Beantwoording vragen, gesteld tijdens het CommissiedebatKlimaatakkoord gebouwde omgeving van 22 april 2021, over de Standaard voor woningisolatie
Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Brief regering
Nummer: 2021D19170, datum: 2021-05-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32813-715).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Onderdeel van kamerstukdossier 32813 -715 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid.
Onderdeel van zaak 2021Z08714:
- Indiener: K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2021-06-03 11:30: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2021-06-08 16:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-10-06 13:00: Klimaatakkoord gebouwde omgeving (Commissiedebat), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2023-06-08 15:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 715 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 mei 2021
Naar aanleiding van de Kamerbrief over de Standaard voor woningisolatie (Kamerstuk 32 813, nr. 749) van 18 maart 2021 heeft de vereniging Brede Stroomversnelling een position paper geschreven getiteld «Klimaatdoelstellingen vragen een betere standaard voor woningisolatie». Tijdens het Commissiedebat Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 22 april jl. (Kamerstukken 32 813 en 32 847, nr. 688) heeft de heer Grinwis van de ChristenUnie een inhoudelijke reactie gevraagd op het position paper, met name het punt waarin wordt gesteld dat de isolatiestandaard tot een hogere warmtevraag van woningen leidt dan is aangenomen in het referentiescenario van de Nationale Energie Verkenning (2017).
In deze brief ga ik in op de punten die in het position paper worden genoemd en beantwoord ik de vragen van de heer Grinwis.
Het eerste punt dat in het position paper wordt gemaakt is dat de isolatiestandaard zou leiden tot een hogere warmtevraag dan volgens het referentiescenario. Hierbij wordt het gemiddelde aardgasgebruik zoals gehanteerd in de NEV (2017) en de KEV (2020) vergeleken met het gemiddelde gasgebruik op basis van de netto-warmtevraag volgens de formules voor de Standaard.
Ik begrijp uw zorgen naar aanleiding van deze vergelijking. Echter, de getallen die worden vergeleken zijn niet 1-op-1 vergelijkbaar. Isoleren tot de Standaard leidt bij gebruik van dezelfde rekenmethode tot een lagere warmtevraag dan in het referentiescenario van de KEV en daarmee ook de NEV. Ik zal dit hieronder nader toelichten.
De Standaard – netto warmtebehoefte in kWh/m2 per jaar – voor de verschillende categorieën woningen en de compactheid wordt berekend volgens de standaardrekenmethode NTA8800, waarbij wordt uitgegaan van standaard gebruikersgedrag. Bij de NEV en de KEV wordt een inschatting gemaakt van het gemiddelde werkelijke gasgebruik van de woningvoorraad in 2030. Om toch een zo goed mogelijke vergelijking te kunnen maken, heb ik navraag gedaan naar de aannames voor de KEV. De uitgangspunten t.a.v. besparing zijn gebaseerd op een verwacht aantal verduurzamingsmaatregelen in lijn met de Monitor Energiebesparing Gebouwde Omgeving (RVO, 2019). Door TNO, die op dit punt de berekeningen voor de KEV uitvoert, wordt bevestigd dat het te verwachten aantal verduurzamingsmaatregelen dat in de KEV is gehanteerd op basis van de Monitor niet volstaat om de Standaard te halen. Het uitvoeren van alle maatregelen die nodig zijn om de Standaard te halen zal dus leiden tot een lagere warmtevraag dan in het referentiescenario. Het isoleren van alle woningen naar de Standaard leidt daarmee dus – bij dezelfde overige aannames en berekeningsmethode – tot een grotere energiebesparing en CO2-reductie dan het referentiescenario van zowel de NEV als de KEV.
In het position paper van de Stroomversnelling wordt tevens gesteld dat de Standaard aansluit bij het ambitieniveau van nieuwbouw uit de jaren ’80 en renovaties op label B-niveau. Voor de ruim 6 miljoen naoorlogse woningen is dat niet het geval. De Standaard voor woningisolatie is een optelsom van kwalitatief hoogwaardige maatregelen en sluit aan bij wat goed isoleren is bij kwalitatief hoogwaardige woningrenovaties van corporaties. Voor de ruim 6 miljoen naoorlogse woningen ligt de Standaard rond het niveau van nieuwbouw na 2000.
Voor de ca 1,5 miljoen vooroorlogse woningen is het niveau van de Standaard wel vergelijkbaar met het niveau uit de jaren ’80 met een Hr-ketel (zonder zonnepanelen). Het isolatieniveau van de afzonderlijke bouwdelen om de Standaard te behalen ligt echter hoger dan bij een woning uit de jaren ’80. Dit komt omdat de gevel van vooroorlogse woningen niet geïsoleerd kan worden binnen de constructie en de andere bouwdelen (ramen, dak, vloer) daardoor meer geïsoleerd moeten worden dan bij nieuwbouw uit de jaren ’80 gebruikelijk is.
Tevens wordt in het position paper van de stroomversnelling gesteld dat een strengere Standaard niet minder betaalbaar is. Dit kan in sommige situaties het geval zijn, maar dat is niet het geval voor alle woningen, waardoor dit niet als uitgangspunt gekozen is voor de Standaard.
Voor de strengere standaard zoals voorgesteld door de Stroomversnelling wordt als voorbeeld uitgegaan van goede isolatie plus balansventilatie. Bij het vaststellen van de Standaard is evenwel als uitgangspunt genomen dat maatregelen binnen de bestaande constructie kunnen worden uitgevoerd om de mate van bouwkundig ingrijpen en daarmee de kosten te beperken. Een centraal gebalanceerd ventilatiesysteem past hier niet bij omdat dit een grote bouwkundige ingreep vergt. Er moeten dan immers ventilatiekanalen door de woning worden aangelegd. Bij het realiseren van decentraal systeem is de ingreep beperkter, maar ook in dat geval heeft dit een ruimtebeslag en vergt het een aanzienlijke investering. Dit is niet voor alle woningen praktisch haalbaar en betaalbaar. Ook wordt de flexibiliteit in de wijze waarop de Standaard bereikt kan worden hierdoor beperkt Dat laat onverlet dat balansventilatie in sommige gevallen als aanvulling op de Standaard te overwegen valt. Hier zal bij de voorlichting aandacht aan besteed worden.
Tot slot stelde de heer Grinwis een vraag over de isolatiestandaard in relatie tot lage-temperatuurverwarming met vloerverwarming, waarbij de zorg is of de isolatiewaarde voor de vloer wel voldoende is om vloerverwarming toe te kunnen passen. In het eindrapport over de Standaard is een tabel opgenomen met de minimale isolatiewaarden per bouwdeel, die opgeteld tot de Standaard leiden. De isolatiewaarden in deze tabel betreffen de minimale waarden voor het geval alle bouwdelen op deze minimale waarden worden geïsoleerd. Dat wil dus niet zeggen dat voor alle gevallen geadviseerd wordt om per bouwdeel ook de in deze tabel genoemde isolatiewaarde toe te passen. Indien het de bedoeling is om de woning voortaan met vloerverwarming te verwarmen en wellicht ook te koelen in de zomer, kan het verstandig zijn een hogere isolatiewaarde voor de vloer te kiezen dan de waarde uit de genoemde tabel met minimale waarden die bij elkaar opgeteld leiden tot het behalen van de Standaard. Hier zal in de voorlichting over de Standaard aandacht aan worden gegeven.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren