[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Van Weyenberg over de fiscale verschillen tussen werknemers en zelfstandigen

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2021D22307, datum: 2021-06-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20202021-3098).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2021Z07752:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

3098

Vragen van het lid Van Weyenberg (D66) aan de Staatssecretaris van Financiën over de fiscale verschillen tussen werknemers en zelfstandigen (ingezonden 11 mei 2021).

Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst) (ontvangen 8 juni 2021).

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht «Acht fouten in het bruto/netto werknemer/zzp-model van Financiën. Toch ligt het straks op de formatietafel»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat zijn de aannames onder de figuren 4, 5 en 6 en tabel 9 bij de nota naar aanleiding van het verslag over het Belastingplan 2021?2

Antwoord 2

In de figuren 4 en 5 wordt de gemiddelde druk van een werknemer, een directeur-grootaandeelhouder (dga) en een ondernemer voor de inkomstenbelasting (IB-ondernemer) vergeleken voor verschillende jaren.

Bij de onderliggende berekeningen is aangenomen dat de belastingplichtige alleenstaand is en geen kinderen heeft. De belastingplichtige heeft ook geen recht op hypotheekrenteaftrek of andere aftrekposten, wel profiteert de IB-ondernemer van de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Daarnaast heeft de belastingplichtige geen recht op huurtoeslag. De zorgtoeslag is in deze berekeningen wel meegenomen.

Verder zijn enkele aannames nodig om de werknemer, de dga en de IB-ondernemer zo goed mogelijk vergelijkbaar te maken (zie ook het antwoord op vraag 6). Die aannames en rekenwijze worden hieronder opgesomd en toegelicht:3

De winst van de dga met zijn besloten vennootschap (bv) en van de IB-ondernemer wordt vergeleken met de totale kosten van de werknemer voor de werkgever. De werkgeverslasten van de werknemer zijn berekend als de som van het brutoloon, een reservering voor loondoorbetaling bij ziekte, de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw, de premies voor arbeidsongeschiktheid en werkloosheid en de pensioen- en vut-premie (werkgeversdeel). Bij de dga wordt een deel of het geheel van de winst als gebruikelijk loon uitgekeerd en belast in box 1. Bij hogere winsten wordt het gebruikelijk loon hoger en wordt ook een deel als winst van de bv beschouwd. Na vennootschapsbelastingheffing (vpb) wordt dat deel volledig als dividend uitgekeerd en belast in box 2.4

Het belastbaar inkomen van de werknemer is gelijk aan het brutoinkomen na vermindering met het werknemersdeel van de pensioenpremie. Het belastbaar inkomen van de IB-ondernemer is gelijk aan de winst na vermindering met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de reservering/premie voor een oudedagsvoorziening en de premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het belastbaar inkomen van de dga in box 1 is gelijk aan de winst verminderd met het deel dat als winst van de bv wordt beschouwd en met vpb en box 2-heffing belast wordt, en verminderd met de pensioenpremies en de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

De aanname is dat de IB-ondernemer of dga een bedrag spaart of premie betaalt voor zijn oudedagsvoorziening dat gelijk is aan de som van het werkgevers- en werknemersdeel bij de werknemer. In de praktijk verschillen de mogelijkheden tussen werknemers, IB-ondernemers en dga’s om fiscaal gefacilieerd een oudedagsvoorziening op te bouwen en zit er bijvoorbeeld een bovengrens aan hoeveel IB-ondernemers aan oudedagsreserve mogen opbouwen. Met die verschillen is in de vergelijking geen rekening gehouden. Voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering is het bedrag voor de IB-ondernemer of dga gelijk aan de premie die de werkgever betaalt voor de werknemer.

De IB-ondernemer en de dga betalen de Zvw-premie voor zelfstandigen (5,75% in 2021) uit hun netto inkomen.

De IB-ondernemer en de dga maken een reservering voor werkloosheid of ziekte vanuit hun netto-inkomen. Hiervoor is een bedrag aangenomen van 50% van de totale premie die een werkgever betaalt voor een werknemer. In de berekeningen is geen rekening gehouden met eventueel verschuldigde belasting in box 3 over de reserveringen.

