Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het Fiche: Mededeling Europese strategie rechten van personen met een handicap 2021-2030 (Kamerstuk 22112-3087)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2021D19278, datum: 2021-05-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2021D19278).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. Agema, Tweede Kamerlid (Ooit PVV kamerlid)
- Mede ondertekenaar: H.W. Krijger, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2021Z05690:
- Indiener: S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2021-04-20 16:30: Procedurevergadering (vangt aan direct na afloop van de Regeling van Werkzaamheden) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2021-04-20 16:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-05-19 14:00: Fiche: Mededeling Europese strategie rechten van personen met een handicap 2021-2030 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2021-07-08 13:00: Procedurevergadering VWS (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2022-09-08 14:35: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
2021D19278 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan het kabinet over de brief betreffende het BNC-fiche: Mededeling Europese strategie rechten van personen met een handicap 2021–2030 d.d. 9 april 2021 (Kamerstuk 22 112, nr. 3087).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Agema
Adjunct-griffier van de commissie,
Krijger
Inhoudsopgave
I. | Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
VVD-fractie | |
D66-fractie | |
CDA-fractie | |
SP-fractie | |
GroenLinks-fractie | |
ChristenUnie-fractie | |
II. | Reactie van het kabinet |
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het fiche «Mededeling Europese strategie rechten van personen met een handicap 2021–2030». Zij hebben hierbij nog enkele vragen en opmerkingen.
Genoemde leden lezen dat dit fiche de uitvoering van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (VN-verdrag Handicap) ondersteunt. De leden van de VVD-fractie achten het van groot belang om alle uitgangspunten van het VN-verdrag Handicap in te voeren om Nederland toegankelijk te maken voor iedereen, want zij onderschrijven de acht prioriteitsgebieden die in het fiche worden onderscheiden. Daarbij zijn de leden van de VVD-fractie verheugd om te lezen dat de Europese Commissie met dit fiche ook toeziet op haar eigen verantwoordelijkheid als partner in het VN-verdrag. Genoemde leden sluiten aan bij de opmerkingen van de Europese Commissie en van het kabinet dat het primair de verantwoordelijkheid is van lidstaten zelf om het VN-verdrag Handicap te implementeren.
De leden van de VVD-fractie lezen in het fiche van het kabinet dat het voorstel voor een European Disability Card mogelijk contraproductief zou kunnen werken voor de Nederlandse aanpak op dit gebied. Het kabinet geeft aan bij de nadere uitwerking van dit voorstel kritisch te zullen kijken naar proportionaliteit en subsidiariteit. Kan worden toegelicht hoe het kabinet dit gaat doen, en wat het proces en tijdpad is ten aanzien van de uitwerking van dit voorstel? Wanneer heeft de Kamer de mogelijkheid zich hier (tussentijds) opnieuw over uit te laten?
De leden van de VVD-fractie lezen in het BNC-fiche dat de Europese Commissie met aanvullende maatregelen komt ter ondersteuning van onder andere het arbeidsmarktbeleid en de rechtsbescherming voor personen met een handicap. Kan het kabinet toelichten wat de precieze status van deze aanvullende maatregelen wordt nadat zij in werking zijn getreden? Genoemde leden onderschrijven de gestelde doelen, maar willen het kabinet verzoeken bij de uitwerking heel goed te kijken naar eigen reeds bestaande nationale wet- en regelgeving. Proportionaliteit en subsidiariteit dus. Ook vragen deze leden of het kabinet bij de uitwerking vragen kan stellen over het effect van deze maatregelen op de administratieve lasten. Deze leden zouden graag zien dat deze lasten helder in beeld en/of in kaart worden gebracht.
