[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Bijgewerkt t/m nr. 21 (overnamebrief d.d. 22 december 2023)

Voorstel van wet van de leden Ceder, Dobbe, Hirsch, Koekkoek en Bamenga houdende regels voor gepaste zorgvuldigheid in waardeketens om schending van mensenrechten en het milieu tegen te gaan bij het bedrijven van buitenlandse handel (Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2021D17276, datum: 2023-09-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 5

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2021Z04465:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 21 (overnamebrief d.d. 22 december 2023)
35 761 Voorstel van wet van de leden Ceder, Dobbe, Hirsch, Koekkoek en Bamenga houdende regels voor gepaste zorgvuldigheid in waardeketens om schending van mensenrechten en het milieu tegen te gaan bij het bedrijven van buitenlandse handel (Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen)
Nr. 9 VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om, mede gelet op internationale principes, de Europese Klimaatwet en richtlijnen, schending van mensenrechten en het milieu bij het bedrijven van buitenlandse handel tegen te gaan door regels te stellen voor gepaste zorgvuldigheid in waardeketens;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

- betrokkene: persoon, groep personen, medewerker(s) van een onderneming, gemeenschap(pen) of entiteit(en) van wie de rechten of belangen rechtstreeks worden aangetast of kunnen worden aangetast door een gebrek aan gepaste zorgvuldigheid van een onderneming dan wel een organisatie die als statutair doel heeft het belang van mensenrechten of het milieu te behartigen;

- buitenlandse orderneming: onderneming, niet opgericht naar Nederlands recht of het recht van een andere lidstaat van de Europese Unie en waarvan de statutaire zetel buiten Nederland of andere lidstaten van de Europese Unie is gevestigd;

- dochtermaatschappij: een onderneming waarin een moedermaatschappij feitelijk een overheersende invloed uitoefent;

- gemachtigde vertegenwoordiger: in de Europese Unie woonachtige of gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon, die door een buitenlandse onderneming gemachtigd is om namens die onderneming op te treden voor de naleving van de regels bij of krachtens hoofdstuk 2;

- gepaste zorgvuldigheid: het doorlopende proces waarin een onderneming de potentieĢˆle en daadwerkelijke nadelige gevolgen van haar activiteiten en die van haar zakenrelaties voor de mensenrechten en het milieu in een land buiten Nederland onderzoekt, voorkomt, beperkt of beĆ«indigt, en waarmee zij verantwoording kan afleggen over haar aanpak van die gevolgen als integraal onderdeel van haar besluitvormingsproces en risicobeheerssysteem, in overeenstemming met de principes en normen van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen;

- grote onderneming: grote onderneming als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de richtlijn jaarrekening;

- klimaatverandering: verandering in het klimaat die direct of indirect wordt toegeschreven aan menselijke activiteit, die de samenstelling van de atmosfeer wijzigt en die naast natuurlijke klimaatwisselingen wordt waargenomen gedurende vergelijkbare perioden;

- middelgrote onderneming: middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de richtlijn jaarrekening;

- moedermaatschappij: een onderneming die zeggenschap heeft over een of meer dochtermaatschappijen;.

- netto-omzet: netto-omzet als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder 5, van de richtlijn jaarrekening;

- OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen: richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen door multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, met inbegrip van wijzigingen die gaan gelden met ingang van de dag waarop aan die wijzigingen uitvoering moet zijn gegeven;

- onderneming: een rechtspersoon die economische activiteiten op het gebied van productie of dienstverlening uitvoert;

- Onze Minister: Onze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

- richtlijn jaarrekening: Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiƫle overzichten, geconsolideerde financiƫle overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PbEU 2013, L 182);

- Rome II-verordening: Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (ā€œRome IIā€) (PbEU 2007, L 199);

- toezichthouder: Autoriteit Consument en Markt, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt;

- waardeketen: geheel aan eigen activiteiten, diensten, producten, productielijnen, toeleveringsketen, afnemers van een onderneming, alsook de activiteiten van haar zakenrelaties en, indien aanwezig, haar dochtermaatschappijen;

- zakenrelaties: aannemer, onderaannemer of andere juridische entiteiten in haar waardeketen, waaronder statelijke entiteiten, die op enige wijze betrokken zijn bij de activiteiten van de onderneming, waaronder de financiering, de verzekering of herverzekering van de onderneming.