In de genoemde figuur 6 en tabel 9 wordt de marginale druk weergegeven voor werknemers en IB-ondernemers. Bij de berekening van de marginale druk in die tabellen is voor de IB-ondernemer geen rekening gehouden met de opbouw van een oudedagsvoorziening, premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering en reserveringen voor werkloosheid en loondoorbetaling bij ziekte.

Vraag 3

Wat is op dit moment ongeveer het omslagpunt voor ondernemers om vanwege fiscale redenen als IB-ondernemer te opereren in plaats van als directeur-grootaandeelhouder (DGA), nog afgezien van andere gronden om daar tussen te kiezen?

Antwoord 3

Onder de bovenstaande aannames is de gemiddelde druk voor een dga lager dan voor een IB-ondernemer vanaf een winst van ongeveer € 243.000. Bij een winst kleiner dan € 243.000 zou het dus gunstiger zijn om als IB-ondernemer te opereren.

Vraag 4

Kunt u per inkomensgroep van € 5.000 onder dat punt aangeven wat de gemiddelde en marginale belastingdruk is? En hoe de gemiddelde en marginale belastingdruk in de structurele situatie zal zijn?

Antwoord 4

Brutoinkomen werknemer Werkgeverslasten of winst Werknemer IB-ondernemer Dga
€ 0 € 0 0,0% 0,0% 0,0%
€ 5.000 € 6.127 0,0% 0,0% 0,0%
€ 10.000 € 12.255 12,8% 3,6% 8,6%
€ 15.000 € 18.503 18,7% 8,6% 13,6%
€ 20.000 € 25.188 22,6% 12,6% 20,9%
€ 25.000 € 30.845 26,3% 15,6% 30,1%
€ 30.000 € 38.483 35,4% 20,4% 37,9%
€ 35.000 € 45.122 39,6% 27,6% 42,3%
€ 40.000 € 51.760 42,4% 33,0% 44,9%
€ 45.000 € 58.399 44,9% 36,4% 46,6%
€ 50.000 € 65.037 46,9% 38,9% 47,9%
€ 55.000 € 71.676 48,6% 41,3% 48,9%
€ 60.000 € 78.314 49,9% 43,5% 49,7%
€ 65.000 € 84.389 50,7% 45,1% 50,2%
€ 70.000 € 90.110 51,2% 46,1% 50,5%
€ 75.000 € 95.831 51,8% 46,7% 50,7%
€ 80.000 € 101.552 52,5% 47,2% 50,9%
€ 85.000 € 107.273 53,1% 47,5% 51,1%
€ 90.000 € 112.994 53,7% 47,7% 51,2%
€ 95.000 € 118.715 54,2% 48,0% 51,3%
€ 100.000 € 124.436 54,6% 48,2% 51,4%
€ 105.000 € 130.157 55,0% 48,4% 51,4%
€ 110.000 € 135.878 55,4% 48,6% 51,4%
€ 115.000 € 141.285 55,5% 48,7% 51,3%
€ 120.000 € 146.448 55,4% 48,5% 51,0%
€ 125.000 € 151.611 55,2% 48,4% 50,7%
€ 130.000 € 156.774 55,1% 48,3% 50,4%
€ 135.000 € 161.937 55,0% 48,2% 50,2%
€ 140.000 € 167.100 54,8% 48,1% 49,9%
€ 145.000 € 172.263 54,7% 48,0% 49,7%
€ 150.000 € 177.426 54,6% 47,9% 49,5%
€ 155.000 € 182.589 54,5% 47,8% 49,4%
€ 160.000 € 187.752 54,4% 47,8% 49,2%
€ 165.000 € 192.915 54,3% 47,7% 49,0%
€ 170.000 € 198.078 54,3% 47,6% 48,9%
€ 175.000 € 203.241 54,2% 47,6% 48,7%
€ 180.000 € 208.404 54,1% 47,5% 48,6%
€ 185.000 € 213.567 54,0% 47,4% 48,4%
€ 190.000 € 218.730 54,0% 47,4% 48,3%
€ 195.000 € 223.893 53,9% 47,3% 48,2%
€ 200.000 € 229.056 53,8% 47,3% 48,0%

In de structurele situatie verandert de druk voor de IB-ondernemer door de geleidelijke afbouw van de zelfstandigenaftrek naar € 3.240. In 2021 is deze € 6.670. Het verschil met de werknemer wordt hierdoor kleiner. Vooral bij brutoinkomens van werknemers tussen de € 30.000 en € 75.000 neemt het verschil met een kwart tot een derde af.

