Lijst van vragen en antwoorden over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds (Kamerstuk 35830-XIV-2)
Jaarverslag en slotwet Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2020
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2021D22244, datum: 2021-06-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35830-XIV-7).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit GroenLinks-PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: R.P. Jansma, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 35830 XIV-7 Jaarverslag en slotwet Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2020.
Onderdeel van zaak 2021Z10122:
- Indiener: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2021-06-16 11:15: Procedurevergadering commissie LNV (via videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2021-06-16 14:59: Aansluitend aan de Stemming: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-09-09 14:05: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
35 830 XIV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2020
Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 10 juni 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 19 mei 2021 over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2020 bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 2).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Kuiken
De griffier van de commissie,
Jansma
Vraag 1:
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat als in de toekomst natuurbranden uitbreken, er een reëel risico bestaat dat die niet snel onder controle kunnen worden gebracht?
Antwoord:
Zoals de Algemene Rekenkamer in het Verantwoordingsonderzoek over de begroting van het Ministerie van Justitie en veiligheid (JenV) formuleert is de Minister van JenV beleidsmatig verantwoordelijk voor het stelsel van crisisbeheersing en brandweerzorg. In de bestuurlijke reactie van de Minister van JenV op het onderzoek van de Algemene Rekenkamer benadrukt hij onder andere het belang om niet alleen oog te hebben voor repressieve aspecten van het risico van natuurbranden, maar ook voor preventie. 1 Hierbij geeft de Minister van JenV tevens aan dat het van belang is dat de intraregionale samenwerking sterker vorm en inhoud wordt gegeven
Daarnaast heb ik, tijdens de behandeling van de LNV-begroting voor 2021, toegezegd om vanuit mijn systeemverantwoordelijk voor het natuurbeleid over het onderwerp natuurbranden in gesprek te gaan met relevante partijen. Ik bezie momenteel samen met onder andere de Minister van Justitie en Veiligheid, veiligheidsregio’s, provincies en natuureigenaren of aanvullende acties noodzakelijk zijn, mede naar aanleiding van de grote natuurbranden in De Peel en in de Meinweg in 2020. Hiertoe is dit voorjaar een eerste, verkennend overleg geweest, waarin onder andere het toegenomen risico op grote natuurbranden, het belang van preventie en de taak-en verantwoordelijkheidsverdeling zijn besproken. Voor de zomervakantie vindt een vervolgoverleg plaats, gericht op het formuleren van de te ondernemen acties. In de recente Verzamelbrief Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 247) heb ik uw Kamer over deze aanpak geïnformeerd.
Vraag 2:
Kunt u alle gemaakte kostenspecificaties met betrekking tot de pluimveesector in verband met de vogelgriepuitbraken geven, rekening houdend met niet toe te rekenen kosten aan de sector (hobbyhouders/handelaars)?
Antwoord:
In 2020 is vanuit het Diergezondheidsfonds € 2,849 mln. uitgegeven aan verdenkingen (€ 200k) en bestrijding (€ 2,649 mln.) van vogelgriep. Dit is inclusief de kosten voor hobbyhouders en wilde dieren (€ 6k), welke betaald worden uit de rijksbijdrage aan het DGF. De bestrijdingskosten worden in onderstaande tabel gespecificeerd.
Quarantaine ruimingsploegen | 10.454,40 | 10.454,40 | |
Transport personeel en materieel | 27.964,74 | 27.964,74 | |
Verbruiksgoederen (w.o. persoonlijke beschermingsmiddelen) | 51.835,42 | 51.835,42 | |
Inzet dodingsapparatuur op locatie | 289.711,86 | 289.711,86 | |
Huur materieel (doding en ruiming) | 21.257,46 | 21.257,46 | |
Ruimingsploegen | 3.901,04 | 191.639,11 | 195.540,15 |
Transport kadavers en dierlijke producten | 2.352,98 | 54,45 | 2.407,43 |
Ongediertebestrijding | 5.458,31 | 5.458,31 | |
Vaccinatie personeel | 2.063,40 | 2.063,40 | |
Actualisatie waardetabellen | 3.862,32 | 3.862,32 | |
Catering | 2.413,36 | 2.413,36 | |
Tegemoetkoming in schade | 1.985.504,00 | 2.035.866,02 | |
Totaal | 6.254,02 | 2.642.580,85 | 2.648.834,87 |
Vraag 3:
Bent u bekend met tekortkomingen in de nieuwe EU-diergezondheidswetgeving per 21 april 2021, zoals corridors en ontheffingen die opeens niet meer kunnen, wat aan het licht kwam bij de laatste AI-uitbraak in Weert?
