[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Stand van zaken over de Nationale Omgevingsvisie

Nationale Omgevingsvisie

Brief regering

Nummer: 2021D21952, datum: 2021-06-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-34682-83).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 34682 -83 Nationale Omgevingsvisie.

Onderdeel van zaak 2021Z09958:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

34 682 Nationale Omgevingsvisie

Nr. 83 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juni 2021

In Nederland staan we voor urgente maatschappelijke opgaven, zoals klimaatverandering, stikstofreductie, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven benutten we om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. Met de vorig jaar september gepubliceerde Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (Bijlage bij Kamerstuk 34 682, nr. 53/E) bieden we een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties en met regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werken we aan de uitvoering van de vier prioriteiten uit de NOVI: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio’s en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het duurzaam vernieuwen van Nederland is een proces van de lange adem. Tegelijkertijd doet de actualiteit een beroep op ons vermogen snel in te spelen op ontwikkelingen in de samenleving. De COVID-19-pandemie, bijvoorbeeld, laat ons zien hoe kwetsbaar we zijn. Op dit moment werkt het kabinet aan een economisch herstelbeleid dat ook onze doelen op het terrein van leefomgevingsbeleid voor de langere termijn dient. Het oplossen van problemen op de korte termijn komt zo in lijn met de strategische visie zoals in de NOVI verwoord.

Met deze eerste jaarlijkse voortgangsbrief NOVI informeer ik, mede namens de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), voor Medische Zorg en Sport (MZS), en de Staatssecretarissen van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Economische Zaken en Klimaat-Klimaat en Energie (EZK-KE), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en Defensie (DEF), uw Kamer over de voortgang die is geboekt in het leefomgevingsbeleid sinds de publicatie van de NOVI. Deze brief bevat nieuwe informatie, maar ook informatie die al door verschillende bewindspersonen reeds aan uw Kamer is gestuurd. Door dit samen te beschrijven in deze brief, geven we uw Kamer inzicht in de samenhang, in de integrale aanpak en in de samenwerking tussen de departementen en met medeoverheden. De brief toont aan dat er belangrijke stappen zijn gezet in de uitvoering van de ambities in het leefomgevingsbeleid, maar dat er ook nog grote opgaven voor ons liggen.

In deze brief ga ik in op de gevolgen van COVID-19 voor de leefomgeving, zoals toegezegd tijdens het Algemeen overleg NOVI d.d. 24 september 20201. Ook ga ik met name in op de vorderingen bij de realisatie van de vier NOVI-prioriteiten, het NOVI-instrumentarium en de resultaten van de Bestuurlijk Overleggen Leefomgeving (BOL). Tot slot wordt u geïnformeerd over twee recent verschenen rapporten, het Interdepartementale Beleidsonderzoek Ruimtelijke Ordening en het advies van de Studiegroep Ruimtelijke Inrichting Landelijk Gebied.

Leefomgeving en COVID-19

De coronacrisis heeft een ongekende invloed gehad op het gebruik van de ruimte: het land is tijdens de lockdowns letterlijk stilgevallen: straten, winkels, kantoren en horeca waren leeg. Zelfs in de drukste maand tijdens de coronacrisis lag het OV-gebruik in 2020 bijna de helft lager dan het jaar ervoor. Veel ondernemers beleven ondanks alle steunmaatregelen zware tijden. Bedrijven en organisaties moesten geheel of gedeeltelijk sluiten. Toch kon bijna 50% van de werkenden het werk thuis met behulp van digitale middelen geheel of gedeeltelijk voortzetten2. In weekenden en op mooie dagen worden stranden, parken en natuurgebieden overlopen door bezoekers. Een actueel overzicht van maatregelen om het gebruik van de openbare ruimte in goede banen te leiden biedt de aan het begin van de coronacrisis gestarte site https://maaksamenruimte.nl/.

De crisis accentueert het belang van een goed functionerende en toegankelijke digitale infrastructuur en van een gezonde en aantrekkelijk ingerichte leefomgeving. Onze digitale infrastructuur bleek opgewassen tegen de uitdagingen die de coronacrisis met zich mee bracht. Om binnen de complexe maatschappelijke opgaven van klimaat, natuurherstel, energie, stikstof, biodiversiteit, woningbouw en mobiliteit ook de gewenste gezondheidswinst te halen, is er een integrale impuls nodig. Met het Programma Gezonde, Groene Leefomgeving (PGGL) wil het kabinet beleid, praktijk en kennis beter aan elkaar verbinden om te komen tot een leefomgeving die bijdraagt aan gezondheid voor iedereen; een leefomgeving die toegankelijk is voor iedereen, waarin mensen beschermd worden tegen gezondheidsschade en waarin een gezonde leefstijl wordt bevorderd3.

Veel effecten op de langere termijn zijn nog ongewis4. Als belangrijke onzekere variabele wordt door veel onderzoekers het aandeel thuiswerken na de crisis gezien en de effecten op mobiliteit, regionale kantoren- en woningmarkten en de leefomgevingskwaliteit5. De coronacrisis heeft de bestaande problematiek in gebieden en grote steden waar de leefbaarheid al onder druk stond verergerd. De coronacrisis heeft op de woningmarkt met name gevolgen voor mensen met lage inkomens en mensen met een bijzondere woonbehoefte. Ook de problematiek in de 13 grens-krimpregio’s is door corona nog scherper geworden. Door het soms letterlijk sluiten van de grens, of de verschillende regimes aan weerszijden van de grens is ook hier de leefbaarheid onder druk komen te staan.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) concludeert dat de crisis de vitaliteit van de centra van middelgrote steden ondermijnt: corona heeft trends versterkt die leegstand vergroten, zoals online-winkelen en thuiswerken. Daarom heeft dit kabinet in 2020 100 miljoen ter beschikking gesteld om vitaliteit en leefbaarheid van winkelgebieden in binnensteden te bevorderen6 en gaan de G67 samen met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Justitie en Veiligheid (JenV) de impact van de coronacrisis op de grote binnensteden verkennen. Daarmee heeft het kabinet eerste stappen gezet. Het kabinet brengt in kaart of de geconstateerde kwetsbaarheden van de leefomgeving structurele oplossingen behoeven. De planbureaus, de Raad voor de Leefomgeving (Rli) en de Sociaal-Economische Raad (SER) adviseren om met het herstelplan op de korte termijn een bijdrage te leveren aan het economische herstel en de brede welvaart en op de lange termijn aan de transitie richting een duurzame samenleving8. Met het naar voren halen van investeringen in een duurzame leefomgeving vorig jaar hebben de leefomgevingsdepartementen een eerste stap gezet in het verbeteren van de leefomgevingskwaliteit, de nationale belangen, de opgaven van de NOVI en aan het op korte termijn mogelijk maken van duurzaam economisch herstel. Deze samenwerking is voortgezet richting het Recovery and Resilience Facility (RRF) van de Europese Commissie en het nationaal herstelplan om de effecten van de Corona crisis op een duurzame en gezonde leefomgeving aan te kunnen pakken. Nederland maakt naar verwachting aanspraak op € 5,96 miljard van het RFF.

NOVI-prioriteiten

Sterke en gezonde steden en regio’s

Realisatie van woningbouw zeker in de regio’s met een gespannen woningmarkt is een zaak van de allerhoogste prioriteit, zoals ook uw Kamer met de motie van de leden Terpstra en Regterschot9 onderstreept heeft. In samenwerking met medeoverheden, corporaties en marktpartijen zorgen we dat er meer gebouwd wordt, vooral daar waar dit het hardste nodig is. Ik heb hierover afspraken gemaakt in woondeals, waardoor er extra plancapaciteit gerealiseerd wordt (tot 130% van behoefte 2030) en er zijn financiële middelen ter beschikking gesteld.

Over de aanpak, inzet en de resultaten woningbouw bericht ik u apart. Ik verwacht dat ook een nieuw kabinet een hoge prioriteit aan de woningbouw toekent.

De NOVI is een lange termijnvisie voor geheel Nederland die recht doet aan de verschillen tussen de regio’s en de samenhang tussen diverse vraagstukken. Zo wordt een zorgvuldige afweging van belangen in het ruimtelijke domein geborgd. Woningbouw is daarbij een cruciaal deel van de bredere prioriteit Sterke en gezonde steden en regio’s. Ik beschouw de motie Terpstra en Regterschot als afgehandeld.

In het afgelopen jaar is veel voortgang geboekt in het opstellen van de regionale verstedelijkingsstrategieën, zoals in de NOVI afgesproken. In veel regio’s zijn of worden de gezamenlijk onderzoeken afgerond en worden nu de belangrijke ruimtelijke keuzes voorbereid over onder meer extra woningbouwlocaties voor de periode 2030/2040 en de ontwikkeling van het mobiliteitssysteem. Zie hiervoor in deze brief de terugkoppeling uit de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving voor afspraken tussen Rijk en medeoverheden.

Voor 14 grootschalige woningbouwlocaties in deze gebieden werkt het Rijk met de betrokken overheden in een integrale aanpak aan de planuitwerking. Deze locaties zijn essentieel om continuïteit en schaal van woningbouw te garanderen, innovatie te stimuleren en hebben ook een grote betekenis voor de steden als geheel. Zij versterken de bestaande stad op infrastructureel, economisch en sociaal terrein (ook met betrekking tot kwaliteit openbare ruimte en voldoende groen). Op deze locaties kunnen tot 2040 circa 440.000 woningen (waarvan waarschijnlijk ca. 210.000 in de periode tot 2030) worden gerealiseerd. Het grootste deel van de publieke investeringen betreft infrastructuur. Maar ook omvangrijke private investeringen zijn nodig voor de realisatie ervan. Voor deze locaties zijn businesscases opgesteld. De businesscases maken systematisch inzichtelijk hoe de bekostiging van de locaties eruit ziet en geven een raming van de benodigde publieke investeringen. Directe betrokkenheid van het Rijk bij de ontwikkeling van deze belangrijke locaties geeft het Rijk meer zekerheid over de ook vanuit nationaal perspectief belangrijke woningproductie. Het is aan het nieuwe kabinet om te bezien hoe dit moet worden ingevuld en hoe de regie van het Rijk op de verstedelijking en woningbouw verder vorm krijgt. De conclusies en de ijkpunten van het IBO Ruimtelijke Ordening10 voor de governance worden hierbij betrokken.

