446 ‒ 22.721
Bekostiging 923.215 913.550 1.101.220 1.131.218 1.024.396 1.049.574 ‒ 25.178
Hoofdbekostiging 669.606 657.342 742.322 719.555 605.335 658.529 ‒ 53.194
NWO-wet en WHW
NWO 489.560 475.144 556.834 528.488 458.976 521.225 ‒ 62.249
KNAW 89.435 89.573 89.646 92.728 94.764 89.525 5.239
KB 90.611 92.625 95.842 98.339 51.595 47.779 3.816
Aanvullende bekostiging 253.609 256.208 358.898 411.663 419.061 391.045 28.016
NWO Talentenontwikkeling 161.409 161.246 160.885 170.885 165.885 165.885 0
NWO STW 8.000 8.000 8.000 8.000 8.000 8.000 0
NWO Grootschalige researchinfrastructuur 55.295 55.382 85.380 85.380 55.380 55.380 0
NWO Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek 23.258 25.933 28.986 33.751 33.869 26.133 7.736
Poolonderzoek 3.147 3.147 3.147 3.147 3.147 3.147 0
Caribisch Nederland 2.500 2.500 2.500 2.500 2.500 2.500 0
NWO NWA 70.000 108.000 150.280 130.000 20.280
Subsidies (regelingen) 22.123 21.746 22.549 21.918 23.575 25.815 ‒ 2.240
Stichting NLBIF 0 0 550 550 566 550 16
Naturalis Biodiversity Center 6.266 6.265 6.265 6.265 6.513 6.265 248
BPRC 8.359 9.608 9.608 9.608 11.406 9.608 1.798
NCWT/NEMO 3.393 3.366 3.366 3.366 3.460 3.366 94
STT 221 221 221 221 221 221 0
Stichting AAP 1.032 1.032 1.032 1.032 1.032 1.032 0
Nationale coördinatie 1.352 1.254 1.507 876 377 4.773 ‒ 4.396
Bilaterale samenwerking 1.500 0 0
Opdrachten 318 223 163 248 524 340 184
Opdrachten 318 223 163 248 524 340 184
Bijdrage aan agentschappen 291 950 673 918 1.317 842 475
Dienst Uitvoering Onderwijs 291 286 0 0 0 2 ‒ 2
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 664 673 918 1.317 840 477
Bijdrage aan medeoverheden 813 0
Nationaal contactpunt Kaderprogramma 813 0
Bijdrage aan internationale organisaties 93.379 98.284 92.353 96.458 99.913 95.875 4.038
EMBC 832 853 918 941 1.228 941 287
EMBL 5.016 5.198 5.176 5.227 5.241 5.227 14
ESA 31.061 31.065 31.065 32.783 31.146 31.065 81
CERN 44.937 49.891 44.199 46.278 50.531 46.168 4.363
ESO 9.044 8.773 8.425 8.626 9.081 9.902 ‒ 821
NTU/INL 2.489 2.504 2.570 2.603 2.686 2.572 114
Ontvangsten 722 3.793 504 1.375 154 101 53

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2020 ligt € 22,7 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De lagere realisatie van de uitgaven wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door het instrument bekostiging. De realisatie van de verplichtingen zijn per saldo € 1,9 miljoen lager dan verwacht.

Bekostiging

Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en Koninklijke Bibliotheek (KB). Hiermee stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategie van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Deze missies en doelstellingen zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.

De bekostiging is per saldo met € 25,2 miljoen verlaagd. Oorzaak hiervan is:

  1. overheveling van NWO-onderzoekmiddelen naar universiteiten voor enerzijds de SEO-regeling en anderzijds de sectorplannen bèta en techniek/natuur- en scheikunde en Social Sciences Humanities. Dit in opvolging van het advies van de commissie Van Rijn;
  2. diverse interne overboekingen op het KNAW-budget voor het uitvoeren van hun wettelijke taak (€ 5,2 miljoen);
  3. diverse interne overboekingen op het KB-budget voor het uitvoeren van hun wettelijke taak (€ 3,8 miljoen);
  4. diverse interne en interdepartementale overboekingen ten behoeve van het Nationaal Regie-orgaan Onderwijsonderzoek (€ 7,7 miljoen);
  5. diverse interne en departementale overboekingen ten behoeve van de Nationale Wetenschapsagenda (€ 20,3 miljoen).

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid worden subsidies verstrekt aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur. Het gaat hier onder andere om bijdragen aan:

  1. Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de nationale grootschalige infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek;
  2. Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;
  3. Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap- en Techniekpromotie (NCWT) voor het beheren en ontwikkelen van NEMO Science Museum en NEMO Kennislink, het organiseren van het festival Weekend van de Wetenschap en het ondersteunen van gerelateerde landelijke activiteiten op het gebied van wetenschaps- en technologiecommunicatie en -educatie.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en evaluaties.

Bijdrage aan agentschappen

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert een opdracht uit voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie "Horizon 2020". Team Internationale Research- en Innovatiesamenwerking (IRIS) bij de RVO is het Nationaal Contactpunt Kaderprogramma in Nederland.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Hieronder vallen contributies aan grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen de Nederlandse wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van Nederlands nationale onderzoeksbestel.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers als gevolg van eindafrekeningen op, in eerdere jaren, toegekende subsidies. In 2020 is een aantal oudere subsidies verantwoord waar bij een enkele subsidieverantwoording sprake was van een overschot aan ontvangen subsidie. Dit overschot is conform afspraken teruggevorderd.

4.13 Beleidsartikel 25 Emancipatie

A. Algemene doelstelling

Het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid wat betreft seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslacht in de Nederlandse samenleving. Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid, arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De rol van de Minister is primair het wegnemen van belemmeringen voor gender- en LHBTI-gelijkheid (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender personen en intersekse personen) en het bevorderen dat relevante wet- en regelgeving waar nodig wordt aangepast. Daarnaast heeft de Minister, vaak samen met de maatschappelijke instellingen, een rol in het agenderen, coördineren, aanjagen en in het ontsluiten van kennis en expertise.

Financieren

De Minister biedt financiële ondersteuning aan maatschappelijke instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving.

Stimuleren

Het instrument dat de Minister ter beschikking heeft, is wet- en regelgeving, zoals de Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017-2022 die vanaf 1 januari 2017 in werking is getreden. Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidies aan acht strategische partnerschappen voor de realisering van de doelstellingen op gender- en LHBTI-gelijkheid, die lopen van 2018 tot en met 2022. Daarnaast verstrekt de Minister projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld.

Regisseren

Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale beleid op het gebied van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid. Samen met gemeenten is in een intentieverklaring vastgelegd wat de aandachtspunten van het LHBTI-beleid zijn. Verder vult de Minister de regisserende rol in door halfjaarlijkse bestuursgesprekken met instellingen over gender- en LHBTI gelijkheid.
Daarnaast draagt de Minister bij aan internationale samenwerking met organisaties als Europese Unie, de Raad van Europa en de Verenigde Naties.

Kengetallen

1 Economische zelfstandigheid van vrouwen1 59,3% 60,7% 62,5% 63,8%2
2 Financiële onafhankelijkheid van vrouwen3 48,5% 50,0% 51,6% 52,9%2
  1. Bron: CBS. Het cijfer van 2018 is gecorrigeerd, omdat de definitieve cijfers afwijken van de eerder gepubliceerde voorlopige cijfers.
  2. Bron: CBS. Nieuwste cijfers van de Emancipatiemonitor van december 2020. Dit is een voorlopig cijfer.
  3. Bron: CBS. Het cijfer van 2018 is nu gecorrigeerd, omdat de definitieve cijfers afwijken van de eerder gepubliceerde voorlopige cijfers.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste beleidsconclusies zijn genoemd in het onderdeel beleidsprioriteiten. Deze paragraaf bevat aanvullende beleidsconclusies voor het emancipatiebeleid.

Het Ministerie van OCW zet zich in op drie samenhangende thema’s waarop zich stevige knelpunten voordoen. Het bestaande beleid daarop is voortgezet.

De samenhang tussen de verschillende maatregelen en hoe deze op elkaar inspelen op de arbeidsmarktpositie van vrouwen is interdepartementaal onderzocht in het IBO Deeltijdwerk. Hierin werd geconcludeerd dat een verandering omtrent de Nederlandse deeltijdcultuur alleen bewerkstelligd kan worden als er sprake is van een brede aanpak op de verschillende beleidsterreinen. Het kabinet heeft er voor gekozen om in de Scenariostudie Vormgeving Kindvoorzieningen (SVK) vervolgens uit te laten werken hoe dergelijke brede, integrale aanpakken eruit kunnen zien en welke effecten deze mogelijk hebben.

De resultaten van het eerste jaar van de Veilige Steden, die zich inzetten om de veiligheid van vrouwen in de openbare ruimte (straat en uitgaansleven) te verbeteren, zijn veelbelovend. Met 12 gemeenten is deze samenhangende aanpak in 2020 en 2021 voortgezet. Sinds 2020 worden de gemeenten inhoudelijk geadviseerd en begeleid door Regioplan.

Het door de Nederlandse overheid opgerichte Europese LHBTI Focal Points Netwerk is op initiatief van het Ministerie van OCW en met steun van gelijkgezinde lidstaten per 2020 ingebed bij de SOGI-Unit van de Raad van Europa.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 13.475 45.373 6.003 4.305 3.764 5.626 ‒ 1.862
Uitgaven 11.614 12.363 12.929 12.540 12.014 15.167 ‒ 3.153
Bekostiging 4.198 6.199 8.500 8.447 8.447 8.447 0
Kennisinfrastructuur 4.198 6.199 8.500 8.447 8.447 8.447 0
Vrouwenemancipatie 2.948 2.949 0 0
LHBT 1.250 1.250 0 0
Gender- en LHBTI-gelijkheid 2.000 8.500 8.447 8.447 8.447 0
Subsidies (regelingen) 5.985 4.963 3.613 3.278 2.333 3.287 ‒ 954
Subsidieregeling emancipatie 0 0 0 0 52 78 ‒ 26
Vrouwenemancipatie 0
LHBT 52 78 ‒ 26
Subsidieregeling emancipatie 2011 5.985 4.266 1.844 600 41 0 41
Vrouwenemancipatie 3.846 2.557 1.100 234 41 41
LHBT 2.139 1.709 744 366 0
Subsidieregeling Gender- en LHBTI- gelijkheid 2017-2022 697 1.769 2.678 2.240 3.209 ‒ 969
Opdrachten 1.096 1.024 783 815 1.234 1.205 29
Vrouwenemancipatie 625 913 0 0
LHBT 471 111 0 0
Gender- en LHBTI-gelijkheid 783 815 1.234 1.205 29
Bijdrage aan agentschappen 145 137 3 0 0 0 0
DUO 145 137 3 0 0
Bijdrage aan medeoverheden 0 0 0 0 0 2.228 ‒ 2.228
Gemeentefonds BZK 0 0 0 0 0 2.228 ‒ 2.228
Gender- en LHBTI-gelijkheid 2.228 ‒ 2.228
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 190 40 30 0 0 0 0
LHBT 190 40 30 0 0
Ontvangsten 284 54 53 150 35 0 35

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2020 ligt € 3,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 1,8 miljoen verlaagd. Bij Voorjaarsnota zijn de uitgaven met € 0,9 miljoen verlaagd en de verplichtingen met € 1,9 miljoen verlaagd. Bij Najaarsnota zijn de uitgaven met € 0,3 miljoen verhoogd en de verplichtingen met € 0,3 miljoen verhoogd. Bij Slotwet zijn de uitgaven met € 2,2 miljoen verlaagd en de verplichtingen met € 0,8 miljoen verlaagd.

Bekostiging

Het Ministerie van OCW bekostigt vanaf 2018 acht strategische allianties van in totaal vijftien organisaties. Het budget is in 2020 niet verhoogd. De strategische allianties zijn in 2018 gestart met de uitvoering van hun activiteitenplannen.

Subsidies

Voor het uitvoeren van de voornemens uit de emancipatienota 2018 ‒ 2021 zijn subsidies verleend voor activiteiten die passen bij het beoogde emancipatiebeleid. Aan instellingen kan het Ministerie van OCW projectsubsidie verstrekken voor de kosten van de uitvoering van een project dat in de Nederlandse samenleving in belangrijke mate bijdraagt aan het realiseren van gendergelijkheid of LHBTI-gelijkheid. De realisatie op dit instrument is € 0,9 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

De problematiek van Bi+ personen is vaak onzichtbaar. Uit onderzoek blijkt dat dat te maken heeft met een slechtere gezondheid, veiligheid en arbeidspositie dan heteroseksuele, lesbische en homoseksuele personen. Er is meer onderzoek nodig om zicht te krijgen op mogelijke oplossingsrichtingen voor deze problematiek. Vanaf 2020 heeft «Bi+ Nederland» zich ingezet voor een bi-inclusieve samenleving via gemeenschapsvorming, onderzoek en lobby.

Samen met het Ministerie van SZW heeft het Ministerie van OCW er voor gezorgd dat er binnen het programma Vakkundig aan het Werk en het NWA-programma economische veerkracht onderzoek is gedaan naar bewezen effectieve interventies om de economische zelfstandigheid van vrouwen te bevorderen. Hiermee worden gemeenten en het UWV ondersteund in hun begeleiding van vrouwen naar economische zelfstandigheid. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan de vraag wat werkt voor laagopgeleide vrouwen en vrouwen met een migratie-achtergrond.

Opdrachten

De middelen voor opdrachten zijn o.a. besteed aan onderzoeken, monitoring en communicatie. Uit onderzoek van McKinsey en de Emancipatiemonitor is gebleken dat personeelstekorten in de zorg en het onderwijs voor een deel terug te dringen zijn als de daar werkzame vrouwen een aantal uren per week meer zouden werken. Het afgelopen jaar steunde het Ministerie van OCW daarom de stichting "Het potentieel pakken", die in deze sectoren probeert de deeltijdfactor te verhogen.

De verkenning van de potentie van het verhogen van de deeltijdfactor in het onderwijs is in 2020 uitgevoerd om zo de arbeidstekorten in het onderwijs terug te brengen.

Het Ministerie van OCW heeft onderzoek laten uitvoeren hoe het transitieverlof voor transgender personen gerealiseerd kan worden, omdat bestaande verlofregelingen onvoldoende handvatten bieden hiervoor.

Artifical Intellligence biedt kansen om ongelijkheid te verminderen, mits er bij de ontwikkeling en toepassing oog is voor bestaande stereotypen en vooroordelen. Daarom ondersteunt het Ministerie van OCW een verkennend onderzoek door WOMEN Inc. naar risico’s en kansen van kunstmatige intelligentie voor gelijke behandeling van vrouwen op de arbeidsmarkt.

Ook werd in 2020 een nulmeting gedaan naar de sociale acceptatie van intersekse personen.

Het programma Iedereen in Beeld zet interdepartementaal in op bewustwording, dialoog, kennisontwikkeling, kennisdeling en netwerkvorming rondom inclusieve beeldvorming. Zo zijn maatregelen getroffen om de beeldbank waar het Rijk uit put diverser te maken en is onderzocht hoe burgers de beeldcommunicatie van het Rijk ervaren. Ook zijn hierin concrete aanwijzingen geformuleerd voor ambtenaren en communicatie-
professionals van het Rijk hoe zij inclusiever kunnen communiceren.

Bijdrage aan medeoverheden

Voor actieve gemeenten op het gebied van gender- en LHBTI- emancipatiebeleid wordt via een decentralisatie-uitkering budget overgeheveld naar het Gemeentefonds. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf. Een bedrag van € 0,4 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 54 gemeenten in het kader van het programma «Regenboogsteden». Om gemeenten te stimuleren om de sociale veiligheid van vrouwen in de publieke ruimte te vergroten is voor het programma «Veilige steden» een bedrag van € 0,4 miljoen overgemaakt voor 12 gemeenten. Minder gemeenten dan verwacht hebben een beroep gedaan op aanvraag voor een bijdrage uit het Gemeentefonds. Hierdoor is de realisatie € 1,3 miljoen lager dan begroot.

5. Niet-beleidsartikelen

5.1 Niet-beleidsartikel 91 Nog onverdeeld

Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overschrijdende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen naar deze artikelen overgeboekt. Het betreft:

  1. loonbijstelling;
  2. prijsbijstelling;
  3. onvoorzien.

Op deze onderdelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 0 0 0 0 0 0 0
Uitgaven 0 0 0 0 0 0 0
Loonbijstelling 0 0 0 0 0 0 0
- programma 0 0 0 0 0 0 0
- apparaat 0 0 0 0 0 0 0
Prijsbijstelling 0 0 0 0 0 0 0
- programma 0 0 0 0 0 0 0
- apparaat 0 0 0 0 0 0 0
Onvoorzien 0 0 0 0 0 0 0
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0
  1. Stand inclusief amendementen, moties, NvW en ISB

E. Toelichting op de instrumenten

Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overstijgende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken begrotingsartikelen bekend is, worden de middelen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt. Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.

Loon- en prijsbijstelling

Het budget voor 2020 blijft per saldo ongewijzigd. De toegevoegde loon- en prijsbijstelling tranche 2020 die verplicht is, is direct structureel verdeeld over de artikelen.

5.2 Niet-beleidsartikel 95 Apparaat Kerndepartement

D. Budgettaire gevolgen van beleid

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Verplichtingen 243.981 234.043 250.379 266.515 280.987 277.396 3.591
Uitgaven 243.565 234.542 250.379 266.317 280.933 277.396 3.537
Personele uitgaven 184.613 189.432 185.942 197.662 209.866 210.166 ‒ 300
-eigen personeel 174.681 180.150 177.316 188.890 202.862 200.632 2.230
- inhuur externen 5.880 4.884 5.190 5.614 4.185 5.749 ‒ 1.564
- overige personele uitgaven 4.052 4.398 3.436 3.158 2.819 3.785 ‒ 966
Materiële uitgaven 57.844 43.979 63.217 67.336 69.661 67.230 2.431
- ICT 21.721 17.833 23.442 23.719 12.414 26.274 ‒ 13.860
- bijdrage aan SSO's 19.982 14.687 15.121 15.926 22.553 22.973 ‒ 420
- overige materiële uitgaven 16.141 11.459 24.654 27.691 34.694 17.983 16.711
Begrotingsreserve schatkistbankieren 1.108 1.131 1.220 1.319 1.406 0 1.406
Ontvangsten 1.467 3.000 2.428 1.980 3.192 567 2.625
  1. Stand inclusief amendementen, moties, NvW en ISB

Het Ministerie van OCW heeft de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. Het Ministerie van OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.

Uitgaven

De uitgaven voor de apparaatskosten van het Ministerie van OCW zijn in 2020 € 3,5 miljoen hoger dan de vastgestelde begroting. Dit is het saldo van een groot aantal mutaties die grotendeels in de suppletoire wetten zijn toegelicht:

  1. de personele uitgaven zijn per saldo € 0,3 miljoen lager dan begroot;
  2. de materiële uitgaven zijn per saldo € 2,4 miljoen hoger dan begroot. Er is een grote verschuiving zichtbaar van ‘ICT’ naar ‘overige materiële uitgaven’. Dit komt doordat de ICT-werkplek niet langer door een marktpartij wordt beheerd, maar door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Hierdoor worden de uitgaven niet meer als ICT-uitgaven gezien, maar als uitgaven voor inbesteding en dat valt onder het instrument ‘overige materiële uitgaven’;
  3. de ontvangen risicopremie in 2020 bedraagt € 1,4 miljoen. Het Ministerie van OCW staat garant voor onderwijsinstellingen en rijksmusea die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat het Ministerie van OCW hierdoor loopt, wordt een vergoeding (risicopremie) ontvangen. Deze premie wordt (via een desaldering) toegevoegd aan de begrotingsreserve schatkistbankieren. In de saldibalans is bij de post begrotingsreserve voor risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen een tabel opgenomen met de stand en de toevoegingen en onttrekkingen aan de reserve.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is in 2020 € 2,6 miljoen hoger dan geraamd. Dit wordt voor het grootste deel veroorzaakt doordat het Ministerie van OCW garant staat voor onderwijsinstellingen en rijksmusea die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat het Ministerie van OCW hierdoor loopt, ontvangt zij een vergoeding (risicopremie). De ontvangen risicopremie in 2020 bedraagt € 1,4 miljoen. Daarnaast betreft het voor € 0,8 miljoen een teruggave van het CIBG: bij de eindafrekening 2019 bleek dat het CIBG minder kosten had gemaakt voor de ontwikkeling en beheer van het lerarenregister en schoolleidersregister. Dit hebben ze in 2020 teruggestort naar het Ministerie van OCW. Voor de rest betreft het ontvangsten op vorderingen van vorig jaar die pas in dit jaar zijn ontvangen.

2016 2017 2018 2019 2020 2020 2020
Totaal apparaatsuitgaven Ministerie 243,6 234,5 250,4 266,3 280,9 277,4 3,5
Kerndepartement 135,9 131,8 143,1 154,7 160,8 171,3 ‒ 10,5
Rijksdienst Cultureel Erfgoed 34,6 32,9 34,9 36,8 42,0 35,1 6,9
Inspectie van het Onderwijs 64,0 61,5 64,6 66,5 66,7 63,4 3,3
Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed 2,3 2,4 2,3 2,5 3,7 2,4 1,3
Onderwijsraad 2,9 2,3 2,2 2,4 2,4 2,4 0,0
Raad voor Cultuur 2,5 2,5 2,0 2,2 4,0 2,2 1,8
Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid 1,4 1,1 1,3 1,2 1,3 0,6 0,7
Totaal apparaatskosten agentschappen 356,4 351,4 365,6 360,0 366,0 346,0 20,0
Dienst Uitvoering Onderwijs 313 314 327 319 324 303 21
Nationaal Archief 43 37 39 41 42 43 ‒ 1
Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's 110 134 362 375 3 355 ‒ 352
Stichting Fonds voor de Podiumkunsten 4,4 6,1 7,0 7,9 nnb 6,3 ‒ 6,3
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie 1,9 2,6 2,8 3,5 nnb 3,1 ‒ 3
Stichting Mondriaanfonds 2,2 2,9 3,2 3,2 nnb 3,6 ‒ 4
Stichting Nederlands Filmfonds 2,6 3,9 4,3 4,5 nnb 3,5 ‒ 4
Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie 1,1 1,9 2,0 2,6 nnb 2,0 ‒ 2,0
Stichting Nederlands Letterenfonds 1,1 2,7 2,8 3,1 nnb 2,6 ‒ 3
Bureau Architectenregister 0,0 0,0 0,0 0,0 nnb 0,0 0
Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds) 1,7 0
Commissariaat voor de Media (CvdM) 5,3 7,4 6,6 4,9 nbb 4,7 ‒ 4,7
Nederlandse Publieke Omroep (NPO) 2,6 1,5 2,1 2,4 2,6 2,6 0,0
Stichting Regionale Publieke Omroep (RPO) 0,0 1,5 1,0 1,0 nnb 1,0 ‒ 1,0
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) 0
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) 13,5 14,1 54,2 56,7 nnb 53,9 ‒ 53,9
Koninklijke Bibliotheek (KB) 26,5 36,7 63,1 60,7 nbb 62,5 ‒ 62,5
Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) 41,6 47,4 208,0 219,1 nbb 203,6 ‒ 203,6
Stichting Participatiefonds 2,3 2,1 2,0 2,0 nnb 2,0 0
Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) 0
Stichting Vervangingsfonds 3,0 2,8 2,7 2,7 nnb 2,7 0
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek 0,6 0,5 0,6 1 nnb 1 ‒ 1

6. Bedrijfsvoeringsparagraaf

Inleiding

De bedrijfsvoering, inclusief het begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De financiële overzichten geven een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering.