Artikel 1.2 Zorgplicht voor iedere onderneming

Een onderneming die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat haar eigen activiteit of die van haar zakenrelaties nadelige gevolgen kan hebben voor de mensenrechten of het milieu in een land buiten Nederland, is verplicht:

a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van haar kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken, ongedaan te maken, en zo nodig zorg te dragen voor herstel;

c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten of de relatie te verbreken voor zover dat redelijkerwijs van haar kan worden gevraagd.

Artikel 1.3

[Vervallen]

HOOFDSTUK 2. GEPASTE ZORGVULDIGHEID

Ā§ 2.1 Algemeen

Artikel 2.1.1 Toepassingsbereik gepaste zorgvuldigheid

1. Dit hoofdstuk en de daarop gebaseerde regelgeving is van toepassing op een onderneming die:

a. activiteiten verricht in een land buiten Nederland; en

b. een grote onderneming is.

2. Voor de berekening van het aantal medewerkers wordt:

a. een medewerker die bij een onderneming in deeltijd werkt of als uitzendkracht, meegeteld als een voltijds medewerker;

b. een medewerker van een dochtermaatschappij meegeteld als een medewerker van een moedermaatschappij.

3. Een onderneming is verplicht tot gepaste zorgvuldigheid in haar waardeketen.

4. Als een moedermaatschappij en een dochtermaatschappij onder het toepassingsbereik van dit hoofdstuk en de daarop gebaseerde regelgeving vallen, mag een moedermaatschappij besluiten dat:

a. alleen zij aan de verplichting tot gepaste zorgvuldigheid in de waardeketen zal voldoen, of

b. zij de dochtermaatschappij ondersteunt bij het voldoen aan de verplichting tot gepaste zorgvuldigheid,

zonder dat dit afbreuk doet aan de aansprakelijkheid van de dochtermaatschappij.

5. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld voor uitwerking van details van dit hoofdstuk, voorschriften van administratieve aard en voorschriften die dikwijls wijziging behoeven.

Artikel 2.1.2 Gelijkwaardige uitvoering gepaste zorgvuldigheid

1. Aan de verplichting tot gepaste zorgvuldigheid in de waardeketen wordt in ieder geval voldaan als de regels bij of krachtens dit hoofdstuk worden nageleefd.

2. Van nadelige gevolgen voor de mensenrechten of het milieu is in ieder geval sprake als in de waardeketen gebruik wordt gemaakt van of sprake is van:

a. beperking van de vrijheid van vereniging en collectieve onderhandeling;

b. discriminatie;

c. dwangarbeid;

d. kinderarbeid;

e. klimaatverandering;

f. milieuschade;

g. onveilige arbeidsomstandigheden;

h. overtreding van voorschriften voor dierenwelzijn;

i. slavernij; of

j. uitbuiting.

3. Aan de verplichting tot gepaste zorgvuldigheid kan door een onderneming tezamen met andere ondernemingen, organisaties of entiteiten worden voldaan, als met de gezamenlijke uitvoering ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de regels bij of krachtens dit hoofdstuk wordt beoogd. De toezichthouder houdt bij het uitoefenen van het toezicht rekening met de gezamenlijke uitvoering.

4. Een gezamenlijke uitvoering gebeurt:

a. na voorafgaande melding aan de toezichthouder;

b. onder vermelding van de gronden voor de aanname, dat de gezamenlijke uitvoering gelijkwaardig is aan het beoogde resultaat van de betreffende regel; en

c. met behoud van de individuele verantwoordelijkheid van een onderneming om te voldoen aan de verplichting tot gepaste zorgvuldigheid.

5. In de regeling van Onze Minister, bedoeld in artikel 2.1.1, vijfde lid, kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het tweede en derde lid, of kan de toepassing van een gezamenlijke uitvoering worden uitgesloten.

Artikel 2.1.3 Toepassingsbereik buitenlandse ondernemingen

1. Dit hoofdstuk is ook van toepassing op een buitenlandse onderneming die voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 2.1.1, eerste lid, en een wezenlijke band met Nederland heeft, blijkende uit een vestiging in Nederland of de hoeveelheid afnemers of activiteiten in Nederland.

2. Een buitenlandse onderneming wijst een gemachtigde vertegenwoordiger aan en verstrekt de naam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer van de vertegenwoordiger aan de toezichthouder.

3. De gemachtigde vertegenwoordiger verstrekt op verzoek een kopie van de aanwijzing in de Nederlandse taal aan de toezichthouder.