Voor de realisatie van de verstedelijkingsstrategieën en de 14 grootschalige locaties daarbinnen is het noodzakelijk dat alle partijen zicht hebben en geven op hun meerjarige investerings- en financieringsmogelijkheden. De gemaakte reserveringen voor infrastructuurprojecten in MRA en Zuidelijke Randstad in het kader van het Nationale Groeifonds (Kamerstuk 35 300, nr. 83) zijn hierbij een eerste belangrijke stap.

In 2019 heeft het kabinet voor de woningbouw met het vrijmaken van 1 miljard voor de woningbouwimpuls al een krachtige ondersteuning gegeven aan het versnellen van de woningbouw en het beter betaalbaar maken van nieuwbouwwoningen. Op dit moment zijn er in de eerste tranche aanvragen voor het versneld bouwen van 51.021 woningen gehonoreerd en in de tweede tranche voor 44.666 woningen. Hiermee is het streven om ten minste 65.000 woningen versneld te bouwen ruimschoots gehaald. Voor de derde tranche resteert circa € 250 miljoen, daarna zijn de middelen voor de Woningbouwimpuls uitgeput. Het is aan het nieuwe kabinet om te besluiten of de woningbouwimpuls gecontinueerd kan worden.

De stikstofcrisis leidt tot een aanzienlijke verzwaring van de ruimte- en milieuopgaven, maar kan ook stagnatie van economische activiteiten tot gevolg hebben. Met de stikstofcrisis ontstond er onder andere een ernstig knelpunt voor de woningbouw. Initieel zijn er tijdelijke maatregelen getroffen (zoals onder andere het verlagen van de maximumsnelheid ten behoeve van de bouw van 75.000 woningen en het realiseren van 7 MIRT-projecten11) en vervolgens heeft het kabinet ook structurele maatregelen genomen waarmee op termijn meer ruimte ontstaat voor nieuwe economische activiteiten zoals de woningbouw. Onderdeel van die aanpak is ook om (naar verwachting) per 1 juli 2021de bouwfase van projecten vrij te stellen van de vergunningsplicht in het kader van stikstof. Tegelijkertijd wordt er ten minste een half miljard euro geïnvesteerd in het schoner maken van de bouw. Dat neemt niet weg dat er op bepaalde plekken in het land belangrijke stikstofknelpunten resteren voor de woningbouw, zoals ook voor andere economische activiteiten. Deze bouwlocaties vergen een gebiedsgerichte of maatwerkaanpak waarbij ik optrek als partner van de medeoverheden.

Woningbouw kan niet los worden gezien van de ruimtelijke context waarin deze gerealiseerd moet worden en de andere opgaven die er liggen. Voldoende groen in de leefomgeving en groene verbindingen met het ommeland buiten de steden zijn voor steden en inwoners van belang en deze COVID-periode heeft dit belang voor veel Nederlanders nog onderstreept. Ook uw Kamer heeft in de afgelopen periode in diverse moties (onder andere van de leden Bromet, Von Martels en Terpstra) aandacht en inzet van het kabinet gevraagd voor het groen in en om de stad.

Ter uitvoering van de NOVI wordt een samenhangende aanpak van groen in en om de stad ontwikkeld en zullen afspraken met de medeoverheden worden gemaakt over de toepassing daarvan; het Rijk treft nu interdepartementaal (BZK, LNV, IenW en VWS) de voorbereidingen hiervoor. Onderzoek wordt uitgevoerd naar de belemmeringen voor een natuurinclusieve ontwikkeling van de steden. De meerwaarde van normstelling zoals door uw Kamer gevraagd (met name bij nieuwbouw) wordt daarbij bezien, maar voor een effectieve aanpak zullen om decentrale overheden te ondersteunen in ieder geval ook andere instrumenten bijvoorbeeld gericht op kennisdeling, communicatie en financiering moeten worden ingezet. In het verlengde van de NOVI-monitor en in aansluiting op de motie van het lid Weverling12 wordt er ook gewerkt aan een betere monitoring van de ontwikkeling van het groen in de stad aansluitend op de verschillende daarmee verbonden rijksdoelen (onder meer klimaatadaptatie en vergroting biodiversiteit).

Ook in het landelijk gebied, en vooral in de buurt van natuurgebieden, zal natuurinclusief bouwen noodzakelijk zijn om verdere achteruitgang van soorten te voorkomen. In het recent gepubliceerde Handvest Nederland Natuurinclusief13 van provincies en terreinbeherende organisaties wordt een oproep gedaan aan het nieuwe kabinet om werk te maken van een Agenda Natuurinclusief, waarin natuur verbonden wordt met andere maatschappelijke domeinen. Deze oproep wordt in het Handvest ondersteund door partijen uit onder meer de bouwsector, de financiële sector en het bedrijfsleven. De Minister van LNV zal uw Kamer voor de zomer informeren over de uitkomsten van het knelpuntenonderzoek natuurinclusief bouwen, vergezeld van een bredere kijk op het thema groen in de stad.

Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Klimaatverandering vraagt acties op zowel het nationale als het decentrale niveau, en kennisontwikkeling, afstemming en uitvoering in zowel het stedelijk als landelijk gebied. Daarbij gaat het onder andere om waterveiligheid en watervoorziening, maar ook dat water en bodem structurerende effecten kunnen hebben op ruimtelijke ontwikkeling. Dit vraagt dus om een brede aanpak in nationaal beleid en regionale samenwerking.

Op 18 maart jl. is het ontwerp Nationaal Waterprogramma 2022–2027 (NWP) aan uw Kamer gestuurd14. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid en het beheer van rijkswateren en rijksvaarwegen. Dit heeft raakvlakken en geeft richting aan samenhang met alle andere prioriteiten uit de NOVI zoals natuur, landbouw en verstedelijking. Ook bevat het NWP een gebiedsgerichte aanpak van de verschillende delen van het hoofdwatersysteem en zijn de afwegingsprincipes uit de NOVI in het NWP uitgewerkt. In lijn met de gebiedsgerichte aanpak in het NWP komt klimaatadaptatie inmiddels ook in de verstedelijkingsstrategieën aan de orde (bijvoorbeeld in MRA en Zwolle).

Uitwerking afwegingsprincipes NOVI in het Nationaal Water Programma

In het Ontwerp-NWP worden de afwegingsprincipes uit de NOVI voor het waterdomein verder uitgewerkt15. In lijn met het afwegingsprincipe «kenmerken en identiteit van een gebied staat centraal» moeten meer dan voorheen functies worden neergelegd waar ze passen bij en ondersteund worden door de natuurlijke eigenschappen van het bodem-watersysteem. Hierdoor kunnen negatieve effecten van gebruiksfuncties voor een groot deel al aan de voorkant worden voorkomen. Om combinaties van functies mogelijk te maken, moet zo vroeg mogelijk in de beleidsvorming worden nagedacht over het verbinden van verschillende opgaven. Een voorbeeld hiervoor is de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW), waarin waterkwaliteits- en natuuropgaven worden gekoppeld aan economie.

Om afwenteling in het waterdomein te voorkomen is in het Ontwerp-NWP een voorkeursvolgorde uitgewerkt (zie Ontwerp-NWP, hoofdstuk 2.2). Stap 1 is om in de ruimtelijke ordening rekening te houden met water. Een voorbeeld is de relatie van de landbouw met zoetwatervoorziening en waterkwaliteit. Nieuwe verstedelijkingslocaties (zowel binnen als buiten bestaand stedelijk gebied) moeten klimaatbestendig worden uitgevoerd (tegengaan hittestress en voldoende wateropvang) door bijvoorbeeld meer groen. Ongunstige locaties voor waterhuishouding of bodemdaling moeten zoveel mogelijk worden vermeden of afwenteling op water- en bodemsysteem moet worden voorkomen. De vervolgstappen verschillen per waterthema.

Daarnaast lopen in het landelijk gebied acties op het gebied van klimaatadaptatie. Het Ministerie van LNV voert onder de vlag van de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) een Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw en een Actielijnen klimaatadaptatie natuur uit. Via deze lijnen wordt samengewerkt met medeoverheden, bedrijven en kennisinstellingen aan oplossingsrichtingen voor droogte. Aan het PBL is een opdracht verstrekt voor een klimaat-impactassessment van plannen en projecten, voor alle sectoren van economie en maatschappij, zoals landbouw, natuur, bouwen, industrie en vitale functies. Aansluitend hierop wordt ook in de bouwsector over klimaatadaptatie nagedacht. Hiervoor evalueren de Ministeries van IenW en BZK samen met de bouwsector de bouwregelgeving. Daarbij wordt in het Overleg Standaarden Klimaatadaptatie (OSKA) nagegaan welke standaardisatie in bouwmethoden en daarop aangepaste regelgeving (primair in het bouwbesluit) mogelijk is16.