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie in de voorliggende brief dat de Europese Commissie onder andere Europese COVID-19 herstelinstrumenten en fondsen wil aanwenden om de aanbevelingen uit deze strategie te bekostigen. Kan het kabinet toelichten waarom ervoor is gekozen deze instrumenten in te zetten?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
Algemeen
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de mededeling over de Europese strategie betreffende de rechten van personen met een handicap. Deze leden kennen grote waarde toe aan het wegnemen van drempels voor het meedoen in de samenleving door iedereen, ongeacht beperkingen. Deze leden benadrukken het belang ervan dat in iedere laag van de overheid, zowel de nationale als de Europese, gecoördineerde actie wordt ondernomen om te zorgen voor een inclusieve samenleving. Op nationaal niveau merken deze leden al veel goede stappen op als onderdeel van het programma Onbeperkt Meedoen of andere acties als gevolg van de Wet gelijke behandeling of de ratificering van het VN-verdrag Handicap. Toch is het zaak om altijd alert te zijn of deze acties in de praktijk daadwerkelijk zorgen voor een meer inclusieve samenleving en of de overheid niet meer kan doen. Daarom hebben deze leden de volgende vragen:
De leden van de D66-fractie merken op dat de Europese Commissie vraagt om de inzet van de nationale overheden bij de strategie. Graag zouden deze leden in algemene zin van het kabinet willen weten of hij bereid is deze inzet te geven en indien deze inzet niet volledig is, of dan een overzicht gegeven kan worden van alle specifieke voorbehouden met daarbij de argumentatie waarom dat zo is.
VN-verdrag Handicap
De leden van de D66-fractie lezen de stelling van het kabinet dat de implementatie van het VN-verdrag Handicap grotendeels plaatsvindt op terreinen die tot de bevoegdheden van de lidstaten behoren en dat activiteiten die de Europese Commissie oppakt passend moeten zijn bij haar bevoegdheden. De in het fiche genoemde activiteiten zoals technische bijstand en financiële programma’s lijken echter goed aan te sluiten op de bevoegdheden van de Europese Commissie. Kan het kabinet aangeven op welke activiteiten die niet tot de bevoegdheden van de Commissie behoren deze appreciatie doelt en in hoeverre deze nu zijn opgenomen in de strategie?
European Disability Card
De leden van de D66-fractie hebben eerder al aandacht gevraagd voor de voortgang op de European Disability Card (EDC). Deze leden hebben begrepen dat het kabinet kritisch is op het concept van toegankelijkheid via een kaart in plaats van algemene toegankelijkheid. De leden van de D66-fractie ondersteunen ook het doel van een toegankelijke samenleving, maar vragen wel om een reflectie in het licht van wat het beste in de praktijk werkt. Kan het kabinet bijvoorbeeld aangeven wat de positie van Nederland wordt indien er een voorstel komt om de EDC op EU-niveau in te voeren? Is het in dat geval niet beter om aan te sluiten bij dit initiatief zodat er in Nederland geen andere werkwijze wordt gehanteerd dan in andere EU-landen? Kan het kabinet een inschatting maken van het specifieke krachtenveld rondom de EDC? Is de beoordeling van de implementatie van de pilot EDC reeds afgerond? Zou het kabinet deze inclusief de kabinetsappreciatie aan de Kamer kunnen doen toekomen?
De leden van de D66-fractie constateren voorts dat een EDC daarnaast een snellere oplossing zou kunnen bieden voor toegankelijkheid voor mensen met een beperking dan «het werken aan de geleidelijke verwezenlijking van de algemene toegankelijkheid», zoals het kabinet in antwoord op eerdere vragen van deze leden als voorkeur aangeeft. Ondanks alle goede acties krijgen genoemde leden immers nog vaak signalen van mensen met een beperking die niet overal volledige toegankelijkheid ervaren, waar dat wel zo zou moeten zijn. Heeft het kabinet bepaalde concrete doelen in die geleidelijke verwezenlijking gesteld die als indicator gebruikt kunnen worden om al dan niet toch de voorkeur te kunnen geven aan een alternatieve aanpak zoals de EDC? Zo nee, is het kabinet bereid dit te doen?