Antwoord:
Het instellen van corridors en het verlenen van ontheffingen is ook onder de nieuwe diergezondheidsverordening mogelijk. In het geval van Weert zijn er ook ontheffingen en corridors verleend volgens staand beleid. Op basis van een risicobeoordeling wordt beoordeeld of een corridor wel of niet verleend kan worden. In verband met de vele aanvragen voor corridors in het gebied in Weert en de verscheidenheid aan bedrijven in het gebied heeft die afweging mogelijk wat langer geduurd dan de sector van LNV gewend is.
Vraag 4:
Hebben de maatregelen die ten grondslag liggen aan de fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid van de verplichtingen plaatsgevonden in afstemming met het Ministerie van Financiën?
Antwoord:
De fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid van de verplichtingen hebben voornamelijk betrekking op de comptabele onrechtmatigheid als gevolg van het niet-naleven van artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet 2016 (CW). Voor de getroffen coronacrisismaatregelen (sierteelt, fritesaardappelensector, visserij en aquacultuur) is de Eerste Kamer niet vooraf separaat geïnformeerd over het in uitvoering nemen van de crisismaatregelen voordat goedkeuring van de bijbehorende begroting heeft plaatsgevonden. Met het Ministerie van Financiën heeft vooraf afstemming plaatsgevonden over deze crisismaatregelen.
Vraag 5:
Kunt u een toelichting geven op de stelling van de Algemene Rekenkamer dat het IT-landschap bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de komende jaren nog wel aandacht vraagt? Herkent u dit en kunt u daarop een toelichting geven?
Antwoord:
Ja, met het stopzetten van de doorontwikkeling en implementatie van INSPECT in het voorjaar van 2019 kwam ook een einde aan het vooruitzicht dat INSPECT de bestaande, verouderde inspectiesystemen zou gaan vervangen. Gedurende de (technologische) herbezinning is daarom een contingency plan opgesteld om de continuïteit van de bestaande inspectiesystemen voor langere tijd te borgen en heeft Deloitte de levensvatbaarheid van de bestaande inspectiesystemen onderzocht. Mede op basis van deze inzichten is een strategie ontwikkeld en vastgesteld om de komende jaren stapsgewijs het informatie- en applicatielandschap te moderniseren. Zie ook Kamerstuk 33 835, nrs. 161 en 171
Vraag 6:
Zijn de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over het Oracle BS-systeem allemaal overgenomen?
Antwoord:
Ja, de aanbeveling om als opdrachtgever de oplossing van de tekortkomingen kritisch te volgen is overgenomen. Daarnaast spannen LNV en de NVWA zich, samen met EZK, in om de dienstspecifieke beheersmaatregelen aantoonbaar en controleerbaar uit te voeren.
Vraag 7:
Hoe kan het dat de NVWA geen herwaardering van het INSPECT-systeem heeft uitgevoerd, en hiermee niet voldoet aan de verslaggevingsregels als een bijzondere waardevermindering moet worden doorgevoerd?
Antwoord:
INSPECT werd ontwikkeld als één integrale ICT-oplossing voor alle primaire activiteiten van de NVWA. Na het stopzetten van INSPECT heb ik een periode van herbezinning ingelast. Bij het vaststellen van jaarrekening 2019 was de periode van herbezinning nog niet afgerond, waardoor er op dat moment nog geen duidelijkheid was of en in welke vorm (delen van) INSPECT hergebruikt konden worden in het toekomstige ICT-landschap. De tot dan toe opgeleverde functionaliteit van INSPECT werd per balansdatum 31 december 2019 nog steeds gebruikt. Dit tezamen maakte dat op basis van de verslagleggingsregels het volledig afwaarderen van INSPECT niet mogelijk was. Op dat moment ontbrak ook de informatie en het inzicht voor een betrouwbare gedeeltelijke bijzondere waardevermindering. Om deze reden is er door de NVWA in jaarrekening 2019 geen herwaardering van INSPECT uitgevoerd. In de jaarrekening 2020 is deze bijzondere waardevermindering wel uitgevoerd.
Vraag 8:
Kunt u een volledig transparant overzicht publiceren van de onderliggende kostenstructuren over de verschillende diersectoren bij het vroegtijdig opsporen en bestrijden van ernstige besmettelijke dierziekten?