4. Een buitenlandse onderneming stelt de gemachtigde vertegenwoordiger in staat om samen te werken met en te voldoen aan de verzoeken van de toezichthouder voor het toezicht op de naleving van de regels bij of krachtens hoofdstuk 2, door aan hem voldoende bevoegdheden, financiƫle middelen en informatie ter beschikking te stellen.

5. Als een buitenlandse onderneming ook onder het toezicht van een toezichthouder valt in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan voldoet de onderneming aan de verplichtingen, bedoeld in het tweede tot en met vierde lid, bij de toezichthouder van de lidstaat waarin zij het grootste deel van haar netto-omzet genereert.

Ā§ 2.2 Beleid

Artikel 2.2.1 Gepaste zorgvuldigheid in beleid en beleidsdocument

1. Een onderneming stelt beleid op om aan de verplichtingen tot gepaste zorgvuldigheid in de waardeketen te kunnen voldoen en legt dit vast in een beleidsdocument.

2. Het beleidsdocument komt tot stand in samenspraak met in ieder geval betrokkenen, experts en zakenrelaties.

3. Het beleidsdocument bevat in ieder geval:

a. een verklaring waarin de onderneming uitspreekt om de mensenrechten en het milieu te respecteren en gepaste zorgvuldigheid toe te passen in overeenstemming met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen;

b. een gedragscode, waarin de verplichtingen en beginselen voor gepaste zorgvuldigheid worden beschreven die door de werknemers van de onderneming moeten worden nageleefd;

c. een beschrijving van het beleid dat zij heeft opgesteld in relatie tot de potentiĆ«le risicoā€™s op nadelige gevolgen in haar activiteiten en die van haar zakenrelaties, bedoeld in artikel 2.3.1;

d. het gepaste zorgvuldigheidsplan van de onderneming, dat voor haar activiteiten en die richting haar zakenrelaties, een concrete beschrijving bevat hoe de naleving van de regels bij of krachtens dit hoofdstuk zal plaatsvinden; en

e. een beschrijving van de activiteiten die zij zal beƫindigen, met inachtneming van de voorschriften voor het beƫindigen van activiteiten, bedoeld in artikel 2.4.3, tweede en derde lid.

4. Een onderneming publiceert het beleidsdocument op toegankelijke wijze op haar website, op de relevante lokale websites en op de bedrijfslocaties van de onderneming, zowel in het Nederlands als in het Engels en de lokale taal.

5. Een onderneming actualiseert het beleid en het beleidsdocument jaarlijks en besteedt daarbij aandacht aan de:

a. veranderingen en ontwikkelingen in haar activiteiten en waardeketen;

b. veranderingen en ontwikkelingen in de potentiĆ«le en daadwerkelijke risicoā€™s op nadelige gevolgen; en

c. resultaten van de monitoring, bedoeld in artikel 2.5.1.

Artikel 2.2.2 Gepaste zorgvuldigheid in managementsysteem en bedrijfsproces

1. Een onderneming zorgt dat het beleid wordt uitgevoerd en wordt opgenomen in het managementsysteem en deel uitmaakt van het reguliere bedrijfsproces.

2. Als de variabele beloning van een onderneming gekoppeld is aan de bijdrage van de leden van het bestuur aan de bedrijfsstrategie en de lange termijn belangen voor duurzaamheidskwesties, wordt daarbij ook rekening gehouden met hun bijdrage aan de doelstellingen voor de reductie van netto-broeikasgasemissie in het plan van aanpak als bedoeld in artikel 2.4.1, tweede lid, onder c.

3. Een onderneming stelt voldoende middelen, waaronder financiƫle en personele middelen, ter beschikking voor de invoering en uitvoering van het beleid en het beleidsdocument, bedoeld in artikel 2.2.1.

4. Een onderneming communiceert het beleid in ieder geval:

a. intern, aan de relevante medewerkers, door voorlichting en training, die periodiek worden herhaald; en

b. extern, aan de overige betrokkenen, experts en zakenrelaties.

Ā§ 2.3 Onderzoek

Artikel 2.3.1 Analyse, beoordeling en prioritering risicoā€™s

1. Een onderneming onderzoekt, verzamelt en analyseert ten minste jaarlijks de potentiĆ«le en daadwerkelijke risicoā€™s op nadelige gevolgen voor mensenrechten, klimaatverandering en het milieu in haar activiteiten en die van haar zakenrelaties.