Het NWP heeft een belangrijke relatie met het Ontwerp Programma Noordzee. In de NOVI is de beleidskeuze vastgelegd om de klimaatdoelstellingen voor 2050 te halen door de noodzakelijke duurzame energieproductie grotendeels te realiseren door middel van windparken op de Noordzee. Daarbij wordt de energietransitie in balans met natuurbescherming en -herstel en een duurzame voedselvoorziening bezien en wordt rekening gehouden met scheepvaart en overig gebruik van de Noordzee. In het Ontwerp Programma Noordzee zijn zoekgebieden geïdentificeerd om in een aanvullend ontwerp en (deels) middels een partiële herziening windenergiegebieden aan te wijzen met ruimte voor 27 Gigawatt. De ambitie van het aanvullend ontwerp is om invulling te geven aan de huidige kabinetsambitie van 49% CO2-reductie onder andere door middel van 49 terawattuur (TWh) windenergie op zee en de aangescherpte EU-klimaatdoelen van 55% CO2-reductie voor 2030, die nog eens tot 45 TWh extra windenergie op zee vragen. Het Rijk voorziet in oktober 2021 een aanvullend ontwerp af te ronden voor de vaststelling van het definitief Programma Noordzee in het NWP 2022–2027. Het streven is deze definitief vast te stellen in maart 2022. Daarmee kan het kabinet invulling geven aan de op 8 december 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 34, item 29) aangenomen motie van de leden Van der Lee en Kröger17 om alvast rekening te houden met een grotere opgave voor windenergie op zee door bijvoorbeeld extra locaties vast te stellen in 2021. Voor de langere termijn klimaatdoelstellingen richting 2050 wordt na vaststelling van het

definitieve Programma Noordzee in april 2022 gestart met een partiële herziening.

Het vinden van ruimte in de fysieke leefomgeving voor energietransitie, met oog voor de kwaliteit van die leefomgeving, vraagt ook om structurerende keuzes, waaraan onder andere gewerkt wordt in het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (NP RES). Verschillende keuzes voor de inrichting van ons toekomstig energiesysteem hebben direct of indirect, diverse – en soms zeer grote – gevolgen voor onze leefomgeving. Deze verschillende en vaak nog onderbelichte ruimtelijke effecten worden op dit moment in beeld gebracht, zodat deze in de besluitvorming over ons toekomstige energiesysteem beter kunnen worden meegewogen. Onder meer in het Programma Energiehoofdstructuur en (Nationaal Programma) Regionale Energiestrategie(ën).

Het NP RES heeft als doel het in 2030 realiseren van de in het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) afgesproken 35 TWh aan zon en wind op land, met een zo zorgvuldig mogelijke afweging tussen ruimtelijke inpassing, draagvlak en systeemefficiëntie en een afweging te maken tussen bovenregionale warmtebronnen en warmtevragers. De bestuurlijke trekkers van de RES-regio’s leveren op 1 juli de RES 1.0 op aan NP RES. Dit is echter geen «eindpunt». Uiterlijk 1 juli 2021 starten alle regio’s met verankering van de RES in het eigen omgevingsbeleid via het wettelijk ruimtelijk instrumentarium. Dit met het oog op de datum van 1 januari 2025 voor het afgeven van de Omgevingsvergunning die noodzakelijk is om in 2030 de 35 TWh gerealiseerd te hebben. Uit de PBL-monitor over de RES’en blijkt dat het afgesproken kwantitatieve doel binnen bereik lijkt, maar dat er ook knelpunten zijn en ruimtelijke inpassing met draagvlak nog een vervolg moet krijgen.18 Voor de knelpunten richtte het NP RES vier onafhankelijke werkgroepen op: netcapaciteit, SDE en maatschappelijke kosten, energie in natuur en landschap en zon op daken. De werkgroepen hebben een breed scala aan adviezen opgeleverd19 en het NP RES is gestart met de uitvoering. Enkele aanbevelingen worden nog nader uitgewerkt of zullen ter besluitvorming worden voorgelegd aan een nieuw kabinet.

Op 30 november jl. stuurde ik uw Kamer een brief20 over de aanpak voor de motie van het lid Van Gerven21, die verzoekt te onderzoeken hoe publieke en collectieve lokale initiatieven rond energietransitie een grotere kans kunnen krijgen. In deze brief geef ik aan de Lokale Energie Monitor22 als vertrekpunt te nemen. Deze beschrijft dat in 2020 de meeste initiatieven van coöperaties (70%) zich richten op zon op daken. Nog eens 19% heeft betrekking op windenergie. Overige initiatieven werken aan energiebesparing en warmte. Voor de aanpak van

ervaren knelpunten door deze coöperaties sluit ik aan bij lopende trajecten en werk ik samen met NP RES. In samenhang met de uitvoering van de motie van het lid Van Gerven werkt de Minister van EZK momenteel aan uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Dik-Faber en Sienot23 door een concrete invulling van het streven naar 50% lokaal eigendom in de RES 1.0 en het delen van goede voorbeelden en aan de motie van het lid Bruins c.s.24 over het ondersteunen van decentrale overheden bij het bewerkstelligen van financiële participatie in de energietransitie.

Het Programma Energiehoofdstructuur is erop gericht om tijdig de ruimte te borgen voor de energie-infrastructuur van nationaal belang voor 2030 en voor 2050 voor Nederland (uitgezonderd de Noordzee en Waddenzee). Om goed onderbouwde keuzes te maken in dit programma worden de effecten onderzocht van verschillende mogelijke ruimtelijke en energetische invullingen van het energiesysteem. Dit geeft tevens invulling aan de motie van de leden Regterschot en Terpstra25 over het in beeld brengen van ruimtelijke gevolgen van alternatieve invullingen binnen de energietransitie voor 2050, waaronder een energiemix met meer kernenergie.

Voor 2030 worden de effecten van twee alternatieven onderzocht; één gebaseerd op het klimaatakkoord en één op een mogelijke ophoging van de CO2-reductiedoelstelling van 49 naar 55%. Voor 2050 worden vijf alternatieven onderzocht. Al deze alternatieven variëren qua samenstelling van het energiesysteem en qua ruimtelijke neerslag (de verdeling over waar wat komt te staan). Eén alternatief voor 2050 gaat uit van meer kernenergie. Daarbij wordt eerst gekeken naar de ruimte op de locaties Borssele en Eerste Maasvlakte, die in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) als ruimtelijke reserveringen zijn vastgelegd. In het BARRO wordt hier ook de Eemshaven genoemd. In lijn met de motie van het lid Beckerman26, die uitspreekt dat de Eemshaven als ruimtelijke locatie geschrapt moet worden, wordt deze locatie niet meegenomen in de analyse. De beslissing om het BARRO aan te passen is echter aan het volgende kabinet. Indien uit de analyse blijkt dat met de twee eerder genoemde locaties onvoldoende uitvoering gegeven kan worden aan de motie van het leden Regterschot en Terpstra zal afgewogen worden of het onderzoek moet worden uitgebreid met een extra locatie.

De zogenaamde Notitie Reikwijdte en Detailniveau waarin deze onderzoeksaanpak beschreven staat, ligt tot en met 10 juni 2021 met het participatieplan ter inzage. Het komend jaar worden – in samenspraak met stakeholders – de alternatieven verder uitgewerkt en worden de effecten bepaald. Daarna vindt besluitvorming plaats en worden ontwikkelingsrichtingen benoemd. Deze worden eind 2022 vastgelegd in een ontwerp programma.

Duurzaam economisch groeipotentieel

Voor het ontwikkelen van een duurzame, circulaire én blijvend florerende en concurrerende economie (een dubbeldoelstelling) zetten we in op gebruik van duurzame energiebronnen en verandering van productieprocessen. In verschillende programma’s, zoals het Nationaal Programma Industriële Clusters en het Nationaal Milieuprogramma, worden daartoe projecten en maatregelen uitgewerkt. Ook initiatieven als de Ruimtelijke Strategie Datacenters zijn gericht op het concretiseren van de ambities om deze dubbeldoelstelling voor onze economie te realiseren. Daarbij moet de (benodigde) ruimte en benodigde energie voor nieuwe bedrijvigheid steeds zorgvuldig worden afgewogen tegen andere opgaven en ruimtelijke keuzes.

In het industriehoofdstuk van het Klimaatakkoord (28 juni 2019) is een belangrijke rol weggelegd voor de regionale Koploperprogramma’s. Zes grote industriële clusters in Nederland hebben plannen ontwikkeld om de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 te kunnen halen. Voor het industriecluster Rotterdam-Moerdijk27 wordt bijvoorbeeld ingezet op het Deltalinqs Climate Program, waarbinnen de industriële partijen gezamenlijk kennis opdoen en projecten starten en Het Versnellingshuis, waarmee in samenwerking met onder andere de provincie, RVO en het Ministerie van EZK gewerkt wordt om belangrijke sleutelprojecten in de energietransitie te versnellen.

In de NOVI is onder andere vastgelegd dat datacenters, volgens de Ruimtelijke Strategie Datacenters, daar kunnen worden gevestigd waar op een duurzame manier in de energievraag kan worden voorzien, de levering van restwarmte aan warmtenetwerken bij voorkeur mogelijk is aan het stedelijk gebied en kan worden voldaan aan de eisen die marktpartijen stellen aan digitale connectiviteit. Voor zogenaamde hyperscale datacenters gaat de voorkeur uit naar vestiging aan de randen van Nederland, vanwege het aanbod van (hernieuwbare) elektriciteit, aansluiting op het elektriciteitsnetwerk en omdat ruimte daar minder schaars is. Ook zal bij planvorming beter rekening moeten worden gehouden met de watervraag voor koeling en moet beoordeeld worden of dit past vanuit de regionale waterbeschikbaarheid op basis van de voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer zoals opgenomen in de NOVI. In Noord-Holland is deze discussie actueel, waarbij ook de onwenselijkheid van het gebruik van drinkwater als koelwater een rol speelt. Het Rijk wil met medeoverheden uitwerking geven aan selectieve groei voor datacenters. Daarom voert het Ministerie van BZK momenteel overleg met de provincie Flevoland en de gemeente Zeewolde over de regionale wens van een hyperscale datacenter in deze gemeente, gegeven ook andere belangen zoals goede landbouwgrond en de inzet op meervoudig ruimtegebruik. Dit is in lijn met de motie van de leden Moorlag en Agnes Mulder28 die oproept om in overleg met medeoverheden te verkennen of een samenhangende aanpak moet worden ontwikkeld voor het beter beheersen en reguleren van de impact van datacenters.