€ 0 € 0 0,0% 0,0% 0,0%
€ 5.000 € 6.127 0,0% 0,0% 0,0%
€ 10.000 € 12.255 12,7% 4,9% 8,6%
€ 15.000 € 18.503 18,6% 9,5% 13,5%
€ 20.000 € 25.188 22,5% 13,2% 20,8%
€ 25.000 € 30.845 26,3% 17,1% 30,0%
€ 30.000 € 38.483 35,4% 25,1% 37,8%
€ 35.000 € 45.122 39,5% 31,7% 42,2%
€ 40.000 € 51.760 42,4% 36,0% 44,8%
€ 45.000 € 58.399 44,9% 38,9% 46,5%
€ 50.000 € 65.037 46,9% 41,1% 47,8%
€ 55.000 € 71.676 48,5% 43,2% 48,8%
€ 60.000 € 78.314 49,9% 45,3% 49,6%
€ 65.000 € 84.389 50,7% 46,6% 50,1%
€ 70.000 € 90.110 51,2% 47,4% 50,4%
€ 75.000 € 95.831 51,8% 47,8% 50,7%
€ 80.000 € 101.552 52,5% 48,2% 50,9%
€ 85.000 € 107.273 53,1% 48,6% 51,0%
€ 90.000 € 112.994 53,6% 48,8% 51,2%
€ 95.000 € 118.715 54,1% 49,0% 51,3%
€ 100.000 € 124.436 54,6% 49,2% 51,3%
€ 105.000 € 130.157 55,0% 49,4% 51,4%
€ 110.000 € 135.878 55,4% 49,5% 51,4%
€ 115.000 € 141.285 55,5% 49,5% 51,2%
€ 120.000 € 146.448 55,3% 49,4% 50,9%
€ 125.000 € 151.611 55,2% 49,2% 50,7%
€ 130.000 € 156.774 55,1% 49,1% 50,4%
€ 135.000 € 161.937 54,9% 49,0% 50,1%
€ 140.000 € 167.100 54,8% 48,8% 49,9%
€ 145.000 € 172.263 54,7% 48,7% 49,7%
€ 150.000 € 177.426 54,6% 48,6% 49,5%
€ 155.000 € 182.589 54,5% 48,5% 49,3%
€ 160.000 € 187.752 54,4% 48,4% 49,2%
€ 165.000 € 192.915 54,3% 48,3% 49,0%
€ 170.000 € 198.078 54,2% 48,2% 48,9%
€ 175.000 € 203.241 54,2% 48,2% 48,7%
€ 180.000 € 208.404 54,1% 48,1% 48,6%
€ 185.000 € 213.567 54,0% 48,0% 48,4%
€ 190.000 € 218.730 53,9% 48,0% 48,3%
€ 195.000 € 223.893 53,9% 47,9% 48,1%
€ 200.000 € 229.056 53,8% 47,8% 48,0%

Tabellen 3 en 4 geven de marginale wig voor werknemers, IB-ondernemers en dga’s met hun bv onder dezelfde aannames als in tabellen 1 en 2. In de marginale wig is het gehele verschil tussen werkgeverslasten of winst en netto-inkomen na toeslagen en reserveringen meegenomen. Hiermee wijkt deze berekening van de marginale druk af van de berekening zoals in figuur 6 en tabel 9 in de nota naar aanleiding van het verslag bij Belastingplan 2021. In die figuren is namelijk alleen het stelsel van belastingen en toeslagen en het werknemersdeel van de pensioenpremie meegenomen bij de berekening van de marginale druk. Dat is vanuit het oogpunt van werknemers een logische keuze, maar voor de vergelijkbaarheid van werknemers, IB-ondernemers en dga’s ligt een berekening van de marginale wig meer voor de hand.