Paragraaf 1 – Uitzonderingsrapportage

Rechtmatigheid

De verantwoording in het departementale jaarverslag is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de rijksbrede normering toegepast. Rapporteren over onrechtmatigheden is verplicht als deze onrechtmatigheden meer bedragen dan de betreffende tolerantiegrens. Dit geldt voor artikel 9 en voor de afgerekende voorschotten.

Bij artikel 9, arbeidsmarkt- en personeelsbeleid, bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden in de aangegane verplichtingen € 17,4 miljoen. Bij dit artikel wordt in 2020 de tolerantiegrens overschreden als gevolg van een onzekerheid ten aanzien van de rechtmatigheid van de aangegane verplichtingen van € 32,8 miljoen voor de Regeling aanpak personeelstekort. Deze onzekerheid heeft betrekking op het controlebeleid ten aanzien van deze regeling. Ondanks deze financiële onzekerheid heeft het ministerie wel op stelselniveau voldoende inzicht in uitvoering van de regeling omdat de instellingen via een tussenrapportage aangeven hoe de uitvoering loopt. Daarnaast wordt een monitor door een onafhankelijk onderzoeksbureau gestart naar de effecten van de regeling. Op deze wijze kan het ministerie zich goed inhoudelijk verantwoorden over effecten van de regeling.

De tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden in de afgerekende voorschotten bedraagt € 112,5 miljoen. Het totaal bedrag van de fouten en onzekerheden komt uit op €155,8 miljoen. Hiervan heeft € 119,2 miljoen betrekking op onzekerheden ten aanzien van vaststellingen van afgerekende voorschotten uit eerdere jaren en € 29,0 miljoen op afgerekende voorschotten uit meer recente jaren. Voor deze vaststellingen ontbreekt informatie waarmee de rechtmatigheid van de bestedingen kan worden vastgesteld.

Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid Verplichtingen € 173,8 mln. € 17,4 mln. € 0,5 mln. € 32,8 mln. € 33,3 mln. € 0,0 mln. 19,2% n.v.t.
Afgerekende voorschotten € 2.250,4 mln. € 112,5 mln. € 2,7 mln. € 153,1 mln. € 155,8 mln. € 0,0 mln. 6,9% n.v.t.

Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

Begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering

De bedrijfsvoering, inclusief het begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële bedrijfsvoering binnen het Ministerie van OCW, is op orde.

De Algemene Rekenkamer (AR) heeft in het verantwoordingsonderzoek over 2019 drie onvolkomenheden geconstateerd, te weten bij de informatiebeveiliging bij het departement, bij het begrotingsbeheer van verplichtingen en bij het autorisatiebeheer Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Het Ministerie van OCW heeft in 2020 voortgang geboekt in het oplossen van deze onvolkomenheden. Hieronder volgt de status.

Informatiebeveiliging kerndepartement

In haar verantwoordingsonderzoeken over 2018 en 2019 constateerden zowel de AR als de Auditdienst Rijk (ADR) tekortkomingen in de informatiebeveiliging van het Ministerie van OCW. Om deze tekortkomingen op te lossen, hebben de AR en ADR concrete aanbevelingen gedaan. In 2020 is een projectgroep aan de slag gegaan om de aanbevelingen van de ADR en AR voor het Ministerie van OCW op te pakken. De projectgroep heeft in 2020 een aantal producten opgeleverd die de basis vormen voor de verdere belegging van het onderwerp in de organisatie.

Zo is voor de informatievoorziening de Informatiebeveilingsvisie (IB-visie) vastgesteld door de bestuursraad (MT-OCW). Daarnaast heeft de werkgroep op basis van de IB-visie het informatiebeveiligingsbeleid geactualiseerd, een procedure voor incidentrespons gemaakt, een jaarplan voor 2021 opgesteld, een overzicht van processen en systemen opgeleverd en is de werkgroep met een voorstel voor een governance structuur gekomen. Voor de aanbevelingen van de AR over het gebrek aan sturingsmodel en het beschikken over onvoldoende actuele informatie op informatiebeveiliging zal, vanaf 2021, een informatiebeveiliging expertteam de directies en dienstonderdelen actief gaan ondersteunen bij de uitvraag informatiebeveiliging. Het doel is het ophalen van de sturingsinformatie die nu nog ontbreekt.

Het MT-OCW is in 2020 diverse malen geïnformeerd over de stand van zaken op het gebied van informatiebeveiliging in de organisatie. En de bovengenoemde producten zijn in december 2020 voorgelegd en akkoord bevonden door het MT-OCW en vormen - zoals gezegd - de basis waarop in 2021 zal worden door- en uitgewerkt. In het jaarplan 2021 is een aantal concrete acties neergelegd dat in 2021 wordt uitgevoerd. Het jaar 2021 wordt gezien als een transitiejaar naar structurele belegging van informatiebeveiliging in de organisatie.

Begrotingsbeheer verplichtingen

Het begrotingsbeheer van de verplichtingen is door de AR over 2019 ook als een onvolkomenheid beoordeeld. Het Ministerie van OCW onderkent het belang van een goed begrotingsbeheer en het budgetrecht van de Tweede Kamer. Het Ministerie van OCW heeft om die reden extra aandacht gegeven aan het begrotingsbeheer op de verplichtingen. In 2020 heeft het Ministerie van OCW met name ingezet op voorlichting, kennis delen en verbeterde informatievoorziening ten behoeve van analyse van en het gesprek over de tijdigheid en volledigheid van het verplichtingenbeheer. Deze mix van instrumenten waarop ingezet is, heeft ertoe geleid dat het begrotingsbeheer op de verplichtingen in 2020 zo veel mogelijk in overeenstemming met de voorschriften heeft plaatsgevonden. Bij de Slotwet is er één beleidsmatige mutatie geweest welke slechts gering het artikelbudget heeft overschreden.

Autorisatiebeheer Dienst Uitvoering Onderwijs

Door de AR is over 2019 vastgesteld dat de onvolkomenheid op autorisatiebeheer bij DUO nog niet was opgelost. In 2020 heeft DUO doorgezet door hoge prioriteit te geven aan verdere verbetering van het in control komen op autorisatiebeheer. Ondanks alle vooruitgang is DUO er nog niet en zal er in ook in 2021 nog veel gedaan moeten worden om te borgen dat medewerkers alleen toegang hebben tot die systemen die ze nodig hebben voor hun taken en waarvoor ze geautoriseerd zijn.

Deze onvolkomenheid heeft geleid tot toegenomen awareness en aandacht vanuit het management. In 2020 zijn hierdoor grote stappen gezet. Conform een ingerichte planning- en-controlcyclus (PDCA) zijn diverse activiteiten DUO-breed uitgevoerd. Zo zijn voor alle systemen een risicoclassificatie en een autorisatiematrix opgesteld en zijn er controles op toegang tot applicaties/systemen uitgevoerd en op autorisaties binnen systemen. Hierdoor zijn diverse, veelal verouderde, autorisaties ingetrokken. DUO trekt ook de conclusie dat de kwaliteit van deze acties nog beter moet. Hier zal in 2021 verder aan gewerkt worden. Dit is ook belangrijk om het spoor waar DUO voor de toekomst op inzet succesvol te implementeren. De huidige werkzaamheden om een goed autorisatiebeheer te krijgen, zijn arbeidsintensief. DUO zet daarom in op de implementatie van tooling en processen om het autorisatiebeheer binnen DUO te verbeteren en op orde te houden. In 2020 is hiervoor de tooling ingericht en de eerste directie zal begin 2021 overgaan op de nieuwe werkwijze. Zodra dit aantoonbaar goed gegaan is, zal in het vervolg van 2021 en deels in 2022 de gehele DUO organisatie op deze werkwijze overgaan.

Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

Paragraaf 2 - Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

Effecten COVID-19

COVID-19 heeft veel effect gehad op de medewerkers van het Ministerie van OCW. Het heeft veel gevraagd aan flexibiliteit en doorzettingsvermogen. Binnen korte tijd werkten nagenoeg alle medewerkers van het ministerie vanuit huis. De dienstverlening door DUO, het Nationaal Archief en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed is in belangrijke mate vanuit huis ‘gewoon’ doorgegaan. Tegelijkertijd heeft het Ministerie van OCW hierbij onder grote politieke en maatschappelijke druk maatregelen op al haar beleidsterreinen ontwikkeld. Het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs is tijdelijk aangepast: meer op basis van signalen en risico-inschatting. Binnen DUO heeft het langdurig thuiswerken een negatieve invloed gekregen op de snelheid waarmee de teams hun werk hebben kunnen uitvoeren. Bij de ICT-teams speelt dit in het bijzonder. Verder is de werving en selectie moeizamer gebleken waardoor DUO minder heeft kunnen opschalen dan beoogd en minder externen heeft kunnen vervangen door internen. Er is hierdoor een risico dat vervangingen en onderhoud van applicaties niet tijdig kunnen worden uitgevoerd en duurder worden dan gepland. De lange duur van het thuiswerken en alle aanvullende werkzaamheden voor COVID-19 brengen ook risico's met zich mee voor het welzijn van alle medewerkers van het ministerie. Er wordt daarom op verschillende manieren geïnvesteerd in het welzijn en de motivatie van de medewerkers.

Misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O)

M&O-risico's en ontwikkelingen betreffende het M&O-beleid

Op grond van de Comptabiliteitswet 2016 dienen ministeries in het kader van het M&O-beleid toe te zien op het financieel beheer van de subsidiestroom. De AR heeft in haar verantwoordingsonderzoek over 2019 een aandachtspunt geformuleerd over de aanbestedingsregels zoals deze in de controleprotocollen zijn opgenomen. Daarnaast zijn in een paar controleprotocollen de aanbestedingsregels niet opgenomen. In overleg met de AR is afgesproken dat voor 2021 de aanbestedingsregels in alle controleprotocollen worden opgenomen. Daarnaast onderzoekt het Ministerie van OCW in 2021 de mogelijkheden om de verschillende controleprotocollen te harmoniseren.

Externe risico’s op M&O-gebruik

Het Ministerie van OCW heeft als uitgangspunt regelgeving tot stand te brengen die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden de risico’s op M&O-gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- en/of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend. Hierbij zijn ook de regelingen meegenomen die specifiek zijn ingevoerd voor het mitigeren van de gevolgen van het coronavirus.

Inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs

De subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs is een belangrijke steunmaatregel die het Ministerie van OCW in 2020 getroffen heeft naar aanleiding van de coronacrisis. Met de regeling bieden we leerlingen en studenten extra ondersteuning vanwege leer- en ontwikkelachterstanden of studievertraging veroorzaakt door de coronacrisis. Op verzoek van de Tweede Kamer heeft het ministerie deze regeling in maart 2021 met terugwerkende kracht aangepast door de verantwoordingsvereisten voor alle subsidieontvangers te versoepelen naar het lichte verantwoordingsregime. Dit om de administratieve lasten bij de instellingen te beperken. Ook bij deze regeling, is net als bij de Regeling aanpak personeelstekort in paragraaf 1, sprake van een onzekerheid ten aanzien van de rechtmatigheid van de aangegane verplichtingen (€ 234,2 miljoen). Deze onzekerheid heeft betrekking op het controlebeleid bij deze regeling. Ondanks deze financiële onzekerheid heeft het ministerie wel op stelselniveau voldoende inzicht in uitvoering van de regeling omdat er een evaluatieonderzoek wordt gestart naar de effecten (output en outcome) van de inhaal- en ondersteuningsprogramma’s. Op deze wijze kan het ministerie zich goed inhoudelijk verantwoorden over effecten van de regeling.

Restrisico’s op M&O-gebruik

In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om M&O-gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten of de wettelijke mogelijkheden begrensd zijn. Er is dan sprake van restrisico oftewel restant M&O. Dit is de gevoeligheid voor M&O-gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen.

Onderstaande tabel beschrijft per begrotingsartikel de geldstromen met restant M&O dat overblijft na inzet van beheersmaatregelen als aan het betreffende begrotingsartikel een restant M&O kleeft groter dan € 1 miljoen. Tevens is het totaal aan restrisico van de geldstromen met een restant M&O groter dan € 1 miljoen als percentage weergeven van de totale uitgaven op artikelniveau.

Artikel 11: Studiefinanciering
Aanvullende beurs 35,7 0,69%
Uitwonende beurzen 5,01 0,10%
Artikel 12: Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
Uitwonende beurzen 4,2 6,05%
  1. Het betreft een geïmporteerd restrisico voor het Ministerie van OCW.

Hieronder volgt een toelichting op de geldstromen met een restant M&O groter dan € 1 miljoen.

Aanvullende beurs

Studenten kunnen in aanmerking komen voor de aanvullende beurs. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Wanneer ouders in Nederland wonen, is het risico op misbruik beperkt. De Belastingdienst beheert het inkomensgegeven uit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken en is ook afhankelijk van deze gegevens. In 2020 is in totaal € 849,1 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan heeft € 45,3 miljoen betrekking op studenten met ouders in het buitenland (circa 16 duizend). DUO vraagt de bewijsstukken bij de ouders zelf of bij de student op, maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid vast te stellen door DUO. Uitzondering hierop zijn de voormalige Nederlandse Antillen (€ 9,6 miljoen), waar dit wel mogelijk is. Hierdoor is sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van € 35,7 miljoen.

Studiefinanciering en Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage, uitwonenden

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komt een deel van de studerenden in aanmerking voor een hogere beurs wanneer ze uitwonend zijn. Dit geldt alleen voor mbo-studenten en voor studenten hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen. In 2020 is de basisbeurs voor een uitwonende mbo-student € 277,84 per maand (en voor een thuiswonende mbo-student € 85,13 per maand). De totale uitgaven aan uitwonende beurzen bedroegen in 2020 € 148,5 miljoen (WSF 2000).

Bij de vaststelling van de studiefinanciering wordt nu uitgegaan van het adres in de Basis Registratie Personen (BRP), maar niet alle studerenden wonen daadwerkelijk op het geregistreerde adres. Daarom worden fysieke controles op het opgegeven woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik van de uitwonendenbeurs wordt beperkt. Er stonden in 2020 1.100 controles gepland op basis van een risicoprofiel. In verband met COVID-19 zijn deze controles tijdelijk stopgezet en later weer opgepakt. Hierdoor is het nog onduidelijk of dit aantal is gerealiseerd. Er worden nog steeds controles uitgevoerd waardoor er mogelijk een verschuivingseffect optreedt. In ruim 300 (30%) gevallen is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete opgelegd.

Het bovenstaande betreft studerenden die in Nederland wonen. Studenten met een woonadres in België of Duitsland, de grensbewoners, zijn uitgesloten van controle indien hun ouders op meer dan 120 km van de studieplaats van de student woonachtig zijn. Hiermee is een restant M&O gemoeid van € 668.580. Bij studenten met een buitenlands woonadres buiten de grensgebieden wordt anders gecontroleerd. Er wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Indien dat zo is, wordt er aangenomen dat hij in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een (aanvaardbaar) restrisico.

Als gevolg van de maatregelen van de afgelopen jaren om misbruik met de uitwonendenbeurs aan te pakken en als gevolg van het vervallen van het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden in het studievoorschotstelsel, is dit misbruik substantieel afgenomen. Het restrisico wordt veroorzaakt door onjuiste inschrijvingen in de BRP en wordt niet aan het Ministerie van OCW toegerekend. Er is dus sprake van een geïmporteerd risico. In 2017 is een a-selecte steekproef uitgevoerd onder mbo-studenten met een uitwonendenbeurs. Op basis van dit onderzoek wordt het restrisico in het mbo ingeschat op ongeveer € 4 miljoen. In totaal (mbo en ho) resteert in 2020 nog een restrisico van ongeveer € 5 miljoen (ter vergelijking: dit was in 2014 € 17 miljoen).

De uitwonende basistoelage die op grond van de WTOS (regeling VO18+) aan een uitwonende scholier wordt verstrekt, bedroeg in 2020 € 273,26 per maand (en voor een thuiswonende scholier € 117,20). Bij de vaststelling van de tegemoetkoming scholieren (WTOS) wordt ook het adres van de leerling geverifieerd bij de BRP. De ouders verklaren dat de leerling uitwonend is. Het adres van de ouders wordt niet standaard gecontroleerd bij de BRP. Dit adres wordt alleen vastgelegd als het inkomensafhankelijke deel van de tegemoetkoming is aangevraagd. Bij verhuizing van de leerling wordt ook gecontroleerd. In totaal bestaat in het studiejaar 2019/2020 nog een restrisico van € 4,2 miljoen. Aangezien de totale uitgaven op grond van de WTOS lager zijn dan bij artikel 11 (Studiefinanciering), vormen de uitwonende beurzen hier ook een groter deel.

Grote lopende ICT-projecten

Het Ministerie van OCW kende in 2020 twee ICT-projecten groter dan € 5 miljoen: Doorontwikkelen Basisregistratie Onderwijs (BRON) en ICT werkplekdienstverlening OCW. Ook zijn in 2020 zeven beheer- en onderhoudsprojecten vanuit DUO aangemeld bij het Bureau ICT-toetsing (BIT). Dit ter voorbereiding op de verruiming van de scope van het BIT van advisering over ICT-projecten naar advisering over het onderhoud en beheer van informatiesystemen per 2021. Jaarlijks rapporteert het Ministerie van OCW over deze projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel aan het Ministerie van BZK. Van alle projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard. Voor alle projecten geldt dat Chief Information Officer (CIO)- en privacyfunctionarissen van de betreffende organisatie(onderdelen) adviseren over de risico’s voor de privacy en uitvoering. Door de advisering door CIO- en privacyfunctionarissen, maar ook door de inzet van instrumenten als «Gateway», BIT-toetsen en de OCW-risicorapportage worden dergelijke risico’s tijdig in kaart gebracht en zijn deze continu onder de aandacht. Daartoe worden in de projecten zelf ook waarborgen ingebracht om risico’s voor de uitvoering te onderkennen. De functionarissen gegevensbescherming van het Ministerie van OCW zien toe op naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Bij nieuwe wetgeving en grote ICT-projecten heeft het opstellen van Privacy Impact Assessments (PIA) een plaats gekregen.

Gebruik open standaarden en open source software 

De Instructie Rijksdienst schrijft voor dat bij de aanschaf en ontwikkeling van ICT-diensten of ICT-producten in beginsel gebruik moet worden gemaakt van open standaarden van de lijst van het Forum Standaardisatie (www.forumstandaardisatie.nl). Valide afwijkingsgronden zijn opgenomen in de Instructie Rijksdienst. Als er sprake is van afwijking van de Instructie Rijksdienst dan wordt dit gemotiveerd aangegeven. Bij het Ministerie van OCW is bij meting eind 2020 geen sprake geweest van afwijking van de Instructie Rijksdienst.

Betaalgedrag

Het streefpercentage voor tijdig betalen is 95% van alle facturen binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de factuur. Het Ministerie van OCW voldoet al jarenlang aan de gestelde norm. Over 2020 is het percentage tijdig betalen bij het Ministerie van OCW uitgekomen op 97,7%.

Audit Committee

Het afgelopen jaar is het Audit Committee (AC) drie keer digitaal bij elkaar geweest. Eén overleg van het AC is vorig jaar schriftelijk afgedaan omdat dit samenviel met de start van de verplichting tot thuiswerken. De samenstelling van het AC van het Ministerie van OCW is in 2020 gelijk gebleven. Dat betekent dat het AC gevormd wordt door de Secretaris-Generaal, als voorzitter, de leden van het MT-OCW, een afgevaardigde van de ADR, de directeur Fincancieel-Economsiche Zaken, één extern lid en een afgevaardigde van de AR (met een open stoel). In 2021 zal het AC opnieuw worden geëvalueerd en dan wordt ook bekeken of er een tweede extern lid aan het AC kan worden toegevoegd.

De onderwerpen die in het afgelopen jaar aan de orde zijn gekomen, hebben vooral betrekking op het departementaal jaarverslag, het samenvattend auditrapport hierbij van de ADR en het verantwoordingsonderzoek van de AR. Hierbij zijn onder andere het autorisatiebeheer en de informatiebeveiliging aan de orde gekomen. Daarnaast zijn ook het jaarwerkplan en het reviewbeleid van de Inspectie van het Onderwijs besproken en de aanpak van het Ministerie van OCW bij Inzicht in kwaliteit.

Normenkader financieel beheer zbo’s en rwt’s

Het normenkader is sinds enige tijd staande praktijk en maakt daardoor onderdeel uit van het reguliere toezicht en het sturingsmodel (eigenaar, opdrachtgever en opdrachtnemer).

Paragraaf 3 - Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

Doorontwikkeling subsidiebeheer en sturingsrelaties

Het Ministerie van OCW heeft in 2020 verdere verbeteringen in het subsidieproces doorgevoerd. Zo is het aantal ex-ante analyses op het mogelijk verlenen van staatssteun bij een subsidieverstrekking uitgebreid. Hierdoor is het risico op ongeoorloofde vormen van staatssteun sterk afgenomen. Verder is in 2020 gestart met een traject waarbij het subsidiebeheer van de Kaderregeling in het document-management-en-workflowsysteem «Proza» wordt geoptimaliseerd. Zo is er onder andere een functionaliteit ontwikkeld die het mogelijk maakt de voortgang, de knelpunten en de stand van zaken van subsidies real-time te monitoren. Tot slot is in 2020 gevolg gegeven aan het verder verbeteren van de sturingsrelaties met sommige partijen in het veld. Dit heeft er toe geleid dat in sommige gevallen de bijhorende wijze van financiering is bijgesteld of dat het voornemen tot bijstelling is genomen.

Datalekken bij het Ministerie van OCW en DUO

Ook in 2020 hebben het Ministerie van OCW en DUO veel aandacht besteed aan het veilig omgaan met persoonsgegevens en het melden van datalekken. Het aantal meldingen van datalekken bij het Ministerie van OCW (exclusief DUO) is 18 geweest. Hiervan zijn er 7 bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) gemeld.

DUO heeft in 2020 in het proces datalekken verschuivingen gezien ten opzichte van 2019. Het totaal aantal meldingen nam toe tot 91 (80 in 2019). Hiervan werden er 16 (20 in 2019) meldingen bij de AP gedaan en 7 (17 in 2019) meldingen bij andere departementen. De overige 68 meldingen betroffen na onderzoek geen noodzaak tot melden. De acties in 2020 om de bewustwording te vergroten om een lek te melden en om bij voorkeur preventief te werken (ook bij twijfel melden) hebben bijgedragen aan het lagere aantal meldingen bij de AP en andere departementen. De goede koers van DUO blijkt ook uit het ADR-rapport dat eind 2020 verscheen. Het thuiswerken heeft voor zover DUO na kan gaan, geen invloed gehad op de kwantiteit van de meldingen of op het soort datalekken.