In het kader van het Programma Verstedelijking en Wonen stellen de overheden gezamenlijk uitgangspunten en randvoorwaarden vast voor het bepalen van de behoefte aan bedrijventerreinen. De transformatiemogelijkheden van bestaande bedrijventerreinen worden daarbij nadrukkelijk betrokken. Dit beleid dient een nationaal belang, maar vraagt decentrale uitwerking. Gekozen is voor de volgende aanpak: voor mogelijke vestiging van bedrijven moet sprake zijn van een aantoonbare behoefte. Provincies stellen de behoefte aan bedrijventerreinen

vast. Rijk en provincies bepalen samen de uitgangspunten voor deze behoefteraming. Bij een aangetoonde behoefte zal in eerste instantie vestiging moeten plaatsvinden op bestaande, eventueel te herstructureren bedrijventerreinen. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de moties van de leden Amhaouch en Bruins29 (afremmen ongewenste «verdozing») en Dik-Faber c.s.30 («voorkeursvolgorde» opstellen met provincies) en aan het advies van het College van Rijksadviseurs, dat aanbeveelt om ten aanzien van de grote complexen in te zetten op «minder, compacter, geconcentreerder en multifunctioneler»31.

In de BO MIRT’s (najaar 2021) worden de contouren van gezamenlijk beleid besproken en in de BOL’en (voorjaar 2022) worden deze contouren van beleid vastgelegd.

Toekomstbestendige ontwikkeling landelijk gebied

Nationaal Programma Landelijk Gebied

Het landelijk gebied staat voor urgente en uitdagende ontwikkelingen: kwaliteit van bodem, (grond)water, en lucht, biodiversiteit, landschap en cultureel erfgoed verbeteren en tegelijkertijd nieuwe opgaven op gebied van wonen, water, energie en economie inpassen in de beschikbare ruimte. De opgaven en transities die spelen in het landelijk gebied vragen een zorgvuldige aanpak. Er is gestart met het NOVI-breed verkennen van de interbestuurlijke samenwerking in de kwartiermakersfase van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). In deze fase is samengewerkt met vijf gebieden: de Peel, het Groene Hart, de Achterhoek, de Drentse Aa/Hoge Zandgronden en Zeeland32. Een gebiedsgerichte aanpak zal een belangrijke pijler blijven in de volgende fase van het programma. Naast het gebiedsgerichte spoor wordt voor de verdere ontwikkeling van het NPLG gebruik gemaakt van de uitkomsten van verschillende adviezen en studies waarin, vanuit verschillende perspectieven, naar opgaven voor het landelijk gebied wordt gekeken. Het gaat hier onder andere om de lange termijn verkenning stikstof, de ruimtelijke verkenning stikstofgevoelige natuur, de lerende evaluatie van het IBP Vitaal Platteland, het Interdepartementaal beleidsonderzoek Ruimtelijke Ordening en het advies van de Studiegroep Ruimtelijke Inrichting. Voorzien is dat deze kwartiermakersfase van het NPLG wordt afgesloten na het aantreden van het nieuwe kabinet, zodat de accenten en prioriteiten van het nieuwe kabinet kunnen doorwerken in de werkwijze van het NPLG.

Werken met streefwaarden

De gewijzigde motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber33 verzoekt de regering om te onderzoeken of de beleidsdoelstellingen voor natuur en milieu uitgewerkt kunnen worden naar streefwaarden, zodat deze als omgevingswaarde leidend kunnen zijn in ruimtelijke afwegingen in het kader van de NOVI. Het advies van de Studiegroep Ruimtelijke inrichting (naar aanleiding van motie van het lid Harbers c.s.34, rapport publicatie 12 mei) steunt deze lijn. Deze Studiegroep adviseert om grenswaarden (minimale doelen) en streefwaarden (kansen) voor gebieden te formuleren op basis van draagkracht van bodem, water en landschap. Ook in het kader van het Interdepartementaal Onderzoek Ruimtelijke Ordening (publicatie 12 mei) wordt gepleit voor kwantitatieve doelen voor prioritaire rijksopgaven, vertaald naar gebieden.

De motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber hangt inhoudelijk samen met de motie De Groot35. Laatstgenoemde motie verzoekt de regering om in overleg met de provincies een basiskwaliteit voor natuur te formuleren, zodat algemene soorten algemeen blijven en het aantal soorten op de Rode lijst van bedreigde soorten niet toeneemt. Dit voorjaar wordt het onderzoeksrapport verwacht van het consortium van Naturalis, Radboud Universiteit, Wageningen University & Research en de Vogelbescherming. Voortbouwend op dit onderzoek zal door het Ministerie van LNV worden onderzocht of en hoe basiskwaliteit natuur gebiedsgericht kan worden vertaald en welke voor- en nadelen er zijn indien dit wordt door vertaald naar streefwaarden en omgevingswaarden.

Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van BZK aan de Eerste Kamer36 om de cumulatieve effecten van plannen op natuur en milieu in beeld te brengen wordt samen met het PBL momenteel verkend of het mogelijk is om project-overstijgende prognoses te maken voor de effecten op natuur, biodiversiteit, milieu, gezondheid, landschap en cultureel erfgoed. In een pilot zal onderzocht worden of het mogelijk is deze prognoses te baseren op omgevingsagenda’s of NOVI-gebieden.

Inzet van grond

Ten aanzien van het versterken van het actief grondbeleid ten bate van de grote opgaven in het fysieke domein zoals die zijn beschreven in de NOVI wordt momenteel een brede verkenning uitgevoerd, zoals aangekondigd in mijn aanbiedingsbrief bij de NOVI37. De meerwaarde van het (gebundeld) inzetten van Rijksgronden voor de realisatie van de fysieke opgaven maakt daar deel van uit. Hierbij wordt de koppeling gezocht met de vastgoedopgave van Defensie, waarvoor naar aanleiding van het IBO-Defensievastgoed38 handelingsopties worden verkend. Daarmee wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie van de leden Moorlag en Smeulders39 om in beeld te brengen hoe instrumenten als grondbanken en landinrichting ingezet kunnen worden bij de verdere vormgeving van het NPLG.

Stikstof is een opgave die onze aandacht blijvend heeft. In samenwerking met provincies zal de komende jaren de gebiedsgerichte aanpak stikstof verder vormgegeven worden, waarbij de toekomstbestendigheid van het landelijk gebied ook centraal staat. Zo is naar aanleiding van het debat over de Wet stikstofreductie en natuurverbetering op 10 december jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 36, item 11) gestart met de voorbereiding van een «pilot grondfonds stikstofaanpak»40, waarbij vanuit Bureau Beheer Landbouwgronden een leenfaciliteit van 100 miljoen wordt ingezet om gronden die vrijkomen bij het vrijwillig opkopen van agrarische ondernemingen te verwerven en voor hernieuwde inzet gericht te verkopen.

Versterking landschapselementen

In het Klimaatakkoord is benoemd dat er een aanvalsplan versterking landschappelijke identiteit via landschapselementen zal worden opgesteld. De motie van de leden Dik-Faber en Van Eijs41 heeft verzocht om dit aanvalsplan te verankeren in het omgevingsbeleid. Het aanvalsplan is op 11 maart 2021 aangeboden aan de Minister van LNV42. Het plan bevat een inhoudelijke onderbouwing van de ambitie van 10% groenblauwe dooradering van het landelijk gebied. Hiermee wordt voor het landbouwareaal invulling gegeven aan de Europese biodiversiteitsstrategie.

Monitor Landschap

Van eind 2019 tot begin 2021 is de Nationale Monitor Landschap ontwikkeld in opdracht van de Ministeries BZK, OCW en LNV. Aanleidingen waren het advies van het CRa (2018) en de motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber (2019)43 over het opzetten van een nationaal landschapsmonitoringsprogramma. Veranderingen in het landschap worden nu op basis van 6 indicatoren bijgehouden. Hierover wordt door het PBL jaarlijks gerapporteerd, tweejaarlijks via de NOVI monitor en tweejaarlijks in een uitgebreide landschapsrapportage. De Monitor Landschap is publiekelijk gelanceerd op de NOVI dag op 31 maart jl. en is te raadplegen op https://www.monitorlandschap.nl/. Naast het opleveren van de Nationale Monitor Landschap is naar aanleiding van het Kustpact een Kustpactmonitor ontwikkeld (deels gebruikmakend van de Monitor Landschap). Deze richt zich op specifieke ontwikkelingen aan de kust, waarover in het Kustpact afspraken zijn gemaakt, zoals recreatieve bebouwing op of nabij het strand. Na de zomer zijn de eerste resultaten van de Kustpactmonitor beschikbaar. Ik informeer de Kamer binnenkort separaat over de voortgang in het kustpact als geheel. In het najaar is de eerste kustmonitor gereed.

