[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op aangenomen moties en amendementen van de afgelopen begrotingsbehandeling, het cultuurbegrotingsdebat en het mediabegrotingsdebat (Kamerstuk 35570-VIII-184)

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2021D23262, datum: 2021-06-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35570-VIII-247).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35570 VIII-247 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021.

Onderdeel van zaak 2021Z10652:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

35 570 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021

Nr. 247 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 juni 2021

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 17 februari 2021 inzake de reactie op de aangenomen moties en amendementen van de afgelopen begrotingsbehandeling, het cultuurbegrotingsdebat en het mediabegrotingsdebat (Kamerstuk 35 570-VIII, nr. 184).

De vragen en opmerkingen zijn op 12 mei 2021 aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 14 juni 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie,
Arends

Inhoud

I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie 2
Inbreng van de leden van de CDA-fractie 3
Inbreng van de leden van de SP-fractie 4
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie 6
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie 6
II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media 7

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie op de aangenomen moties en amendementen van de afgelopen begrotingsbehandeling, het cultuurbegrotingsdebat en het mediabegrotingsdebat en hebben hierover nog enkele vragen.

Begrotingsbehandeling

Motie van het lid Rudmer Heerema over middelen inzetten om aan de verplichting van twee uur bewegingsonderwijs te voldoen (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 42)

De leden van de VVD-fractie lezen in de reactie op de motie van het lid Rudmer Heerema, dat er een subsidieregeling tot stand komt en dat dit fonds voor het volgende schooljaar van kracht is. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de creatie van dit fonds voor innovatie van het bewegingsonderwijs? En op welke manier wordt er binnen deze subsidieregeling samengewerkt met de bestaande expertise van de ALO’s1?

Motie van de leden Wiersma en Van der Molen over het intensiveren van initiatieven als Studie Actief Certificaten (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 45)

De leden van de VVD-fractie lezen in de reactie op de motie van de leden Wiersma en Van der Molen, dat er via SURF gewerkt wordt aan een digitale erkenning van extra curriculaire activiteiten. De leden danken de Minister voor haar inzet om extra curriculaire activiteiten extra erkenning te geven en vragen dan ook naar een stand van zaken met betrekking tot deze Edubadge. Vanaf welk collegejaar kunnen studie- en studentenverenigingen met deze badge gaan werken? Indien dat nog niet bekend is, wat is dan de streefdatum? Tevens vragen zij op welke manier de bekendheid van deze badge onder studie- en studentenverenigingen wordt vergroot. En wat zijn de uitkomsten van gesprekken met VNO-NCW om bekendheid van deze certificaten bij werkgevers te vergroten? En welke rol ziet de Minister voor haarzelf weggelegd om de bekendheid van dergelijke certificaten te vergroten, zo vragen de voornoemde leden.

Motie van het lid Westerveld over twee keer 20 miljoen euro inzetten voor thuiszittende kinderen (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 47)

De leden van de VVD-fractie lezen in de reactie op de motie van het lid Westerveld, dat de VO-raad in het voorjaar van 2021 een servicedocument gaat verspreiden waarin onder andere vermeld staat hoe scholen deze middelen kunnen inzetten. Is dit document inmiddels verspreid? Zij vragen of de Kamer hier een afschrift van kan ontvangen.

Motie van de leden Paternotte en Westerveld over specifieke maatwerkroutes van het voortgezet onderwijs naar het hoger onderwijs (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 72)

De leden van de VVD-fractie lezen in reactie op de motie van de leden Paternotte en Westerveld, dat er gesprekken gaande zijn met de onderwijskoepels en LAKS2 om op basis van de uitkomsten van het onderzoek «VO diploma’s met vakken op verschillend niveau» te verkennen wat de behoefte en mogelijkheden zijn om binnen iedere sector brede talentontwikkeling te stimuleren. Wat is de stand van zaken van deze gesprekken? Tevens vragen zij op welke manier de Minister het gebruik van maatwerkdiploma’s stimuleert en de mogelijkheid dat deze diploma’s toegang geven tot vervolgonderwijs op een hoger niveau.

