[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Modellen duurzaamheidsprojecten

Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Brief regering

Nummer: 2021D17926, datum: 2021-05-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32813-690).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32813 -690 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid.

Onderdeel van zaak 2021Z08141:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 690 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 mei 2021

Tijdens het Verantwoordingsdebat van 26 mei 2020 heb ik toegezegd in gesprek te gaan met de Auditdienst Rijk over een eventueel onderzoek naar de diverse modellen waarop verwachtingen over effectiviteit van duurzaamheidsmaatregelen zijn gebaseerd1. Dit was op verzoek van het lid Slootweg, die als concrete projecten de snelfietsroutes en de aardgasvrije wijken noemde.

Na overleg met de Auditdienst Rijk (ADR), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), ben ik gekomen tot deze brief.

Het lid Slootweg vroeg om betrokkenheid van de ADR. In vervolg hierop heeft de ADR een fact check (feitelijke toets) uitgevoerd op de inhoud van deze brief. De ADR schrijft daarover het volgende in haar rapport2: «De in de Kamerbrief opgenomen gegevens ten aanzien van de snelfietsroutes en programma aardgasvrije wijken zijn in overeenstemming met de onderliggende brondocumentatie».

Het leefomgevingsbeleid is een dynamisch beleidsveld waarin modelontwikkeling aan de orde van de dag is. Uitspraken over de betrouwbaarheid en validiteit van de beschikbare modellen zijn dan ook niet in algemene zin te doen. Voor de modellen die door het PBL worden ontwikkeld en/of toegepast, geldt dat deze zijn onderworpen aan wetenschappelijke toetsing via interne en externe peer reviews. Tevens vormt reguliere visitatie onderdeel van de kwaliteitsborging van het PBL.

Om desondanks een beeld te kunnen geven van de modellen die gebruikt zijn bij duurzaamheidsmaatregelen, zijn twee maatregelen die het lid Slootweg noemde tijdens het Verantwoordingsdebat, de Snelfietsroutes en het Programma Aardgasvrije Wijken, in deze brief uitgewerkt. Hierbij ga ik in op een drietal vragen, namelijk:

1. Op basis waarvan is het besluit genomen om de duurzaamheidsmaatregel te treffen?

2. Op basis van welke modellen zijn we gekomen tot een verdeling van het beschikbare budget?

3. Op basis van welke modellen/methoden worden de effecten van de duurzaamheidsmaatregelen gemeten?

Snelfietsroutes

In het regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) is een bedrag van 100 miljoen euro vrijgemaakt voor investeringen in fietsinfrastructuur. Dit bedrag is ingezet voor de realisering van snelfietsroutes en fietsenstallingen bij OV-knooppunten. De snelfietsroutes dienen een bijdrage te leveren aan de doelstelling om 200.000 extra mensen op de fiets te krijgen voor woon- en werkverkeer en/of om een bijdrage te leveren aan de Tour de Force doelstelling om 20% meer fietskilometers in 2027 te realiseren ten opzichte van 2017. Een kwaliteitsimpuls in de fietsinfrastructuur zorgt voor een verbeterde verkeersveiligheid.

Van de 100 miljoen euro is 26 miljoen euro ingezet voor het stimuleren van de aanleg van snelfietsroutes. Voor de verdeling van deze 26 miljoen euro is geen gebruik gemaakt van modellen zoals is toegelicht in de regeling specifieke uitkering snelfietsroutes 2020–20223. Het geld is evenredig verdeeld over de twaalf provincies en twee vervoerregio’s die hiervoor ieder één of meer concrete plannen hebben ingediend die voldeden aan de vooraf gestelde randvoorwaarden. Zo bepaalt artikel 2 lid 2 van de specifieke uitkering dat deze maximaal 40% van de totale kosten van de snelfietsroutes bedraagt. De eigen bijdrage van de provincies en vervoerregio’s bedraagt minimaal 60%.