Op 12 februari jl. is de Kamer geïnformeerd over de reactie van het kabinet op het RLI-advies «Stop bodemdaling in veengebieden: het Groene Hart als voorbeeld»44. In deze brief is een inventarisatie aangekondigd naar de uitgevoerde maatschappelijke kosten-baten-analyses (MKBA) voor bodemdaling om daarmee over een betere inschatting te beschikken van de nationale kosten. In de NOVI is bodemdaling als een urgent probleem geadresseerd.

Uit de inventarisatie blijkt dat de nationale kosten over een periode van 40 jaar stijgen naar 25 tot 30 miljard euro. De belangrijkste oorzaak van die toename komt door de waardering van de CO2-uitstoot die nu is meegenomen. Ook blijkt uit de inventarisatie dat er in de afgelopen 15 jaar vooral MKBA’s zijn uitgevoerd die betrekking hebben op het landelijk gebied, terwijl het aantal MKBA’s in het stedelijk gebied achterblijven. Tenslotte komt naar voren dat de MKBA’s zich kenmerken door relatief grote onzekerheden. Het ontbreekt aan kennis over het bodemsysteem en de effecten van maatregelen die bodemdaling tegengaan op bijvoorbeeld landbouwopbrengst, CO2-uitstoot, cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het kabinet komt met een vervolgaanpak.

Strategische Verkenning Biobased Bouwen en City Deal

Op 8 april is tijdens de Innovatie Expo 2021 de eerste versie van de Intentieverklaring «Ruimte voor Biobased Bouwen» gelanceerd. Deze komt voort uit de Strategische Verkenning Ruimte voor Biobased Bouwen.

Daarnaast zijn in 2020 zeven nieuwe City Deals45 afgesloten die bijdragen aan de vier doelstellingen van de NOVI. Met City Deals committeren departementen, gemeenten en andere partners zich om op deze thema’s opgavegericht te experimenteren, te leren en de opgedane kennis te verspreiden.

Een voorbeeld is de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen, waar spelers binnen de hele keten van boer naar bouw zich inmiddels rond het onderwerp biobased bouwen hebben georganiseerd. Deze alliantiepartners onderschrijven de kansen die biobased bouwen biedt voor het klimaat en de verschillende onderdelen van de keten. In deze City Deal werken partners samen aan de versnelling en opschaling van innovaties en goede praktijken op het snijvlak van de woningbouwopgave en de transitie naar een circulaire economie. De centrale ambitie is om van de bouwsector een drijvende kracht te maken achter de circulaire economie. Hiermee handel ik de motie van het lid Boulakjar46 af, waarin wordt verzocht in overleg met betrokken partijen te komen tot proeftuinen voor natuurinclusief bouwen. Ik zal uw Kamer later nader informeren over de voortgang.

NOVI-instrumentarium/Gebiedsgerichte instrumenten

De regio is de meest relevante schaal om opgaven voor de fysieke leefomgeving op te pakken en keuzes te maken. Daarom is «gebiedsgericht werken» een belangrijk uitgangspunt in de NOVI.

Alle relevante ruimtelijke ontwikkelingen komen op landsdelig niveau bij elkaar in Omgevingsagenda’s. Dat maakt opgaven inzichtelijk en kan helpen daar samenhang in te brengen. Er wordt gewerkt aan vijf Omgevingsagenda’s, waarvan u de stand van zaken per landsdeel hieronder bij de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving leest.

Gebiedsagenda’s Grote Wateren

Waar de Omgevingsagenda’s gelden voor opgaven op het land, zijn er ook gebiedsagenda’s die zijn opgesteld voor de grote wateren. De Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050 hebben Rijk en regio in november 2020 vastgesteld47. Het resultaat is een integraal langetermijnperspectief voor de ontwikkeling van de Zuidwestelijke Delta, inclusief een kennis- en innovatieprogramma en een oriënterende uitvoeringsagenda. In december 2020 is de Agenda voor het Waddengebied 2050, na vaststelling door het Bestuurlijk Overleg Waddengebied, aangeboden aan de Tweede Kamer48. De Agenda biedt een gezamenlijk richtinggevend en integraal perspectief voor de ontwikkeling van het Waddengebied. De Agenda is opgesteld in samenwerking met de provincies, gemeenten, waterschappen, natuurorganisaties en het bedrijfsleven in het Waddengebied.

NOVI-gebieden

In een aantal gebieden komen omvangrijke en complexe transities samen waarbij het essentieel is om die met verschillende overheden aan te pakken. Daarom zijn in de NOVI acht voorlopige NOVI-gebieden geïntroduceerd, waarover is afgesproken om samen met de regio’s een plan van aanpak op te stellen. De drie NOVI-gebieden Het Groene Hart, De Peel en Zuid-Limburg zijn op basis van hun plan van aanpak reeds aangewezen als NOVI-gebied. Uw Kamer is daar in een brief van 17 februari 2021 over geïnformeerd49.

Voor de vijf overige voorlopige NOVI-gebieden Regio Zwolle, Amsterdam en Noordzeekanaalgebied, Rotterdam (transitie van de Rotterdamse haven), North Sea Port District en Groningen zijn onlangs de plannen van aanpak bestuurlijk in de betreffende gebieden en met de betrokken departementen vastgesteld. Daarmee zijn ze definitief aangewezen als NOVI-gebied en gaan partijen een langjarig partnerschap aan op belangrijke gestapelde fysieke opgaven in deze gebieden. De aanwijzing is tevens het startsein voor verdere uitwerking van de plannen van aanpak. Over de voortgang zal ik uw Kamer regelmatig informeren.

In de met deze brief aangewezen NOVI-gebieden spelen diverse opgaven.

Regio Zwolle is een deltagebied waar verschillende landschapstypen (veenweide, rivierenlandschap, etc.) samenkomen met verschillende complexe transitie opgaven (naast klimaat de gerelateerde landbouw en energietransitie). Het is een kwetsbaar gebied vanuit het (internationale/regionale en lokale) watersysteem en -huishouding, welke tegen de grenzen aanloopt.

In het Noordzeekanaalgebied komen veel opgaven samen: transitie van het havengebied Amsterdam naar een niet-fossiele circulaire economie, energietransitie, waterberging, landschap, woningbouw en leefbaarheid. Er wordt in deze regio met veel energie gewerkt aan het combineren van functies en een goede inpassing daarvan. In het NOVI-NZKG vindt nadere uitwerking plaats van de integrale keuzes in dit gebied en wordt onder andere voortgebouwd op de Verstedelijkingsstrategie MRA.

In het Rotterdamse havengebied wordt samengewerkt aan de oplossing voor drie urgente concrete issues op het gebied van de fysieke leefomgeving. Rijk en regio hebben afspraken gemaakt en gezamenlijk de krachten gebundeld voor het oplossen van de grote uitdagingen die in het plan van aanpak «Transitie Rotterdamse haven» zijn beschreven. Het gaat om het gebruik van nieuwe grond- en brandstoffen en technieken, als gevolg van de energietransitie, in relatie tot externe veiligheid en de benodigde fysieke ruimte en ook in relatie tot het achterland van de haven. Daarnaast gaat het om het realiseren van voldoende stikstofdepositieruimte voor de ontwikkeling van de haven, met behoud van een robuuste natuur in de omgeving, alsook het verkennen van een nieuwe balans in het benutten van de geluidruimte van de haven, de realisatie van de woningbouwopgave en een goede leefomgevingskwaliteit in de omgeving.

Het North Sea Port District is een Vlaams-Nederlandse economische groeiregio in het hart van de EU met een sterke zeehaven, een belangrijk industrieel cluster en een grootstedelijk en hoogopgeleid achterland met unieke natuur. Grote grensoverschrijdende opgaven in energietransitie, circulaire economie, mobiliteit, logistiek & transport en leefbaarheid vragen verdergaande duurzame eenwording.

In het NOVI-gebied Groningen komen veel opgaven samen. In het «aardbevingsgebied» is sprake van een buitengewone stapeling van opgaven: versterking en vernieuwing van de dorpen, energietransitie, verstedelijking, krimp en vergrijzing en vernieuwing van de landbouw door de klimaatverandering (verzilting).

Regionale Investeringsagenda’s

De motie van het lid Terpstra c.s.50 verzoekt Regionale Investeringsagenda’s (RIA’s) een centrale plek in de uitvoering van de NOVI te geven. Ik geef daar invulling aan zoals hier beschreven. Ik deel het doel van de RIA’s om inzicht te krijgen in het publieke en private investerend vermogen en deze gebiedsgericht bij elkaar te brengen voor een gezamenlijke strategie op de uitvoering van ontwikkelingen in de leefomgeving. In lijn met de motie koppel ik RIA’s aan de acht NOVI-gebieden. In de plannen van aanpak voor elk NOVI-gebied is opgenomen dat onderzocht zal worden of en hoe het opstellen van een regionale Investeringsagenda kan bijdragen aan het (sneller) realiseren van de opgaven in een regio. Het is de intentie om tot afstemming van inzet van relevante bestaande middelen te komen rondom de gezamenlijk geformuleerde ambities en doelen voor het desbetreffende gebied. In een later stadium waarin deze bestuurlijke afspraken leiden tot gezamenlijke programma’s en maatregelen, zal ik de Kamer hierover verder informeren.

Met de zogeheten NOVI-alliantie (waaronder NEPROM, ROVER, Staatsbosbeheer, VNO-NCW, gemeente Nijmegen, Tilburg en Heerhugowaard en de Leerstoel Gebiedsontwikkeling) is daarnaast afgesproken om de RIA-pilot die zij gestart zijn, te koppelen aan de regionale verstedelijkingsstrategieën. Dit gaat om Breda-Tilburg, Arnhem-Nijmegen, Eindhoven en Noord Holland boven het Noordzeekanaalgebied. Met de planbureaus en de regionale partijen in Noord-Holland boven het Noordzeekanaalgebied wordt gesproken over hoe een RIA op een goede manier op maatschappelijke kosten en baten getoetst kan worden en hoe dit ook toepasbaar te maken voor andere pilotgebieden.