Nader gewijzigde motie van de leden Van der Molen en Wiersma over zorgen dat ook Vlaanderen haar bijdrage levert aan internationale neerlandistiek (t.v.v. Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 145)(Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 146)

Cultuurbegrotingsdebat & mediabegrotingsdebat

Motie van het lid Van den Hul over het beter borgen van de identiteit van de omroepen (Kamerstuk 35 554, nr. 21)

De leden van de VVD-fractie lezen in reactie op de motie van het lid Van Den Hul, dat deze motie wordt uitgevoerd door middel van een extern onderzoek. Deze zal in de tweede helft van 2021 worden opgeleverd. De leden vragen of de uitkomsten van dit onderzoek voor het jaarlijkse wetgevingsoverleg van de mediabegroting met de Kamer kan worden gedeeld.

Motie van de leden El Yassini en Kwint over bevorderen van prijsverlaging van e-books en verhogen van het aanbod van e-books voor jeugd(Kamerstuk 33 846, nr. 60)

De leden van de VVD-fractie lezen in reactie op de motie van de leden El Yassini en Kwint, dat er op 27 januari 2021 een gesprek is gevoerd tussen de Minister van OCW en de Staatssecretaris Financiën met een delegatie van de Mediafederatie. Wat zijn precies de uitkomsten geweest van dit gesprek, aangezien die uitkomsten niet gedeeld zijn met de Kamer. Zij vragen per wanneer mensen thuis kunnen profiteren van een lagere prijs voor digitale publicaties en wat uiteindelijk het doel was van de btw-verlaging.

Motie van de leden Kwint en El Yassini over een zogenaamde voucherbank voor de sport- en cultuurbranche (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 105)

De leden van de VVD-fractie lezen in reactie op de motie van de leden Kwint en El Yassini, dat het kabinet de evenementensector tegemoet komt door het opzetten van een garantieregeling. Zij vragen wat de stand van zaken is van deze garantieregeling en op welke manier de sector hierbij is betrokken.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie op de aangenomen moties en amendementen van de afgelopen begrotingsbehandeling, het cultuurbegrotingsdebat en het mediabegrotingsdebat. Tevens hebben zij nog enkele vragen.

Moties en amendementen over internationale neerlandistiek

De voornoemde leden vragen of de Minister kan aangeven wat de huidige situatie is rondom de internationale positie van de Nederlandse taal en in hoeverre onze positie in belangrijke Europese hoofdsteden, zoals Parijs, Berlijn, Londen en Wenen, in gevaar zijn.

Kan de Minister aangeven hoeveel middelen de afgelopen vijf jaar (inclusief 2021) naar de Nederlandse Taalunie zijn gegaan voor het in stand houden van de internationale Neerlandistiek? Kan de Minister garanderen dat de extra middelen die zijn vrijgemaakt met het amendement van de leden Van der Molen en Wiersma over middelen voor de internationale neerlandistiek infrastructuur3, conform het amendement, daadwerkelijk besteed gaan worden aan de speerpunten die opgesteld zijn door de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek? Is de Minister bereid om ook na 2021 extra middelen beschikbaar te stellen voor de internationale Neerlandistiek? Tevens vragen zij of de Minister bereid is om met het Comité van Ministers van de Taalunie een gezamenlijke visie op te stellen over internationale Neerlandistiek. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie nog voor het zomerreces een terugkoppeling van het overleg. Zij vragen of de Minister daartoe bereid is.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister bereid is om na 2021 extra middelen beschikbaar te stellen voor de internationale Neerlandistiek. Ook de komende jaren blijft het ondersteunen van de internationale neerlandistiek een belangrijk onderwerp binnen de activiteiten van de Taalunie. Op dit moment zijn hiervoor geen additionele investeringen voorzien. Wel zal in het kader van de Internationale Kennis en Talentstrategieeen versterking komen van het postennetwerk (o.a. in Frankrijk en Duitsland) op het vlak van onderwijs en wetenschap. Dit kan eraan bijdragen dat de posten het onderwerp beter in beeld kunnen houden.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op de aangenomen moties en amendementen van de afgelopen begrotingsbehandeling, het cultuurbegrotingsdebat en het mediabegrotingsdebat. Zij hebben daar nog enkele vragen over.

Motie van het lid Rudmer Heerema over middelen inzetten om aan de verplichting van twee uur bewegingsonderwijs te voldoen (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 42)

De leden van de SP-fractie vragen voor hoelang en voor hoeveel jaar dit fonds wordt ingezet. Kan de Minister aangeven wat precies wordt bedoeld met innovatieve plannen. Met welke externe partners is de Minister in gesprek over de invulling van het fonds? In welk kwartaal is de verwachting dat dit fonds van kracht is? Tevens vragen zij of dit fonds is geoormerkt. Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.