€ 0 € 0
€ 5.000 € 6.127 20,7% 12,4% 17,6%
€ 10.000 € 12.255 26,0% 15,8% 20,7%
€ 15.000 € 18.503 30,2% 18,4% 23,3%
€ 20.000 € 25.188 33,3% 23,6% 41,1%
€ 25.000 € 30.845 43,2% 29,2% 71,2%
€ 30.000 € 38.483 72,1% 39,7% 69,2%
€ 35.000 € 45.122 63,7% 69,5% 67,8%
€ 40.000 € 51.760 61,6% 69,9% 62,8%
€ 45.000 € 58.399 64,5% 62,9% 59,6%
€ 50.000 € 65.037 64,5% 61,0% 59,2%
€ 55.000 € 71.676 64,5% 64,1% 58,8%
€ 60.000 € 78.314 64,5% 67,5% 58,5%
€ 65.000 € 84.389 61,2% 65,6% 56,3%
€ 70.000 € 90.110 58,8% 60,6% 54,7%
€ 75.000 € 95.831 61,0% 57,2% 54,4%
€ 80.000 € 101.552 64,0% 54,7% 54,2%
€ 85.000 € 107.273 64,0% 53,1% 53,9%
€ 90.000 € 112.994 64,0% 52,3% 53,7%
€ 95.000 € 118.715 64,0% 53,1% 53,5%
€ 100.000 € 124.436 64,0% 53,1% 53,0%
€ 105.000 € 130.157 64,0% 53,1% 52,2%
€ 110.000 € 135.878 64,0% 53,1% 52,0%
€ 115.000 € 141.285 58,1% 48,8% 47,0%
€ 120.000 € 146.448 51,1% 45,1% 42,7%
€ 125.000 € 151.611 51,1% 45,1% 42,6%
€ 130.000 € 156.774 51,1% 45,1% 42,5%
€ 135.000 € 161.937 51,1% 45,1% 42,4%
€ 140.000 € 167.100 51,1% 45,1% 42,3%
€ 145.000 € 172.263 51,1% 45,1% 43,3%
€ 150.000 € 177.426 51,1% 45,1% 43,6%
€ 155.000 € 182.589 51,1% 45,1% 43,4%
€ 160.000 € 187.752 51,1% 45,1% 43,3%
€ 165.000 € 192.915 51,1% 45,1% 43,2%
€ 170.000 € 198.078 51,1% 45,1% 43,0%
€ 175.000 € 203.241 51,1% 45,1% 42,9%
€ 180.000 € 208.404 51,1% 45,1% 42,8%
€ 185.000 € 213.567 51,1% 45,1% 42,7%
€ 190.000 € 218.730 51,1% 45,1% 42,6%
€ 195.000 € 223.893 51,1% 45,1% 42,5%
€ 200.000 € 229.056 51,1% 45,1% 42,4%

Omdat de zelfstandigenaftrek niet afhangt van het inkomen, wijzigt de marginale druk in de structurele situatie bij de meeste inkomens niet. Wel verschuift het verloop van de marginale druk door de afbouw van de zelfstandigenaftrek (de denkbeeldige figuur verschuift naar links), waardoor de voorbeelden net in een ander traject kunnen vallen. Dat effect is in de tabel met name te zien bij een winst van € 38.483.