Actieprogramma Ruimtelijk Ontwerp 2021–2024

Eind 2020 is met het Actieprogramma Ruimtelijke Ontwerp 2021–202451 een vierjarig stimuleringsprogramma voor lokale en regionale initiatieven gepubliceerd. Met dit programma zetten we in op een brede en effectieve inzet van ruimtelijk ontwerp voor de uitvoering van het omgevingsbeleid. De opgaven waar we voor staan vragen meer ruimte dan beschikbaar is in ons land en hebben veelal ingrijpende gevolgen voor onze directe leefomgeving. Het is van belang een balans te vinden tussen het vormgeven van deze grote veranderingen en het vergroten van de kwaliteit van onze leefomgeving. De inzet van ontwerp is noodzakelijk om deze complexe veranderingen te laten slagen. Het is een instrument om de impact van vaak abstracte opgaven concreet te maken en te zoeken naar slimme en duurzame combinaties. Een goede inzet van ontwerp zorgt voor breder draagvlak en meer samenhangende oplossingen. Het Actieprogramma zet onder andere stevig in op een structurele inzet van ontwerp bij nationale programma’s en rijksprojecten.

Uitkomsten BOL

De besluitvorming in de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving (BOL’en) is het concrete resultaat van een half jaar gezamenlijk werken met de NOVI en het nieuwe NOVI-instrumentarium. In de periode van 21 april tot en met 26 mei 2021 vonden de BOL’en plaats. In vijf landsdelige overleggen spraken de Minister van BZK en de bewindspersonen van IenW met bestuurders uit de regio’s over onder andere de woningbouwopgave, verstedelijkingsstrategieën, omgevingsagenda en de aanpak en vaststelling van NOVI-gebieden. De belangrijkste afspraken en besluiten worden toegelicht per BO Leefomgeving.

BO Leefomgeving Noordwest (21 april 2021)

Rijk en regio hebben gezamenlijk de ambitie om de grote verstedelijkingsopgave in de Metropoolregio Amsterdam en Metropoolregio Utrecht versneld te realiseren. Dit is een complexe opgave, die alleen haalbaar is wanneer wordt voldaan aan een groot aantal randvoorwaarden op het gebied van betaalbaarheid, investeringscapaciteit corporaties, stikstof aanpak, geluidscumulatie, leefbaarheid, bereikbaarheid waaronder schaalsprong OV, energietransitie, klimaatadaptatie en landschappelijke ontwikkeling. Rijk en regio zien dat hiervoor meer middelen én een transitie van een projectgerichte financiering naar gezamenlijke en adaptieve, meerjarige, programmatische bekostiging nodig zijn. Rijk en regio spreken daarom af voor de Metropoolregio’s Amsterdam en Utrecht als integraal onderdeel van de regionale verstedelijkingsstrategieën een Rijk-regio programmering op hoofdlijnen uit te werken, op basis waarvan in het BO MIRT van najaar 2021 gesproken kan worden over de te maken afwegingen en keuzes. De Rijk-regioprogrammering zal bestaan uit een meerjarig overzicht van de belangrijkste geachte samenhangende Rijk-regio investeringen, met daaraan verbonden de kosten en potentiële dekking, en kan jaarlijks worden geactualiseerd op basis van dan vigerende inzichten over fasering en prioritering. Na het zomerreces wordt een BO woningbouw en verstedelijkingsstrategieën ingepland om de voortgang van de verstedelijkingsstrategieën inclusief de Rijk-regioprogrammering en de inzet van het bestaande instrumentarium voor de woningbouw te bespreken.

Specifiek voor de verstedelijking in de provincies Noord-Holland en Flevoland spreken de partijen af om zich in te zetten voor een versnelling van de woningbouw van 240.000 woningen, waarvan 175.000 in de Metropoolregio Amsterdam. De inzet in de MRA is gericht op de reguliere woningbouw (122.000) en de stadsharten (53.000). Daarbovenop wordt ook de mogelijke versnelling met extra inspanning van alle partijen op vijf grootschalige locaties (45.000)52 onderzocht, nu grotendeels later in de tijd gepland, dan de genoemde 175.000 woningen. De woningen worden voornamelijk gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Veelal gaat het om herstructurering waarbij sanering van bebouwing en bedrijfsverplaatsing aan de orde zijn. Deze factoren zijn van grote invloed op de mogelijke versnelling van de woningbouwontwikkeling. Rijk en regio hebben voor de versnelling van de woningbouw in de MRA afgesproken om integrale gebiedsplannen op te stellen voor de stadsharten en globale gebiedsplannen voor de vijf grootschalige ontwikkellocaties als onderdeel van de Verstedelijkingsstrategie MRA en daarin de Rijk-regio inzet in deze gebieden vast te stellen in het BO MIRT van najaar 2021. Op dit moment is er voor 40% van de te bouwen woningen in Noord-Holland onvoldoende stikstofruimte. Partijen hebben besloten tot een aantal maatregelen om voor de woningbouw voldoende stikstofruimte te creëren. Het gaat hierbij om ruimte reservering in een nog op te stellen stikstofdepositiebank, het voordragen van onrendabele toppen van woningbouwprojecten voor de Woningbouwimpuls, opties voor extern salderen en voor 1 september 2021 uitzicht op een oplossing voor de woningbouw in Zaanstad. Daarbij worden geen sectoren uitgesloten en worden de mogelijkheden van financiering door alle partijen betrokken. Partijen spreken af een vergelijkbare aanpak op te stellen voor deze problematiek in Flevoland. Rijk en regio spreken ten aanzien van de energietransitie in de MRA af een governance structuur uit te werken met als doel te komen tot een betere samenwerking met de energieketen (in het bijzonder de netbeheerders) en integrale besluitvorming op nationaal en regionaal niveau te waarborgen.

Voor de Metropoolregio Utrecht bevestigen Rijk en regio de afgesproken koers in het Ontwikkelperspectief «Utrecht Nabij». Prioriteit wordt gegeven aan verstedelijking in de Grote U met Metropoolpoorten en de Regiopoorten op corridors. Dit jaar staat in teken van concrete vervolgstappen in de MIRT- verkenning OV en Wonen, de drie Gebiedsonderzoeken (Leidsche Rijn-Zuilen, A12 Zone en Lunetten Koningsweg – Utrecht Science Park), de Mobiliteitsstrategie, het Knooppuntenprogramma en de Aanpak 2030. Rijk en regio spreken af nadere vervolgbesluiten te nemen op het BO MIRT 2021: richting geven aan de uitwerking van de gebieden en neerzetten van de opgave voor mobiliteit, en op het BO MIRT 2022: grotere vervolgbesluiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling, mobiliteit en leefbaarheid. Bij het gereed maken van de benodigde beslisinformatie voor de vervolgbesluiten wordt doorontwikkeling van Rijnenburg (na 2035–2040) meegenomen, zoals toegezegd in de brief aan de Kamer53. De regio Amersfoort werkt aan het Ontwikkelbeeld 2030–2040, waar door Rijk en regio als samenhangende vraagstukken worden geïdentificeerd: de multimodale corridors A1 en A28 en de integrale opgave in het landelijk gebied.

Wat betreft het NOVI-gebied Groene Hart maken Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in het Bestuurlijk Platform Groene Hart (BPGH) nadere afspraken over de gezamenlijke inzet, de doelen/kaders en uitgangspunten op de focusthema’s bodemdaling, watersysteem, vitale dorpen en steden. In het BPGH wordt hiervoor een bestuursovereenkomst voorbereid, waarover in het najaar van 2021 kan worden besloten. Ten behoeve van de Omgevingsagenda spreken Rijk, provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland af dat zij de Omgevingsagenda Noordwest-Nederland verder uitwerken en deze in het voorjaar van 2022 aan het BOL Noordwest ter instemming voor leggen.

BO Leefomgeving Zuid (21 april 2021)

In het BOL Zuid is gesproken over de uitdagingen die de omvang en integraliteit van de verstedelijking in Brabant met zich mee brengt. In het BO MIRT in het najaar van 2021 zal naar verwachting het ruimtelijk perspectief en de strategische hoofdkeuzes gepresenteerd worden, alsmede het verstedelijkingsakkoord voor de Brainportregio worden vastgesteld. Richting het BO Leefomgeving Zuid in voorjaar 2022 wordt het ruimtelijk perspectief en de hoofdkeuzes per stedelijke regio verder uitgewerkt in de verstedelijkingsstrategie voor heel Stedelijk Brabant en in verstedelijkingsakkoorden voor de stedelijke regio’s Breda/Tilburg en Den Bosch.

Naast de verstedelijkingsstrategie is het in 2020 uitgevoerde MIRT-onderzoek Verstedelijking en Bereikbaarheid Brainport Eindhoven besproken. Om de opgave in verstedelijking (62.000 woningen tot 2040) in samenhang met ingrepen in het mobiliteitssysteem mogelijk te maken is besloten dat voor de besluitvorming en uitwerking van de uitkomsten uit het MIRT-onderzoek wordt aangesloten bij het programma SmartwayZ.NL. Rijk en regio erkennen dat de voorgestelde governance alleen toeziet op de uitvoering van de uitkomsten van het MIRT-onderzoek. Waar inhoudelijke raakvlakken zijn wordt met de Brainport Nationale Actieagenda (BNA) afstemming gezocht. De scope en governance van de BNA blijft ongewijzigd.