Antwoord:
In de bijlage ziet u de verdeelsleutel en uitgave per financier voor bewaking, voorzieningen, verdenkingen, bestrijding en overige kosten2.
Vraag 9:
Kunt u volledige openheid geven over alle gemaakte kosten voor het ruimen van de nertsen en de specifiek ingebrachte overheidsgelden ten behoeve hiervan, inclusief indirecte en directe kosten gemaakt door de NVWA?
Antwoord:
Ik verwacht u in het najaar van 2021 een volledig kostenoverzicht te kunnen sturen van alle gemaakte kosten bij de bestrijding van COVID-19 bij nertsen. Eventuele beroep- en bezwaarzaken en vertraagde ontvangst van facturen kunnen ervoor zorgen dat dit overzicht later beschikbaar komt.
Vraag 10:
Welke bedragen zijn er uitgegeven aan de veldmedewerkers die 7.300 uur plus 4.000 overuren hebben gemaakt aan nertsenruiming, waar zijn deze verantwoord en zijn er ook andere dan veldmedewerkers met nertsenzaken bezig geweest? Zo ja, om hoeveel uren gaat het?
Antwoord:
zie antwoord bij vraag 9
Vraag 11:
Hoe is het uurtarief van 45 euro bepaald met nertsenhouders waarvan de bedrijven werden geruimd, terwijl het uurtarief voor allround dierverzorgers wordt geraamd op 18,60 euro per uur? Op basis waarvan is 50% toeslag op zaterdagen en 100% op zon- en feestdagen tot stand gekomen?
Antwoord:
De beste manier om de ruimingen efficiënt uit te kunnen voeren en tevens rekening te houden met het welzijn van de dieren was door inzet van de nertsenhouders en hun personeel. Er was op het moment dat besloten werd te gaan ruimen geen contract met de nertsenhouders en hun personeel voor de uitvoering van ruimingen. Het was gezien de tijdsdruk en de noodzaak om snel tot uitvoering van de ruiming over te kunnen gaan geen mogelijkheid om middels reguliere inkoopprocessen tot een overeenkomst te komen. Om te zorgen dat het toch mogelijk werd om nertsenhouders en hun personeel op zeer korte termijn in te zetten is toen, op basis van overleg met de Nederlandse Federatie Edelpelsdierenhouders (NFE), tot dit uurtarief gekomen. Het tarief van 45 euro is, in vergelijking met uurtarieven voor andere diensten en in relatie tot de uit te voeren werkzaamheden, als redelijk beoordeeld. Het werken met toeslagen voor zaterdagen en zon- en feestdagen is in andere sectoren een gebruikelijk model.
Vraag 12:
Wat is de reden dat bij de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 geen voorwaarden zijn gesteld die verband houden met de omslag naar de kringlooplandbouw?
Antwoord:
De Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 ondersteunt in de kern gezonde bedrijven om de sector zo goed mogelijk door de coronacrisis heen te helpen. Dat is ook nodig om na deze crisis weer de investeringen te kunnen doen die voor verdergaande verduurzaming (zoals klimaat en gewasbescherming) nodig zijn. De steunmaatregelen zijn bedoeld voor het ledigen van de acute financiële nood die ontstond door het wegvallen van de vraag door beperkende maatregelen als gevolg van COVID-193.
Vraag 13:
Hoe kan het dat er geen duidelijke en volledige beschrijving is van het controlebeleid van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) voor het vergoeden van varkensrechten die worden doorgehaald en voor de voorwaarde met betrekking tot het aantal rechten dat wordt doorgehaald?
Antwoord:
RVO maakt bij de controle op de voorwaarden en vereisten van de Srv gebruik van handleidingen, werkinstructies en toetsingslijsten. De verschillende onderdelen van het controlebeleid zijn daarmee duidelijk en volledig beschreven. Naar aanleiding van het advies van de Algemene Rekenkamer zal ik van de verschillende onderdelen van het controlebeleid een samenhangende procesbeschrijving laten opstellen.
RVO maakt gebruik van gegevens die door ondernemers zijn aangeleverd bij de subsidieaanvraag en controleert deze aan de hand van beschikbare databestanden, zoals gegevens uit het Identificatie & Registratiesysteem. RVO heeft ten behoeve van controles die in het kader van de Srv uitgevoerd moeten worden handleidingen, werkinstructies en toetsingslijsten opgesteld zodat op een eenduidige wijze op de subsidievereisten en de uitgekeerde subsidies kan worden gecontroleerd. In de in het antwoord op vraag 15 toezegde procesbeschrijving zal het hiervoor beschreven proces in samenhang worden gepresenteerd. De controles zullen niet herhaald worden als deze procesbeschrijving is afgerond.