€ 0 € 0
€ 5.000 € 6.127 20,7% 14,1% 17,6%
€ 10.000 € 12.255 25,9% 16,8% 20,6%
€ 15.000 € 18.503 30,1% 18,4% 23,2%
€ 20.000 € 25.188 33,3% 23,6% 41,1%
€ 25.000 € 30.845 43,1% 34,1% 71,1%
€ 30.000 € 38.483 72,1% 57,5% 69,1%
€ 35.000 € 45.122 63,6% 69,8% 67,7%
€ 40.000 € 51.760 61,5% 65,7% 62,8%
€ 45.000 € 58.399 64,5% 60,9% 59,6%
€ 50.000 € 65.037 64,5% 60,9% 59,2%
€ 55.000 € 71.676 64,5% 64,0% 58,8%
€ 60.000 € 78.314 64,5% 67,4% 58,5%
€ 65.000 € 84.389 61,2% 64,2% 56,3%
€ 70.000 € 90.110 58,8% 58,1% 54,7%
€ 75.000 € 95.831 60,9% 54,6% 54,4%
€ 80.000 € 101.552 64,0% 54,6% 54,2%
€ 85.000 € 107.273 64,0% 55,5% 53,9%
€ 90.000 € 112.994 64,0% 53,1% 53,7%
€ 95.000 € 118.715 64,0% 53,1% 53,5%
€ 100.000 € 124.436 64,0% 53,1% 53,0%
€ 105.000 € 130.157 64,0% 53,1% 52,2%
€ 110.000 € 135.878 64,0% 53,1% 52,0%
€ 115.000 € 141.285 58,1% 48,8% 47,0%
€ 120.000 € 146.448 51,1% 45,1% 42,7%
€ 125.000 € 151.611 51,1% 45,1% 42,6%
€ 130.000 € 156.774 51,1% 45,1% 42,5%
€ 135.000 € 161.937 51,1% 45,1% 42,4%
€ 140.000 € 167.100 51,1% 45,1% 42,3%
€ 145.000 € 172.263 51,1% 45,1% 43,3%
€ 150.000 € 177.426 51,1% 45,1% 43,6%
€ 155.000 € 182.589 51,1% 45,1% 43,4%
€ 160.000 € 187.752 51,1% 45,1% 43,3%
€ 165.000 € 192.915 51,1% 45,1% 43,2%
€ 170.000 € 198.078 51,1% 45,1% 43,0%
€ 175.000 € 203.241 51,1% 45,1% 42,9%
€ 180.000 € 208.404 51,1% 45,1% 42,8%
€ 185.000 € 213.567 51,1% 45,1% 42,7%
€ 190.000 € 218.730 51,1% 45,1% 42,6%
€ 195.000 € 223.893 51,1% 45,1% 42,5%
€ 200.000 € 229.056 51,1% 45,1% 42,4%

Vraag 5

Kunt u daarbij in ieder geval rekening houden met het maximale bedrag dat een IB-ondernemer voor zijn oudedagreserve mag aftrekken?

Antwoord 5

In de praktijk mag de IB-ondernemer maximaal 9,44% van de winst toevoegen aan de fiscale oudedagreserve (FOR). Hierbij geldt een maximaal bedrag van € 9.395 in 2021.

Tabel 5 geeft de gemiddelde druk voor een IB-ondernemer wanneer rekening wordt gehouden met de maximale toevoeging aan de FOR. Bij relatief lage inkomens is de pensioenpremie van een werknemer lager dan 9,44% van de winst van een ondernemer. In dat geval is voor de vergelijkbaarheid uitgegaan van een opbouw van een oudedagsvoorziening die gelijk is aan die van de werknemer. Anders gezegd, de IB-ondernemer zet geen groter bedrag opzij voor zijn oudedagsvoorziening dan de werknemer (ook al kan formeel gesproken niet worden gekozen voor een gedeeltelijke FOR-opbouw). Ook is in deze tabel aangenomen dat IB-ondernemers met een relatief hoge winst evenveel sparen voor hun oudedagsvoorziening als de werknemer. Deze IB-ondernemers worden beperkt door het maximum van de FOR. Daarom is aangenomen dat zij het verschil met de pensioenpremie van de werknemer aanvullen uit hun netto inkomen. Hiervoor is – net als bij de reservering voor werkloosheid en ziekte – een factor van 50% aangenomen. Hierdoor zijn vanaf een winst van € 40.000 kleine verschillen in de gemiddelde druk zichtbaar in vergelijking met de uitkomsten in tabel 1.