De provincie Limburg lichtte tijdens het BO Leefomgeving Zuid de met name kwalitatieve woonopgave in Limburg toe. Deze complexe opgave vergt specifieke instrumenten en middelen. Daar is deels invulling aan gegeven door het Rijk met ondersteuning ter versnelling van de woningbouw- en herstructureringsopgave in de Limburgse regio’s. De betrokken partijen wensen de goede samenwerking tussen Rijk en regio op dit vlak langjarig en structureel voort te zetten en te verstevigen.

Op het BO Leefomgeving Zuid zijn ook de twee NOVI-gebieden in Zuid-Nederland besproken, namelijk De Peel en Zuid-Limburg.

BO Leefomgeving Noord (17 mei 2021)

Op het BOL Noord lichtte de regio het eerste deel van het Deltaplan Noord-Nederland toe, de Bouwstenen voor het Deltaplan. De bouwstenen zijn het ambitieuze aanbod van de regio aan het Rijk voor het Deltaplan en bevatten een integraal plan dat bestaat uit het inpassen van 220.000 extra woningen tot 2040 (bovenop de autonome groei van 100.000 woningen) en het versterken van de economische clusters in Groningen, Fryslân, Drenthe en Flevoland. Gefaciliteerd door forse investeringen in het nationaal spoornetwerk waaronder het aanleggen van de Lelylijn en Nedersaksenlijn en het verbeteren van het bestaande spoor over Zwolle voor € 9,5 miljard. Komende maanden zullen Rijk en regio gezamenlijk onderzoek doen naar de potentie van deze ingrepen wat betreft de ruimtelijke- en sociaal-economische effecten. De (tussentijdse) resultaten van dit vervolgonderzoek voor het Deltaplan, inclusief de reflectie van het expertpanel op de bouwstenen en onderzoeksresultaten, zullen geagendeerd worden op het BO MIRT. De planning van het onderzoek is gericht op tijdige beschikbaarheid van de resultaten ten behoeve de tweede tranche Groeifonds. Tenslotte spraken de partijen af dat de energietransitie, klimaatadaptatie en waterbeheer belangrijke randvoorwaarden zijn voor de nadere uitwerking van het Deltaplan. Met de verdere uitwerking van het Deltaplan geven regio en Rijk invulling aan de moties van het lid Amhouch c.s.54 en van de leden Terpstra en Amhaouch55 en de BO MIRT afspraken op dit punt.

Afgelopen jaar hebben Rijk en regio samengewerkt aan de Omgevingsagenda Noord. Om de gezamenlijke opgaven in beeld te brengen en samenwerkingsafspraken te formuleren zijn zogenoemde werkplaatsen georganiseerd. Op het BOL Noord spraken Rijk en regio af dat een eerste versie van de Omgevingsagenda Noord in het BO MIRT van najaar 2021 wordt besproken, om vervolgens ter vaststelling voor te leggen bij de bevoegd gezagen. Ook zijn de resultaten van twee werkplaatsen toegelicht, namelijk «Drentsche Aa/Hoge Zandgronden» over het klimaatadaptief inrichten van het landelijk gebied en «Wijkvernieuwing en transformatie» over de noordelijke context van deze transformatieopgave. De conclusies uit de werkplaats worden meengenomen in de Omgevingsagenda van Noord-Nederland. Met de vaststelling van het Plan van Aanpak NOVI-gebied Groningen wordt Groningen definitief aangewezen als NOVI-gebied.

Regio en Rijk hebben eveneens gewerkt aan de Verstedelijkingsstrategie Regio Groningen-Assen. De verstedelijkingsstrategie bevat een plan voor integrale regionale ontwikkeling met voldoende woningbouwplannen (circa 42.000 woningen tot 2040), met bijpassende ontwikkelingen in werk, voorzieningen en mobiliteit. In het BO MIRT 2021 bespreken Rijk en regio de definitieve verstedelijkingsstrategie en het verstedelijkingsakkoord. Dat akkoord bevat een beeld en afspraken over wat nodig is om de strategie te realiseren.

BO Leefomgeving Oost (20 mei 2021)

Om de verstedelijkingsopgave in Zwolle en Kampen te kunnen bewerkstelligen zijn door het Rijk, provincie Overijssel en de gemeenten Zwolle en Kampen afspraken gemaakt om de voorziene woningbehoefte voor de komende tien jaar al in 2028 gerealiseerd te hebben. Het gaat om circa 14.600 woningen. Daarnaast is stilgestaan bij de Verstedelijkingsstrategie Regio Zwolle en het MIRT-onderzoek Zwolle en omgeving die momenteel nog in volle gang zijn. De regio staat voor de opgave om in 2040 40.000 woningen te realiseren. Onderzocht wordt bovendien of er een hogere bijdrage aan het nationaal woningtekort geleverd kan worden. In het BO MIRT in het najaar 2021 zal de gewenste ontwikkelrichting voor de verstedelijking en bereikbaarheid en de aanzet voor een bijbehorend adaptief ontwikkelpad richting 2040 besproken worden.

Ook in de regio Arnhem, Nijmegen en Foodvalley ligt een grote verstedelijkingsopgave. Aanleiding voor de verstedelijkingsstrategie is de opgave in het hoge scenario om 40.000 woningen in Foodvalley en 60.000 woningen in Arnhem-Nijmegen toe te voegen tot 2040. De randvoorwaarden om aan deze opgave te voldoen, zijn beschreven in het verstedelijkingsconcept van de Groene Metropool «Meer landschap, meer stad». Dit concept dient als basis voor een nadere uitwerking van de verstedelijkingsstrategie en het verstedelijkingsakkoord. Rijk en regio werken in aanloop naar het BO MIRT 2021 een ontwikkelpad op hoofdlijnen uit en spreken af om in het najaar van 2021 een verstedelijkingsakkoord te sluiten. Omdat de regio Foodvalley gedeeltelijk in landsdeel Noordwest ligt, is in dit BOL gesproken over samenhangende vraagstukken. Geïdentificeerd zijn de multimodale corridors A12 en A1 en de integrale opgave in het landelijk gebied.

In beide verstedelijkingsstrategieën wordt het belang van klimaatadaptatie en klimaatbestendigheid erkend en daarom zullen deze opgaven samen met de kwaliteit van de leefomgeving, ruimte voor economische ontwikkeling, kringlooplandbouw en energie hierin een prominente plek krijgen.

Met betrekking tot de Omgevingsagenda-Oost hebben Rijk en de regio afgesproken dat zij de opgave Achterhoek toevoegen aan de Omgevingsagenda Oost-Nederland door middel van het vaststellen van een addendum. De gezamenlijke aanpak tussen Rijk en regio voorziet in het combineren van de ruimtelijk-economische agenda van de Achterhoek met de op te stellen agenda voor het landelijk gebied.

BO Leefomgeving Zuidwest (26 mei 2021)

Het Rijk en de provincies Zeeland en Zuid-Holland hebben samen de inhoudsopgave van de Omgevingsagenda Zuidwest vastgesteld, met daarin elf gebiedsgerichte opgaven, waaronder de drie NOVI-gebieden. De opgaven voor Zeeland waren in het BOL van vorig jaar reeds vastgesteld. Voor Zuid-Holland is het verbinden en versterken van bestaande Rijk-regio-trajecten leidend. Gestart wordt met de volgende selectie van opgaven: de Ruimtelijk-economische ontwikkeling van Zuid-Holland, het versterken van de Noordrand van de Delta en de structuurversterking Ports en Corridors. De gezamenlijke opgave Kust en Voordelta richt zich op de Zeeuwse en Hollandse kust en de voordelta. De Omgevingsagenda Zuidwest wordt in het BOL van voorjaar 2022 vastgesteld.

De Omgevingsagenda Zuidwest levert met de Transitie landelijk gebied Zeeland een bijdrage aan het versterken van de samenwerking tussen Rijk en regio als één overheid met maatschappelijke partners. Zeeland hoopt dat het nieuwe Kabinet met voldoende aandacht en ambitie in het landelijk gebied aan de slag gaat. Het Rijk en Zeeland zetten de gebiedsgerichte samenwerking voort en nemen de aanbevelingen voor de uitwerking van het Nationaal Programma Landelijk Gebied mee.

Rijk en regio Zuid-Holland spreken opnieuw uit dat de Verstedelijkingsstrategie van Zuid-Holland inzet op zoveel mogelijk binnenstedelijk en nabij bestaand hoogwaardig openbaar vervoer bouwen (200.000–230.000 woningen tot 2030). De regio Zuid-Holland wijst er op dat investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer en woningbouw randvoorwaardelijk zijn voor het realiseren van deze verstedelijkingsstrategie. De provincie Zuid-Holland doet een onderzoek naar de brede maatschappelijke kosten en baten van binnen- en buitenstedelijke locaties. De te maken keuzes worden geagendeerd op het eerstvolgende BO Verstedelijkingsstrategie Zuid-Holland (na de zomer).

Evenals in het BO Noordwest is in dit BO besproken – in het kader van het programma Mobiliteit en Verstedelijking (MoVe) – dat de Schaalsprong MOVV in de Zuidelijke Randstad langs de Oude Lijn een transitie vraagt van een projectgerichte financiering naar gezamenlijke en adaptieve, meerjarige, programmatische bekostiging (verstedelijking en mobiliteit). Dit geeft meer zekerheid over uitvoering in de komende jaren en gelegenheid tot adaptiever plannen.

Het Nationaal Groeifonds (NGF) heeft een reservering van 1 miljard euro voor MOVV opgenomen, die onder voorwaarde van onder andere co-financiering omgezet kan worden in een definitieve bestemming. De samenwerkende partijen binnen MoVe werken aan de uitwerking van het plan en bijbehorende maatschappelijke kosten-batenanalyse. Over het vervolg, naar aanleiding van de besluitvorming dit voorjaar over het NGF, wordt een bestuurlijk overleg gepland.