2. Een onderneming verzamelt gegevens om inzicht te krijgen in de risicoā€™s op nadelige gevolgen door in ieder geval:

a. de gehele waardeketen te onderzoeken en te analyseren;

b. risicoā€™s te verzamelen die verband houden met de sector, de geografie en product- en ondernemingsgebonden risicofactoren; en

c. voor zover die gegevens voor de onderneming redelijkerwijs kenbaar en relevant zijn, gegevens te verzamelen uit klachten of rapporten van betrokkenen, experts, internationale en maatschappelijke organisaties, media, nationale mensenrechteninstituten, overheden, vertegenwoordigers van werknemers, vakbonden of zakenrelaties.

3. Een onderneming beoordeelt:

a. haar betrokkenheid bij de geĆÆdentificeerde daadwerkelijke of potentiĆ«le risicoā€™s op nadelige gevolgen om de juiste aanpak te bepalen ter voorkoming, beperking of beĆ«indiging van die risicoā€™s; en

b. voor risicoā€™s waarbij zakenrelaties betrokken zijn, in hoeverre zij zelf beschikken over beleid voor gepaste zorgvuldigheid om die risicoā€™s te voorkomen, te beperken of te beĆ«indigen.

4. Een onderneming prioriteert:

a. de risicoā€™s op basis van de ernst en mate van waarschijnlijkheid van de potentiĆ«le en daadwerkelijke nadelige gevolgen voor mensenrechten of het milieu;

b. in samenspraak met in ieder geval betrokkenen, experts en zakenrelaties.

Ā§ 2.4 Aanpak nadelige gevolgen

Artikel 2.4.1 Plan van aanpak risicoā€™s

1. Een onderneming zorgt voor een adequate aanpak van de gevonden potentiĆ«le en daadwerkelijke risicoā€™s op nadelige gevolgen voor mensenrechten, het milieu en klimaatverandering en stelt daartoe een plan van aanpak op om die risicoā€™s op nadelige gevolgen van haar activiteiten en die van zakenrelaties te voorkomen, te beperken of te beĆ«indigen.

2. Het plan van aanpak bevat in ieder geval:

a. een beschrijving van de gevonden potentiĆ«le en daadwerkelijke risicoā€™s op nadelige gevolgen voor de gehele waardeketen;

b. de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen voor de maatregelen, om elk risico te voorkomen, te beperken of te beƫindigen, opgesplitst naar prioriteit;

c. absolute streefcijfers voor de reductie van emissies van broeikasgassen voor 2030 en verder in vijfjaarlijkse stappen tot 2050;.

d. een beschrijving van de invloed die op zakenrelaties wordt of zal worden uitgeoefend bij gevonden potentiĆ«le en daadwerkelijke risicoā€™s bij hen;

e. een taakverdeling tussen medewerkers in dienst van de onderneming of externen voor het uitvoeren van dit plan; en

f. een financiƫle onderbouwing voor elke maatregel.

3. Een onderneming voert het plan van aanpak uit, al dan niet in samenwerking met betrokkenen, experts en zakenrelaties.

4. Als het voor een onderneming niet mogelijk is om alle potentiĆ«le en daadwerkelijke risicoā€™s op nadelige gevolgen direct aan te pakken, dan pakt zij die aan op basis van de prioritering, bedoeld in artikel 2.3.1, vierde lid. Zodra de risicoā€™s met de ernstigste gevolgen zijn aangepakt, pakt de onderneming vervolgens de minder ernstige risicoā€™s op nadelige gevolgen voor mensenrechten en het milieu aan.

5. Een onderneming publiceert het plan van aanpak op toegankelijke wijze op haar website, op de relevante lokale websites en op de bedrijfslocaties van de onderneming, zowel in het Nederlands als in het Engels en de lokale taal.

Artikel 2.4.2

[Vervallen]

Artikel 2.4.3 Beƫindiging van een eigen activiteit

1. Als de inspanningen van een onderneming om de nadelige gevolgen voor mensenrechten of het milieu van een activiteit te voorkomen of te beperken, geen resultaat opleveren, beƫindigt een onderneming uiteindelijk die activiteit als die nadelige gevolgen veroorzaakt of hieraan bijdraagt.

2. Bij het nemen van het besluit tot beƫindiging van een eigen activiteit wordt in ieder geval rekening gehouden met de:

a. mate waarin die activiteit essentieel is voor de onderneming;

b. juridische gevolgen van voortzetting of beƫindiging;

c. mate waarin de beƫindiging invloed heeft op de nadelige gevolgen;

d. gegevens over de mogelijke negatieve, sociale en economische gevolgen van de beƫindiging voor betrokkenen of zakenrelaties; en

e. visie van betrokkenen, experts en zakenrelaties op de beƫindiging.