Door het gelijkmatig verdelen van de beschikbare middelen over het hele land heeft de Staatssecretaris van IenW een landelijke intensivering in gang gezet. Waar IenW bij een competitieve inzet slechts aan een beperkt aantal routes had bijgedragen, worden nu over het hele land snelfietsroutes gerealiseerd en staan snelfietsroutes overal in het land op de agenda. Dit bevordert ook de onderlinge samenwerking en kennisuitwisseling tussen de provincies en stadsregio’s. De rijksinvestering van 26 miljoen euro leidt tot circa 190 miljoen euro aan projecten. Dit blijkt uit de ingediende projectplannen voor de fietsroutes. Daarin is voor alle routes een begroting van de kosten opgenomen.

Effectmeting

Van snelfietsroutes die in eerdere jaren een financiële bijdrage van het Rijk hebben gehad is een doorrekening gemaakt met het quickscan model «Mobiliteitsscan». Op basis daarvan is bekend dat, afhankelijk van de lokale omstandigheden, een overstap van auto naar fiets van 1 tot 4% mogelijk is op de betreffende corridor.

Het ministerie heeft daarom ook de ingediende routes doorgerekend met de Mobiliteitsscan4 op het potentieel aan overstappers van auto naar fiets. Deze doorrekening is vooral bedoeld als onderdeel van de kennisopbouw over de effecten van de aanleg van snelfietsroutes. Om het fietsgebruik te bevorderen werken het Rijk, de medeoverheden en verschillende maatschappelijke organisaties samen in het samenwerkingsverband «Tour de Force». Via de Tour de Force delen de overheden kennis en ervaring over de aanleg en de effecten van snelfietsroutes.

Uiteindelijk krijgen 17 routes een financiële bijdrage van het Rijk. Uit contacten met de provincies en stadsregio’s afgelopen najaar blijkt dat er op dit moment 10 routes in aanleg zijn. In de loop van dit jaar zullen nog 4 routes starten met de bouw.

Via Single information single audit5 wordt er verantwoordingsinformatie aangeleverd en deze wordt uiterlijk eind 2022 definitief vastgesteld. De routes zullen daarna door de medeoverheden worden geëvalueerd. De medeoverheden hebben daarvoor evaluatiecriteria die veelal samenhangen met de doelstellingen van het Rijk. Daarbij wordt gekeken naar de maatschappelijke baten zoals de kwaliteitsverbetering van de betreffende verbinding en naar de toename van het aantal fietsers. Door middel van enquêtes zal er ook een beeld zijn van het aantal fietsers op de route dat voorheen een ander vervoermiddel gebruikte voor de betreffende rit.

Programma Aardgasvrije wijken

De wijkenaanpak wordt ondersteund door het Vesta MAIS-model6. Het Vesta-MAIS model is een ruimtelijk energiemodel voor de gebouwde omgeving ontwikkeld door het PBL. Het model is ontwikkeld om te verkennen hoe de gebouwde omgeving in Nederland klimaatneutraal verwarmd kan worden tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Het model brengt het technisch economisch potentieel van verschillende technieken in beeld en schetst de gevolgen voor de energie infrastructuur en houdt hierbij rekening met lokale omstandigheden. Dit model is onder andere ingezet bij de zogenaamde «Startanalyse», waarmee het PBL de gemeenten ondersteunt bij het maken van hun warmtetransitieplannen7.

Het kabinet heeft 435 miljoen euro uitgetrokken voor het Programma Aardgasvrije Wijken vanuit de Klimaatenveloppe. Het programma is een leerprogramma, het beoogt te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. De middelen zijn voor het grootste deel bestemd voor het afdekken van de onrendabele top in de proeftuinen, zodat bewoners een betaalbaar aanbod kunnen krijgen. De middelen gaan dus in hoofdzaak naar de proeftuinen. Voor de eerste ronde van 27 proeftuinen is ruim 125 miljoen euro uitgegeven en voor de selectie van de tweede ronde nog eens bijna 100 miljoen euro.