HR-strategie
De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang van een goed personeelsbeleid dat ruimte biedt voor mensen met een beperking of chronische ziekte. Dat is van groot belang in alle sectoren en daarom is het goed dat de Europese Commissie in dit voorstel het goede voorbeeld geeft met een vernieuwde HR-strategie om dat voor elkaar te krijgen. Op welke punten onderscheidt deze HR-strategie zich van het personeelsbeleid van de rijksoverheid? Kan het kabinet daarbij aangeven waarom het beleid van de rijksoverheid hiervan afwijkt en of het kabinet al dan niet bereid is waar nodig het nationale beleid aan te passen, in lijn met de Europese vernieuwde strategie? Of is het personeelsbeleid van de rijksoverheid ten behoeve van mensen met een beperking of chronische ziekte meer inclusief of effectiever, en is het kabinet in dat geval bereid om op Europees niveau te streven naar aanscherping van de HR-strategie?
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van de mogelijkheid gebruik aanvullende en verduidelijkende vragen te stellen, specifiek over de brief die de Minister van Buitenlandse Zaken heeft gestuurd aangaande het BNC-fiche.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet de Strategie inzake de rechten van personen met een handicap 2021–2030 (EDS 2021–2030) beoordeelt als ambitieus en breed van opzet. Veel van de onderdelen en aangekondigde maatregelen in de EDS 2021–2030 moeten nog verder worden uitgewerkt. Het kabinet zal daarom in verdere besprekingen op specifiek aangekondigde inhoudelijke onderdelen van de strategie vragen aan de Europese Commissie stellen over deze verdere uitwerking, de reikwijdte en de verhouding tot nationale beleidsinitiatieven. Kan het kabinet eens aangeven op welke specifieke inhoudelijke onderdelen hij meer uitleg wenst? Op basis van welk wegingskader beoordeelt het kabinet deze onderdelen nader?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet vervolgens stelt dat de Europese Commissie een eigenstandige verantwoordelijkheid ten aanzien van de implementatie van het VN-verdrag Handicap heeft, omdat de EU dit verdrag zelf ook geratificeerd heeft. De activiteiten die de Europese Commissie in dat licht oppakt moeten passen bij haar bevoegdheden. Kan het kabinet eens uitleggen wat men met deze zinssnede bedoelt? Moeten de leden van de CDA-fractie het zo begrijpen dat het kabinet zich bij een aantal inhoudelijke onderdelen op het standpunt stelt dat deze buiten de bevoegdheden van de Europese Commissie vallen? Zo ja, aan welke bevoegdheden denkt het kabinet dan?
Het kabinet heeft zich eerder kritisch uitgelaten over de EDC, omdat de kaart naar zijn oordeel niet past bij de Nederlandse aanpak, namelijk toegankelijkheid als vanzelfsprekendheid, zonder dat een persoon daarvoor een bewijs van een beperking moet laten zien. Dat vinden de leden van de CDA-fractie een goed streven. Zij kunnen zich dit standpunt goed voorstellen. Anderzijds zijn zij van mening dat dit mensen met een beperking ook kan helpen te participeren in de samenleving. Wat vindt het kabinet van deze stellingname?
De leden van de CDA-fractie lezen voorts dat het kabinet de Europese Commissie daarom in de komende periode tijdens de verdere uitwerking vragen zal blijven stellen over de reikwijdte van dit voorstel, mede om de subsidiariteit en proportionaliteit van de EDC nader te kunnen beoordelen. Kan het kabinet eens een uitgebreide toelichting geven op subsidiariteit en proportionaliteit in relatie tot de EDC?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Fiche: Mededeling Europese strategie rechten van personen met een beperking 2021–2030. Deze leden hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.
De Commissie vraagt een inzet van Nederland bij de European Disability Strategy 2021–2030. De leden van de SP-fractie vragen het kabinet hoe Nederland deze inzet invult. Hoe zal deze Europese agenda zich laten vertalen in concrete stappen om discriminatie en ongelijkheid van mensen met een beperking tegen te gaan en om hun levens te verbeteren?