€ 0 € 0 0,0%
€ 5.000 € 6.127 0,0%
€ 10.000 € 12.255 3,6%
€ 15.000 € 18.503 8,6%
€ 20.000 € 25.188 12,6%
€ 25.000 € 30.845 15,6%
€ 30.000 € 38.483 20,4%
€ 35.000 € 45.122 27,6%
€ 40.000 € 51.760 33,1%
€ 45.000 € 58.399 36,4%
€ 50.000 € 65.037 38,9%
€ 55.000 € 71.676 41,3%
€ 60.000 € 78.314 43,5%
€ 65.000 € 84.389 45,1%
€ 70.000 € 90.110 46,0%
€ 75.000 € 95.831 46,5%
€ 80.000 € 101.552 47,0%
€ 85.000 € 107.273 47,4%
€ 90.000 € 112.994 47,7%
€ 95.000 € 118.715 48,0%
€ 100.000 € 124.436 48,2%
€ 105.000 € 130.157 48,4%
€ 110.000 € 135.878 48,6%
€ 115.000 € 141.285 48,6%
€ 120.000 € 146.448 48,5%
€ 125.000 € 151.611 48,4%
€ 130.000 € 156.774 48,3%
€ 135.000 € 161.937 48,2%
€ 140.000 € 167.100 48,1%
€ 145.000 € 172.263 48,0%
€ 150.000 € 177.426 47,9%
€ 155.000 € 182.589 47,8%
€ 160.000 € 187.752 47,7%
€ 165.000 € 192.915 47,7%
€ 170.000 € 198.078 47,6%
€ 175.000 € 203.241 47,5%
€ 180.000 € 208.404 47,5%
€ 185.000 € 213.567 47,4%
€ 190.000 € 218.730 47,4%
€ 195.000 € 223.893 47,3%
€ 200.000 € 229.056 47,3%
€ 0 € 0
€ 5.000 € 6.127 12,4%
€ 10.000 € 12.255 15,8%
€ 15.000 € 18.503 18,4%
€ 20.000 € 25.188 23,6%
€ 25.000 € 30.845 29,2%
€ 30.000 € 38.483 39,7%
€ 35.000 € 45.122 69,5%
€ 40.000 € 51.760 70,1%
€ 45.000 € 58.399 62,6%
€ 50.000 € 65.037 60,9%
€ 55.000 € 71.676 64,0%
€ 60.000 € 78.314 67,4%
€ 65.000 € 84.389 65,5%
€ 70.000 € 90.110 60,5%
€ 75.000 € 95.831 54,4%
€ 80.000 € 101.552 54,0%
€ 85.000 € 107.273 55,8%
€ 90.000 € 112.994 53,1%
€ 95.000 € 118.715 53,1%
€ 100.000 € 124.436 53,1%
€ 105.000 € 130.157 53,1%
€ 110.000 € 135.878 53,1%
€ 115.000 € 141.285 48,8%
€ 120.000 € 146.448 45,1%
€ 125.000 € 151.611 45,1%
€ 130.000 € 156.774 45,1%
€ 135.000 € 161.937 45,1%
€ 140.000 € 167.100 45,1%
€ 145.000 € 172.263 45,1%
€ 150.000 € 177.426 45,1%
€ 155.000 € 182.589 45,1%
€ 160.000 € 187.752 45,1%
€ 165.000 € 192.915 45,1%
€ 170.000 € 198.078 45,1%
€ 175.000 € 203.241 45,1%
€ 180.000 € 208.404 45,1%
€ 185.000 € 213.567 45,1%
€ 190.000 € 218.730 45,1%
€ 195.000 € 223.893 45,1%
€ 200.000 € 229.056 45,1%

Vraag 6

Kunt u aangeven wat de fiscale verschillen worden als rekening gehouden wordt met wat er daadwerkelijk wordt afgetrokken voor pensioensparen en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen? Hoeveel IB-ondernemers maken bijvoorbeeld maximaal gebruik van de fiscale oudedagsreserve (FOR)?

Antwoord 6

Het doel van de modelmatige vergelijking zoals eerder gepubliceerd is om de gevolgen te laten zien van verschillen in de fiscale behandeling van verschillende contractvormen. Om alleen dit effect te laten zien, zijn alle andere kenmerken zoveel mogelijk gelijk gehouden (ceteris paribus). Er is uitgegaan van gelijke kosten voor de opdrachtgever/werkgever, van gelijke huishoudsituaties, en van zoveel mogelijk vergelijkbare bescherming/reserveringen.