Organisatieontwikkeling bij DUO

DIGID-audit

DUO geeft jaarlijks opdracht tot het uitvoeren van een DigiD-audit door een geregistreerde EDP-auditor, waarmee DUO kan aantonen dat het aan de door Logius gestelde normen voor de inzet van DigiD heeft voldaan. Naar aanleiding van de daaruit voortkomende bevindingen over 2019 heeft DUO in 2020 verbeteringen doorgevoerd. De laatste verbetermaatregel wordt begin 2021 geïmplementeerd om een en ander in lijn te krijgen met het geldende normenkader.

Afronding Doorlichting DUO

In 2019 heeft in samenwerking met het Ministerie van Financiën een doorlichting van DUO plaatsgevonden. Mede op basis van toezeggingen aan het Ministerie van Financiën heeft DUO de stappen uit het implementatieplan in 2020 doorgevoerd. DUO gaat ook na 2020 door met de implementatie en doorontwikkeling van de aanbevelingen. De richting waarbinnen de doorontwikkeling plaatsvindt, is Management Of Portfolio’s en SAFe 5.0. Dit zijn wereldwijd erkende en gebruikte principes en richtlijnen die als doel hebben organisaties wendbaar te maken, zodat zij in staat zijn om tijdig te kunnen inspelen op digitale ontwikkelingen. Deze principes en richtlijnen zijn geheel passend bij DUO als publieke uitvoerder. Hierbij gaat het om de sturing op de voortbrenging van producten en diensten van DUO en de interne en externe informatievoorziening daarover door DUO. Daarnaast zal nadrukkelijk aandacht zijn voor de evaluatie van het functioneren van de afstemmingsgremia tussen de directie van het Ministerie van OCW en DUO voor de gehele portfolio om te komen tot goede uitvoerbaarheid van beleid door DUO.

C. Jaarrekening

7. Departementale verantwoordingsstaat

Art. Omschrijving Vastgestelde begroting Realisatie Verschil realisatie en vastgestelde begroting
Verplichtingen Uitgaven Ontvangsten Verplichtingen Uitgaven Ontvangsten Verplichtingen Uitgaven Ontvangsten
TOTAAL 44.009.449 42.705.112 1.364.345 47.291.756 44.461.515 1.519.484 3.282.307 1.756.403 155.139
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 22.360.854 21.093.444 1.173.139 24.133.382 21.859.596 1.323.001 1.772.528 766.152 149.862
Beleidsartikelen
4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 4.412.944 4.679.783 4.000 4.993.746 4.864.049 5.082 580.802 184.266 1.082
6 Hoger beroepsonderwijs 3.476.868 3.416.799 1.213 3.773.125 3.511.341 2.211 296.257 94.542 998
7 Wetenschappelijk onderwijs 5.297.994 5.202.998 16 5.730.555 5.418.229 15 432.561 215.231 ‒ 1
8 Internationaal beleid 12.810 12.830 99 21.359 12.810 10 8.549 ‒ 20 ‒ 89
11 Studiefinanciering 5.221.098 5.221.098 936.149 5.171.220 5.171.220 1.051.508 ‒ 49.878 ‒ 49.878 115.359
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 77.439 77.439 3.872 69.366 69.366 2.353 ‒ 8.073 ‒ 8.073 ‒ 1.519
13 Lesgelden 13.416 13.416 226.628 13.664 13.664 252.994 248 248 26.366
14 Cultuur 2.351.993 1.004.072 494 2.864.257 1.356.245 5.447 512.264 352.173 4.953
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 1.213.270 1.172.446 101 1.211.339 1.149.725 154 ‒ 1.931 ‒ 22.721 53
25 Emancipatie 5.626 15.167 0 3.764 12.014 35 ‒ 1.862 ‒ 3.153 35
Niet-beleidsartikelen
91 Nog onverdeeld 0 0 0 0 0 0 0 0 0
95 Apparaat Kerndepartement 277.396 277.396 567 280.987 280.933 3.192 3.591 3.537 2.625
Basis- en Voorgezet onderwijs en Media 21.648.595 21.611.668 191.206 23.158.374 22.601.919 196.483 1.509.779 990.251 5.277
Beleidsartikelen
1 Primair onderwijs 11.703.253 11.673.612 26.961 12.603.439 12.226.291 26.681 900.186 552.679 ‒ 280
3 Voortgezet onderwijs 8.764.097 8.746.413 7.391 9.265.679 9.135.685 6.507 501.582 389.272 ‒ 884
9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 158.120 168.518 9.000 173.761 155.273 6.409 15.641 ‒ 13.245 ‒ 2.591
15 Media 1.023.125 1.023.125 147.854 1.115.495 1.084.670 156.886 92.370 61.545 9.032

8. Samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen

begroting vastgestelde begroting t-1
Baten-lastenagentschap DUO
Totale baten 322.076 349.559 27.483 337.010
Totale lasten 322.076 346.854 24.778 336.125
Saldo van baten en lasten 0 2.705 2.705 885
Totale kapitaaluitgaven 45.600 41.173 ‒ 4.427 34.219
Totale kapitaalontvangsten 27.500 28.241 741 22.125
Baten-lastenagentschap NA
Totale baten 45.153 46.315 1.162 43.325
Totale lasten 45.153 44.179 ‒ 974 43.124
Saldo van baten en lasten 0 2.136 2.136 201
Totale kapitaaluitgaven 160 683 523 769
Totale kapitaalontvangsten 0 0 0 600

9. Jaarverantwoording agentschap per 31 december 2020

9.1 Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de Rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van onderwijsinstellingen, financiering van studenten, examens, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden. Onderdeel van DUO is de Shared Service Organisatie Noord waarbinnen het inkoopcentrum en het Overheidsdatacenter zijn ondergebracht, welke dienstverlening verricht onder meer voor het concern van het Ministerie van OCW en haar buitendiensten en andere overheidsorganen.

Baten
Omzet 322.076 349.524 27.448 334.633
waarvan omzet moederdepartement 243.030 280.853 37.823 269.790
waarvan omzet overige departementen 72.623 63.695 ‒ 8.928 58.663
waarvan omzet derden 6.423 4.976 ‒ 1.447 6.180
Rentebaten 0 0 0 0
Vrijval voorzieningen 0 0 0 669
Bijzondere baten 0 35 35 1.708
Totaal baten 322.076 349.559 27.483 337.010
Lasten
Apparaatskosten 302.776 323.959 21.183 318.561
- Personele kosten 213.776 223.258 9.482 224.694
waarvan eigen personeel 173.017 178.031 5.014 167.336
waarvan inhuur externen 34.759 37.953 3.194 46.813
waarvan overige personele kosten 6.000 7.274 1.274 10.545
- Materiële kosten 89.000 100.701 11.701 93.867
waarvan apparaat ICT 22.000 27.461 5.461 22.975
waarvan bijdrage aan SSO’s 23.000 25.629 2.629 24.236
waarvan overige materiële kosten 44.000 47.611 3.611 46.656
Rentelasten 500 84 ‒ 416 91
Afschrijvingskosten 17.200 21.263 4.063 15.423
- Materieel 12.000 11.887 ‒ 113 10.656
waarvan apparaat ICT 11.500 11.450 ‒ 50 10.353
waarvan overige materiële afschrijvingskosten 500 437 ‒ 63 303
- Immaterieel 5.200 9.376 4.176 4.767
Overige lasten 1.500 1.464 ‒ 36 2.000
waarvan dotaties voorzieningen 1.500 1.464 ‒ 36 2.000
waarvan bijzondere lasten 0 0 0 0
Totaal lasten 321.976 346.770 24.794 336.075
Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening 100 2.789 2.689 935
Agentschapsdeel Vpb-lasten 100 84 ‒ 16 50
Saldo van baten en lasten 0 2.705 2.705 885

Toelichting

DUO heeft een positief resultaat van € 2,7 miljoen gerealiseerd. Het positieve resultaat wordt toegevoegd aan het eigen vermogen. Onderstaand wordt dit resultaat nader toegelicht.

Baten

Omzet moederdepartement

waarvan direct gerelateerd aan geleverde producten/diensten 280,9
waarvan productgroep/dienstengroep Bekostiging 36,1
waarvan productgroep/dienstengroep Studiefinanciering 96,5
waarvan productgroep/dienstengroep Examendiensten 16,2
waarvan productgroep/dienstengroep Basisregister 31,2
waarvan productgroep/dienstengroep Informatiediensten 10,3
waarvan productgroep/dienstengroep Overige taken 22,9
waarvan productgroep/dienstengroep Opdrachten 50,3
waarvan productgroep/dienstengroep Examens Nederlands als tweede taal en staatsexamen voortgezet onderwijs 11,8
waarvan productgroep/dienstengroep Shared Service Organisatie Noord 5,6

De omzet moederdepartement is € 37,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Hieronder valt de dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord (SSO-Noord) voor € 5,6 miljoen, verricht voor het moederdepartement en onder haar vallende diensten welke geen onderdeel waren van de omzet in de rijksbegroting. Daarnaast betreft het looncompensatie 2020 van € 5,5 miljoen en bijstellingen in de (basis)dienstverlening welke per saldo € 6,0 miljoen belopen, zoals de uitvoering van diverse zogenoemde overige taken (zoals digitalisering examens FACET, uitvoering eindtoets primair onderwijs, uitvoering tijdelijke regeling tegemoetkoming studenten in verband met de uitbraak COVID-19, uitvoering coulanceregeling studenten, uitvoering examens Nederlands als tweede taal en staatsexamen voortgezet onderwijs). Tevens is extra capaciteit ingezet om de telefonische bereikbaarheid voor studenten te verbeteren ten hoogte van € 3,5 miljoen. Verder is € 1,6 miljoen ingezet ter dekking van de kosten voor Categorie Management en € 2,6 miljoen voor compensatie niet gerealiseerde deregulering. Daarnaast is incidenteel nog eens € 13,0 miljoen beschikbaar gesteld voor de implementatie en uitvoering van de werkplekdienstverlening ten behoeve van het departement. Van de beschikbare middelen voor projecten is € 30,8 miljoen doorgeschoven naar 2021, mede als gevolg van het inbedden van de activiteiten doorontwikkelen BRON in de Life Cycle Management methodiek, waarbij een substantieel gedeelte van het project is geactiveerd. Daarnaast zal, als gevolg van de coronacrisis, een groot gedeelte van de voor 2020 geplande activiteiten pas in 2021 tot afronding komen. De genoemde extra omzet van € 37,8 miljoen wordt voor € 5,6 miljoen gedekt vanuit middelen die het Ministerie van OCW en de onder haar vallende diensten in haar eigen apparaatsbegroting hebben opgevoerd, € 5,5 miljoen gedekt vanuit de Voorjaarsnota 2020 en de overige € 26,7 miljoen vanuit middelen die reeds beschikbaar waren op de begroting van het Ministerie van OCW.

Omzet overige departementen

Onder de omzet overige departementen (€ 63,7 miljoen) vallen onder meer de werkzaamheden in het kader van de Inburgeringstaak (€ 33,1 miljoen), het Landelijk Register Kinderopvang (€ 6,9 miljoen), allen voor het Ministerie van SZW. En activiteiten voor de examens in het kader van de Wet Financieel Toezicht (Wft) (€ 1,9 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Financiën, de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau (€ 1,4 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van J&V. Daarnaast genereert DUO omzet vanuit de activiteiten op het gebied van inkoopdiensten en datacenter-gerelateerde activiteiten van de Shared Service Organisatie Noord voor diverse ministeries (€ 19,4 miljoen). De afnemers zijn het Ministerie van J&V (€ 6,5 miljoen), het Ministerie van EZK (€ 2,9 miljoen), het Ministerie van I&W (€ 1,3 miljoen), het Ministerie van BZK (€ 6,1 miljoen), het Ministerie van VWS (€ 2,3 miljoen) en het Ministerie van Financiën (€ 0,3 miljoen).

Tenslotte valt hieronder omzet voor detacheringen binnen de Rijksoverheid (€ 0,7 miljoen) en overige werkzaamheden voor overige ministeries (€ 0,3 miljoen).

De omzet overige ministeries daalt met € 8,9 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Het betreft met name de werkzaamheden ten behoeve van het Ministerie van SZW in het kader van de Inburgeringstaak (€ 4,0 miljoen) en het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (€ 1,6 miljoen) welke een daling laten zien ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Dit onder meer als gevolg van vertraging binnen de veranderopdracht Inburgering. Daarnaast is de dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord met € 3,7 miljoen gedaald ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. Hier staat een stijging van € 0,2 miljoen tegenover voor de uitgevoerde print- en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau en eveneens een stijging van € 0,2 miljoen aan overige werkzaamheden voor overige ministeries.

Omzet derden

De omzet derden (€ 5,0 miljoen) betreft de ontvangen examengelden kandidaten examens Nederlands als tweede taal (NT2) en staatsexamen voortgezet onderwijs (€ 1,9 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 0,8 miljoen), leges voor Verklaring Afgelegd Examen (€ 0,3 miljoen), vergoedingen voor detacheringen (€ 0,3 miljoen) inkoop- en housingsactiviteiten binnen de Shared Service Organisatie Noord (€ 0,9 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit beleidsmaatregelen van het Ministerie van OCW en bedrijfsvoering DUO (€ 0,8 miljoen). De lagere realisatie ten opzichte van de oorspronkelijke begroting bedraagt € 1,4 miljoen. De lagere realisatie heeft grotendeels betrekking op de afbouw van de werkzaamheden voor het Participatiefonds en de afname van de examenbijdrage van kandidaten voor de staatsexamens als gevolg van de coronacrisis.

Vrijval voorziening

Er heeft in 2020 geen vrijval voorziening plaatsgevonden.

Bijzondere baten

Bijzondere baten 2020 zijn nagenoeg nihil.

Lasten

De apparaatskosten laten een stijging zien ten opzichte van de oorspronkelijke begroting van € 21,2 miljoen. De personele kosten laten een stijging zien van € 9,5 miljoen. De toename is het gevolg van de eerder genoemde additionele werkzaamheden in de basisdienstverlening, telefonische dienstverlening, uitvoering van persoonsgericht innen en de loonontwikkeling in 2020. Een deel personele inzet 2020 is geactiveerd en opgenomen onder immateriële activa in ontwikkeling. Het gaat hier om kosten gemaakt voor de ontwikkeling van het systeemlandschap die geactiveerd zijn en als afschrijvingslast in de toekomst verantwoord zullen worden. De materiële kosten laten een stijging zien van € 11,7 miljoen samenhangend met de eerder genoemde additionele werkzaamheden. Ook zijn de afschrijvingskosten toegenomen met € 4,1 miljoen als gevolg van uitbreidingsinvesteringen met name in het ICT-landschap.

Rentelasten

De rentelasten van € 0,1 miljoen hebben betrekking op de leningen afgesloten ter financiering van de immateriële vaste activa, met name «zelfontwikkelde software».

Dotaties voorzieningen

De dotatie van € 1,5 miljoen (2019: € 2,0 miljoen) zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2020 aangegane verplichtingen. Het betreft hier met name verplichtingen voortvloeiend uit regelingen vallend onder Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Deze voorziening hangt samen met de gewenste mobiliteit voor de komende jaren.

Activa
Vaste activa 108.463 79.589
Materiële vaste activa 26.073 25.355
waarvan grond en gebouwen 0 0
waarvan installaties en inventarissen 26.073 25.355
waarvan overige materiële vaste activa 0 0
Immateriële vaste activa 82.390 54.234
Vlottende Activa 52.680 37.092
Voorraden en onderhanden projecten 659 380
Debiteuren 3.176 5.895
Overige vorderingen en overlopende activa 16.900 16.190
Liquide middelen 31.945 14.627
Totaal activa 161.143 116.681
Passiva
Eigen Vermogen 4.403 1.698
Exploitatiereserve 1.698 813
Onverdeeld resultaat 2.705 885
Voorzieningen 2.376 3.124
Langlopende schulden 52.019 34.706
Leningen bij het Ministerie van Financiën 52.019 34.706
Kortlopende schulden 102.345 77.153
Crediteuren 15.662 11.633
Belastingen en premies sociale lasten 0 0
Kortlopend deel leningen bijhet Ministerie van Financiën 10.688 6.480
Overige schulden en overlopende passiva 75.995 59.040
Totaal passiva 161.143 116.681

Toelichting

Activa

Materiële vaste activa

De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2020 met € 0,7 miljoen toegenomen. Het investeringsniveau was in 2020 nagenoeg gelijk aan de afschrijvingslast. De afschrijvingstermijn van de materiële vaste activa bedraagt drie tot tien jaar.

Immateriële vaste activa

Onder de immateriële vaste activa zijn aangekochte softwarelicenties, activa in ontwikkeling en zelfontwikkelde software opgenomen. De boekwaarde is toegenomen met € 28,2 miljoen als gevolg van investeringen in het systeemlandschap (€ 29,4 miljoen), activa in ontwikkeling (€ 1,1 miljoen) en Software en Licenties (€ 5,6 miljoen). Daarnaast is op de totale immateriële vaste activa € 7,9 miljoen afgeschreven. De voor activering in aanmerking komende projecten zijn als activa in ontwikkeling opgenomen. Het betreft achtenvijftig projecten met een totale waarde van € 18,4 miljoen. Waardering van de materiele kosten heeft plaatsgevonden tegen werkelijke kosten. Uren externe inzet is eveneens tegen werkelijke kosten en voor de interne inzet is de handleiding overheidstarieven als basis gehanteerd. Voor de afschrijvingstermijn omtrent vervangingen wordt er uitgegaan van een gedifferentieerde levensduur (tussen de drie en tien jaar), welke in lijn ligt met de economische levensduur van de ontwikkelde applicaties.

Voorraden

Onder deze post zijn de voorraden papier en kantoorartikelen en dergelijke opgenomen.

Debiteuren

De stand debiteuren is met € 2,7 miljoen afgenomen. Onder de debiteuren zijn voor € 1,3 miljoen aan vorderingen op andere ministeries opgenomen, te weten; Ministerie van OCW (€ 0,1 miljoen), Ministerie van BZK (€ 0,7 miljoen), Ministerie van J&V (€ 0,3 miljoen), Ministerie van EZK (€ 0,2 miljoen).

Overige vorderingen en overlopende activa

Bij de post Overige vorderingen en overlopende activa zijn bedragen opgenomen, ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2020 vooruit zijn betaald (€ 16,4 miljoen). Daarnaast is onder deze post voor € 0,1 miljoen vooruit ontvangen middelen van het Ministerie van Financiën en van het Ministerie van SZW € 0,4 miljoen.

Liquide middelen

De stand liquide middelen is in 2020 met € 17,3 miljoen toegenomen. Dit als gevolg van de positieve operationele kasstroom van € 30,2 miljoen, de gepleegde investeringen van € 34,5 miljoen waar een lening van € 28,0 miljoen tegenover staat. Daarnaast is er € 6,4 miljoen afgelost op de lopende leningen. Zie ook de verklaring bij het kasstroomoverzicht.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen bedraagt 1,3% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Het eigen vermogen DUO bedraagt na dotatie van het exploitatieresultaat 2020 € 4,4 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 1,3% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 17,1 miljoen). Van het eigen vermogen is € 1,0 miljoen geoormerkt voor eventuele verliezen of innovaties binnen het SSO-Noord.

Voorzieningen

De voorzieningen bestaan uit voorziening voor wachtgeld € 0,6 miljoen en overige € 1,8 miljoen. Onder de overige voorzieningen zijn opgenomen de verplichtingen voortvloeiend uit afspraken in het kader van Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Uit de voorzieningen is € 2,2 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2020. Aan de voorziening is € 1,5 miljoen gedoteerd aan nieuwe regelingen en herijking van bestaande regelingen.

Voorzieningen

Wachtgeld 887 ‒ 390 95 592
Overige 2.237 ‒ 1.818 1.365 1.784
Totaal voorzieningen 3.124 ‒ 2.208 1.460 2.376

Leningen bij het Ministerie van Financiën

DUO heeft in 2020 wederom gebruik gemaakt van de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën. Het betreft leningen ten behoeve van vervangingen in het systeemlandschap. Van deze leningen is € 10,7 miljoen opgenomen onder het kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën, zijnde het aflossingsgedeelte 2021.

3540 2.000.000 6 0,00% 18-12-2020 18-12-2026 24 2.000.000
3539 5.000.000 4 0,00% 18-12-2020 18-12-2024 16 5.000.000
3538 21.000.000 8 0,00% 18-12-2020 18-12-2028 32 21.000.000
3361 8.310.000 4 0,00% 30-12-2019 2-1-2024 16 6.232.500
3360 13.700.000 10 0,01% 30-12-2019 31-12-2029 40 12.330.000
3167 16.800.000 10 0,57% 5-11-2018 6-11-2028 40 13.440.000
2951 6.760.000 5 0,00% 15-12-2017 15-12-2022 20 2.704.000
Totaal 73.570.000 62.706.500

Crediteuren

De crediteuren ultimo 2020 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen. Onder de crediteuren is € 0,3 miljoen aan schulden opgenomen aan het Ministerie van BZK.

Overige schulden en overlopende passiva

De balanspost Overige verplichtingen en overlopende passiva van € 76,0 miljoen bevat voor € 54,0 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van OCW. Het betreft middelen die DUO in het boekjaar 2020 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor in het boekjaar, mede als gevolg van de coronacrisis, nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is geleverd, worden de ontvangsten geboekt als baten. Het betreft hier doorlopende werkzaamheden die in 2021 zullen worden uitgevoerd. Hiervan heeft € 30,8 miljoen betrekking op diverse (doorlopende) werkzaamheden waaronder het project «Doorontwikkelen BRON», € 14,7 miljoen op werkzaamheden basisdienstverlening en € 8,5 miljoen op overige opdrachten. Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan reservering individueel keuzebudget en verlofrechten ultimo 2020 van het personeel in loondienst (€ 14,2 miljoen) en schulden met afdracht verplichtingen (€ 0,1 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 6,8 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de in het verleden ontvangen investering specifieke financiële bijdragen van de ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die in het verleden de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maken. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 1,0 miljoen waarvan € 0,7 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

De niet uit de balans blijkende verplichtingen bedragen eind 2020 circa € 160,4 miljoen (2019: € 168,0 miljoen). Het betreft vooral contracten voor automatisering (€ 19,0 miljoen), huisvesting (€ 130,6 miljoen) en € 10,8 miljoen in het kader van het Overheidsdatacenter (ODC), waarvan een deel is afgedekt middels langlopende verplichtingen richting de afnemers. De looptijden van de verplichtingen variëren van 1 tot 20 jaar. DUO heeft geen langlopende leasecontracten uitstaan per balansdatum.