Bij de voorbereiding van de startbeslissing Infrastructuur en Knooppunten Oude Lijn zal door de Verstedelijkingsalliantie en betrokken partijen van programma MoVe gezamenlijk worden onderzocht hoe deze verrijkt kan worden met verstedelijkingsafspraken. Hierbij zal nader worden ingegaan op: woningbouwprogrammering, ruimtelijk flankerend beleid (waaronder parkeerbeleid en ontwerpprincipes) en milieucontouren (binnen wettelijke kaders) met bijbehorende instrumenten. In het BO MIRT najaar 2021 zal daartoe een voorstel worden gedaan.

Het Rijk en de regio Zuid-Holland spreken de intentie uit om op het BO MIRT najaar 2021 besluiten te nemen over het oprichten van toekomstige bouwhubs voor de regio Den Haag en Rotterdam.

Rijk en regio concluderen dat bij veel urgente ruimtelijke projecten in toenemende mate spanning ontstaat waar het gaat om de effecten van stikstof, geluid en externe veiligheid. Dit leidt ertoe dat het realiseren van woningbouw, bereikbaarheid en economische ontwikkelingen complexer wordt. Rijk en regio erkennen de complexiteit. De komende (bestuurlijke) overleggen zullen worden benut om tot nadere afspraken te komen om deze problematiek voortvarend op te pakken. Rijk en regio verkennen de meerwaarde van een integrale, gebiedsgerichte aanpak voor deze problematiek, aanvullend op en gebruikmakend van de lopende landelijke trajecten, projecten en de NOVI-gebieden. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden die de Omgevingsagenda Zuidwest hierbij kan bieden.

Tot slot: recent verschenen rapporten

Daarnaast wil ik uw Kamer graag nog wijzen op twee rapporten die onlangs zijn verschenen en die relevant zijn voor de uitvoering van de NOVI. Op 12 mei 2021 is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Ruimtelijke Ordening (IBO-RO) aan de Eerste en Tweede Kamer toegezonden. De kabinetsreactie hierop zal echter door het volgende kabinet worden opgesteld. Het IBO-RO richt zich op de algemene governance van de ruimtelijke ordening. Als hoofdlijn adviseert het IBO dat het Rijk per regio op grond van een beperkte set nationale opgaven de doelen en ordenende principes voor de ruimtelijke inrichting vaststelt. Decentrale overheden maken op basis hiervan ruimtelijke keuzes, die worden uitgewerkt in concrete plannen. Sluitstuk is dan het bestuursakkoord tussen Rijk en de regio/provincie, waarin de prestatieafspraken worden vastgelegd en de wijze van monitoring. Volgens het IBO zijn in de zeven verstedelijkingsstrategieën de keuzes al in belangrijke mate gemaakt. Waar het hier vooral om gaat, is het vinden van voldoende middelen om de ruimtelijke keuzes daadwerkelijk te realiseren. In het landelijk gebied valt de aanpak van het Rijk nu nog teveel uiteen in een groot aantal sectorale programma’s, die nog niet bij elkaar gebracht worden op een centrale tafel. Bij de RES’en is de bevinding van het IBO dat er sprake is van een strak omlijnd proces, dat echter wel nog een sectorale insteek kent.

In het debat met uw Kamer op 18 juni 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 85, item 9) over stikstof en natuur, is de regering met de motie van het lid Harbers c.s. verzocht om de instelling van een studiegroep over de ruimtelijke inrichting van het landelijk gebied. Dit adviesrapport «Kiezen én delen» is op 12 mei jl. eveneens aangeboden aan de Kamer56. De opgaven in het landelijk gebied moeten volgens dit advies samengaan met het toekomstig gebruik. Dit kan door het aanscherpen van doelen en kaders en door het uitwerken en toepassen van inrichtingsprincipes, waarvoor de Studiegroep voorstellen doet. Meervoudig ruimtegebruik is volgens de studiegroep een belangrijk uitgangspunt, maar dit kan niet alle vragen om ruimte oplossen. Er zullen ook keuzes worden gemaakt waar functies niet te combineren zijn. De studiegroep adviseert op basis van de voorgestelde inrichtingsprincipes keuzes te maken die richting geven aan het NPLG, dat is aangekondigd in de NOVI.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren


  1. Kamerstuk 34 682, nr. 55.↩︎

  2. Zie o.a. CPB (2021). Thuiswerken vóór, tijdens en ná de coronacrisis. Den Haag. & KiM (2021) Update ontwikkelingen thuiswerken t/m januari 2021. Den Haag.↩︎

  3. Kamerstuk 32 793, nr. 549.↩︎

  4. Zie o.a. CPB, PBL en SCP, Briefadvies Planbureaus voor herstelbeleid. Een doorstart van de samenleving. Den Haag, 2021; KIM, Mobiliteit en de coronacrisis. Den Haag, 2020; PBL, Veerkracht beproefd. Den Haag, 2020.↩︎

  5. Zie o.a. CPB (2021). Thuiswerken vóór, tijdens en ná de coronacrisis. Den Haag. & KiM (2021) Update ontwikkelingen thuiswerken t/m januari 2021. Den Haag.↩︎

  6. Kamerstuk 31 757, nr. 105.↩︎

  7. Den Haag, Eindhoven, Groningen, Rotterdam, Utrecht en Amsterdam.↩︎

  8. Zie bijvoorbeeld CPB, PBL en SCP (2021). Briefadvies Planbureaus voor herstelbeleid: Een doorstart van de samenleving. Den Haag.↩︎

  9. Kamerstuk 34 682, nr. 61.↩︎

  10. Kamerstuk 34 682, nr. 82.↩︎

  11. Kamerstuk 35 334, nr. A.↩︎

  12. Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 24.↩︎

  13. Kamerstuk 33 576, nr. 244.↩︎

  14. Kamerstukken 35 325 en 35 334, nr. 2.↩︎

  15. Kamerstukken 35 325 en 35 334, nr. 2.↩︎

  16. Kamerstuk 35 300 J, nr. 4.↩︎

  17. Kamerstuk 32 813, nr. 629.↩︎

  18. PBL (1 februari 2021). Monitor concept-RES: Een analyse van de concept-Regionale Energie Strategieën. Den Haag: PBL.↩︎

  19. Nationaal Programma RES (9 februari 2021). Werkgroepen Kansen en Knelpunten presenteren adviesrapport, via https://www.regionale-energiestrategie.nl/Nieuws/1886245.aspx?t=Werkgroepen-Kansen-en-Knelpunten-presenteren-adviesrapport.↩︎

  20. Kamerstuk 34 682, nr. 76.↩︎

  21. Kamerstuk 34 682, nr. 60.↩︎

  22. HIER en RVO (februari 2021). Lokale Energie Monitor 2020.↩︎

  23. Kamerstuk 32 813, nr. 592.↩︎

  24. Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 49.↩︎

  25. Kamerstuk 34 682, nr. 58.↩︎

  26. Kamerstuk 35 603, nr. 51.↩︎

  27. Leden van de Klimaattafel (april 2021). Clusterplan industriecluster Rotterdam-Moerdijk.↩︎

  28. Kamerstuk 32 813, nr. 552.↩︎

  29. Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 43.↩︎

  30. Kamerstuk 32 813, nr. 204 en Kamerstuk 34 682, nr. 20.↩︎

  31. College van Rijksadviseurs (2019). (X)XL verdozing – Minder, compacter, geconcentreerder, multifunctioneler, via https://www.collegevanrijksadviseurs.nl/adviezen-publicaties/publicatie/2019/10/29/xxl-verdozing.↩︎

  32. Kamerstuk 34 682, nr. 50.↩︎

  33. Kamerstuk 34 682, nr. 72.↩︎

  34. Kamerstuk 35 334, nr. 101.↩︎

  35. Kamerstuk 28 286, nr. 1048.↩︎

  36. Kamerstuk 34 682, nr. G.↩︎

  37. Kamerstuk 34 682, nr. 53/E.↩︎

  38. Kamerstuk 34 919, nr. 77.↩︎

  39. Kamerstuk, 34 682, nr. 45.↩︎

  40. Kamerstuk 35 600, nr. 47.↩︎

  41. Kamerstuk 34 682, nr. 68.↩︎

  42. Partners van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel (2021). Aanvalsplan versterking landschappelijke identiteit via landschapselementen, via https://www.samenvoorbiodiversiteit.nl/updates/2021/03-maart/raamwerk-aanvalsplan-landschapselementen-deltaplan-biodiversiteitsherstel.pdf.↩︎

  43. Kamerstuk 34 682, nr. 16.↩︎

  44. Kamerstuk 32 813, nr. 662.↩︎

  45. Voor meer informatie over City Deals zie https://agendastad.nl/city-deals/.↩︎

  46. Kamerstuk 32 847, nr. 735.↩︎

  47. Kamerstuk 35 570 A, nr. 45.↩︎

  48. Kamerstuk 29 684, nr. 210.↩︎

  49. Kamerstuk 34 682 nr. 80.↩︎

  50. Kamerstuk 34 682, nr. 63.↩︎

  51. Kamerstuk 31 535, nr. 12.↩︎

  52. In Achtersluispolder (Zaanstad), Almere Pampus; Haven Stad(Amsterdam), Zuidoostflank langs A2, Hoofddorp en Haarlemmermeer West.↩︎

  53. Kamerstuk 32 847, nr. 715.↩︎

  54. Kamerstuk 35 570 A, nr. 27.↩︎

  55. Kamerstuk 35 570 VII, nr. 52.↩︎

  56. Kamerstuk 35 334, nr. 141.↩︎