De leden van de SP-fractie vragen hoe de positie van mensen met een beperking zich de afgelopen jaren in Nederland heeft ontwikkeld. Wat is de trend sinds 2019, toen in de «Schaduwrapportage Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in Nederland»1 werd geconstateerd dat op een aantal terreinen, waaronder arbeidsparticipatie en armoede, sprake was van achteruitgang? Hoe heeft de positie van mensen met een beperking zich in andere landen ontwikkeld in de afgelopen jaren? Hoe presteert Nederland op dit gebied vergeleken met andere landen? Kan een duidelijke trend naar verbetering in de positie van mensen met een beperking worden geconstateerd sinds de invoering van het VN-verdrag Handicap? Of is er juist sprake van verslechtering? Hoe komt dat? Hoe effectief is het huidige beleid op het gebied van de participatie van mensen met een beperking? Hoe draagt de nieuwe Europese strategie bij aan het verbeteren van het Nederlandse beleid op dit gebied?
De leden van de SP-fractie lezen dat de Europese Commissie lidstaten oproept om personen met een beperking te betrekken bij het beleids- en wetgevingsproces. Zij vragen het kabinet hoe de participatie van mensen met een beperking momenteel functioneert in Nederland. Is Nederland van plan om gehoor te geven aan de oproep van de Europese Commissie? Zo ja, hoe wil het kabinet de betrokkenheid van mensen met een beperking bij de totstandkoming van wetgeving en beleid vergroten? Zo nee, waarom niet?
Door de decentralisaties van 2015 hebben gemeenten een deel van de verantwoordelijkheid voor de implementatie van het VN-verdrag gekregen, bijvoorbeeld in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), de Jeugdwet en de Participatiewet. De leden van de SP-fractie vragen het kabinet of de beperkte financiële middelen die gemeenten hiervoor tot hun beschikking hebben wel voldoende zijn. In hoeverre lukt het gemeenten om aan hun verplichtingen in het kader van het VN-verdrag Handicap te voldoen?
De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet de Europese Commissie elke keer zal bevragen wat de financiële gevolgen zijn van toekomstige voorstellen. Deze leden vragen het kabinet of hij voornemens is om voorstellen te weigeren indien de kosten te hoog zijn. Kan dit nader onderbouwd worden?
De leden van de SP-fractie vinden het positief dat het kabinet openstaat voor het voorstel van de Europese Commissie om de Europese lidstaten meer te ondersteunen en te faciliteren bij het implementeren van het belangrijke VN-verdrag Handicap. Deze toewijding aan het verdrag staat echter wel in schril contrast met de terughoudendheid bij het ratificeren van het Facultatief Protocol bij het Verdrag Handicap. Hoe verklaart het kabinet dit contrast? Is hij bereid om met dezelfde voortvarendheid het ratificatieproces van dit protocol te starten?
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd over de Europese strategie voor het recht van personen met een handicap. Zij delen de analyse van het kabinet, dat de implementatie van het VN-verdrag Handicap primair op het terrein ligt van de lidstaten en dat er daarmee een grote verantwoordelijkheid is voor de Nederlandse regering. Om die reden hebben genoemde leden nog een aantal vragen met betrekking tot de acties waartoe lidstaten worden opgeroepen en de aansluiting van deze strategie op het Nederlandse beleid.
Ten eerste vragen de leden van de fractie van GroenLinks wat de opvatting van het kabinet is ten aanzien van een Nederlandse strategie met dezelfde looptijd als de Europese strategie voor mensen met een beperking. Op deze manier kan het kabinet zich aan de ene kant aansluiten bij de ambities van de EU, maar kan hij zich tevens richten op specifieke problemen in Nederland. Deelt het kabinet de opvatting van deze leden dat de looptijd van het programma Onbeperkt Meedoen eigenlijk te kort is, omdat er grote structurele veranderingen nodig zijn?
Essentie van het voorstel
In hoofdstuk 2 van de EDS lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat toegankelijkheid een hefboom is voor rechten, autonomie en gelijkheid. Dit geldt zowel voor gebouwde als voor virtuele omgevingen. Toegankelijkheid van mediadiensten en de mogelijkheid om de politiek te volgen zijn voor de fractie van GroenLinks erg belangrijk. Vandaar dat genoemde leden vragen welke initiatieven er lopen of worden ontwikkeld om de NPO en de politiek beter te volgen te maken voor mensen met een (onder andere audio of visuele) beperking. Is de motie Westerveld c.s. 2 al volledig uitgevoerd en geldt dit ook voor regionale omroepen?