In de praktijk zijn de kenmerken en omstandigheden bij bijna elke werkende anders. Ook op groepsniveau naar contractvorm zijn er verschillen. IB-ondernemers en dga’s zijn in de praktijk bijvoorbeeld vaak minder verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid en bouwen minder aan oudedagsvoorziening op. Ook deze verschillen leiden tot verschillen in de uitkomsten. Wie minder premie betaalt, houdt netto meer over. Het verschil in netto inkomen is kleiner dan het verschil in premies. Dit komt door de fiscale omkeerregel, die zegt dat premies aftrekbaar zijn en uitkeringen belast. Minder premies betalen betekent dus ook minder premies aftrekken en meer belasting betalen. En tegenover de lagere premiebetalingen staan lagere uitkeringen (en lagere belastingen) bij eventuele arbeidsongeschiktheid en/of bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Anderzijds bouwen IB-ondernemers en dga’s vaak vermogen binnen hun onderneming op dat zij bij hun pensionering te gelde kunnen maken.

Een indruk van verschillen in de praktijk:

Van alle zelfstandigen zonder personeel die niet ook in loondienst werken hebben 6 op de 10 mensen zelf iets geregeld om op terug te vallen in geval van arbeidsongeschiktheid.5 De overige 4 op de 10 zelfstandigen geven aan dat niet te hebben gedaan. Zij vallen derhalve in geval van arbeidsongeschiktheid op den duur terug op collectieve vangnetten zoals de bijstand. Deze groep bestaat vooral uit zelfstandigen met relatief lage inkomens.

Eigen vermogen is de voorziening die zelfstandigen het meeste noemen. Bijvoorbeeld spaargeld, beleggingen en de eigen woning. Daarnaast hebben ongeveer 3 op de 10 zelfstandigen zonder personeel die niet ook in loondienst werken een arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Kijken we naar alle mensen die inkomen vergaren uit zelfstandige arbeid, dan maken ook zelfstandigen met personeel en zelfstandigen die ook in loondienst werken deel uit van de groep. In 2017 waren dit 1,5 miljoen mensen. Van deze groep geeft 1 op de 8 aan premie te betalen voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering.6 Ook hier is er verschil naar inkomen. Van mensen met een zelfstandigeninkomen tot het minimumloon betaalt ongeveer 1 op de 20 mensen premie. Bij mensen met een zelfstandigeninkomen vanaf modaal betaalt 1 op de 3 arbeidsongeschiktheidspremie.

Hoeveel premie zelfstandigen betalen is niet bekend. Het feit dat de verzekeringsgraad lager is dan bij werknemers maakt het aannemelijk dat zelfstandigen over de hele groep bezien minder premie betalen dan werknemers. Bij werknemers maakten de voor arbeidsongeschiktheid betaalde premies in 2017 circa 4% uit van de totale beloning van werknemers.7

Van de zelfstandigen zonder personeel geeft ruim 7 op de 10 mensen aan zelf iets geregeld te hebben om op terug te vallen tijdens de oude dag.8 Bijna 3 op de 10 zelfstandigen geven aan dat niet te hebben gedaan. Zij vallen derhalve na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd terug op een AOW-uitkering.

Eigen vermogen in de vorm van spaargeld, beleggingen en/of de eigen woning vormt ook als het gaat om de oude dag de buffer die zelfstandigen het vaakst hanteren. Daarnaast geven 3 op de 10 zelfstandigen aan deelnemer te zijn bij een pensioenfonds. Een deel van deze zelfstandigen bouwt nog steeds pensioen op in de tweede pijler omdat men ook als werknemer werkt. In de meeste gevallen gaat het echter om pensioenaanspraken die zijn opgebouwd tijdens een baan in loondienst in het verleden. Deze aanspraken groeien niet verder aan omdat geen premie meer wordt ingelegd. Voor werknemers geldt dat bijna 9 op de 10 werknemers pensioen opbouwen bij de pensioenregeling die hun werkgever aanbiedt.9

Hoewel een groot deel van de huishoudens met zelfstandigen een tweede pijler pensioen heeft opgebouwd, ligt dit opgebouwde pensioen lager dan bij werknemers.10 Van de huishoudens met zelfstandigen zal naar verwachting 43% niet een pensioen van 70% van het bruto huishoudinkomen bereiken. Voor huishoudens met alleen werknemers geldt dat voor 31%.