Vraag 14:
Hoe controleert de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de aantallen dieren die door varkenshouders zelf worden aangeleverd?
Antwoord:
RVO vergelijkt en corrigeert indien nodig de aangeleverde aantallen dieren met gegevens uit de volgende bronnen:
• Gecombineerde Opgave 2019 waarin varkenshouders aan RVO opgaven hoeveel varkens ze in 2018 gemiddeld hielden per stal en op een UBN.
• Identificatie & Registratie (I&R). Hierin worden verplaatsingen van varkens geregistreerd. Dit register gebruikt RVO om te bekijken of de opgegeven stallocaties (UBN) gekoppeld zijn aan het opgegeven bedrijf (BRS).
• Register Dierproductie Rechten (RDR). Hierin worden de varkensrechten per bedrijf (BRS) geregistreerd.
• Veesaldokaarten/diertelkaarten. Dit zijn kaarten die varkenshouders in hun managementsysteem hebben waarin ze de aantallen dieren registreren. Deze kaarten werden alleen opgevraagd als er verschillen werden geconstateerd in de aantallen varkenseenheden tussen de opgave in de aanvraag en de opgave in de GDI.
Vraag 15:
Wanneer kan de Kamer een volledige procesbeschrijving voor de vergoeding van de varkensrechten in het kader van de Srv verwachten?
Antwoord:
Ik zal uw Kamer uiterlijk in september de procesbeschrijving doen toekomen.
Vraag 16:
Op welke manier worden de al uitgekeerde subsidies van de Srv gecontroleerd zonder volledige procesbeschrijving en wordt dit achteraf alsnog gedaan wanneer de procesbeschrijving compleet is gemaakt?
Antwoord:
RVO maakt gebruik van gegevens die door ondernemers zijn aangeleverd bij de subsidieaanvraag en controleert deze aan de hand van beschikbare databestanden, zoals gegevens uit het Identificatie & Registratiesysteem. RVO heeft ten behoeve van controles die in het kader van de Srv uitgevoerd moeten worden handleidingen, werkinstructies en toetsingslijsten opgesteld zodat op een eenduidige wijze op de subsidievereisten en de uitgekeerde subsidies kan worden gecontroleerd. In de in het antwoord op vraag 15 toezegde procesbeschrijving zal het hiervoor beschreven proces in samenhang worden gepresenteerd. De controles zullen niet herhaald worden als deze procesbeschrijving is afgerond.
Vraag 17:
Op welke wijze gaat u de wenselijkheid van de landbouwvrijstelling zodoende onderbouwen dat deze voldoet aan de rijksbegrotingsvoorschriften?
Antwoord:
Hoe het volgende onderzoek naar de landbouwvrijstelling wordt vormgegeven ligt in de handen van mijn ambtsopvolger in overleg met de ambtsopvolger van de Staatssecretaris van Financiën. Dit geldt ook voor de wijze waarop de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer worden betrokken. Vanzelfsprekend zullen hierbij de Rijksbreed voorgeschreven instrumenten worden toegepast. Hoewel het oorspronkelijke doel van de regeling is vervallen, zou in het voorgenomen onderzoek de vraag kunnen worden gesteld wat de grootte van de bijdrage van de landbouwvrijstelling is aan de doelen die het Ministerie van LNV nastreeft, zoals een weerbaar, duurzaam en veerkrachtig land- en tuinbouwsysteem. Ook zou mede met behulp van de sector na kunnen worden gegaan welke gevolgen afschaffing van de landbouwvrijstelling zou hebben, naast impact op de financiering van bedrijfsoverdrachten en de mobiliteit van landbouwgrond.
Het ligt inhoudelijk niet direct voor de hand dat de landbouwvrijstelling wordt meegenomen in de herziening van het pachtbeleid, maar ook die (eventuele) herziening is aan het volgende kabinet (dit onderwerp is controversieel verklaard door uw Kamer).
Vraag 18:
Ziet u mogelijkheden om de landbouwvrijstelling conform het verzoek van de Algemene Rekenkamer aan het toetsingskader fiscale regelingen uit de rijksbegrotingsvoorschriften te laten voldoen? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 17.