1. Rekening courant RHB 1 januari 2020 + stand depositorekeningen 14.194 14.626 432
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) 322.076 382.993 60.917
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-) ‒ 303.376 ‒ 352.743 ‒ 49.367
2. Totaal operationele kasstroom 18.700 30.250 11.550
Totaal investeringen (-/-) ‒ 39.500 ‒ 34.693 4.807
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) 241 241
3. Totaal investeringskasstroom ‒ 39.500 ‒ 34.452 5.048
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) 0
Eenmalig storting door het moederdepartement (+) 0
Aflossingen op leningen (-/-) ‒ 6.100 ‒ 6.480 ‒ 380
Beroep op leenfaciliteit (+) 27.500 28.000 500
4. Totaal financieringskasstroom 21.400 21.520 120
5. Rekening courant RHB 31 december 2020 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen. 14.794 31.944 17.150

Toelichting

De positieve operationele kasstroom (€ 30,3 miljoen) is het saldo ontvangsten moederdepartement (€ 294,9 miljoen), overige departementen (€ 42,5 miljoen) en Derden (€ 45,6 miljoen). Hier staan uitgaven tegenover aan crediteuren en personeel (€ 352,7 miljoen). De investeringen betreffen investeringen in het rekencentrum en software ten behoeve van de basisdienstverlening als ook investering in zelfontwikkelde software. Het betreft hier software voor de uitvoering van de reguliere dienstverlening binnen DUO. Voor deze investeringen is gebruik gemaakt van de leenfaciliteit. Bovenstaande ontwikkelingen verklaart de afwijking ten opzichte van de begroting.

Doelmatigheid

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. DUO streeft er naar haar dienstverlening continu te verbeteren. De klanttevredenheid van het digitale kanaal is één van de al bestaande indicatoren die dit zichtbaar maken. DUO bevindt zich in een transitie van een organisatie met een complex systeemlandschap gebaseerd op ad hoc financiering, naar een wendbare ICT-gedreven organisatie waarin onderhoud, modernisering en vervanging structureel gefinancierd worden via Life Cycle Management (LCM). Met de invoering van deze LCM-systematiek gaat DUO van grote eenmalige projectinvesteringen naar structurele investeringen die over langere tijd afgeschreven worden. Dit is zichtbaar gemaakt door de post «vervangingskosten», zijnde de niet activeerbare ontwikkelkosten van de vervangingen en de post «immateriële vaste activa» welke de omvang van het ICT-landschap weerspiegelt.

DUO wil doelmatig zijn in het gebruik van ICT-systemen, door te sturen op een stabilisering en uiteindelijke daling van de omvang van haar ICT-landschap. Dit wil DUO bereiken door «slim» te moderniseren/ vervangen en daarmee te komen tot een onder architectuur ontwikkeld modern, simpel en kleiner ICT-landschap. Ook wil DUO sturen op de stabilisering van de kosten van onderhoud. Onder onderhoud wordt verstaan datgene wat nodig is voor instandhouding van de geautomatiseerde uitvoeringsprocessen. DUO wil dit gaan bereiken door (verouderde) systemen tijdig te moderniseren dan wel vervangen. Daarnaast heeft DUO een indicator opgenomen voor het aantonen van doelmatigheid bij overhead.

2017 2018 2019 2020 2020
Generiek Deel
Omzet per productgroep (pxq)
Omzet Bekostiging Instellingen 36,0 39,0 35,0 36,1 34,7
Omzet Studiefinanciering 91,0 108,0 92,0 96,5 95,5
Omzet Examendiensten1 23,0 25,0 24,0 16,2 13,2
Omzet Basisregister 28,0 30,0 35,0 31,2 24,1
Omzet Informatiediensten 6,0 6,0 7,0 10,3 6,0
Totaal basiscontract excl. LCM 184,0 207,0 193,0 190,3 173,5
Vervangingskosten n.v.t. n.v.t. n.v.t. 14,9 14,0
Kosten met betrekking tot onderhoud en beheer n.v.t. n.v.t. n.v.t. 30,9 29,4
Immateriële vaste activa (x1 mln.) n.v.t. n.v.t. n.v.t. 46,1 64,5
Overheadkosten t.o.v. de totale kosten (%) n.v.t. n.v.t. n.v.t. 23% 20%
FTE
FTE-ARAR 2.014,0 2.217,0 2.331,0 2.459,1 2.614,0
FTE-Extern n.v.t. n.v.t. n.v.t. 397,4 252,0
Tarieven/uur
ICT gerelateerd 104,0 112,0 114,0 115,0 114,0
Overige uren 74,0 76,5 77,5 78,5 77,5
Saldo van baten en lasten (%) 98,0 100,0 100,0 100,8 100,0
Kwaliteitsindicatoren2
Klantcontact digitaal 6 6 7 7,3 6,5
Klantcontact traditioneel 7 7 8 7,4 7,0
  1. met ingang van 2020 is abstraheerd voor het onderdeel kostprijsmodel examens.
  2. met ingang van 2020 wordt gerapporteerd met één decimaal

Toelichting

Omzet/kostprijs per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar vijf producten, te weten Bekostiging, Studiefinanciering, Examens, Registers en Informatiediensten. Streven voor de komende jaren is een verbeterde dienstverlening zichtbaar in de klanttevredenheid bij optimale inzet van middelen. De realisatie 2020 ligt € 16,8 miljoen hoger dan begroot. Dit met name als gevolg van loon- en prijsontwikkeling, extra inzet op telefonische bereikbaarheid en meerkosten als gevolg van de coronacrisis waardoor het werkplekconcept moest worden aangepast.

Vervangingskosten: De effecten van Life Cycle Management zijn inzichtelijk gemaakt door de niet activeerbare ontwikkelkosten van de vervangingen (vervangingskosten) van de immateriële vaste activa (IMVA) op te nemen.

Immateriële vaste activa en kosten met betrekking tot onderhoud en beheer: De omvang van het ICT-landschap wordt weerspiegeld in de balanspost immateriële vaste activa. Hierin is alle zelf ontwikkelde software opgenomen. Deze post zal de eerste jaren een stijging laten zien en vanaf 2027, los van nieuwe taken, een vlakke lijn waarbij de autonome groei van het systeemlandschap is ondervangen en deze post zal stabiliseren rond de € 161,0 miljoen exclusief uitbreidingsinvesteringen als gevolg van nieuw beleid of afwaardering van bestaande systemen. Ook moet deze post worden gezien in relatie tot de indicator kosten met betrekking tot onderhoud en beheer. Door het tijdig en slim vervangen van het systeemlandschap streeft DUO (daar waar, volgens onderzoek Gartner 2018, normaliter sprake is van een autonome groei van circa zes procent) naar een gelijkblijvend onderhoud en beheer.

Overheadkosten t.o.v. de totale kosten (%): De indicator drukt de overhead uit als percentage van de totale kosten.

FTE totaal: De bezetting van ARAR is gestegen ten opzichte van 2019. Er is vormgegeven aan de invulling taakstelling waarbij vrijgekomen personeel zoveel mogelijk is ingezet op nieuwe taken. Er heeft in 2020 een forse instroom van personeel plaatsgevonden als gevolg van het verambtelijken van extern automatiseringspersoneel.

Projecttarief per uur: Het projecttarief (ICT gerelateerd) is € 115,00 per uur en met € 1,00 gestegen ten opzichte van 2019.

Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 78,50 per uur en met € 1,00 gestegen ten opzichte van 2019.

Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het positieve saldo van baten en lasten 2020 van € 2,7 miljoen bedraagt 0,8% van de baten.

Met het Ministerie van OCW is een set met indicatoren afgesproken, te weten: Klanttevredenheid klantcontact digitaal en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel. 

Klanttevredenheid klantcontact digitaal: Over 2020 heeft deze indicator een score van 7,3 op een schaal van 0 tot 10. Over 2019 bedroeg de score 7 op een schaal van 0 tot 10.

Klanttevredenheid klantcontact traditioneel: Over 2020 heeft deze indicator, ondanks de coronacrisis, een score van 7,4 op een schaal van 0 tot 10. Over 2019 bedroeg de score 8 op een schaal van 0 tot 10.

9.2 Nationaal Archief

Het Nationaal Archief (NA) beheert de archieven van de Rijksoverheid en archieven van maatschappelijke organisaties en individuele personen die van nationaal belang zijn (geweest). In de depots ligt bijna duizend jaar geschiedenis van Nederland opgeslagen in archieven en in duizenden kaarten, tekeningen en foto’s.

De missie van het Nationaal Archief is het dienen van ieders recht op informatie en het geven van inzicht in het verleden van ons land door inzet voor een sterk archiefbestel, een afgewogen beleid voor archiefwaardering en selectie en optimale zorg voor alle rijksarchieven en de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en onsite en online te presenteren.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister van OCW een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchiefbewaarplaatsen, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en elf rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. De archiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van de Regionale Historische Centra (RHC). De RHC zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een financiële bijdrage ontvangen. Dit jaarverslag handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC zijn onderdeel van artikel 14 (Cultuur) van de begroting van het Ministerie van OCW.

Impact coronavirus

Door de uitbraak van het coronavirus en de ontstane coronacrisis is het financieel resultaat van het Nationaal Archief 2020 sterk positief beïnvloed. Veel werkzaamheden zijn uitgesteld, vertraagd of anders ingevuld. Het Nationaal Archief doet er alles aan om binnen de omstandigheden de inzage van archieven en het bezoek aan tentoonstellingen en evenementen zo goed mogelijk te organiseren. Daarbij worden de richtlijnen van het RIVM gevolgd voor onze medewerkers en bezoekers. De coronacrisis heeft verder tot gevolg dat er minder archieven zijn geworven, gedigitaliseerd en gerestaureerd. Daarnaast zijn er vertragingen in de doorontwikkeling op toegangsketens en projecten zoals Handschriftherkenning en Internationale Erfgoedsamenwerking. Naar verwachting zal de uitbraak van het coronavirus ook in 2021 aanzienlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van de werkzaamheden.

Baten
Omzet 41.959 46.243 4.284 41.235
waarvan omzet moederdepartement 40.819 45.016 4.197 40.017
waarvan omzet overige departementen 400 505 105 400
waarvan omzet derden 740 722 ‒ 18 818
Rentebaten
Vrijval voorzieningen 27 72 45 20
Mutatie projectgelden 3.167 ‒ 3.167 2.070
Bijzondere baten
Totaal baten 45.153 46.315 1.162 43.325
Lasten
Apparaatskosten 43.027 42.395 ‒ 632 41.391
- Personele kosten 19.347 19.845 498 19.158
waarvan eigen personeel 16.873 17.209 336 15.721
waarvan inhuur externen 1.421 2.102 681 2.461
waarvan overige personele kosten 1.053 534 ‒ 519 976
- Materiële kosten 23.680 22.550 ‒ 1.130 22.233
waarvan apparaat ICT 1.100 1.255 155 676
waarvan bijdrage aan SSO’s 6.361 6.126 ‒ 235 4.819
waarvan overige materiële kosten 16.219 15.169 ‒ 1.050 16.738
Afschrijvingskosten 2.119 1.775 ‒ 344 1.672
- Materieel 2.119 1.775 ‒ 344 1.672
waarvan apparaat ICT 77 105 28 97
waarvan overige materiële afschrijvingskosten 0 0 0
- Immaterieel 0 0 0
Overige lasten
waarvan dotaties voorzieningen 4 4 54
waarvan bijzondere lasten
Rentelasten 7 5 ‒ 2 7
Totaal lasten 45.153 44.179 ‒ 974 43.124
Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening 0 2.136 2.136 201
Agentschapsdeel Vpb-lasten 0 0 0
Saldo van baten en lasten 0 2.136 2.136 201

Toelichting

Baten

Omzet moederdepartement

waarvan direct gerelateerd aan geleverde producten/diensten 42,8
waarvan productgroep/dienstengroep Fysiek archief 8,5
waarvan productgroep/dienstengroep Digitaal archief 9,6
waarvan productgroep/dienstengroep Publiek 9,5
waarvan productgroep/dienstengroep Digitalisering 8,9
waarvan productgroep/dienstengroep Kennis en advies 6,3

De omzet van het moederdepartement over 2020 bedraagt € 45,0 miljoen. Hiervan is € 42,8 miljoen gerelateerd aan producten/diensten van het NA. Door de coronacrisis zijn minder producten/diensten geleverd, waardoor er € 2,2 miljoen verschil is ontstaan. In de omzet is € 1,6 miljoen voor projectwerkzaamheden opgenomen.

De stijging ten opzichte van de begroting komt onder andere door de loon- en prijsbijstellingen van 2020 van totaal € 1,1 miljoen en additionele bijdragen van het Ministerie van OCW voor digitale taken (€ 1,9 miljoen), voor hogere kosten van de ICT-werkplek (€ 0,3 miljoen), voor arbeidsparticipanten (€ 0,5 miljoen) en voor de tentoonstelling opstand en vrijheid (€ 0,2 miljoen).

De ontvangen budgetten voor tweede geldstroom projecten in 2020 betreft vooral de programma’s Handschriftherkenning, Internationale Erfgoedsamenwerking, Kennis & Innovatie en het Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding (RDDI). Het Nationaal Archief presenteert de doorbetalingen van gelden van het Ministerie van OCW aan het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) en de RHC niet in de eigen omzet omdat het Nationaal Archief hierbij alleen een kassiersfunctie vervult.

Omzet overige departementen

De bijdrage van de provincie Zuid-Holland (€ 0,4 miljoen) is voor het beheer van de archieven Zuid-Holland. De omzet bestaat verder uit € 0,1 miljoen aan de projectmiddelen van de balans voor het project RDDI.

Omzet derden

De omzet derden is lager dan voorgaand jaar door een lagere opbrengst voor de dienstverlening en verkoop van producten als gevolg van de coronacrisis. Ook bestaat de omzet voor € 0,1 miljoen uit middelen naar de balans voor extern gefinancierde projecten.

Rentebaten

In de vastgestelde begroting is geen rekening gehouden met rentebaten omdat over direct opneembare tegoeden bij het schatkistbankieren geen rente wordt vergoed.

Vrijval voorzieningen

De vrijval van de voorziening betreft het resterende van de reorganisatievoorziening voor aansluiting bij FM Haaglanden nadat die aansluiting halverwege het traject is gestaakt vanwege de specifieke aard van het pand. Er is een voorziening gevormd voor de afvloeiing van een medewerker.

Mutatie projectgelden

In de staat van baten en lasten worden de mutatie van projectgelden vanaf 2020 niet meer apart gepresenteerd, maar gerubriceerd onder de omzet.

Lasten

Apparaatskosten

De apparaatskosten bedragen € 42,4 miljoen en liggen circa € 0,6 miljoen onder de begroting. Enerzijds zijn de kosten voor eigen personeel hoger door cao-loonstijgingen. Anderzijds zijn de materiële kosten fors lager dan begroot door de coronacrisis. De bijdrage aan SSO’s is lager dan begroot vanwege lagere kosten voor schoonmaak en beveiliging.

Afschrijvingskosten

Er zijn geen afschrijvingen van immateriële vaste activa, omdat in 2013 de immateriële vaste activa volledig zijn afgeboekt en er in 2020 geen software aanwezig is die voldoet aan alle criteria voor activering.

De afschrijving van de materiële vaste activa bedraagt € 1,8 miljoen en is € 0,3 miljoen lager dan begroot vanwege lagere ICT-investeringen.

Activa
Vaste activa 9.680 11.028
Materiële vaste activa 9.680 11.028
waarvan grond en gebouwen 718 820
waarvan installaties en inventarissen 8.937 10.176
waarvan projecten in uitvoering 0 0
waarvan overige materiële vaste activa 25 32
Immateriële vaste activa 0 0
Vlottende activa 31.626 30.772
Voorraden en onderhanden projecten 58 36
Debiteuren 182 185
Overige vorderingen en overlopende activa 904 1.757
Liquide middelen 30.482 28.794
Totaal activa 41.306 41.800
Passiva
Eigen Vermogen 4.176 2.135
Exploitatiereserve 2.040 1.934
Onverdeeld resultaat 2.136 201
Voorzieningen 64 161
Langlopende schulden 7.077 15.027
Leningen bij het Ministerie van Financiën 565 725
Investeringsbijdrage 6.512 7.545
Projectgelden 0 6.757
Kortlopende schulden 29.989 24.477
Investeringsbijdrage 0 969
Projectgelden 0 4.274
Crediteuren 950 1.944
Belastingen en premies sociale lasten 29 58
Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën 160 160
Overige schulden en overlopende passiva 28.850 17.072
Totaal passiva 41.306 41.800

Toelichting

Activa

Vaste Activa

De post Installaties en Inventarissen daalt met € 1,2 miljoen door de afschrijvingen.

Vlottende Activa

De vlottende activa stijgen doordat de liquide middelen zijn gestegen vanwege het positieve bedrijfsresultaat. Daarentegen zijn de overige vorderingen en overlopende activa gedaald, zoals hieronder wordt toegelicht:

Vorderingen op het moederdepartement 76
Vorderingen op overige departementen 15 145
Vorderingen op overige debiteuren 91 40
Stand per 31 december 182 185
Nog te ontvangen van moederdepartement
Nog te ontvangen op overige departementen 89
Nog te ontvangen van overige organisaties 904 1.668
Stand per 31 december 904 1.757

De daling van de vorderingen op overige organisaties met ruim € 0,8 miljoen komt doordat het eerste kwartaal van de subsidie aan het CBG niet is vooruit betaald en er is ook geen vooruitbetaling geweest aan ICTU voor applicatieontwikkeling en beheer.

Liquide middelen

De liquide middelen bestaan uit de Rekening-Courant met de Rijkshoofdboekhouding (RHB) van het Ministerie van Financiën en een klein saldo kasmiddelen. De liquide middelen zijn gestegen vanwege het positieve resultaat. De liquide middelen blijven hoog mede omdat namens het Ministerie van OCW het bestemmingsfonds voor huisvesting van de RHC (€ 15,8 miljoen) volledig in liquide middelen wordt aangehouden.

Passiva

Eigen Vermogen

Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2020 € 4,2 miljoen. Hiermee komt het eigen vermogen boven de maximumomvang van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Het verloop van het vermogen ziet er als volgt uit:

Eigen Vermogen
Saldo per 1 januari 2.135 1.934 2.504
Onverdeeld resultaat 2.136 201 ‒ 70
Overige directe mutaties
Directe vermogensmutatie
Bijdrage door moederdepartement 0 0 0
Overige directe mutaties ‒ 95 0 ‒ 500
Saldo per 31 december 4.176 2.135 1.934

De verdeling van het onverdeeld resultaat over 2020 komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2021. Het plafond aan eigen vermogen dat het NA mag aanhouden van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet over de afgelopen 3 jaar is € 2,2 miljoen. Omdat er € 4,2 miljoen aan eigen vermogen is heeft het NA een surplus van € 2,0 miljoen.

Voorzieningen

De voorzieningen zijn gedaald. Dit is het saldo van dotaties, onttrekkingen en vrijval van wachtgeldverplichtingen en de reorganisatievoorziening.

Stand 1 januari 2020 89 72 161
Dotatie 4 0 4
Onttrekking 29 0 29
Vrijval 0 72 72
Stand 31 december 2020 64 0 64

Langlopende schulden

De langlopende schulden nemen af door de reguliere aflossing van twee leningen die zijn afgesloten bij het Ministerie van Financiën. Op de leningen bij het Ministerie van Financiën van oorspronkelijk € 1,6 miljoen wordt binnen een jaar € 0,16 miljoen afgelost. Dit bedrag is opgenomen onder de kortlopende schulden.

Onder de langlopende schulden is verder € 6,5 miljoen aan investeringsbijdrage opgenomen. Deze post is niet in lijn met de Regeling agentschappen en de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2021. In 2020 heeft het Nationaal Archief gesproken met de eigenaar en opdrachtgever over de te hanteren systematiek. De uitkomst hiervan is dat het Nationaal Archief een lening zal aanvragen bij het Ministerie van Financiën.

Kortlopende schulden

De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Schulden op het moederdepartement 14 0
Schulden op overige departementen 258 523
Schulden op overige crediteuren 678 1.421
Stand per 31 december 950 1.944
Nog te betalen aan moederdepartement 26.804 14.668
Nog te betalen aan overige departementen 231 242
Nog te betalen aan overige organisaties 1.815 2.162
Stand per 31 december 28.850 17.072

De nog te betalen bedragen aan het moederdepartement zijn de terugontvangen gelden van de RHC uit de gevormde bestemmingsfondsen voor huisvesting (€ 15,8 miljoen). Dit geld is van het moederdepartement en direct opvraagbaar. Daarnaast staan in 2020 onder de nog te betalen bedragen aan het moederdepartement, overige departementen en overige organisaties de investeringsbijdrage (€ 1,1 miljoen) en projectgelden (€ 10,2 miljoen) die een kortlopend karakter hebben. Van deze vooruit ontvangen gelden is een deel niet in lijn met de Regeling agentschappen en de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2021. In 2020 heeft het Nationaal Archief gesproken met de eigenaar en opdrachtgever over de te hanteren systematiek. De uitkomst hiervan is dat het Nationaal Archief in 2021 € 4,3 miljoen aan het moederdepartement zal terug betalen. Het overige deel van de projectgelden (€ 5,9 miljoen) worden ingezet in 2021, waarvan € 1,8 miljoen ter dekking van het tekort op middelen voor digitale taken. De investeringsbijdrage van € 1,1 miljoen wordt ingezet ter dekking van de afschrijvingskosten in 2021.

1. Rekening courant RHB 1 januari 2020 + stand depositorekeningen 20.708 28.794 8.086
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) 42.664 45.057 2.393
Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-) ‒ 43.034 ‒ 42.686 348
2. Totaal operationele kasstroom ‒ 370 2.371 2.741
Totaal investeringen (-/-) 0 ‒ 428 ‒ 428
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) 0 0 0
3. Totaal investeringskasstroom 0 ‒ 428 ‒ 428
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-) 0 ‒ 95 ‒ 95
Eenmalig storting door het moederdepartement (+) 0 0 0
Aflossingen op leningen (-/-) ‒ 160 ‒ 160 0
Beroep op leenfaciliteit (+) 0 0 0
4. Totaal financieringskasstroom ‒ 160 ‒ 255 ‒ 95
5. Rekening courant RHB 31 december 2020 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen. 20.178 30.482 10.304

Toelichting

In het kasstroomoverzicht wordt voor de operationele kasstroom een uitsplitsing gemaakt naar ontvangsten en uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op bijdragen van het moederdepartement, andere departementen, omzet derden en projectgelden. De uitgaven betreffen betalingen aan personeel en leveranciers voor de reguliere werkzaamheden, maar ook voor projecten. De vastgestelde begroting is niet aangepast, omdat de aanpassing geen consequenties heeft voor de totale operationele kasstroom.

De liquide middelen van het NA zijn in 2020 met circa € 1,7 miljoen toegenomen. De toename is voor een belangrijk deel veroorzaakt door lagere uitgaven vanwege de coronacrisis. Daardoor is de operationele kasstroom € 2,4 miljoen hoger dan begroot. De investeringskasstroom is lager ten opzichte van de begroting als gevolg van minder ICT investeringen op projecten. De gedane investeringen betreffen met name investeringen in het kader van het project Masterplan Archiefdepots in stellingen en scanners voor de digitalisering van archieven.