Artikel 2.4.4 BeĆÆnvloeding zakenrelatie

1. Als een nadelig gevolg voor mensenrechten of het milieu zich daadwerkelijk voordoet door een activiteit van een zakenrelatie van een onderneming, wendt de onderneming haar invloed op de zakenrelatie aan om dat gevolg te voorkomen, te beperken of te beƫindigen, door in ieder geval:

a. gegevens te verstrekken over het nadelige gevolg door een activiteit van de zakenrelatie;

b. passende hulp aan te bieden, al dan niet in samenwerking met andere ondernemingen, voor het voorkomen, beperken of beƫindigen van het nadelige gevolg of het beƫindigen van de activiteit door de zakenrelatie;

c. openbaarmaking van de gegevens over het nadelige gevolg op toegankelijke wijze op haar website en op de relevante lokale websites, zowel in het Nederlands als in het Engels en de lokale taal; of

d. aan te kondigen de relatie, al dan niet tijdelijk, te beƫindigen om te kunnen voldoen aan haar eigen beleid voor gepaste zorgvuldigheid.

2. Als de inspanningen van een onderneming om de nadelige gevolgen van een activiteit van zakenrelaties te voorkomen, te beperken of te beƫindigen, geen resultaat opleveren, beƫindigt de onderneming uiteindelijk, al dan niet tijdelijk, op verantwoorde wijze de relatie met een zakenrelatie.

3. Bij het nemen van het besluit tot beƫindiging van een zakenrelatie wordt in ieder geval rekening gehouden met de:

a. mate waarin de relatie essentieel is voor de onderneming;

b. juridische gevolgen van voortzetting of beƫindiging van de relatie;

c. mate waarin beƫindiging invloed heeft op de nadelige gevolgen;

d. gegevens over de mogelijke negatieve, sociale en economische gevolgen van de beƫindiging voor betrokkenen of de zakenrelatie; en

e. visie van betrokkenen, experts en de zakenrelatie op de beƫindiging.

Ā§ 2.5 Monitoring

Artikel 2.5.1 Monitoring toepassing gepaste zorgvuldigheid

1. Een onderneming monitort ten minste jaarlijks de toepassing en effectiviteit van haar beleid en maatregelen voor gepaste zorgvuldigheid.

2. Monitoring vindt in ieder geval plaats door:

a. verzameling van gegevens over de uitvoering van het beleidsdocument en het plan van aanpak;

b. verzameling van gegevens over veranderingen in nadelige gevolgen voor de mensenrechten of het milieu als gevolg van de genomen maatregelen;

c. consultatie van relevante betrokkenen, experts en zakenrelaties;

d. onderzoek naar de inhoud en de hoeveelheid klachten uit het herstelmechanisme; en

e. steekproefsgewijze verificatie van de resultaten van de monitoring.

3. Een onderneming kan de monitoring tezamen met andere ondernemingen verrichten, met inachtneming van artikel 2.1.2, tweede en derde lid, of door een onafhankelijke derde partij laten verrichten.

4. De onderneming verwerkt de bevindingen van deze monitoring in haar:

a. beleidsdocument, plan van aanpak en rapportage, bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.4.1 respectievelijk 2.6.1;

b. beleid, managementsysteem en bedrijfsproces, bedoeld in artikel 2.2.2.

Ā§ 2.6 Rapportage

Artikel 2.6.1 Rapportage over gepaste zorgvuldigheid

1. Een onderneming rapporteert jaarlijks over haar beleid en maatregelen voor gepaste zorgvuldigheid tenzij zij al voldoet aan de verplichting tot het opstellen van een duurzaamheidsrapportage als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van de richtlijn jaarrekening.

2. De onderneming verstrekt, met uitzondering van gegevens met een vertrouwelijk karakter verband houdend met concurrentie- of veiligheidsoverwegingen, in de rapportage gegevens over in ieder geval:

a. de resultaten van de risicoanalyse en de gekozen prioritering, bedoeld in artikel 2.3.1;

b. de uitvoering van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 2.4.1;

c. de genomen maatregelen om risicoā€™s op nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of te beĆ«indigen, en de resultaten daarvan;

d. de uitvoering en bevindingen van de monitoring, bedoeld in artikel 2.5.1;

e. de inhoud en de hoeveelheid klachten ontvangen via het herstelmechanisme, bedoeld in artikel 2.7.1; en

f. het geboden herstel of de daaraan geleverde bijdrage, bedoeld in artikel 2.7.2.