Toegankelijkheid van het openbaar vervoer is ook erg belangrijk voor mensen met een beperking. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of bij de aankoop van nieuwe bussen en treinen ondertussen wel nadrukkelijk rekening wordt gehouden met de toegankelijkheid voor mensen met een beperking. Met andere woorden, kan het kabinet garanderen dat, als er nieuwe bussen en treinen gaan rijden, deze altijd voor mensen met een beperking net zo goed toegankelijk zijn als voor mensen zonder een beperking?
Participatie in het politieke proces is, volgens de leden van de fractie van GroenLinks, ook essentieel voor een inclusieve samenleving. Dit wordt ook onderstreept in hoofdstuk 3.2 van de EDS. In Nederland wordt veel beleid dat voor mensen met een beperking relevant is, op gemeentelijk niveau ontwikkeld. Ook op gemeentelijk niveau moet, volgens genoemde leden, het motto «niets over ons zonder ons» leidend zijn. Toch zien de leden van de GroenLinks-fractie dat hier mensen met een beperking niet altijd goed worden gehoord. In dat licht vragen deze leden hoe het staat met de uitvoering van de motie Van den Berge/Renkema,3 waarin wordt gevraagd om onderzoek naar wat nodig is om de lokale vertegenwoordiging van mensen met een beperking te verbeteren. Deze leden vragen daarbij ook of het kabinet ook kijkt naar het Deense model van vertegenwoordiging van mensen met een beperking. Zij vragen daarbij of en hoe dat model, indien wenselijk, in Nederland geïmplementeerd kan worden.
In hoofdstuk 4 van de EDS lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat zelfstandig wonen, met keuzemogelijkheden die gelijk zijn aan die van anderen wat betreft de woonplaats, belangrijk is voor de Europese Unie. Nu zien deze leden dat in Nederland het kiezen van een woonplaats nog niet altijd even gemakkelijk is voor mensen met een beperking. Mede doordat sociale en zorgvoorzieningen moeten worden overgezet en aanpassingen in woningen nodig kunnen zijn. Deze leden vragen het kabinet of hij deze signalen herkent. Zij vragen het kabinet om daarbij te evalueren waar volgens hem de knelpunten in het gemeentelijk beleid zitten. Zij vragen daarbij hoe landelijk beleid kan helpen deze verschillende regelingen te uniformeren, met als doel om mensen met een beperking een meer gelijke keuzevrijheid van woonplaats te geven ten opzichte van personen zonder beperking. Tevens vragen de leden van de fractie van GroenLinks hoe het kabinet wil voldoen aan de oproep aan de lidstaten om «de financiering van toegankelijke en aan personen met een handicap aangepaste sociale huisvesting, onder meer voor ouderen met een handicap, te bevorderen en veilig te stellen en de problemen van daklozen met een handicap aan te pakken».
In hoofdstuk 4 paragraaf 3 lezen de leden van de fractie van GroenLinks dat toegang tot de arbeidsmarkt de beste manier is om economische onafhankelijkheid en sociale inclusie te waarborgen. Om economische onafhankelijkheid te waarborgen, moet het wel lonen om meer te werken. Vandaar dat genoemde leden het kabinet vragen om de eigen bijdragen in de zorg die relevant zijn voor mensen met een beperking, inclusief maar niet uitsluitend de eigen bijdragen voor fysiotherapie, medicijnen, Wmo, Wet langdurige zorg (Wlz), (sport)hulpmiddelen en het eigen risico, te evalueren en hier expliciet oog te hebben voor de inkomensafhankelijke eigen bijdragen en het effect daarvan op economische onafhankelijkheid voor mensen met een beperking. Dit is overigens in de ogen van deze leden ook in lijn met de aanbeveling van de EDS om de lacunes in de sociale bescherming van personen met een handicap aan te pakken.