De financieringskasstroom is negatief vanwege de jaarlijkse € 0,2 miljoen aflossing van leningen bij het Ministerie van Financiën voor investeringen in de publieksruimte en verbouwingen in het pand van het NA.

2017 2018 2019 2020 2020
Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep
de (gem) prijs per meter fysiek archief (capaciteit) zie toelichting 15 15 18 14
de (gem) prijs per Terabyte digitaal archief zie toelichting 1163 1.231 1.514 1.290
Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel
primaire taken - activiteiten 55 53 53 61 55
programma's en projecten 2e en 3e geldstromen 54
Aantal fte
formatie op lumpsum en projecten 194,83 198,29 207,71 197,82 200-210
formatie Programma Digitale Taken rijksarchieven 0 0 0 0 0
Saldo baten en lasten 235.434 ‒ 70.332 201.162 2.135.837 0
Ontwikkeling aantallen bezoekers
bezoekers - tentoonstelling 17.482 19.078 18.398 5.486 20.000
onderwijs 12.655 7.539 8.922 2.427 13.000
studiezaal - bezoekers 14.940 15.433 17.121 6.690 12.000
studiezaal - raadplegingen archiefstukken 114.349 104.570 134.071 83.480 100.000
Website Nationaal Archief 1.350.798 1.721.451 1.601.889 1.921.441 1.500.000
Cijfer bezoeker tevredenheid 7,5 7,5 7,5 7,5 8
Voldoen aan webrichtlijnen Rijk *** *** *** ***
Beschikbaarheid - bereikbaarheid organisatie
fysieke dienstverlening; geopend:
informatiecentrum en studiezaal di t/m vr di t/m vr di t/m vr di t/m vr di t/m vr
tentoonstelling di t/m zo di t/m zo di t/m zo di t/m zo di t/m zo
ontvangst schoolgroepen ma t/m vr ma t/m vr ma t/m vr
Digitale dienstverlening eDepot (basisdienstverlening)
beschikbaarheid (%) nvt nvt nvt nvt
helpdesk openingstijden op werkdagen 8:30–17:00 8:30–17:00 8:30–17:00 8:30–17:00 8:30–17:00

Toelichting

Met de opzet en implementatie van het integrale kostprijsmodel per 2018 werd het mogelijk om per product en dienst de kosten inzichtelijk te maken en de benodigde lumpsum te onderbouwen voor uitvoering van de opgedragen taken. De kostprijzen per productgroep in de begroting 2020 zijn gebaseerd op het kostprijsmodel 2018. Daarin werd nog geen rekening gehouden met de investeringen in het nieuwe depot Emmen. Deze investeringen in het gebouw en archiefinrichting hebben inmiddels geleid tot een hogere meterprijs. De destijds verwachte verdubbeling van de digitale archiefcapaciteit heeft niet plaatsgevonden door achterblijvende instroom van digitale archieven. Hierdoor zijn geen schaalvoordelen behaald en is de prijs per terabyte daarom hoger dan begroot. Het effect van de coronacrisis is terug te zien in het gedaalde aantal fysieke bezoekers; daarentegen is te zien dat het aantal website bezoekers is gestegen.

10. Saldibalans

  1. Rijkshoofdboekhouding

Toelichting

1. en 2. Uitgaven/ontvangsten 2020

De uitgaven over 2020 zijn uitgekomen op € 44.461.507.118,95 en de ontvangsten op € 1.519.485.866,10. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 44.461.515.000,00 en de ontvangsten op € 1.519.484.000,00. Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2020 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

3. Liquide middelen

De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift).

Totaal liquide middelen 270 270

Dit betreft twee bankrekeningen bij de ABN AMRO bank.

4. Rekening-courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

5. Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve

Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het gaat om een budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds en de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening-courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën, wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Museaal aankoopfonds 43.221 10.315 1.430 52.106 14
Risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen 11.872 1.405 13.277 95
Totaal 55.093 11.720 1.430 65.383

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intracomptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2020 is er voor 2 aankopen een bijdrage geleverd. Een bijdrage in de aankoop van Bloemstilleven met een keizerskroon in een stenen nis van Jacob Woutersz en een bijdrage voor de aankoop van de wandtapijten ter nagedachtenis aan de Slag bij Solebay 1672 door het Scheepvaartmuseum Amsterdam.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van OCW staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1 procentpunt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening-courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25 procentpunt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intracomptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

6. Vorderingen buiten begrotingsverband

Te verrekenen personeel en voormalig personeel 22
Dienst Uitvoering Onderwijs 21
Totaal 43

7. Schulden buiten begrotingsverband

Overig 1.173
Totaal 1.173

Bij de post overig gaat het om diverse posten als EU-projecten (€ 0,5 miljoen), legaten (€ 0,05 miljoen), fondsen (€ 0,3 miljoen) en nog af te dragen BTW (€ 0,1 miljoen).

9. Openstaande rechten

Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO.

Lesgelden 221.567
Totaal 221.567

Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO Groningen.

10. Vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2020 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

1 Primair onderwijs 5.297 8.927
3 Voortgezet onderwijs 2.952 962
4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 4.205 2.140
6 Hoger beroepsonderwijs 8.569 9.795
7 Wetenschappelijk onderwijs 17 17
8 Internationaal beleid 0 0
9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 3.263 5.051
11 Studiefinanciering 33.164.423 31.502.184
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 7.850 8.338
13 Lesgelden 0 0
14 Cultuur 57.067 58.831
15 Media 0 0
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 0 0
25 Emancipatie 52 52
95 Apparaat Kerndepartement 814 878
Lening Bonaire 0
Totaal 33.254.509 31.597.175

De overige openstaande vorderingen (€ 90,0 miljoen) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.

De openstaande vorderingen van artikel 11 (Studiefinanciering) kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Niet-relevante langlopende vorderingen 32.606.152 30.843.438
Leningen - hoofdsom 25.482.349 23.467.964
Prestatiebeursleningen - hoofdsom 7.123.803 7.375.474
Relevante langlopende vorderingen 461.351 534.956
Leningen - rente 409.321 478.519
Prestatiebeursleningen - rente 7.802 14.063
Overig 44.228 42.374
Relevante kortlopende vorderingen 96.920 123.790
Totaal 33.164.423 31.502.184

Prestatiebeursleningen zijn leningen die in een gift worden omgezet als de debiteur heeft voldaan aan de eerstejaars prestatienorm of een diploma heeft behaald.

Bij de leningen en de prestatiebeursleningen is alleen de hoofdsom niet-relevant. De rente wordt als relevant beschouwd.

De relevante kortlopende vorderingen bestaan voornamelijk uit ten onrechte betaalde studiefinanciering en vorderingen wegens het onterecht bezit van reisrecht.

Openstaande bedragen per 01-01-2020 31.502.184 29.853.450
Mutatie bruto vorderingen 4.665.896 4.720.025
Omgezet in gift ‒ 1.856.294 ‒ 2.052.408
Afgelost (ontvangen en verrekend) ‒ 1.045.312 ‒ 914.731
Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding ‒ 102.051 ‒ 104.152
Totaal 33.164.423 31.502.184

De vorderingstand neemt toe doordat vorderingen worden uitbetaald of woren ingesteld.

De vorderingstand neemt af doordat er wordt afgelost, doordat prestatieleningen worden omgezet in gift en doordat vorderingen onder voorwaarden mogen of moeten worden afgeboekt.

12. Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2020 wordt als volgt naar artikel gespecificeerd:

1 Primair onderwijs 1.349.073 1.315.503
3 Voortgezet onderwijs 223.418 140.071
4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 722.899 670.528
6 Hoger beroepsonderwijs 33.082 31.890
7 Wetenschappelijk onderwijs 42.598 42.543
8 Internationaal beleid 15.171 19.304
9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 108.805 144.696
11 Studiefinanciering 1.761.727 1.821.473
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 0 0
13 Lesgelden 0 0
14 Cultuur 2.404.112 1.577.540
15 Media 105.792 24.899
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 63.804 205.302
25 Emancipatie 32.196 23.486
95 Apparaat Kerndepartement 3.449 27
Totaal 6.866.126 6.017.262

Het bedrag aan openstaande voorschotten bij artikel 11 (Studiefinanciering) betreft de voorlopige vergoeding van contractkosten aan de OV-bedrijven. De toename van het openstaande voorschot komt voor het grootste van artikel 14 Cultuur. De corona-steunpakketen in 2020 zijn voornamelijk als voorschot verstrekt.

De stand van de voorschotten per 31-12-2020 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

2003 1.340 1.340
2004 21 21
2005 3.473 3.473
2006 32.222 29.472 2.750
2007 34.953 33.892 1.061
2008 31.833 26.072 5.761
2009 21.353 18.112 3.241
2010 24.279 19.252 5.027
2011 24.218 14.586 9.632
2012 20.692 8.878 11.814
2013 20.417 2.051 18.366
2014 44.282 22.242 22.040
2015 51.025 28.648 22.377
2016 115.724 31.789 83.935
2017 930.358 415.785 514.573
2018 2.090.878 1.212.517 878.361
2019 2.570.194 380.066 2.190.128
2020 3.099.292 7.066 3.092.226
Totaal 6.017.262 3.099.292 2.250.428 6.866.126

13. Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen. Het Rijk staat garant voor de rente en aflossingsverplichtingen richting de geldverschaffers. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantieverplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het Ministerie van OCW ultimo 2020 loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de ultimo 2020 openstaande garanties gespecificeerd opgenomen:

Bouwleningen aan academische ziekenhuizen 138.503 151.212
Bouwleningen aan scholen en instellingen vo 0 0
Garanties Cultuur 646.751 761.502
Garantie Vervangingsfonds 23.000 23.000
Garantie Participatiefonds 7.000 7.000
Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid 21.319 22.350
Garanties Wetenschappelijk Onderwijs 238.936 244.209
Garanties Hoger beroepsonderwijs 774.345 777.048
Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 743.765 636.328
Garanties Voortgezet onderwijs 519.576 479.263
Garanties Primair onderwijs 129.242 124.854
Totaal 3.242.437 3.226.766

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 646,8 miljoen. Hiervan is € 572,4 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds. Hiervan heeft € 350,9 miljoen betrekking op de achterborgovereenkomst en € 70,9 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er garantie verleend ad € 3,5 miljoen betrekking hebbende op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen aan cultuurinstellingen.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 21,3 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

De uitstaande garanties bij wetenschappelijk onderwijs (€ 239,0 miljoen), het hoger beroepsonderwijs (€ 774,3 miljoen), het beroepsonderwijs en (€ 743,8 miljoen), het voortgezet onderwijs (€ 519,6 miljoen) en het primair onderwijs (€ 129,2 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen en rekeningcourantkredieten aan onderwijsinstellingen. De geldleningen in het wo, hbo en mbo worden verstrekt onder hypothecaire zekerheid; de geldleningen in het po en vo onder gemeentegarantie. Het risico voor het Ministerie van OCW is hierdoor beperkt. Voor de rekeningcourantkredieten wordt geen zekerheid gevraagd. De garantstelling betreft de maximale roodstandfaciliteit. In de praktijk wordt dit zelden volledig benut. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen per onderwijssector.

Wetenschappelijk onderwijs 136,4 102,5
Hoger onderwijs 203,0 571,3
Beroepsonderwijs en volwasseneducatie 182,6 561,1
Voortgezet onderwijs 156,3 363,3
Primair onderwijs 34,3 95

De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen is als volgt:

Stand 1 januari 2020 3.226.766
Bij: Aangegane verplichtingen 2020 721.599
Af: Afgelopen garantie 2020 705.928
Af: Verrichte betalingen 2020
Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2020
Stand 31 december 2020 3.242.437

14. Andere verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen is als volgt:

Stand 1 januari 2020 30.550.918
Bij: aangegaan 2020 47.276.077
Af: Tot betaling gekomen in 2020 44.461.507
Stand 31 december 2020 33.365.488

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2020 is hieronder opgenomen.

3 Voortgezet onderwijs 8.028.587
4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 4.409.811
6 Hoger beroepsonderwijs 3.642.405
7 Wetenschappelijk onderwijs 5.536.400
8 Internationaal beleid 16.914
9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 44.733
11 Studiefinanciering 0
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 0
13 Lesgelden 0
14 Cultuur 2.513.411
15 Media 1.023.647
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 1.092.479
25 Emancipatie 18.928
95 Apparaat Kerndepartement 255
Totaal 33.365.488

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Op 1 november 2019 is het ‘convenant extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020-2021’ afgesloten met de onderwijsbonden en de sectorraden. In dit convenant stelt het kabinet in totaal € 459,5 miljoen beschikbaar voor het primair en voortgezet onderwijs. Hiervan is inmiddels € 391,8 miljoen betaald dan wel verplicht. Het restant, zijnde € 67,7 miljoen, is nog niet als juridische verplichting vastgelegd en betreft derhalve een niet in de saldibalans opgenomen bestuurlijke verplichting. Dit gaat om € 10,6 miljoen voor individuele scholingsrechten leraren po welke in 2021 verplicht en betaald zal worden. Daarnaast is er afgesproken dat er in 2021 € 4,0 miljoen en in 2022 € 4,6 miljoen beschikbaar komt voor Samen Opleiden. Het laatste deel gaat over € 48,5 miljoen welke eerder beschikbaar komt voor de aanpak van werkdruk in het po. Bij Voorjaarsnota 2020 is deze kasschuif reeds verwerkt, maar voor schooljaar 2021/2022 moet € 48,5 miljoen nog verplicht en betaald gaan worden.

Op 26 november 2014 is het bestuursakkoord Primair Onderwijs 2014-2020 met de PO-Raad afgesloten. Met dit akkoord is voor 2020 en verder een additioneel bedrag van € 444,0 miljoen beschikbaar. Ultimo 2020 zijn de daarin afgesproken toevoegingen aan prestatiebox (€ 263,0 miljoen) en aan lumpsum (€ 142,0 miljoen) volledig als juridische verplichting vastgelegd. Van de voor 2021 afgesproken € 39,0 miljoen aan overige bestemmingen is ultimo 2020 € 15,0 miljoen vastgelegd als juridische verplichting. De overige € 24,0 miljoen voor 2021 betreft derhalve een niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichting.

Vanuit de drie convenanten onderwijshuisvesting Saba, Bonaire en Sint Eustasius (Caribisch Nederland) is er in totaal $ 64,7 miljoen (US dollars) beschikbaar. Hiervan is inmiddels $ 11,5 miljoen (US Dollars) betaald dan wel verplicht. Voor het restant, voor de jaren 2021 en verder, geldt dat er hiervoor bestuurlijke verplichtingen zijn aangegaan. Het gaat in totaal om een bedrag van $ 53,2 miljoen (US Dollars). Dat bedrag is nog niet juridisch verplicht en betreft derhalve een niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichting.

Op 7 februari 2018 is het «Bestuursakkoord MBO 2018–2022: Trots, vertrouwen en lef» met de MBO Raad afgesloten. Onderdeel van het Bestuursakkoord MBO is de tweede tranche van de regeling kwaliteitsafspraken mbo. Hiermee is een bedrag van in totaal € 1.670,8 miljoen bestuurlijk verplicht over de periode 2018 tot en met 2023. Van dit bedrag is ultimo 2020 een bedrag van € 1.068,5 miljoen juridisch verplicht. Het resterende bedrag van € 602,3 miljoen is ultimo 2020 als bestuurlijk verplicht aan te merken.

Op 9 april 2018 zijn de sectorakkoorden hoger beroepsonderwijs 2018 en wetenschappelijk onderwijs 2018 afgesloten met de Vereniging Hogescholen en de VSNU. Onderdeel van deze akkoorden zijn de kwaliteitsafspraken 2019-2024 ‘Investeren in Onderwijskwaliteit’. Hiermee is naar prijspeil 2020 een bedrag van in totaal € 2.430,2 miljoen (€ 1.510,9 miljoen voor het hbo en € 919,3 miljoen voor het wo) bestuurlijk verplicht voor de periode 2019-2024. Van dit bedrag is ultimo 2020 voor de jaren tot en met 2021 al een bedrag van € 821,9 miljoen (€ 511,0 miljoen hbo en € 310,9 miljoen wo) juridisch verplicht. Het resterende bedrag voor 2022 tot en met 2024 van € 1.608,3 miljoen (€ 999,9 miljoen voor het hbo en € 608,4 miljoen voor het wo) is ultimo 2020 als bestuurlijk verplicht aan te merken.

Op 21 februari 2019 is de Erfgoed Deal ondertekend. In de Erfgoed Deal maken verschillende overheden en maatschappelijke organisaties afspraken over het behoud en het gebruik van erfgoed bij de grote ruimtelijke opgaven van dit moment, zoals energietransitie en verduurzaming, klimaatadaptatie en stedelijke groei en krimp. Het Ministerie van OCW heeft zich met ondertekening bestuurlijk verplicht tot een bijdrage van € 20,0 miljoen. Daarvan was ultimo 2020 € 11,6 miljoen nog niet juridisch verplicht.

Op 30 november 2020 is het kabinet akkoord gegaan met het uitwerken van een tegemoetkomingsregeling in het kader van de erkenning van het leed dat transgenderpersonen hebben ondervonden als gevolg van de destijds geldende wettelijke voorschriften.

De specifieke invulling hiervan wordt bezien in het voorjaar 2021. Het gaat voor het ministerie van OCW in totaal om een bedrag van maximaal € 8,5 miljoen. Ultimo 2020 was dit bedrag niet juridisch verplicht en is derhalve niet in de saldibalans opgenomen.

11. WNT-verantwoording 2020 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII)

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen - al dan niet fictieve - dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk bezoldigingsmaximum te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstverband vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigings­maximum bedraagt in 2020 € 201.000.

Naast de hier vermelde functionarissen zijn er geen andere functionarissen die in 2020 een bezoldiging boven het toepasselijke WNT-maximum hebben ontvangen, of waarvoor in eerdere jaren een vermelding op grond van de WOPT of de WNT heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden.

Er zijn in 2020 geen ontslaguitkeringen betaald die op grond van de WNT dienen te worden gerapporteerd.

Er zijn in 2020 geen leidinggevende topfunctionarissen die op grond van de WNT in verband met de cumulatie van dienstbetrekkingen dienen te worden gerapporteerd.

CvTE1 P.J.J. Hendrikse Voorzitter 0,2 (0,2) n.v.t. € 24.111 (€ 24.020) € 24.111 (€ 24.020) € 40.200
CvTE T.G.M. Bekker2 Lid n.v.t.
CvTE A.M.L. Jansen2 Lid n.v.t.
CvTE Y. van Zijl2 Lid n.v.t.
CvTE A. Kaim-Lamers2 Lid n.v.t.
CvTE D.J.M. Majoor2 Plv lid naar lid n.v.t.
CvTE L.S.J.M. Henkens Lid 0,025 (0,025) n.v.t. € 2.789 (€ 2.024) € 2.789 (€ 2.024) € 5.025
CvTE M.A. Jansen2 Plv lid
CvTE H. Deugd2 Plv lid naar Lid
CvTE G.J. Zomer Plv lid 0,025 (0,025) n.v.t. € 1.753 (€ 729) € 1.753 (€ 729) € 5.025
CvTE Y.B. Walvisch-Stokvis2 Plv lid 30-9-2020
CvTE W.L.M. de Koning2 Plv lid 14-4-2020
CvTE B. Renne2 Plv lid 1-3-2020
CvTE M. Scheepers2 Plv lid 14-4-2020
  1. College voor Toetsen en Examens
  2. Voor topfunctionarissen met een bezoldiging van € 1.700 of minder wordt volstaan met de naam en functie van de topfunctionaris.

D. Bijlagen

Bijlage 1 Toezichtrelaties rwt's en zbo's

ZBO's Bedrag Bedrag Bedrag Bedrag Ja/Nee
Stichting Nederlans Fonds voor Podiumkunsten+ 66.100 162.927 Nee
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie 31.400 41.057 Nee
Stichting Nederlands Fonds voor de Film 57.700 79.623 Nee
Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie 19.400 26.942 Nee
Stichting Mondriaan Fonds 32.400 67.235 Nee
Stichting Nederlands Letterenfonds 13.000 17.698 Nee
Bureau Architectentregister 90 90 Nee
Commissariaat voor de Media 4.728 4.782 Nee
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie 4.496 4.637 Realisatiecijfers 2020 zijn juli 2021 beschikbaar. Cijfers hebben betrekking op de bijdrage van NL-zijde.
Koninklijke Bibliotheek 97.564 103.849 2 Nee
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek 975.679 948.696 24.007 42.522 Nee
Stichting Participatiefonds (PF) 1.972 1.972 0 0 Ja
Bijzonderheden De behandeling van het wetsvoorstel modernisering loopt vertraging op door COVID-19.
Stichting Vervangingsfonds (VF) 2.730 2.730 0 0 Ja
Bijzonderheden De behandeling van het wetsvoorstel beëindiging wettelijke taak loopt vertraging op door COVID-19.
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek 2.190 2.220 Nee
College voor Toetsen en Examens 12.790 10.541 0 0 Nee
Nederlandse Publieke Omroep 736.205 804.708 Nee
Regionale Publieke Omroep 148.702 149.229 Nee
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen 89.525 94.764 Nee
Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) 61.156 61.156 0 0 Nee
RWT's
Collectiebeherende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen 218.400 291.442 Nee
Certificerende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs Onbekend 11.432.864 Ja
Bijzonderheden Betreft een cluster van instellingen, zie paragraaf 2.2 uit de Financiële Staat van het Onderwijs 2019.
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs Onbekend 8.837.249 Ja
Bijzonderheden Betreft een cluster van instellingen, zie paragraaf 2.2 uit de Financiële Staat van het Onderwijs 2019.
Regionale opleidingscentra (roc’s), agrarische opleidingscentra (aoc's) en vakinstellingen 3.704.378 3.704.027 0 0 Nee
Instellingsbesturen hogescholen 3.334.151 3.420.261 Nee
Instellingsbesturen universiteiten 4.484.294 4.679.879 Nee
Academische Ziekenhuizen 688.228 706.319 Nee
Stichting Cito 30.295 31.860 0 0 Nee
Stichting SLO 11087 11087 0 0 Nee

Toelichting

Op basis van artikel 4.2, lid 2 van de Comptabiliteitswet (CW), is het Ministerie van OCW, als moederdepartement verantwoordelijk voor de bijdrage aan het zbo en het afleggen van verantwoording over een bepaald onderwerp waarbij verschillende Ministeries zijn betrokken. Omdat van de meeste zbo’s het jaarverslag over 2020 nog niet zodanig beschikbaar is, dat ze voor het jaarverslag van het Ministerie van OCW gebruikt kunnen worden, worden alleen de bijzonderheden in de tabel opgenomen die vóór 15 maart bekend zijn. In het geval er een bijzonderheid bekend wordt, ná het verschijnen van het jaarverslag, wordt de Kamer hier zo snel mogelijk over geïnformeerd.