3. Een onderneming publiceert de rapportage:

a. op toegankelijke wijze op haar website, op de relevante lokale websites en op de bedrijfslocaties van de onderneming, zowel in het Nederlands als in het Engels en de lokale taal; en

b. uiterlijk op 30 april van elk kalenderjaar.

Ā§ 2.7 Herstel

Artikel 2.7.1 Herstelmechanisme

1. De onderneming zorgt voor een goed functionerend herstelmechanisme of werkt aan een bestaand herstelmechanisme welwillend mee.

2. Een betrokkene kan door een herstelmechanisme een klacht indienen en voorleggen aan een onderneming.

3. Een herstelmechanisme wordt zo vormgegeven dat:

a. het eenvoudig toegankelijk is voor een betrokkene;

b. een beschrijving van de procedure voor de indiening en behandeling van klachten door de onderneming bevat, die openbaar wordt gemaakt op haar website, op de relevante lokale websites en op de bedrijfslocaties van de onderneming, zowel in het Nederlands als in het Engels en de lokale taal;

c. een vertegenwoordiger van de onderneming een gesprek heeft met de klagende betrokkene over ernstige nadelige gevolgen;

d. de uitkomsten van de behandeling van de klacht en het, zo nodig, te bieden herstel in lijn zijn met artikel 2.7.2;

e. opgedane ervaringen met het herstelmechanisme gebruikt worden voor de verbetering ervan.

4. De procedure voor de indiening en behandeling van klachten bevat in ieder geval:

a. kenbare en redelijke termijnen voor de verschillende procedurestappen;

b. tijdige en voldoende informatievoorziening over de behandeling en het vervolg van de klacht aan betrokkene;

c. bij de betrokkenheid van een onafhankelijke geschillencommissie, een beschrijving van haar bevoegdheden en de mate waarin haar oordeel bindend is.

5. Verschillen partijen van mening over de vraag of de onderneming de nadelige gevolgen heeft veroorzaakt of eraan heeft bijgedragen, of over de aard en reikwijdte van het herstel, dan kunnen zij dit voorleggen aan een eventuele geschillencommissie of een rechtbank.

Artikel 2.7.2 Herstelmaatregelen

1. Als een onderneming nadelige gevolgen voor mensenrechten of het milieu heeft veroorzaakt, hieraan heeft bijgedragen of ermee in een direct verband staat door activiteiten van een zakenrelatie, biedt zij, in samenspraak met de betrokkene, voldoende herstel aan of draagt hieraan bij.

2. Afhankelijk van de vorm van betrokkenheid bij een nadelig gevolg, die ook in de tijd kan verschuiven, onderneemt de onderneming bij gegrondverklaring van een klacht de volgende stappen:

a. als de onderneming een nadelig gevolg heeft veroorzaakt, wordt de veroorzakende activiteit uiteindelijk beƫindigd met inachtneming van artikel 2.4.3, en de daadwerkelijke gevolgen hersteld;

b. als de onderneming aan een nadelig gevolg heeft bijgedragen:

1Ā°. wendt de onderneming haar invloed aan om de gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken met inachtneming van artikel 2.4.4;

2Ā°. wordt de bijdrage uiteindelijk beĆ«indigd en wordt bijgedragen aan het herstel van de daadwerkelijke gevolgen;

c. als er een direct verband bestaat tussen een nadelig gevolg en de activiteiten van een zakenrelatie van een onderneming:

1Ā°. wendt de onderneming haar invloed aan om de gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken met inachtneming van artikel 2.4.4; of

2Ā°. beĆ«indigt de onderneming uiteindelijk deze relatie met inachtneming van artikel 2.4.4.

3. Herstel kan worden geboden door:

a. concrete maatregelen om de nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of te beƫindigen;

b. interne of externe mededelingen over de nadelige gevolgen;

c. sancties richting medewerkers in dienst van de onderneming;

d. vergoeding van de geleden schade aan de getroffen personen of groep personen;

e. financiƫle compensatie van de getroffen gemeenschap;

f. rehabilitatie van de betrokkene; of

g. schriftelijke excuses van het bestuur van de onderneming aan de betrokkene.