De bijdrage die gemeenten ontvangen is gebaseerd op een businesscase voor de werkelijke onrendabele top, het gaat niet om forfaitaire bedragen. Gemeenten berekenen de businesscase zelf, in de tweede ronde is hiervoor als hulpmiddel een rekenmodel beschikbaar gesteld via de website van aardgasvrijewijken8. De berekeningen worden beoordeeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

Over de selectie van de proeftuinen wordt de Minister van BZK geadviseerd door de adviescommissie aardgasvrije wijken. Bij de selectie is gelet op de algehele kwaliteit van de aanpak en in het bijzonder de uitvoeringsgereedheid, de robuustheid van de businesscase en een betaalbaar aanbod voor de bewoners. Er is gestreefd naar een diverse portefeuille met een goede variëteit aan technieken en duurzame bronnen, en verschillende aanpakken om de participatie met bewoners in te richten. Verder is gestreefd naar een evenwichtige verdeling over grote en kleine gemeenten en voldoende spreiding over heel Nederland, een goede balans tussen huur- en koopwoningen en utiliteitsgebouwen, en voldoende proeftuinen voor de facultatieve onderwerpen klimaatadaptatie, circulair bouwen, arbeidsmarkt en scholing en utiliteitsbouw als aanjager van de wijkgerichte aanpak.

Effectmeting

Een jaarlijkse monitor volgt het Programma Aardasvrije wijken. De monitor verzamelt via drie sporen – een wetenschappelijke analyse van PBL, een reflectieve monitor en een kwantitatieve monitor – gegevens om jaarlijks zicht te houden op de voortgang en de (tussen)resultaten van het programma. De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de resultaten van deze monitor.

Externe adviesbureaus Rebel en KWINKgroep hebben op basis van de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer9 en de gewijzigde motie van het lid Koerhuis10 een tussentijdse evaluatie uitgevoerd van het Programma Aardgasvrije wijken. De resultaten hiervan zijn aan de Tweede Kamer gezonden11 en besproken in het Algemeen Overleg Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 12 oktober 2020. De Algemene Rekenkamer zal een standaard opvolgingsonderzoek uitvoeren, om te bezien of en op welke wijze de aanbevelingen uit het verantwoordingsonderzoek zijn uitgevoerd of opgepakt. De resultaten van dit onderzoek zullen door de Algemene Rekenkamer (inclusief bestuurlijke reactie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan uw Kamer worden gestuurd.

Het PBL houdt in meer algemene zin in de jaarlijks verschijnende Klimaat- en Energieverkenning (KEV) bij welke emissiereducties van broeikasgassen en welk energieverbruik wordt geraamd. In de KEV 2020 kon aan de aanpak van aardgasvrije wijken nog geen emissiereductie worden toegekend.

Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.

De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra


  1. Handelingen II 2019/20, nr. 74, item 23↩︎

  2. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎

  3. Regeling specifieke uitkering snelfietsroutes 2020–2022. https://wetten.overheid.nl/BWBR0043313/2020-03-27↩︎

  4. Over de Mobiliteitsscan. https://mobiliteitsscan-info.nl/↩︎

  5. «Single information» houdt in dat de reguliere jaarlijkse financiële verantwoording aan het lokale bestuur ook wordt gebruikt voor de verantwoording aan het Rijk. «Single audit» betekent dat de controle over de specifieke uitgaven onderdeel uitmaakt van de controle van de jaarlijkse financiële verantwoording.↩︎

  6. https://www.pbl.nl/modellen/vesta↩︎

  7. Startanalyse aardgasvrije buurten 2020: https://www.pbl.nl/publicaties/startanalyse-aardgasvrije-buurten-2020↩︎

  8. www.aardgasvrijewijken.nl↩︎

  9. Algemene Rekenkamer. 2020. Kamerstuk 35 470 VII, nr. 2↩︎

  10. Kamerstuk 35 470 VII, nr. 12.↩︎

  11. Kamerstuk 32 847 nr. 684.↩︎