Daarbovenop zien de leden van de fractie van GroenLinks dat de EDS de lidstaten oproept om doelen vast te stellen met betrekking tot arbeidsparticipatie. Genoemde leden willen het kabinet vragen om niet alleen doelen met betrekking tot arbeidsparticipatie vast te stellen, maar ook met betrekking tot de economische positie van mensen met een beperking. Daarvoor is het ook nodig dat er een nulmeting is in Nederland. Hoe sterk verschilt in Nederland de economische positie en de positie op de arbeidsmarkt van mensen met een beperking van die van mensen zonder een beperking? Is het kabinet bereid dit via een nulmeting te onderzoeken, alvorens doelen op te stellen? Kan dit onderzoek dan aansluiten bij het monitoringskader van de Europese Commissie?
Als het kabinet bereid is tot een onderzoek naar de arbeidsmarktpositie en de economische positie van mensen met een beperking in Nederland, dan hopen de leden van de fractie van GroenLinks dat hij tevens een aantal andere zaken wil onderzoeken. Uit de EDS komt een aantal schokkende cijfers naar voren. Namelijk dat in Europa maar 50,8% van de mensen met een handicap een baan heeft ten opzichte van 70,8% van de personen zonder beperking. Dat 28,4% van de personen met een beperking het risico loopt op armoede of uitsluiting, ten opzichte van 18,4% van de mensen zonder beperking. Dat 64,3% van de personen met een beperking een internetaansluiting heeft ten opzichte van 87,9% van de mensen zonder beperking. Dat het percentage jongeren met een beperking dat wordt doorverwezen naar speciale beroepsscholen hoog is, door een algemeen gebrek aan toegankelijkheid en redelijke aanpassingen. Dat 20,3% van de mensen met een beperking vroegtijdig de school verlaat ten opzichte van 9,8% van de mensen zonder beperking en dat slechts 29,4% van de mensen met een beperking een diploma haalt in het hoger onderwijs, ten opzichte van 43,8% van de personen zonder beperking. Tevens geldt dat personen met een beperking meer geweld en pesterijen ervaren dan mensen zonder beperking. De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het kabinet al deze punten, indien daar nog geen recente cijfers over Nederland over bekend zijn, wil laten onderzoeken.
Tot slot roept de Europese Commissie op om alle behoeften van personen met een handicap mee te nemen bij het uitvoeren en monitoren van beleid, wetgeving en financiersprogramma’s. De leden van de fractie van GroenLinks hebben hier ook nog een enkele vraag over. Is het kabinet bereid om hiervoor een Nederlands adviesorgaan aan te wijzen, waardoor het voor mensen met een beperking relevante beleid dat door kabinet en Tweede Kamer wordt gemaakt, wordt getoetst aan inclusiviteit? Om zo ook aan de oproep van de Europese Commissie te voldoen om tot gangbaarheid van beperkingen te komen?
Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben onder dankzegging kennisgenomen van de toegezonden brief. Graag maken zij van de gelegenheid gebruik om een aantal vragen te stellen.
De leden van de ChristenUnie-fractie delen de opvatting van het kabinet en de Europese Commissie dat de implementatie van het VN-verdrag Handicap zich grotendeels bevindt op terreinen die tot de bevoegdheden van lidstaten zelf behoren. De verantwoordelijkheid van de Europese Commissie is vooral een eigenstandige, gegeven het feit dat de EU het VN-verdrag Handicap zelf ook heeft geratificeerd. Daarnaast kan de Europese Commissie lidstaten ondersteunen door het uitwisselen van kennis en ideeën. Nederland heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid om het VN-verdrag Handicap te implementeren. Vanuit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit vinden de leden van de ChristenUnie-fractie het belangrijk dat het kabinet de Europese Commissie bevraagt op de concretere uitwerking van een aantal voorstellen zoals de EDC. Deze leden vragen het kabinet om de Kamer hierover expliciet te blijven informeren, omdat pas bij de uitwerking van zulke voorstellen de proportionaliteit en subsidiariteit goed kunnen worden beoordeeld.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de opvatting van het kabinet over de reikwijdte en afbakening van de voorgestelde strategie. Deze leden vragen eerst naar de afbakening van de doelgroep. Zij lezen namelijk dat de strategie rekening houdt met een diversiteit van beperkingen: «langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen», met extra aandacht voor de toename van beperkingen met de leeftijd, en voor personen die zich, naast het hebben van een beperking, op een kruispunt van identiteiten of in een sociaaleconomisch kwetsbare of een andere kwetsbare situatie bevinden. Komen deze afbakening en aandachtspunten overeen met het VN-verdrag Handicap en het Nederlandse beleid?