HOOFDSTUK 3. TOEZICHT EN HANDHAVING

Ā§ 3.1 Toezicht

Artikel 3.1.1 Toezichthouder

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet is de toezichthouder belast.

2. Naast handhavende bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 3.2.1 tot en met 3.2.3 is de toezichthouder ook bevoegd tot het geven van voorlichting over de verplichtingen tot gepaste zorgvuldigheid.

3. Op de uitoefening van handhavende bevoegdheden is hoofdstuk 3, met uitzondering van de artikelen 12j en 12p, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt van overeenkomstige toepassing. Wanneer bij de uitoefening van die handhavende bevoegdheden door de toezichthouder een besluit wordt genomen, wordt dit besluit aangemerkt als een besluit dat is genomen op grond van deze wet.

Artikel 3.1.2 Samenwerking met andere toezichthouders

1. De toezichthouder werkt nauw en doeltreffend samen met andere toezichthouders, zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie. Daartoe is de toezichthouder bevoegd om met de Nederlandse toezichthouders afspraken te maken die worden vastgelegd in samenwerkingsprotocollen en die in ieder geval betrekking hebben op effectief en doelmatig toezicht op de naleving van verplichtingen voor gepaste zorgvuldigheid. Een samenwerkingsprotocol wordt gepubliceerd in de Staatscourant en op de website van de toezichthouder.

2. De toezichthouder en de andere toezichthouders zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan elkaar relevante informatie te verstrekken die noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taak of om te kunnen voldoen aan een op hen rustende wettelijke verplichting.

Artikel 3.1.3 Behandeling gemotiveerde bezwaren

1. Een betrokkene heeft het recht om een gemotiveerd bezwaar in te dienen bij de toezichthouder, als hij op grond van objectieve omstandigheden het vermoeden heeft dat een onderneming de regels bij of krachtens hoofdstuk 2 niet naleeft.

2. Voordat een bezwaar wordt ingediend bij de toezichthouder, wordt een klacht ingediend bij de betrokken onderneming, tenzij dit redelijkerwijs niet van de indiener kan worden gevergd.

3. Het tweede lid geldt niet, als het vermoeden betrekking heeft op de niet naleving van de regels voor klachtbehandeling, bedoeld in artikel 2.7.1, tweede tot en met vierde lid.

4. Als het bezwaar voldoende gemotiveerd is om een vermoeden van niet naleving van de regels door een onderneming vast te kunnen stellen, merkt de toezichthouder dat bezwaar aan als een verzoek tot handhaving.

Ā§ 3.2 Handhaving

Artikel 3.2.1 Bindende aanwijzing

De toezichthouder is bevoegd tot het geven van een bindende aanwijzing ter handhaving van de artikelen 2.2.1 tot en met 2.7.2.

Artikel 3.2.2 Last onder dwangsom

1. De toezichthouder is bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom ter handhaving van de artikelen 2.2.1 tot en met 2.7.2.

2. De toezichthouder kan in het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom bepalen dat het besluit ook geldt voor de rechtsopvolgers van de onderneming aan wie het besluit is opgelegd. In dat geval kan de toezichthouder het besluit tegen de rechtsopvolgers ten uitvoer leggen en de kosten van een verbeurde dwangsom bij die rechtsopvolgers invorderen.

Artikel 3.2.3 Bestuurlijke boete

1. De toezichthouder is bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete voor de overtreding van de artikelen 2.2.1 tot en met 2.7.2.

2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 10% van de netto-omzet.

3. De werking van de beschikking tot oplegging van een bestuurlijke boete wordt opgeschort tot het tijdstip waarop de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, op het bezwaar respectievelijk het beroep onherroepelijk is beslist.

Artikel 3.2.4

[Vervallen]

Artikel 3.2.5 Strafbaarstelling

In artikel 1, onder 4Ā°, van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

de WetĀ verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen, artikel 2.6.1;.

Artikel 3.2.6 Civielrechtelijke rechtsvordering

1. Als een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die als statutair doel heeft het belang van mensenrechten of het milieu te behartigen een rechtsvordering instelt als bedoeld in artikel 3:305a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, tegen een onderneming als bedoeld in artikel 1.1, onder l, of een buitenlandse onderneming als bedoeld in artikel 2.1.3, eerste lid, van deze wet, wordt deze rechtsvordering geacht een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer te hebben als bedoeld in artikel 3:305a, derde lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek.