Mede doordat het jaarverslag van het zbo nog niet gereed is ten tijde van het opstellen van het jaarverslag van het Ministerie van OCW is het opnemen van met name kwalitatieve informatie over de activiteiten van het betreffende zbo lastig. Een optie is gebruik te maken van het jaarverslag van het zbo van het jaar ervoor (t-1). Het geeft echter een scheve vergelijking om deze gegevens op te nemen in het jaarverslag jaar t van het departement.

Gezien de goede kwaliteit van de jaarverslagen van de zbo’s, met als voorbeeld het jaarverslag van het NWO, de verschillende Kamerbrieven die over de werkzaamheden van het NWO in het afgelopen jaar zijn verstuurd, de omvang van het jaarverslag van het Ministerie van OCW en het uitgangspunt van de CW, artikel 4.2, lid 2, in de Memorie van Toelichting (praktische regels ten aanzien van de verantwoording over een bepaald onderwerp), wordt met het oog op het beperken van de administratieve lasten of ondoelmatigheden vooralsnog verwezen naar het jaarverslag NWO 2019 (Jaarverslag NWO 2019).

Bijlage 2 Afgerond evaluatie- en overig onderzoek

1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Effectonderzoek OAB en excellentie (Onderwijsbewijs) 2016
Effectief taalonderwijs (NRO) 2016
Effectief rekenonderwijs (NRO) 2016
Evaluatie Actieplan Kiezen voor Techniek 2016
Toptalenten in het onderwijs 2017
Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018: Tussenrapportage 2017 Kamerstukken II 2017/18, 28760 nr. 69 2017
Interdepartementaal beleidsonderzoek onderwijsachterstandenbeleid Kamerstukken II 2017/18, 27 020 nr. 73 2017
Tussenrapportage Evaluatie Wet Eindtoetsing PO 2017
Evaluatie van de materiële instandhouding in het primair onderwijs 2010-2014 Kamerstukken II 2017/18, 31293 nr. 373 2017
Evaluatie landelijke geschillen commissie Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 258 2017
Evaluatie pilot tweetalig primair onderwijs 2018
Evaluatie wet versterking medezeggenschap Kamerstukken II 2018/19, 33223 nr. 7 2018
Evaluatie NOB 2018
Evaluatie wet eindtoetsing po 2019
Diverse studies i.h.k.v. evaluatie passend onderwijs 2019
Diverse studies i.h.k.v. evaluatie passend onderwijs 2020
Eindrapport evaluatie passend onderwijs 2020
Eindevaluatie bestuursakkoord PO en sectorakkoord VO 2020
Evaluatie onderwijs-zorg Caribisch Nederland 2020
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
IBO Schatkistbankieren1 2016
Quick scan leerlingendaling 2016
Bestuurlijke constructen in het funderend onderwijs 2016
Onderzoek Regeldruk 2016
Onderzoek leermiddelenmarkt PO 2016
Onderzoek voor de schoolkeuzebrief onder ouders van groep 7 en 8 leerlingen 2016
OESO stelselreview 2016
Differentiëren en differentiatievaardigheden in het primair onderwijs 2017
Rapport over stimuleren van creatief vermogen en kritisch denken 2017
Monitor bestuursakkoord PO - tabellenrapport 2017 2017
Elfde voortgangsrapportage Passend Onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 242 2017
Licht op schaduwonderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31 289 nr. 358 2017
Eindrapport Monitor onderwijshuisvesting po/vo Kamerstukken II 2017/18, 34 775 nr. 115 2017
Peil.onderwijs: Taal en rekenen aan het einde van de basisschool 2015 ‒ 2016 2017
Formatief evalueren: vraag en aanbod samengebracht 2017
Peil. Kunstzinnige oriëntatie 2015 ‒ 2016 2017
Quickscan leerlingendaling PO en VO - Schoolbesturen, gemeenten, provincies 2017
Eindrapport Bewegingsonderwijs en vakleerkrachten 2017
Rapportage Referentieniveau 2016 ‒ 2017 2017
Eindrapport Advies over Instemming 2017
Quick scan Tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor asielzoekerskinderen 2017
Regeldruk en de regeldrukagenda in po, vo en mbo (NRO) 2017
Tweede vervolgmeting ervaren bureaucratie in de school Kamerstukken II 2017/18 31497 nr. 242 2017
Enquête beurs voor bewegingsonderwijs 2017
Twaalfde voortgangsrapportage passend onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 262 2018
Monitor leerlingenvervoer Kamerstukken II 2017/18, 31497 nr. 262 2018
Toepassing en werking van de protocollen ernstige reken- en wiskunde problemen in het onderwijs (po, vo, mbo) Kamerstukken II 2019/20, 31293 en 31289 nr. 498 2019
Het verhaal achter de financiële cijfers (po, vo, mbo, ho) 2019
De inzet van hbo-geschoolde beroepskrachten in de vve 2019
Kunstmatige intelligentie (AI) in het onderwijs 2019
Kwaliteit en professionalisering intern toezicht 2020
Leerling leraar ratio SBO 2020
Organisatiekosten onderwijsondersteuning 2020
Monitor Implementatie en besteding gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 2020
Gebruik externe ondersteuning door medezeggenschap in het primair en voortgezet onderwijs 2020
In- door- en uitstroom van schoolleiders in het primair onderwijs 2020
Peilingsonderzoek taal en rekenen in het basisonderwijs 2018-2019 2020
Derde tussenmeting pilot tweetalig primair onderwijs 2020
Monitor Noodopvang en Kinderen, leerlingen en studenten in een kwetsbare positie gedurende COVID-19 maatregelen (week 16-24) 2020
Peiling invoering 960 uur voorschoolse educatie 2020
Thuisonderwijs tijdens de Corona-crisis 2020
Toegang tot voorschoolse educatie voor peuters in de asielopvang 2020
Ventilatie op scholen in het funderend onderwijs 2020
Periodieke peiling COVID-19 in het funderend onderwijs 2020
Resultaten TIMMS 2019 exacte vakken in groep 6 2020
Toelatingsbeleid en toegankelijkheid in het funderend onderwijs 2020
Monitor subsidieregeling (hoog)begaafden in het primair en voortgezet onderwijs 2020
Internationaal vergelijkend onderzoek naar de urennorm en onderwijstijd in primair onderwijs 2020
Kwaliteit onderwijshuisvesting in het primair en voortgezet onderwijs 2020
4. Toetsbare beleidsplannen
N.v.t.
  1. Dit IBO heeft ook betrekking op artikel 3, 4, 6, 7 en 14.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Monitor leerwerktrajecten en asssistentopleidingen 2016
Evaluatie wet gratis schoolboeken Kamerstuk II 2016/17, 33088, nr. 5 2016
De praktijk van de eerste en tweede correctie CSE Kamerstukken II 2016/17, 31289, nr. 341 2016
Voortgangsrapportage regelluwe scholen Kamerstukken II 2016/17, 29546, nr. 26 2016
Monitor Techniekpact Kamerstukken II 2015/16, 32637, nr. 249 2016
Evaluatie kiezen voor techniek Kamerstukken II 2015/16, 32637, nr. 249 2016
Monitor diagnostische tussentijdse toets Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 231 2016
Onderzoek groepsgrootte in het VO Kamerstukken II 2016/17, 31293, nr. 351 2016
Voortgang sectorakkoord 2016
Monitor leerwerktrajecten en assistenopleidingen in het VMBO 2017
Evaluatie vaststelling DAMU licentie VO (toptalenten) Kamerstukken II 2019/20, 31289, nr. 407 2018
Evaluatie project flexibele en digitale examens vmbo Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 395 2019
Evaluatie Klachtenregeling po/vo 2019
Opting out lwoo/pro 2019
Evaluatie CvTE 2019
een verstevigd fundament voor iedereen 2020
Evaluatie leren verbeteren 2020
Evaluatie subsidie Gedragswerk 2020
Eindevaluatie bestuursakkoord PO en sectorakkoord VO 2020
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Doorstroom Havo-VWO Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 392
Eindrapport Toekomstbestendig bevoegdhedenstelsel voortgezet onderwijs 2020
Alternatief verdeelmodel voor leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs 2020
Jongerenperspectief op nieuwe leerweg vmbo gtl 2020
3. Overig onderzoek
PISA 2015 2016
OESO stelsel review 2016
Digitale doorstroom atlas Reguliere update
Effecten van masteropleiding op leraren en hun omgeving Kamertukken II 2017/18, 27923, nr. 282 2017
IPTO (integrale personeelstellingen onderwijs) 2017
Monitor onderwijshuisvesting Kamerstukken II 2017/18, 34775, nr. 115 2017
Quick scan leerlingendaling 2017
Dyslexie nader verklaard 2017
De inrichting van de onderbouw Kamerstukken II 2016/17, 31289, nr. 344 2017
Toptalenten in het onderwijs 2017
Bekend maakt bemind: onderzoek banenafspraak in het VO 2017
Differentiatie en differentiatievaardigheden in het voortgezet onderwijs 2017
Eindrapport advies over instemmingsrecht 2017
Groepsgrootte in het VO Kamerstukken II 2017/18, 31293, nr. 385 2018
Monitor 10-14 onderwijs 2018
Examenmonitor Kamerstukken II 2018/19, 30079, nr. 93 2018
Monitor techniek pact 2018
Quick scan toelatingsbeleid funderend onderwijs 2019
Monitor sterk techniekonderwijs, nulmeting Kamerstukken II 2018/19, 30079, nr. 108 2019
Schoolkostenmonitor 2018-2019 Kamerstukken II 2018/19, 31293, nr. 450 2019
Toelatingscriteria vwo-scholen voor doorstromers vanaf het havo Kamerstukken II 2018/19, 31289, nr. 392 2019
Bestuurlijke constructen in het funderend onderwijs Kamerstukken II 2019/20, 31293, nr. 515 2020
Begeleiding startende leraren in het voortgezet onderwijs 2014-2019 2020
maatwerkdiploma VO Kamerstukken I 2019/20, 31289, nr 426 2020
monitoronderzoek regelluwe scholen Kamerstukken II 2020/21, 29546, nr. 33 2020
voor- en nadelen groepsgrootte Kamerstukken II 2020/21, 31293, nr. 565 2020
Monitor Noodopvang en Kinderen, leerlingen en studenten in een kwetsbare positie gedurende COVID-19 maatregelen (week 16-24) Kamerstukken II 2019/20, 35300-VIII nr. 212 2020
Thuisonderwijs tijdens de Corona-crisis 2020
Monitor pilot onderbouwklas pro-vmbo Kamerstukken II 2019/20, 31497, nr. 367 2020
Eigenaarschap in het passend onderwijs Kamerstukken II 2019/20, 31497, nr. 367 2020
Ventilatie op scholen in het funderend onderwijs Kamerstukken II 2020/21, 31293, nr. 555 2020
Periodieke peiling COVID-19 in het funderend onderwijs Kamerstukken II 2020/21, 31293, nr.566 2020
Toelatingsbeleid en toegankelijkheid in het funderend onderwijs 2020
Monitor subsidieregeling (hoog)begaafden in het primair en voortgezet onderwijs Kamerstukken II 2020/21, 31497, nr. 392 2020
Kwaliteit onderwijshuisvesting in het primair en voortgezet onderwijs Kamerstukken II 2019/20, 35300-VIII, nr. 210 2020
Monitor doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2019 Kamerstukken II 2019/20, 31332, nr. 103 2020
4. Toetsbare beleidsplannen
N.v.t.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Beleidsdoorlichting artikel 4 2019
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Analyse Effectrapportage RMC 2016
Job-monitor 2016 2016
De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2022 (POA) 2017
Tussentijdse evaluatie kwaliteitsafspraken MBO 2017
Rapportage monitor keuzedelen februari 2017 2017
Rapportage monitor keuzedelen september 2017 2017
Evaluatie Wet Doelmatige Leerwegen Mbo (tussenrapportage 2017) 2017
Evaluatie Herziening Kwalificatiestructuur (tussenrapportage 2017) 2017
Studentlabs; doorstroom Mbo-Hbo 2017
Toekomst van Volwasseneneducatie Evaluatie wijziging Wet Educatie & Beroepsonderwijs 2017
Monitor RIF 2017
Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018: Tussenrapportage 2017
Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016 2017
Rapportage monitor keuzedelen september 2018 2018
Job-monitor 2018 2018
Evaluatie Herziening Kwalificatiestructuur (tussenrapportage 2018) 2018
Evaluatie experiment beroepsopleiding gecombineerde leerwegen BOL-BBL (tussenrapportage 2018) 2018
Evaluatie Wet Doelmatige Leerwegen Mbo (tussenrapportage 2018) 2018
Evaluatie regeling praktijkleren 2018
Evaluatie Wet Macrodoelmatigheid 2019
Monitor Actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018 2019
Evaluatie taaltrajecten 2019
Evaluatie en monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo (deel 1) 2019
Evaluatie herziening kwalificatiestructuur mbo 2019
Evaluatie wet «Doelmatige Leerwegen» mbo 2019
Rapportage monitor keuzedelen 2019 2019
Evaluatie van SBB in het kader van de wet ZBO 2020
Evaluatie en monitoring wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo (deel 2) 2020
Evaluatie RIF 2020
Evaluatie experiment «cross-over kwalificaties» voortgangsrapportage 2020 2020
Evaluatie herziening kwalificatiestructuur meting 2020 2020
Evaluatie wet Doelmatige leerwegen meting 2020 2020
Evaluatie experiment «beroepsopleiding gecombineerde leerwegen bol-bbl» meting 2020 2020
Evaluatie MBO Card 2020
Evaluatie Salarismixregeling mbo 2020
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Ex-ante beleidsevaluatie certificaten MBO 2016
Arbeidsmarktrelevantie MBO niveau 2 2017
Literatuurverkenning arbeidsmarktperspectief van niveau 2-opleidingen 2017
MBO-instellingen en de arbeidsmarktrelevantie van het opleidingenaanbod op niveau 2 2017
Monitor en evaluatie Ruimte voor de regio nulmeting 2020
3. Overig onderzoek
OESO stelsel review 2016
Lonen van BBL-leerlingen en het wettelijk minimum jeugdloon 2017
Goal; Guidance & Orientation Adult Learners; Cross Country Reports Wave 1 2017
De waarde van de startkwalificatie op de arbeidsmarkt 2018
Evaluatie nieuwe bekostiging VAVO 2018
Onderzoek tevredenheid bedrijven BBL/BPV (motie Straus) 2018
Achtergronden van ontwikkelingen in de instroom in de bbl 2018
Monitor Sociale Veiligheid 2018
Kwalitatieve evaluatie schoolmaatschappelijk werk 2018
Evaluatie instrumentkeuze middelen schoolmaatschappelijk werk in het MBO 2018
De kosten en baten van BBL 2018
Onderzoek gezamenlijke huisvesting 2018
Evaluatie wettelijke taken SBB zoals vastgelegd in de WEB 2018
Onderzoeksrapport NCOR over nut onderwijsovereenkomst en rechtspositie mbo-student 2018
Bedrijfsscholen voor mbo-opleidingen: een eerste verkenning 2019
Het verhaal achter de financiele cijfers 2019
Het loslaten van de verplichte koppeling van keuzedelen aan kwalificaties in het mbo 2019
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Beleidsdoorlichting artikel 6 en 7 2019
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Governancestructuur van stichting Studiekeuze123 (AEF) 2016
Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs 2016
Onderzoek naar de dataverwerking van Studiekeuze123 (ResearchNed) 2016
Motieven tijdig stoppen studentenreisproduct 2016
Studentplannen doorstroom mbo-hbo 2016
Monitor Beleidsmaatregelen 2015 2016
Rapport project wetenschap en technologie op de pabo's 2016
Dyslexieverklaringen 2017
Monitor Beleidsmaatregelen 2016 ‒ 2017 2017
Studentenmonitor gegevens tot en met 2016 2017
De Studiekeuzecheck 2017
Onderzoek schakeltrajecten 2017
Kwaliteitscultuur en prestatieafspraken in het hoger onderwijs 2017
Sectoranalyse van het Croho onderdeel onderwijs 2017
Evaluatie nadere vooropleidingseisen mbo-hbo 2018
Evaluatie van het accreditatiestelsel 2018
Stelselreview Benchmarking higher education system performance (OESO) 2018
Onderzoek gezamenlijke huisvesting i.k.v. publiek/ privaat 2018
Onderzoek bekostigingssystematiek 2018
Monitor Beleidsmaatregelen 2017 ‒ 2018 2018
Tussenevaluatie experimenten vraagfinanciering en flexibilisering deeltijd en duaal hoger onderwijs 2019
OECD Education at a glance 2019
Specialisatiemogelijkheden in lerarenopleidingen 2019
Monitor Beleidsmaatregelen 2018 ‒ 2019 2019
Werking van het bindend studieadvies 2019
Instellingsaccreditatie in het buitenland 2019
Ervaren regeldruk rond kwaliteitszorg in het onderwijs 2019
Het experiment promotieonderwijs: een tussenevaluatie 2019
IBO Internationalisering van het (hoger) onderwijs 2019
Derde cyclus hbo in het buitenland en samenwerking hbo en wo in onderzoek in Nederland 2019
Signaleringswaarden voor mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen (IvhO) 2020
Analyse macrodoelmatigheid bestaand onderwijsaanbod 2020
Onderzoek Levenlang leren krediet 2020
Monitor beleidsmaatregelen 2019-2020 2020
Evaluatie hbo-titulatuur, positionering hogescholen en lectoren 2020
Startmonitor (periodiek) 2020
Studentenmonitor (periodiek) 2020
4. Toetsbare beleidsplannen
N.v.t.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatie subsidieregeling Internationalisering po en vo 2019
Evaluatie Erasmus+ 2020
DIAkritisch – Evaluatie Duitsland Instituut Amsterdam 2016-2020 2020
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Inventariseren en bezien acties door Nederland naar aanleiding van geconstateerde onregelmatigheden binnen EU Programma Erasmus+ bij mobiliteit vanuit Turkije naar Nederland. 2016
Evaluatie en nationaal rapport Erasmus+ 2017
4. Toetsbare beleidsplannen
N.v.t.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 2e tussenmeting 2016
Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (beginmeting) 2017
Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), eindmeting 2017
3. Overig onderzoek
Uitkomsten scenario’s po met mirror 2016
IPTO bevoegdheden en vakken in het vo 2016
Loopbaanmonitor 2016, begeleiding van beginnende leraren 2016
De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015-2025 2016
Loopbaanmonitor onderwijs 2016 2016
Aansluiting vraag-aanbod masteropleidingen vo 2016
Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2015/2016 2016
Procesevaluatie wetenschap en techniek op de pabo 2016
Carrièreperspectieven van leraren in het kader van de functiemix primair en voortgezet onderwijs 2016
Eindrapport Monitor maatregelen opleiding leraren beroepsonderwijs 2017
IPTO bevoegdheden en vakken in het vo 2017
Arbeidsmarktbarometer 2017 po, vo en mbo 2017
Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2017/2018, 27923 nr. 281 2017
Loopbaanmonitor 2017, begeleiding van beginnende leraren Kamerstukken II 2017/2018, 27923 nr. 281 2017
Eindevaluatie Wetenschap & Technologie op de pabo 2017
TALIS: Initial Teacher Preparation (ITP): Country Background Report 2017
Kwalitatief onderzoek naar meer tijd voor onderwijsverbetering Kamerstukken II 2016/2017,
31293, nr. 358
2017
Personeel niet in loondienst Kamerstukken II 2017/18, 27923 nr. 281 2017
Metastudie Effectiviteit Lerarenbeurs Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 265 2017
Differentiëren en differentiatievaardigheden in het po 2017
Differentiëren en differentiatievaardigheden in het vo 2017
Quickscan effecten WWZ Kamerstukken 2016/17, 27923, nr. 249 2017
Effecten op de overwegingsintentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden Kamerstukken II 2016/17, 27923, nr. 265 2017
Onderzoek naar kosten zij-instroom Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281 2017
Anders organiseren van het onderwijs Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281 2017
Invloed van opleidingsniveau ouders en sociaal-economische status en doorstroomintentie naar het naar het hoger onderwijs op de intentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 281 2017
IPTO bevoegdheden en vakken in het vo Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344 2017
Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344 2018
Loopbaanmonitor Onderwijs 2018 Kamerstukken II 2018/19, 27923, nr. 344 2018
Onderzoek naar Financiering Opleiden in de School 2018
Arbeidsmarktbarometer 2017 ‒ 2018 Kamerstukken 2018/19, 27923, nr. 344 2018
Onderzoek leer- en ontwikkelbehoeften van teamleiders VO 2018
Onderzoeksrapport onderwijsassistenten Kamerstukken II 2017/18, 27923, nr. 318 2018
Arbeidsmarkt Barometer po, vo en mbo 2018-2019 Kamerstukken 2019/20, 27923, nr. 388 2018
IPTO bevoegdheden en vakken in het vo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388 2019
Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388 2019
Loopbaanmonitor Onderwijs 2019 Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 388 2019
Professionalisering: Lerarenregister: nulmeting en monitoring wet op beroep leraar Kamerstukken II 2019/2020, 27923, nr. 387 2019
Professionalisering: Strategisch personeelsbeleid in het VO 2019
Evaluatieonderzoek toelatingseisen pabo Kamerstukken II 2019/20, 27923, nr. 387 2019
Nulmeting Wet beroep leraar Eindrapport Kamerstukken II 2019/20, 29723, nr. 387 2019
Nulmeting Wet beroep leraar Eindrapport Kamerstukken II 2019/20, 29723, nr. 387 2019
Teaching and Learning International Survey (TALIS) 2018 nationaal rapport basisonderwijs (2020D29550) 2020
TALIS 2018, nationaal rapport voortgezet onderwijs 2020
TALIS 2018 Results. Teachers and School leaders as valued Professionals (2020D29448) 2020
IPTO: vakken en bevoegdheden in het vo, peildatum 1 oktober 2019 2020
De toekomstige arbeidsmarkt voor personeel in po, vo en mbo 2020-2030 2020
Arbeidsmarktbarometer 2020 2020
Naar een stelsel met toekomst – bouwstenen voor een toekomstbestendig bevoegdhedenstelsel voortgezet onderwijs’ Kamerstukken 2020/21, 27923, nr. 406 2020
Loopbaanmonitor 2020 2020
Monitor regionale aanpak lerarentekort; eindrapport 2020. Kamerstukken II 2020/21, 27923 nr. 413 2020
4. Toetsbare beleidsplannen
N.v.t.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Beleidsdoorlichting artikel 11 Studiefinanciering 2020
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Motieven mbo-studenten om al dan niet door te stromen naar hbo 2016
Keuzemotieven van minderjarige mbo’ers en het studentenreisproduct 2017
Mogelijkheden stopzetten studentenreisproduct 2017
Monitor beleidsmaatregelen ho 2018-2019 2019
Studentenmonitor (periodiek) 2020
Startmonitor (periodiek) 2020
Monitor beleidsmaatregelen ho 2019-2020 2020
Onderzoek levenlanglerenkrediet 2020
(Audit)onderzoek effectiviteit ov-boetemaatregelen 2020
4. Toetsbare beleidsplannen
N.v.t.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Beleidsdoorlichting 2009 ‒ 2016 2017
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Schoolkostenmonitor 2018–2019 2019
Schoolkosten voor 16- en 17-jarige mbo’ers 2016
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
N.v.t.
4. Toetsbare beleidsplannen
N.v.t.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Gemeentelijke bestedingen aan Beeldende Kunst & Vormgeving - Evaluatie van de Decentralisatie-Uitkering Beeldende Kunst & Vormgeving Kamerstukken II 2018-2019, 32820, nr. 274 2018
Evaluatie Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen 2019
Derde evaluatie wet op de vaste boekenprijs. Periode 2013-2018 2019
ZBO-evaluatie bureau Architectenregister 2019
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Ex-ante onderzoek e-depot (aanpassing stelsel RHC's) 2020
3. Overig onderzoek
Economische ontwikkelingen in de cultuursector, 2009-2015 2016
Kruissubsidiëring door boekhandels en uitgevers 2016
Culturele instellingen in Nederland. Veranderingen in geefgedrag, giften, fondsenwerving en inkomsten tussen 2011 en 2014 2016
Inventarisatie digitalisering cultuurproducerende instellingen 2016
Nulmeting nieuw huisvestingsstelsel - Rijksmusea 2016
Monitor Cultuuronderwijs in het primair onderwijs en programma Cultuureducatie met Kwaliteit (Peiling 2015/16) 2016
Een analyse van meerjarige strategische plannen internationaal cultuurbeleid en een onderzoek naar de ontwikkeling van een monitoring- en evaluatiekader voor de toetsing van de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2017-2020 2016
Kapitalisering van vrijwilligersinzet in de erfgoedsector 2016
Gemeentelijke bestedingen aan beeldende kunst en vormgeving 2016
Van binnen naar buiten - Een onderzoek naar de rol van de
wettelijke titelbescherming voor interieurarchitecten
2016
Monitor Cultuureducatie voortgezet onderwijs 2017 2017
Evaluatie van het Programma Ondernemerschap Cultuur 2013-2016 2017
Meta-analyse ondernemerschap BIS aanvragen 2017-2020 2017
Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2009-2016 2017
Onderzoek Sectorbeschrijvingen Cultuur 2017
Midterm Review Wet stelsel openbare bibliotheekvoorziening 2017
Onderzoek naar de ontwikkeling van de afdracht van leenrechtvergoedingen (2006-2015) 2017
Impactanalyse vervroegen overbrengingstermijn archiefwet 2017
Sturen met betekenis 2017
Ondersteuningsstructuur cultuursector 2018
Samenhangende evaluatie van het financiële stelsel voor monumentenzorg 2018
Van de canon en de mug: een inventarisatie van inzichten rondom de culturele niet-bezoeker 2018
Stelsel of lappendeken: Quick scan gemeentelijke taakvervulling boven- en ondergrondse monumentenzorg 2018
Onderzoek diversiteit cultuursector - Onderzoek naar de diversiteit van besturen en personeel van meerjarige gesubsidieerde kunst- en cultuurinstellingen en subsidieadviseurs 2018
Monitor Cultuureducatie primair onderwijs 2017-2018 2018
Monitor Creatieve Industrie 2019 2019
Onderzoek richtlijn functie- en loongebouw presentatie-instellingen voor beeldende kunst 2019
Satellietrekening Cultuur en Media 2015 2019
(Meer) muziekonderwijs als doel en middel. Tussentijds onderzoek naar het stimuleringsprogramma muziekonderwijs Kamerstukken II 2018-2019, 32820, nr. 291 2019
Impactanalyse openbaarheid en toegankelijkheid jonger archief 2019
Onderzoek stand van zaken digitale toegankelijkheid en gebruik Nederlands erfgoed 2019
De Canon van Nederland. Vervolgonderzoek 2018/19 2019
Monitor Cultuureducatie primair onderwijs 2018-2019 Kamerstukken II 2019-2020, 32820, nr. 323 2019
Evaluatie pilot impuls filmeducatie - leren van de pilot en het meten van impact 2020
Verkenning implic aanwijz werelderfgoed Nwe Holl Waterlinie 2020
IPO/UVW uitvoeringstoets Archiefwet 2020
Gevolgen van de toepassing van de Fair Practice Code 2020
Mapping toegankelijkheid (irt tot VN verdrag en motie Asscher/Ellemeet 2020
Stand van zaken in de Nederlandse popsector 2020
Landelijk samenwerkingsverband publieksdata in de culturele sector 2020
4. Toetsbare beleidsplannen
N.v.t.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatie Stimuleringsfonds voor de Journalistiek 2011-2016 2017
Evaluatie expertisecentrum Mediawijzer.net 2015-2018 Kamerstukken II 2017-2018, 31434, nr. 8 2018
Evaluatie NIBG 2020
Evaluatie NICAM 2020
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Must carry on - Onderzoek naar aanpassing van de mediawettelijke doorgifteverplichting 2017
Verheffing of verstoring-effecten stimuleringsmaatregelen audiovisuele productie in Nederland Kamerstukken II 2019-2020, 32820, nr. 330 2019
Validatie begroting landelijke uitrol regionale vensters 2020
Onderzoek regulering distributievergoeding 2020
3. Overig onderzoek
Commissariaat van de Media - Mediamonitor Jaarlijks
Diversiteit van televisiepakketten 2016 (Mediamonitor) 2016
Televisie à la carte (Mediamonitor) 2016
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2016 (Mediamonitor) 2016
Financieel onderzoek EYE 2016
Financieel onderzoek Beeld en Geluid 2016
Governance STER 2016
Juridisch onderzoek transparantie ex artikel 2.15 Mediawet 2008 en artikel 68 Grondwet 2017
Advies Verkenning Benoemingen bij publieke media instellingen 2017
Diversiteit van televisiepakketten 2017 (Mediamonitor) 2017
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2017 (Mediamonitor) 2017
Veranderend kijkgedrag (Mediamonitor) 2017
Onderzoek reclame-inkomsten mediabegroting OCW 2017
Onderzoek inkomstenopties 2017-2022 Landelijke Publieke Omroep (LPO) 2017
Onderzoeksjournalistiek in Nederland Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127 2018
Op het tweede gezicht.. Regionale en lokale media en journalistiek, 2000 ‒ 2017 Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127 2018
Beyond the filter bubble: concepts, myths, evidence and issues for future debates Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127 2018
Ontwikkelingen journalistieke infrastructuur 2000-2018 Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127 2018
Inventarisatie methodes om «nepnieuws» tegen te gaan Kamerstukken II 2017-2018, 32827, nr. 127 2018
Onderzoek financiering toezichtskosten Commissariaat voor de Media 2018
Actualisatie budgetbehoefte Commissariaat voor de Media 2018
Mediamonitor 2018 2018
Mediamonitor 2019 2019
Evaluatie van de gemeentelijke bekostiging lokale publieke media-instellingen 2016-2018 Kamerstukken II 2019-2020, 35300-VIII, nr. 147 2019
SCP Trends in Media: Tijd 2019
Bezoldigingssystematiek bestuurders publieke mediadomein 2020
Samenvattende studie mediawijsheid in Nederland 2020
Mediamonitor 2020 2020
4. Toetsbare beleidsplannen
N.v.t.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Portfolio-analyse KNAW 2019
Portfolio-analyse NWO 2019
Evaluatie KB 2019
Evaluatie KNAW 2020
Evaluatie NWO 2020
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Astronomische welvaart? Effecten van Nederlandse deelname aan de Square kilometre Array radiotelescoop 2016
4. Toetsbare beleidsplannen
N.v.t.
1. Ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Beleidsdoorlichting 2014-2018 2018
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatieonderzoek GSA Natuurlijk Samen | Rapport 2016
Evaluatie regenboogsteden 2015-2017 2017
Procesevaluatie allianties 2020
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Black box 2016
Emancipatiemonitor 2016 2016
Bedrijvenmonitor 2016 2016
LHBT monitor 2016 2016
Lekker vrij 2016
Vrije plekke rvc's en rvb's 2016
Opvattingen jongeren taakverdeling mannen en vrouwen 2016
Verdient een man meer? 2016
Preventie intergenerationeel geweld in Nederland en EU 2016
Wetenschappelijke weging LHBT-beleid in Europese landen 2016
Genderscan aanpak huiselijk geweld 2016
Werkloos toezien; gevolgen van de crisis van emancipatie 2016
Doorstroming vrouwen naar de subtop 2017
Leren van verschillen 2017
Eerste treden op de arbeidsmarkt 2017
Gelijk verdeeld? 2017
Bedrijvenmonitor 2017 2017
Voorstudie sectorale benchmark 2018
Emancipatiemonitor 2018 2018
LHBT monitor 2018 2018
Toelichting op female board index 2018 2018
Sociale veiligheid en economische zelfstandigheid van vrouwen 2018
Werken aan de start 2018
Genderdatabase m/v 2018
Bedrijvenmonitor 2019 2019
Mediapresentator 2019
Kennissynthese «Wat werkt» 2019
IBO Deeltijd 2019
Opvattingen over intersekse 2020
Bedrijvenmonitor 2020 2020
Emancipatiemonitor 2020 2020
Monitor M/V Stat 2020 2020
Onderzoek huiselijk geweld irt financiële afhankelijkheid 2020
Transgenders op de arbeidsmarkt 2020
Iedereen in Beeld 2020
4. Toetsbare beleidsplannen
N.v.t.