Daarnaast vragen de leden van de ChristenUnie-fractie naar de afbakening van de inhoud van de strategie. Bij een aantal voorstellen vragen deze leden naar de weging van het kabinet van de proportionaliteit en subsidiariteit.
Onder het aandachtsgebied «Toegankelijkheid» in de Mededelingen van de Europese Commissie lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat de Europese Commissie een inventarisatie wil maken van «voorzieningen inzake spoorweginfrastructuur, dat wil zeggen van toegankelijke delen van treinstations». Hoe weegt het kabinet dit voorstel? Is dit niet iets waar landelijke overheden primair een taak zouden moeten hebben? Deze leden zijn van mening dat bij dit voorstel de rol van de Europese Commissie beperkt moet zijn tot een aanmoediging van de lidstaten en het bij elkaar brengen van landelijke inventarisaties.
Onder het aandachtsgebied «Gelijke toegang en non-discriminatie» in de Mededeling lezen de leden van de ChristenUnie-fractie het voorstel om een toolkit voor inclusie in voor- en vroegschoolse educatie en opvang uit te brengen, en een voorstel om de lidstaten te ondersteunen «om hun lerarenopleidingen verder uit te bouwen teneinde het tekort aan leraren in het buitengewoon onderwijs te verhelpen en te werken aan de vaardigheden van al het onderwijzend personeel om diversiteit in de klas te beheren en inclusief onderwijs te ontwikkelen». Op welke manier weegt het kabinet deze voorstellen in het licht van de proportionaliteit en subsidiariteit?
Onder het aandachtsgebied «Gelijke toegang en non-discriminatie» in de Mededeling lezen deze leden ook dat de Europese Commissie specifieke ongelijkheid zal aanpakken die personen met een handicap ervaren bij de toegang tot kankerpreventie, vroegtijdige opsporing en zorgverlening. Hierbij hebben genoemde leden dezelfde vraag: hoe weegt het kabinet de proportionaliteit en subsidiariteit bij dit voorstel?
Onder het aandachtsgebied «Gelijke toegang en non-discriminatie» in de Mededeling lezen de leden van de ChristenUnie-fractie ten slotte de oproep aan de lidstaten om «kunstwerken van personen met een handicap te bevorderen en aan te moedigen en hen door tentoonstellingen en voorstellingen zichtbaar te maken; en meer kunstcollecties en musea toegankelijk te maken voor personen met een handicap.» Vindt het kabinet deze oproep passen bij de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie?
De leden van de ChristenUnie-fractie in de Mededeling zien dat het kabinet de afgelopen jaren vooral met het programma Onbeperkt Meedoen goede stappen heeft gezet om het VN-verdrag Handicap te implementeren. Er blijft echter nog genoeg te doen om deze implementatie te verbeteren. De leden van de ChristenUnie-fractie noemen hier het deelnemen met betaald werk aan de arbeidsmarkt voor mensen met een handicap en in het bijzonder mensen met langdurige psychische kwetsbaarheid. Slechts 15% van deze mensen heeft betaald werk in Nederland. Deze leden vragen het kabinet hier extra inzet op te plegen, bijvoorbeeld samen met de partners van het convenant «Samen werken aan wat werkt!». Deze leden benoemen ook het belang van passende huisvesting voor volwaardige participatie en als randvoorwaarde voor de-institutionalisering van de gehandicaptenzorg en de geestelijke gezondheidszorg.