2. Als degene die een rechtsvordering instelt om een nadelig gevolg als bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid, te voorkomen, te beperken, te beƫindigen of de schade ervan te laten vergoeden, voldoende concrete feiten en omstandigheden stelt die erop wijzen dat een onderneming in strijd handelt met haar verplichtingen op grond van hoofdstuk 2, dient de onderneming voldoende feitelijke gegevens te verstrekken ter motivering van haar betwisting, om de eiser voldoende aanknopingspunten te bieden voor het nader onderbouwen en, zo nodig, bewijzen van de door hem gestelde feiten.

3. Het tweede lid is een bepaling van bijzonder dwingend recht als bedoeld in artikel 16 van de Rome II-verordening.

Artikel 3.2.7 Overheidssteun

1. Voor het ontvangen van financiering of subsidie van overheidswege dan wel het deelnemen aan een handelsmissie komt alleen een onderneming in aanmerking waarop geen bestuursrechtelijke sanctie als bedoeld in de artikelen 3.2.2 en 3.2.3 is opgelegd of waartegen geen veroordeling op grond van artikel 1, onder 4, van de Wet op de economische delicten in samenhang met artikel 2.6.1, eerste lid, onherroepelijk is geworden.

2. Uitsluiting van overheidssteun vindt voor maximaal 12 maanden plaats na het onherroepelijk worden van de bestuursrechtelijke sanctie of de strafrechtelijke veroordeling.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.1 Evaluatie

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens om de vijf jaren aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 4.2 Overgangsrecht klachten op basis van een oude regeling

Als voor de inwerkingtreding van deze wet een klacht is ingediend op basis van een oude klachten- of geschillenregeling, blijft de oude regeling daarop van toepassing tot de beslissing van de geschillencommissie of de uitspraak van de rechter onherroepelijk is.

Artikel 4.3 Intrekking Wet zorgplicht kinderarbeid

De Wet zorgplicht kinderarbeid wordt ingetrokken.

Artikel 4.3a Wijziging Algemene wet bestuursrecht

In artikel 7 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:

Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen.

Artikel 4.4 Uitgestelde werking artikelen hoofdstuk 2

1. Aan de verplichting tot opstelling van beleid, tot vaststelling van een beleidsdocument en gedragscode en tot opneming van het beleid in het managementsysteem en het reguliere bedrijfsproces, bedoeld in artikel 2.2.1, eerste tot en met derde lid, wordt uiterlijk een half jaar na inwerkingtreding van deze wet voldaan.

2. Aan de verplichting tot uitvoering van een risico-analyse, bedoeld in artikel 2.3.1, en tot het opstellen van een plan van aanpak, bedoeld in artikel 2.4.1, wordt uiterlijk negen maanden na inwerkingtreding van deze wet voldaan.

3. Aan de verplichting tot monitoring, bedoeld in artikel 2.5.1, tot opstelling van een rapportage, bedoeld in artikel 2.6.1, tot het hebben van een herstelmechanisme, bedoeld in artikel 2.7.1, en het nemen van herstelmaatregelen, bedoeld in artikel 2.7.2, wordt uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van deze wet voldaan.

4. Tenzij uit de evaluatie, bedoeld in artikel 4.1, blijkt dat de toepassing van hoofdstuk 2 en de daarop gebaseerde regelgeving op middelgrote ondernemingen die activiteiten verricht in een land buiten Nederland niet opportuun zal zijn, wordt dat hoofdstuk en de daarop gebaseerde regelgeving zes jaren na inwerkingtreding van deze wet van toepassing op die ondernemingen.

5. Als binnen de termijn, genoemd in het vierde lid, bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal een voorstel van wet is ingediend inzake de toepasselijkheid van hoofdstuk 2 en de daarop gebaseerde regelgeving op middelgrote ondernemingen die activiteiten verrichten in een land buiten Nederland, blijft hoofdstuk 2 en de daarop gebaseerde regelgeving in ieder geval buiten toepassing totdat die wet in werking treedt of tot en met de dag waarop vaststaat dat het voorstel van wet niet tot wet zal worden verheven.

Artikel 4.5 Inwerkingtreding

1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2025, met uitzondering van de artikelen 3.2.1 tot en met 3.2.6.

2. De artikelen 3.2.1 tot en met 3.2.3 treden in werking met ingang van 1 juli 2025 en de artikelen 3.2.5 en 3.2.6 met ingang van 1 januari 2026.

Artikel 4.6 Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: WetĀ verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,