Bijlage 3 Inhuur externen

1. Interim-management 463
2. Organisatie- en Formatieadvies 81
3. Beleidsadvies 460
4. Communicatieadvisering 647
Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4) 1.651
5. Juridisch Advies 27
6. Advisering opdrachtgevers automatisering 41.985
7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie 48
(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7) 42.060
8. Uitzendkrachten (formatie & piek) 13.762
Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8) 13.762
Totaal uitgaven inhuur externen 57.473
2020
Aantal overschrijdingen maximumuurtarief 0

Toelichting

Het gerealiseerde percentage externe inhuur van het Ministerie van OCW in 2020 bedraagt in totaal 12,02% en de beleidsgevoelige inhuur bedraagt 0,39%. Het agentschap DUO met zijn rijksbrede dienstverlening naar instellingen, studenten, leerlingen, leraren en andere overheidsorganen komt uit op een percentage van 20,30%. In opdracht van het Ministerie van OCW zelf, maar ook van andere overheidsorganen, bijvoorbeeld het Ministerie van SZW en het Ministerie van Financiën, voert DUO opdrachten uit gericht op de dienstverlening en de daarbij behorende werkprocessen. Informatisering en digitalisering zijn daarvan belangrijke bouwstenen. Bij deze, veelal ICT-gerelateerde opdrachten, maakt DUO vanwege externe expertise en uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik van externe expertise. Daarbij streeft DUO naar een evenwichtige balans tussen extern personeel en intern personeel om daarmee de continuïteit van het primaire proces in een veranderende omgeving te borgen. Een balans die vooral gericht is op het verder afbouwen van extern personeel ten gunste van het verder investeren in de kwaliteiten van intern personeel. De ICT-gerelateerde inhuur laat door verambtelijking al enkele jaren een daling zien. Als deze trend zich in de komende jaren doorzet, kunnen de totale uitgaven voor externe inhuur van het Ministerie van OCW naar verwachting over enkele jaren binnen de 10%-norm komen te liggen.

Uitgaven ambtelijk personeel 420.511 219.226 201.285
Uitgaven externe inhuur 57.473 6.209 51.264
Waarvan beleidsgevoelige inhuur 1.651 1.629 22
Totale personele uitgaven 477.984 225.435 252.549
Percentage Externe inhuur 2020 12,02% 2,75% 20,30%

Het gerealiseerde percentage externe inhuur 2020 is gedaald ten opzichte van 2019 van 15,64% naar 12,02%. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door verambtelijking van ingehuurd personeel van DUO, anderzijds door terughoudendheid in gebruikmaking van inhuur bij de overige organisatieonderdelen van het Ministerie van OCW.

Bijlage 4 Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector

Deze bijlage geeft een overzicht van de financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector over de periode 2015 t/m 2019. De bron van deze gegevens is de Financiële Staat van het Onderwijs 2019 van de Inspectie van het Onderwijs. Deze is eind januari 2021 aan de Tweede Kamer gestuurd. Voor nadere duiding van de cijfers wordt verwezen naar deze rapportage. Opgemerkt wordt dat in de gegevens in de Financiële Staat van het Onderwijs al sprake is van afrondingsverschillen waardoor de totalen in de verschillende tabellen niet sluitend zijn.

De onderwijsinstellingen stellen hun jaarverslagen op nadat het desbetreffende kalenderjaar is afgerond en dienen deze conform de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs voor 1 juli van het opvolgende jaar in bij het Ministerie van OCW/DUO. Dat betekent dat in 2020 de gegevens over 2019 zijn ontvangen. Deze zijn in de overzichten opgenomen. De jaarverslagen over 2020 worden vóór 1 juli 2021 ingediend.

Gehanteerde definities voor de kengetallen conform de Financiële Staat van het Onderwijs 2019:

Rentabiliteit: de rentabiliteit geeft aan of er sprake is van een positief of negatief financieel resultaat, ook wel exploitatieresultaat genoemd. Dit is de verhouding tussen het financiële resultaat en de inkomsten (resultaat/(totaal baten + financiële baten)*100). Onderwijsinstellingen kunnen een positief financieel resultaat realiseren, maar streven geen winst na omdat dit niet past bij hun publieke taak. Het streven is te sturen op een nulpositie voor de rentabiliteit. Als indicatie voor mogelijke financiële risico’s hanteert de Inspectie van het Onderwijs een driejarig resultaat onder nul procent, een tweejarig resultaat onder de 5 procent of eenmalig onder de 10 procent.

Solvabiliteit II: de solvabiliteit geeft aan in hoeverre een organisatie in staat is om op korte en lange termijn haar schulden te kunnen voldoen. Als specifieke indicatie voor continuïteitsrisico’s kijken wij naar de solvabiliteit2 ((eigen vermogen + voorzieningen)/totale passiva). Daarbij hanteren we een signaleringswaarde van 0,3.

Liquiditeit: de liquiditeit geeft aan hoeveel geld er beschikbaar is om geplande en onvoorziene uitgaven te kunnen voldoen. Dit wordt berekend door de vlottende activa die over het algemeen bestaan uit liquide middelen en vorderingen, te delen door de kortlopende schulden. Voor kleinere instellingen in met name het funderend onderwijs hanteren we daarvoor als signaleringswaarde 0,75. Voor grote instellingen is dat 0,5.

Huisvestingsratio: de huisvestingsratio maakt inzichtelijk in hoeverre de lasten voor huisvesting mogelijk te hoog zijn en zouden kunnen leiden tot continuïteitsrisico’s. Daartoe worden alle lasten die samenhangen met huisvesting gedeeld door de totale lasten ((huisvestingslasten + afschrijvingen gebouwen en terreinen + afschrijvingen op desinvesteringen gebouwen en terreinen)/(totaal lasten)). Voor het funderend onderwijs bedraagt de signaleringswaarde 0,10 en voor mbo en ho 0,15 .

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 78 82 75 69 65
1.2 Materiële vaste activa 14081 14300 14565 14721 15023
1.3 Financiële vaste activa 759 702 736 752 739
Totaal vaste activa 14917 15085 15376 15542 15827
1.4 Voorraden 21 19 17 16 15
1.5 Vorderingen 2319 2445 2340 2327 2413
1.6 Effecten 108 96 96 94 92
1.7 Liquide middelen 7592 7865 8234 8962 9539
Totaal vlottende activa 10040 10425 10687 11399 12059
Totaal Activa 24957 25510 26063 26941 27886
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 12887 13126 13417 13806 14295
2.2 Voorzieningen 2048 2202 2360 2584 2736
2.3 Langlopende schulden 3010 3097 3182 3210 3187
2.4 Kortlopende schulden 7012 7084 7104 7341 7667
Totaal Passiva 24957 25510 26063 26941 27886
Staat van baten en lasten 2015 2016 2017 2018 2019
Baten
3.1 Rijksbijdragen 27822 28508 30959 32448 33859
3.2 Overige overheidsbijdragen 584 576 589 638 614
3.3 College, cursus etc. gelden 1474 1535 1611 1641 1640
3.4 Baten werk in opdracht 2184 2195 2266 2326 2425
3.5 Overige Baten 1704 1729 1698 1768 1830
Totaal baten 33768 34543 37123 38820 40368
Lasten
4.1 Personeelslasten 25067 25893 26729 27869 29013
4.2 Afschrijvingen 1448 1504 1521 1563 1602
4.3 Huisvestingslasten 2309 2317 2296 2394 2437
4.4 Overige lasten 4366 4479 6226 6500 6683
Totaal lasten 33190 34193 36771 38327 39735
Saldo baten en lasten 578 350 352 494 633
Gerealiseerde herwaardering 1 1 1 1 1
Financiële baten 73 53 33 16 29
Financiële lasten 121 130 115 120 116
5 Financiële baten en lasten ‒ 48 ‒ 78 ‒ 82 ‒ 104 ‒ 87
Resultaat 530 273 272 391 546
6 Belastingen 2 3 3 2 2
7 Resultaat deelnemingen 3 3 5 7 4
Resultaat na belastingen 531 274 274 396 548
8 Aandeel derden in resultaat 16 15 15 16 18
Netto resultaat 515 258 259 380 530
Buitengewone baten 0 1 0 0 0
Buitengewone lasten 0 0 0 0 0
9 Buitengewoon resultaat 0 1 0 0 0
Totaal resultaat 515 259 259 380 530
Kerngetallen 2015 2016 2017 2018 2019
Rentabiliteit % 1,57 0,79 0,73 1,01 1,35
Solvabiliteit 2 0,60 0,60 0,61 0,61 0,61
Liquiditeit 1,43 1,47 1,50 1,55 1,57

Figuur 4 Kengetallen landelijk totaal

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 0 0 0 0 0
1.2 Materiële vaste activa 1417 1464 1514 1583 1684
Gebouwen, terreinen 376 381 409 420 460
Inventaris en overige 1041 1084 1105 1162 1224
1.3 Financiële vaste activa 269 252 242 235 210
Totaal vaste activa 1686 1716 1756 1819 1895
1.4 Voorraden 0 0 0 0 0
1.5 Vorderingen 765 760 761 812 850
1.6 Effecten 30 26 29 31 34
1.7 Liquide middelen 2316 2449 2566 2583 2751
Totaal vlottende activa 3111 3235 3356 3426 3636
Totaal Activa 4797 4951 5113 5245 5530
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 2950 3017 3122 3124 3312
2.2 Voorzieningen 562 632 678 727 780
2.3 Langlopende schulden 102 103 113 121 128
2.4 Kortlopende schulden 1183 1200 1199 1273 1309
Totaal Passiva 4797 4951 5113 5245 5530
Staat van baten en lasten 2015 2016 2017 2018 2019
Baten
3.1 Rijksbijdragen 9041 9222 9483 10034 10587
3.2 Overige overheidsbijdragen 297 294 294 325 312
3.3 College, cursus etc. gelden 0 0 0 0 0
3.4 Baten werk in opdracht 7 11 9 9 11
3.5 Overige Baten 379 372 379 391 414
Totaal baten 9725 9899 10166 10759 11324
Lasten
4.1 Personeelslasten 7892 7982 8176 8798 9093
4.2 Afschrijvingen 236 241 254 261 279
4.3 Huisvestingslasten 723 727 735 751 777
4.4 Overige lasten 861 886 895 940 986
4.5 Doorbet. Schoolbesturen 0 0 7 4 5
Totaal lasten 9712 9836 10067 10754 11140
Saldo baten en lasten 13 63 99 5 184
Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 27 17 13 6 11
Financiële lasten 6 6 6 7 6
5 Financiële baten en lasten 21 12 8 0 5
Resultaat 34 74 106 5 190
6 Belastingen 0 0 0 0 0
7 Resultaat deelnemingen 0 0 0 1 0
Resultaat na belastingen 34 74 106 6 189
8 Aandeel derden in resultaat 0 0 0 0 0
Netto resultaat 34 74 106 6 189
Buitengewone baten 0 0 0 0 0
Buitengewone lasten 0 0 0 0 0
9 Buitengewoon resultaat 0 0 0 0 0
Totaal resultaat 34 75 106 6 189
Kengetallen 2015 2016 2017 2018 2019
Rentabiliteit % 0,35 0,75 1,05 0,05 1,67
Solvabiliteit 2 0,73 0,74 0,74 0,73 0,74
Liquiditeit 2,63 2,70 2,80 2,69 2,78
Huisvestingsratio 0,08 0,08 0,08 0,07 0,07

Figuur 5 Kengetallen primair onderwijs

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 1 1 1 1 1
1.2 Materiële vaste activa 2103 2126 2172 2207 2305
Gebouwen, terreinen 1260 1302 1384 1433 1467
Inventaris en overige 843 824 788 774 838
1.3 Financiële vaste activa 215 231 263 269 269
Totaal vaste activa 2319 2358 2436 2477 2575
1.4 Voorraden 4 4 2 2 2
1.5 Vorderingen 295 292 318 322 358
1.6 Effecten 20 14 14 18 17
1.7 Liquide middelen 1578 1580 1732 1962 2292
Totaal vlottende activa 1898 1890 2066 2304 2669
Totaal Activa 4216 4248 4502 4781 5245
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 2002 2038 2116 2204 2408
2.2 Voorzieningen 580 636 688 751 807
2.3 Langlopende schulden 406 402 498 555 692
2.4 Kortlopende schulden 1228 1171 1200 1271 1339
Totaal Passiva 4216 4248 4502 4781 5245
Staat van baten en lasten 2015 2016 2017 2018 2019
Baten
3.1 Rijksbijdragen 7492 7748 7965 8182 8505
3.2 Overige overheidsbijdragen 135 131 134 150 138
3.3 College, cursus etc. gelden 8 8 9 9 10
3.4 Baten werk in opdracht 4 4 5 4 3
3.5 Overige Baten 398 401 392 425 436
Totaal baten 8037 8293 8505 8770 9092
Lasten
4.1 Personeelslasten 6313 6540 6720 6857 7040
4.2 Afschrijvingen 275 281 277 298 291
4.3 Huisvestingslasten 503 521 507 546 552
4.4 Overige lasten 891 924 924 961 1014
4.5 Doorbet. Schoolbesturen 0 0 7 6 0
Totaal lasten 7981 8265 8435 8669 8898
Saldo baten en lasten 56 28 70 101 194
Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 17 11 7 6 7
Financiële lasten 15 16 14 16 15
5 Financiële baten en lasten 2 ‒ 5 ‒ 7 ‒ 10 ‒ 8
Resultaat 58 23 64 91 185
6 Belastingen 0 0 0 0 0
7 Resultaat deelnemingen 0 0 0 0 0
Resultaat na belastingen 58 23 64 91 185
8 Aandeel derden in resultaat 0 0 0 0 0
Netto resultaat 58 23 64 91 185
Buitengewone baten 0 0 0 0 0
Buitengewone baten 0 0 0 0 0
9 Buitengewoon resultaat 0 0 0 0 0
Totaal resultaat 57 23 64 91 185
Kengetallen 2015 2016 2017 2018 2019
Rentabiliteit % 0,72 0,28 0,75 1,04 2,04
Solvabiliteit 2 0,61 0,63 0,62 0,62 0,61
Liquiditeit 1,54 1,61 1,72 1,81 1,99
Huisvestingsratio 0,07 0,08 0,07 0,08 0,07