Indien een IB-ondernemer gebruik maakt van de FOR, dan is het niet mogelijk om de jaardotatie tot een door de belastingplichtige gewenst bedrag te beperken. De dotatie bedraagt van rechtswege 9,44% van de winst van de onderneming, met inachtneming van de aan de dotatie gestelde maxima en verminderd met een eventuele betaalde pensioenpremie. In 2018, het meest recente jaar waarover vrijwel alle aangiftegegevens beschikbaar zijn, hebben ruim 84.000 IB-ondernemers gedoteerd aan de FOR.

Hoewel het in beginsel mogelijk is allerlei casussen door te rekenen, acht ik het methodologisch niet correct om in de vergelijking van de fiscale behandeling naar contractvorm rekening te houden met andere verschillen. Dan zouden de verschillen in de uitkomsten immers ook (deels) veroorzaakt worden door die andere verschillen en dus niet uitsluitend het gevolg zijn van verschillen in fiscale behandeling naar contractvorm.

Vraag 7

Kunt u aangeven wat de fiscale verschillen worden als ook rekening gehouden wordt met het daadwerkelijke gebruik van ondernemersregelingen?

Antwoord 7

In de vergelijking is uitgegaan van een werkende die een voltijds jaarinkomen verdient door als werknemer, als IB-ondernemer of als dga arbeid te verrichten voor een werkgever/opdrachtgever. Om de verschillen als gevolg van het verschil in contractvorm te kunnen laten zien, zijn de overige omstandigheden zoveel mogelijk gelijk gehouden.

Bij elke contractvorm is rekening gehouden met de regelingen waarop min of meer per definitie recht bestaat. Er is dus bijvoorbeeld wel rekening gehouden met de arbeidskorting, omdat die geldt voor alle werkenden, maar niet met de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack), omdat die alleen geldt voor een deel van de werkenden. Bij de IB-ondernemer is rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek omdat alle voltijds als zelfstandige/ondernemer werkende IB-ondernemers daar recht op hebben. Er is geen rekening gehouden met eventuele andere ondernemers- of ondernemingsregelingen, omdat die slechts voor een deel van de IB-ondernemers van toepassing zijn.

Vraag 8

Is het mogelijk om een vergelijking te maken van de fiscale behandeling voor een aantal beroepen en sectoren waar zowel werknemers als zelfstandigen werken, waarbij rekening wordt gehouden met beloningsverschillen?

Antwoord 8

Hoewel het in beginsel mogelijk is allerlei casussen door te rekenen, acht ik het methodologisch niet correct om in de vergelijking van de fiscale behandeling naar contractvorm rekening te houden met andere verschillen. Dan zouden de verschillen in de uitkomsten immers ook (deels) veroorzaakt worden door die andere verschillen, in dit geval verschillen in de hoogte van de beloning, en dus niet uitsluitend het gevolg zijn van verschillen in fiscale behandeling naar contractvorm.


  1. Zipconomy, https://www.zipconomy.nl/2021/05/acht-fouten-in-het-bruto-netto-werknemer-zzp-model-van-financien-toch-ligt-het-straks-op-de-formatietafel/.↩︎

  2. Kamerstuk 35 572, nr. 17.↩︎

  3. In lijn met de methodologie die oorspronkelijk is ontwikkeld voor het IBO Zelfstandigen zonder personeel, bijlage bij Kamerstuk 31 311, nr. 154.↩︎

  4. In de tabellen is de mogelijkheid van de dga om box 2-heffing uit te stellen dus niet terug te zien. Zie over dat aspect het rapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel, Kamerstuk 32 140, nr. 71.↩︎

  5. TNO & CBS (2019). Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA).↩︎

  6. CBS, Integraal Inkomens- en Vermogensonderzoek. Gegevens over 2017.↩︎

  7. Dit percentage komt overeen met de in 2017 ontvangen premies voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds en de Werkhervattingskas (CBS statistiek overheid) als fractie van de totale beloning van werknemers in dat jaar (CBS statistiek lopende transacties).↩︎

  8. TNO & CBS (2019). Zelfstandigen Enquête Arbeid (ZEA).↩︎

  9. CBS (2018). Witte vlek op pensioengebied 2016.↩︎

  10. Netspar (2017). Zicht op zzp-pensioen.↩︎