Vraag 19:
Waarom is het wenselijk om in 2022 opnieuw onderzoek te doen naar de landbouwvrijstelling, gelet op het feit dat de Algemene Rekenkamer heeft vastgesteld dat deze regeling geen specifiek beleidsdoel dient en eerdere onderzoeken erop wijzen dat doelmatigheidswinst kan worden behaald door een andere inzet van deze middelen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 17.
Vraag 20:
Op welke manier wordt de landbouwvrijstelling meegenomen in het herzien van het pachtbeleid?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 17.
Vraag 21:
Bent u bereid om bij het onderzoek naar de landbouwvrijstelling in 2022 expliciet de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer te betrekken die zien op gevolgen voor financiering van bedrijfsoverdrachten binnen de familiesfeer en voor mobiliteit van landbouwgrond, en om met de sector na te gaan welke eventuele andere onwenselijke gevolgen te verwachten zijn?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 17.
Vraag 22:
Welke initiatieven zijn ontwikkeld om te voorkomen dat varkenshouders die een aanvraag voor de Srv hebben ingediend die aanvraag intrekken?
Antwoord:
Varkenshouders moesten, op grond van de Srv, binnen acht weken na ontvangst van de positieve subsidiebeschikking voldoen aan de eerste vereiste, het ondertekenen en indienen van de in de subsidieregeling opgenomen modelovereenkomst. In de praktijk is gebleken veel varkenshouders de betreffende overeenkomst pas wensten te ondertekenen op het moment dat er meer zekerheid bestond over de herbestemming van hun productielocatie. Voor het voeren van overleg en maken van afspraken over herbestemming van de productielocatie hadden individuele varkenshouders en hun gemeente meer tijd nodig dan de acht weken die stond voor het ondertekenen en indienen van de modelovereenkomst. Op verzoek van zowel varkenshouders als gemeenten heb ik in individuele gevallen meer tijd gegeven voor overleg over herbestemming. Hierdoor is weliswaar vertraging opgelopen in de uitvoering, maar dit is ten goede gekomen aan het aantal varkenshouders dat uiteindelijk een getekende overeenkomst heeft ingediend.
Vraag 23:
Waarom is de De Regeling Omgevingskwaliteit en zijn doelmatigheid niet aangepast toen duidelijk werd dat de Srv tot stand kwam en in werking werd gesteld? Hoe kan het dat deze regelingen elkaar tegenwerken?
Antwoord:
De Regeling Omgevingskwaliteit (ROK) en de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) hebben beide tot doel de geuroverlast voor omwonenden te verminderen door de productie op varkenshouderijlocaties definitief te beëindigen. Genoemde regelingen werkten elkaar niet tegen, maar waren complementair aan elkaar. Er is daarom dan ook geen aanleiding geweest om de ROK aan te passen op het moment dat duidelijk werd dat de Srv tot stand kwam en in werking trad.
Vraag 24:
Kunt u aangeven welke overweging(en) ten grondslag heeft/hebben gelegen aan de afweging om akkoord te gaan met het loslaten van de voorwaarden van het Ontwikkelingsbedrijf Varkenshouderij, waardoor overgebleven rechten verkocht werden aan varkenshouderijen zonder eisen te stellen aan geuroverlast? Kunt u een situatie schetsen waarin deze eisen wel waren gesteld?
Antwoord:
In fase 2 van de Regeling Omgevingskwaliteit (ROK) konden varkenshouders op aanvraag de met fase 1 opgekochte varkenseenheden tegen gereduceerd tarief kopen van het Ontwikkelingsbedrijf Varkenshouderij, onder de voorwaarde dat geïnvesteerd werd in innovatieve emissiereducerende technieken en verduurzaming (waaronder dierenwelzijn). In de regio Zuid kon een aanvrager zo een voordeel van circa € 15 per varkensrecht behalen, in regio Oost bedroeg dit voordeel circa € 5 per varkensrecht. Dit financiële voordeel kon daarmee geïnvesteerd worden in de innovatieve emissiereducerende technieken en verduurzaming.
Lopende fase 2 daalde de marktprijs voor varkensrechten, waardoor het te behalen voordeel via de ROK verminderde.
Daardoor was er onvoldoende animo voor fase 2 van de ROK. Het Ontwikkelingsbedrijf Varkenshouderij liep hierdoor een reëel financieel risico. De opbrengst van verkoop van varkenseenheden was noodzakelijk om de door Rabobank verstrekte lening van € 3 miljoen terug te kunnen betalen. In overleg is toen besloten de resterende varkensrechten zonder aanvullende voorwaarden en tegen marktconforme prijs te verkopen.