Figuur 6 Kengetallen voortgezet onderwijs

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 0 0 0 0 0
1.2 Materiële vaste activa 1 2 2 2 3
1.3 Financiële vaste activa 0 0 0 0 0
Totaal vaste activa 2 2 2 3 3
1.4 Voorraden 0 0 0 0 0
1.5 Vorderingen 7 6 9 12 12
1.6 Effecten 0 0 0 0 0
1.7 Liquide middelen 105 127 139 149 142
Totaal vlottende activa 111 133 148 161 154
Totaal Activa 113 135 151 164 157
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 76 101 112 118 115
2.2 Voorzieningen 1 1 1 1 1
2.3 Langlopende schulden 0 0 0 0 0
2.4 Kortlopende schulden 37 33 38 45 41
Totaal Passiva 113 135 151 164 157
Staat van baten en lasten 2015 2016 2017 2018 2019
Baten
3.1 Rijksbijdragen 154 152 793 839 857
3.2 Overige overheidsbijdragen 6 7 7 7 7
3.3 College, cursus etc. gelden 0 0 0 0 0
3.4 Baten werk in opdracht 0 0 0 0 0
3.5 Overige Baten 12 6 10 11 12
Totaal baten 172 165 810 857 876
Lasten
4.1 Personeelslasten 76 81 87 93 93
4.2 Afschrijvingen 0 0 1 1 1
4.3 Huisvestingslasten 2 2 2 2 3
4.4 Overige lasten 47 57 33 34 43
4.5 Doorbet. Schoolbesturen 0 0 677 721 740
Totaal lasten 125 140 800 851 880
Saldo baten en lasten 48 25 10 6 ‒ 3
Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 0 0 0 0 0
Financiële lasten 0 0 0 0 0
5 Financiële baten en lasten 0 0 0 0 0
Resultaat 48 26 10 6 ‒ 3
6 Belastingen 0 0 0 0 0
7 Resultaat deelnemingen 0 0 0 0 0
Resultaat na belastingen 48 26 10 6 ‒ 3
8 Aandeel derden in resultaat 0 0 0 0 0
Netto resultaat 48 26 10 6 ‒ 3
Buitengewone baten 0 0 0 0 0
Buitengewone baten 0 0 0 0 0
9 Buitengewoon resultaat 0 0 0 0 0
Totaal resultaat 48 26 10 6 ‒ 3
Kengetallen 2015 2016 2017 2018 2019
Rentabiliteit % 1,29% 0,75% ‒ 0,37%
Solvabiliteit 2 0,68 0,76 0,74 0,73 0,74
Liquiditeit 3,04 4,02 3,86 3,61 3,74

Figuur 7 Kengetallen samenwerkingsverbanden passend onderwijs po

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 0 0 0 0 0
1.2 Materiële vaste activa 3 3 4 6 7
1.3 Financiële vaste activa 1 1 1 1 1
Totaal vaste activa 4 4 5 8 8
1.4 Voorraden 0 0 0 0 0
1.5 Vorderingen 13 12 16 13 16
1.6 Effecten 0 0 0 0 0
1.7 Liquide middelen 101 124 142 162 164
Totaal vlottende activa 114 135 158 175 180
Totaal Activa 118 140 164 182 187
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 82 105 127 142 144
2.2 Voorzieningen 1 3 2 3 3
2.3 Langlopende schulden 0 0 0 0 0
2.4 Kortlopende schulden 35 32 34 38 40
Totaal Passiva 118 140 164 182 187
Staat van baten en lasten 2015 2016 2017 2018 2019
Baten
3.1 Rijksbijdragen 129 141 1237 1298 1312
3.2 Overige overheidsbijdragen 12 11 10 9 10
3.3 College, cursus etc. gelden 0 0 0 0 0
3.4 Baten werk in opdracht 3 3 2 2 1
3.5 Overige Baten 28 19 18 21 21
Totaal baten 172 174 1267 1330 1344
Lasten
4.1 Personeelslasten 70 80 82 87 90
4.2 Afschrijvingen 1 1 1 1 1
4.3 Huisvestingslasten 4 4 4 5 5
4.4 Overige lasten 63 66 47 47 46
4.5 Doorbet. Schoolbesturen 0 0 1112 1177 1200
Totaal lasten 137 151 1246 1317 1342
Saldo baten en lasten 35 23 21 13 2
Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 0 0 0 0 0
Financiële lasten 0 0 0 0 0
5 Financiële baten en lasten 0 0 0 0 0
Resultaat 35 23 21 13 2
6 Belastingen 0 0 0 0 0
7 Resultaat deelnemingen 0 0 0 0 0
Resultaat na belastingen 35 23 21 13 2
8 Aandeel derden in resultaat 0 0 0 0 0
Netto resultaat 35 23 21 13 2
Buitengewone baten 0 0 0 0 0
Buitengewone baten 0 0 0 0 0
9 Buitengewoon resultaat 0 0 0 0 0
Totaal resultaat 35 23 21 13 2
Kengetallen 2015 2016 2017 2018 2019
Rentabiliteit % 1,69% 0,98% 0,16%
Solvabiliteit 2 0,71 0,77 0,79 0,79 0,78
Liquiditeit 3,27 4,27 4,61 4,61 4,46

Figuur 8 Kengetallen samenwerkingsverbanden passend onderwijs vo

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 6 13 12 11 10
1.2 Materiële vaste activa 3608 3619 3675 3655 3641
Gebouwen, terreinen 3040 3022 3064 3076 3056
Inventaris en overige 568 597 611 579 585
1.3 Financiële vaste activa 59 61 62 66 79
Totaal vaste activa 3618 3636 3685 3667 3730
1.4 Voorraden 4 4 4 4 4
1.5 Vorderingen 177 189 182 180 196
1.6 Effecten 13 13 13 10 12
1.7 Liquide middelen 948 1016 1005 1120 1095
Totaal vlottende activa 1141 1223 1203 1314 1306
Totaal Activa 4814 4916 4953 5046 5037
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 2539 2616 2615 2712 2773
2.2 Voorzieningen 256 282 314 345 361
2.3 Langlopende schulden 1060 1082 1057 1004 919
2.4 Kortlopende schulden 960 935 966 985 984
Totaal Passiva 4814 4916 4953 5046 5037
Staat van baten en lasten 2015 2016 2017 2018 2019
Baten
3.1 Rijksbijdragen 4471 4591 4638 4813 4944
3.2 Overige overheidsbijdragen 100 97 97 93 96
3.3 College, cursus etc. gelden 45 53 59 63 61
3.4 Baten werk in opdracht 158 175 192 187 169
3.5 Overige Baten 203 199 195 205 205
Totaal baten 4977 5115 5180 5361 5474
Lasten
4.1 Personeelslasten 3464 3688 3824 3900 4036
4.2 Afschrijvingen 307 298 310 312 320
4.3 Huisvestingslasten 339 351 353 348 361
4.4 Overige lasten 638 652 650 667 669
Totaal lasten 4748 4988 5136 5228 5386
Saldo baten en lasten 229 127 44 132 89
Gerealiseerde herwaardering 1 1 1 1 1
Financiële baten 5 3 2 2 2
Financiële lasten 51 50 41 41 40
5 Financiële baten en lasten ‒ 46 ‒ 47 ‒ 39 ‒ 39 ‒ 38
Resultaat 184 81 7 95 52
6 Belastingen 1 1 0 0 0
7 Resultaat deelnemingen 1 1 0 1 0
Resultaat na belastingen 184 81 7 96 51
8 Aandeel derden in resultaat 0 0 0 0 0
Netto resultaat 184 81 7 96 51
Buitengewone baten 0
Buitengewone baten 0
9 Buitengewoon resultaat 1 0 0 0
Totaal resultaat 184 81 7 96 51
Kengetallen 2015 2016 2017 2018 2019
Rentabiliteit % 3,69 1,59 0,13 1,76 0,94
Solvabiliteit 2 0,58 0,59 0,59 0,61 0,62
Liquiditeit 1,19 1,31 1,24 1,33 1,33
Huisvestingsratio 0,11 0,11 0,11 0,11 0,11

Figuur 9 Kengetallen middelbaar beroepsonderwijs

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 6 11 10 8 7
1.2 Materiële vaste activa 2447 2501 2501 2537 2612
Gebouwen, terreinen 2163 2166 2212 2234 2163
Inventaris en overige 284 335 289 303 449
1.3 Financiële vaste activa 26 21 24 38 31
Totaal vaste activa 2480 2533 2535 2583 2650
1.4 Voorraden 2 1 2 2 1
1.5 Vorderingen 316 315 152 153 177
1.6 Effecten 3 2 1 0 0
1.7 Liquide middelen 941 886 965 1128 1045
Totaal vlottende activa 1262 1205 1119 1283 1222
Totaal Activa 3741 3737 3654 3866 3873
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 1729 1639 1623 1745 1754
2.2 Voorzieningen 198 202 244 272 303
2.3 Langlopende schulden 668 732 741 769 698
2.4 Kortlopende schulden 1147 1164 1047 1081 1119
Totaal Passiva 3741 3737 3654 3866 3873
Staat van baten en lasten 2015 2016 2017 2018 2019
Baten
3.1 Rijksbijdragen 2837 2852 2942 3160 3280
3.2 Overige overheidsbijdragen 32 36 46 53 50
3.3 College, cursus etc. gelden 841 861 887 878 848
3.4 Baten werk in opdracht 174 182 194 199 215
3.5 Overige Baten 161 164 170 166 166
Totaal baten 4046 4095 4239 4456 4559
Lasten
4.1 Personeelslasten 3002 3143 3229 3309 3498
4.2 Afschrijvingen 226 240 240 246 238
4.3 Huisvestingslasten 238 233 232 231 243
4.4 Overige lasten 531 544 523 533 554
Totaal lasten 3997 4160 4224 4318 4532
Saldo baten en lasten 49 ‒ 65 15 138 27
Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 5 3 1 1 1
Financiële lasten 29 29 27 26 24
5 Financiële baten en lasten ‒ 24 ‒ 26 ‒ 26 ‒ 25 ‒ 24
Resultaat 25 ‒ 91 ‒ 11 113 2
6 Belastingen 1 1 2 1 1
7 Resultaat deelnemingen 0 0 0 0 3
Resultaat na belastingen 24 ‒ 92 ‒ 12 112 4
8 Aandeel derden in resultaat 0 0 0 0 0
Netto resultaat 24 ‒ 92 ‒ 13 112 4
Buitengewone baten 0
Buitengewone lasten 0
9 Buitengewoon resultaat 0 0 0 0
Totaal resultaat 24 ‒ 92 ‒ 13 112 4
Kengetallen 2015 2016 2017 2018 2019
Rentabiliteit % 0,60 ‒ 2,20 ‒ 0,30 2,50 0,10
Solvabiliteit 2 0,52 0,49 0,51 0,52 0,53
Liquiditeit 1,10 1,03 1,07 1,19 1,09
Huisvestingsratio 0,10 0,11 0,10 0,10 0,10

Figuur 10 Kengetallen hoger beroepsonderwijs

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 64 58 51 49 46
1.2 Materiële vaste activa 4502 4584 4696 4730 4770
Gebouwen, terreinen 3614 3894 3915 3994 3972
Inventaris en overige 888 690 782 735 798
1.3 Financiële vaste activa 188 136 144 143 149
Totaal vaste activa 4755 4778 4891 4921 4966
1.4 Voorraden 11 11 9 8 7
1.5 Vorderingen 746 872 902 835 805
1.6 Effecten 42 39 40 34 29
1.7 Liquide middelen 1603 1683 1685 1860 2049
Totaal vlottende activa 2403 2605 2636 2737 2890
Totaal Activa 7157 7383 7528 7658 7856
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 3510 3609 3702 3761 3790
2.2 Voorzieningen 449 447 433 485 481
2.3 Langlopende schulden 775 778 774 762 749
2.4 Kortlopende schulden 2423 2549 2619 2650 2835
Totaal Passiva 7157 7383 7528 7658 7856
Staat van baten en lasten 2015 2016 2017 2018 2019
Baten
3.1 Rijksbijdragen 3697 3802 3901 4121 4375
3.2 Overige overheidsbijdragen 1 1 1 1 2
3.3 College, cursus etc. gelden 580 614 657 691 721
3.4 Baten werk in opdracht 1838 1820 1865 1925 2026
3.5 Overige Baten 523 566 534 550 578
Totaal baten 6639 6803 6957 7288 7701
Lasten
4.1 Personeelslasten 4251 4381 4610 4825 5164
4.2 Afschrijvingen 404 443 440 445 472
4.3 Huisvestingslasten 501 479 463 511 495
4.4 Overige lasten 1335 1351 1325 1373 1398
4.5 Verstr. Subsidies 27 36 27
Totaal lasten 6491 6654 6864 7190 7556
Saldo baten en lasten 148 149 93 98 144
Gerealiseerde herwaardering 0 0 0 0 0
Financiële baten 18 17 9 0 7
Financiële lasten 19 30 27 30 30
5 Financiële baten en lasten ‒ 2 ‒ 12 ‒ 19 ‒ 30 ‒ 23
Resultaat 147 137 74 67 121
6 Belastingen 0 1 1 1 1
7 Resultaat deelnemingen 2 2 5 5 1
Resultaat na belastingen 149 138 78 71 122
8 Aandeel derden in resultaat 16 15 14 15 18
Netto resultaat 133 123 64 56 104
Buitengewone baten
Buitengewone lasten
9 Buitengewoon resultaat 0 0 0 0 0
Totaal resultaat 133 123 64 56 104
Kengetallen 2015 2016 2017 2018 2019
Rentabiliteit % 2,20 2,01 1,06 0,92 1,57
Solvabiliteit 2 0,55 0,55 0,55 0,55 0,54
Liquiditeit 0,99 1,02 1,01 1,03 1,02
Huisvestingsratio 0,13 0,12 0,12 0,13 0,12

Figuur 11 Kengetallen wetenschappelijk onderwijs

Op de website «Onderwijs in Cijfers» van het Ministerie van OCW treft u onder meer het «dashboard Jaarrekeninggegevens» aan. Met dit dashboard wordt op bestuursniveau meerjarig inzicht gegeven in de financiële gegevens uit de jaarrekeningen van alle Nederlandse onderwijsinstellingen die door het Ministerie van OCW worden bekostigd. Deze informatie is ook per sector beschikbaar. Deze gegevens kunnen dienen als basis voor het gesprek over de financiële positie tussen onder meer besturen, leraren, studenten, ouders en leden van de medezeggenschapsraad.

Toezegging aan Tweede Kamer

Op aangeven van de Algemene Rekenkamer is toegezegd om de informatievoorziening over de rechtmatigheid bij onderwijsclusters in het Departementaal jaarverslag op te nemen.

Aantal onrechtmatigheden 15 7 1 2
Bedrag per sector € (x 1000) 12.128 642 3.011 28.083
Totaal lasten per sector € (x 1000) 12.019.545 10.239.866 5.385.795 11.758.639
Percentage bedrag per sector t.o.v. totaal van de lasten per sector (x 1%) 0,10 0,01 0,06 0,24
Totaal aantal besturen 1.012 357 61 52
  1. Bron: DUO
  2. Er is sprake van een bevinding als een accountant een opmerking, beperking of afkeuring opneemt bij zijn oordeel rechtmatigheid in de controleverklaring. Accountants kwantificeren niet altijd de bevinding. Dit kan ook bij de andere sectoren spelen.
  3. Het totaal van de lasten betreft de lasten zoals opgenomen in de XBRL aanlevering van de bekostigde onderwijsinstellingen.

Toezegging aan Tweede Kamer

Tijdens het Wetgevingsoverleg op 10 oktober 2018 heeft de Minister toegezegd om de derde geldstroom en de verdeling daarvan over instellingen inzichtelijk te maken in het jaarverslag van het Minsiterie van OCW. Dit is voor het eerst opgenomen in het jaarverslag 2018. In onderstaande tabel worden de verschillende geldstromen per instelling weergegeven. Daarnaast is de ontwikkeling van de verschillende geldstromen over de jaren 2015-2019 in figuur 11 opgenomen.

In het wetenschappelijk onderwijs worden drie verschillende geldstromen onderscheiden:

  1. de eerste geldstroom bestaat uit de rijksbijdrage, de ontvangen collegegelden en ontvangen lesgelden;
  2. de tweede geldstroom omvat de ontvangen subsidies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW);
  3. de derde geldstroom omvat de ontvangen overige inkomsten. Dit zijn onder andere subsidies van Nederlandse ministeries en de Europese Unie, ontvangen middelen voor contractonderwijs en contractonderzoek en overige baten uit opdracht van derden. Ook inkomsten uit catering en verhuur vallen onder de derde geldstroom.
Instelling Geldstromen Bedrag x € 1.000.000 % van totaal baten Bedrag x € 1.000.000 % van totaal baten
1e geldstroom 362 55,7% 374 55,0%
Erasmus Universiteit Rotterdam 2e geldstroom 24 3,7% 30 4,3%
3e geldstroom 264 40,6% 277 40,7%
1e geldstroom 295 66,3% 311 65,7%
Maastricht University 2e geldstroom 17 3,8% 20 4,2%
3e geldstroom 133 29,9% 143 30,1%
1e geldstroom 62 92,1% 67 93,0%
Open Universiteit Nederland 2e geldstroom 0 0,4% 0 0,3%
3e geldstroom 5 7,5% 5 6,6%
1e geldstroom 10 91,3% 10 88,3%
Protest. Theolog. Universiteit 2e geldstroom 0 0,1% 0 0,4%
3e geldstroom 1 8,6% 1 11,2%
1e geldstroom 346 60,1% 362 59,9%
Radboud Univ Nijmegen 2e geldstroom 51 8,8% 58 9,5%
3e geldstroom 179 31,1% 185 30,6%
1e geldstroom 467 69,6% 492 70,6%
Rijksuniversiteit Groningen 2e geldstroom 36 5,4% 38 5,5%
3e geldstroom 167 24,9% 167 24,0%
1e geldstroom 161 71,2% 171 72,1%
Stg. Kath. Univ. Brabant 2e geldstroom 9 3,9% 9 3,7%
3e geldstroom 56 24,9% 58 24,2%
1e geldstroom 6 82,1% 7 78,2%
Stg. Universit. v. Humanistiek 2e geldstroom 0,0% 0,0%
3e geldstroom 1 17,9% 2 21,8%
1e geldstroom 2 37,8% 2 34,6%
T.U.K. 2e geldstroom 0,0% 0,0%
3e geldstroom 3 62,2% 3 65,4%
1e geldstroom 247 65,4% 270 65,9%
Techn. Universiteit Eindhoven 2e geldstroom 19 5,1% 23 5,5%
3e geldstroom 112 29,5% 118 28,7%
1e geldstroom 473 66,2% 512 67,2%
Technische Universiteit Delft 2e geldstroom 58 8,2% 73 9,5%
3e geldstroom 183 25,7% 178 23,3%
1e geldstroom 1 58,9% 1 45,7%
Theol Universiteit Apeldoorn 2e geldstroom 0,0% 0 0,4%
3e geldstroom 1 41,1% 2 53,9%
1e geldstroom 427 65,4% 447 65,1%
Universiteit Leiden 2e geldstroom 52 7,9% 58 8,4%
3e geldstroom 174 26,7% 182 26,5%
1e geldstroom 238 71,5% 256 71,2%
Universiteit Twente 2e geldstroom 28 8,5% 29 8,0%
3e geldstroom 67 20,1% 75 20,8%
1e geldstroom 562 65,6% 587 64,6%
Universiteit Utrecht 2e geldstroom 66 7,7% 72 7,9%
3e geldstroom 228 26,7% 250 27,5%
1e geldstroom 527 66,3% 554 66,4%
Universiteit van Amsterdam 2e geldstroom 40 5,1% 45 5,4%
3e geldstroom 228 28,6% 235 28,2%
1e geldstroom 385 71,7% 407 72,5%
V U A 2e geldstroom 28 5,2% 31 5,5%
3e geldstroom 124 23,1% 124 22,0%
1e geldstroom 242 66,8% 265 69,0%
W U 2e geldstroom 30 8,4% 33 8,7%
3e geldstroom 90 24,8% 86 22,3%
1e geldstroom 4.812 66,0% 5.095 66,2%
TOTAAL 2e geldstroom 460 6,3% 517 6,7%
3e geldstroom 2.016 27,7% 2.088 27,1%

Figuur 12 Geldstromen in het wetenschappelijk onderwijs

Bijlage 5 Focusonderwerp 2020, naleving CW3.1

De Operatie Inzicht in Kwaliteit kent als één van de focuspunten om de resultaatgerichtheid te verbeteren en daarmee ook een impuls te geven aan de kwaliteit van beleid en uitvoering. Artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet (CW) biedt bij dit streven houvast.

In de CW 3.1 is opgenomen dat voorstellen, voornemens en toezeggingen een toelichting moeten bevatten waarin wordt ingegaan op drie elementen:

  1. de doelstellingen, de doeltreffendheid en de doelmatigheid die worden nagestreefd;
  2. beleidsinstrumenten die worden ingezet;
  3. financiële gevolgen voor maatschappelijke sectoren.

Vakministers zijn verantwoordelijk voor de naleving.

In de periode 1 juni tot eind december 2020 heeft in het kader van de Operatie Inzicht in Kwaliteit een pilot plaatsgevonden waarbij Kamerbrieven met significante (> € 20 mln) financiële gevolgen dienden te worden voorzien van een afzonderlijke bijlage waarin wordt ingegaan op de verplichte aspecten van CW3.1. Deze pilot is gestart naar aanleiding van een onderzoek van de rapporteurs voor de Operatie Inzicht in Kwaliteit. De rapporteurs hebben aanbevolen om de vindbaarheid van toelichtingen te vergroten, zodat de dialoog hierover met de Tweede Kamer kan worden verbeterd.

Uitwerking maatregelen tweede specifieke pakket voor de culturele en creatieve sector Comptabiliteitswet 3.1 bijlage
Primair Onderwijs; Brief regering; Eindevaluatie sectorakkoorden (po en vo) en bijgestelde aanwending prestatieboxmiddelen Comptabiliteitswet 3.1 bijlage

Toelichting

Bij het voorbereiden van beleid geldt regulier al de toepassing van het Integraal Afwegingskader (IAK) waarin de elementen van artikel 3.1 CW aan bod komen. De pilot artikel 3.1 CW heeft daar de expliciete vermelding van deze elementen in een bijlage aan toegevoegd. Daardoor is de toelichting beter vindbaar geworden. Het aantal cases bij het Ministerie van OCW was te weinig om te kunnen zeggen of de kwaliteit van de voorbereiding zelf is verbeterd door het gebruik van de bijlage. Bovendien heeft de hoge tijdsdruk waaronder brieven met betrekking tot de coronamaatregelen tot stand moesten komen een verstorend effect gehad op de vergelijking van de naleving van CW3.1 vóór en sinds de pilot.