Motie van het lid Westerveld over twee keer 20 miljoen euro inzetten voor thuiszittende kinderen (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 47)

De voornoemde leden vragen hoe de Minister aankijkt tegen het opnieuw inschrijven van niet-ingeschreven thuiszittende leerlingen, zodat dit geld alsnog ook bij hen terecht kan komen en begeleiding richting onderwijs weer kan plaatsvinden.

Motie van de leden Kwint en Van Meenen over klassen verkleinen op scholen met de 10% meeste achterstandsleerlingen (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 62)

De leden van de SP-fractie vragen wanneer de Minister de Kamer verwacht te informeren over de uitvoering van de motie die vraagt om de mogelijkheden te verkennen om klassen op scholen met de 10 procent meeste achterstandsleerlingen te verkleinen tot 23 leerlingen per klas.

Motie van het lid Kwint c.s. over versterking van de positie van docenten ten opzichte van hun werkgever (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 64)

De eerder genoemde leden vragen of de Minister nader kan toelichten hoe zeggenschap en medezeggenschap van leraren in de school in verhouding staan tot deelname aan het debat over onderwijs buiten de school. Op welke wijze heeft de Minister juist dat laatste ter sprake gebracht in het overleg waartoe de motie oproept? Daarnaast zijn de leden benieuwd wat er in het overleg met docenten, hun beroepsorganisaties en vakbonden is besproken en wat de uitkomsten hiervan zijn.

De indieners van de motie zijn van mening dat docenten ook buiten de muren van het schoolgebouw mee moeten kunnen doen aan het debat over het docentschap en de inhoud van het beroep, zonder dat daarmee hun baan daarmee in gevaar komt. Mogelijk is er nu een groep docenten die zich door het ontslag van Paula van Manen onveilig of onvrij voelen om kritiek te leveren op het onderwijsbeleid. De leden vragen of de Minister dit herkent en hoe de Minister ervoor gaat zorgen dat docenten vrij hun kritiek kunnen uiten.

Motie van het lid Van Meenen over de reserves van samenwerkingsverbanden per direct terugvorderen (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 67)

De leden van de SP-fractie vragen wat op dit moment de status is van de plannen van samenwerkingsverbanden om hun bovenmatige reserves aan te wenden. Waarom is het juridisch complex om niet besteed geld terug te vorderen? Tevens vragen zij welke (wets)wijzigingen nodig zijn om dit wel mogelijk te maken.

Motie van de leden Futselaar en Van den Hul over compensatie van de generatie studenten die uitgesloten is van de voordelen van een vorm van beurs (Kamerstuk 33 846, nr. 65)

De voornoemde leden vragen welke knelpunten in kaart zijn gebracht als gevolg van deze motie en op welke wijze deze knelpunten weggewerkt gaan worden. Welke mogelijk andere verbeteringen is de Minister van plan te gaan doen om er voor te zorgen dat mbo-studenten dezelfde korting krijgen als studenten in het hoger onderwijs, zo vragen de leden van deze fractie.

Motie van de leden Kwint en El Yassini over een zogenaamde voucherbank voor de sport- en cultuurbranche (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 105)

De leden van de SP-fractie vragen welke belemmeringen volgens de Minister een voucherbank kent voor de evenementensector. Welke andere mogelijkheden zijn er om de sector tegemoet te komen, zo vragen deze leden.

Daarnaast hebben de leden van de SP-fractie nog enkele vragen over de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Kwint c.s. over de registratie van het actuele lerarentekort.4 Eerder gaf de Minister aan dat op basis van de uitkomsten van de derde uitvraag in de G55 dit voorjaar een besluit genomen zal worden over het al dan niet uitbreiden van de uitvraag naar de rest van het land.6 Wat is de status hiervan? Wordt de uitvraag uitgebreid naar de rest van het land en de andere sectoren dan enkel het primair onderwijs? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet en op welke wijze gaat de Minister de motie dan uitvoeren, zo vragen de voornoemde leden.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie danken de Ministers voor hun reacties en hebben hierbij nog enkele vragen ter verduidelijking.

Motie van het lid Westerveld c.s. over al vanaf 2022 handhaven op afbouw van bovenmatige reserve (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 49)

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister kan toelichten welke criteria worden gehanteerd om te oordelen of de ingeleverde plannen voor de afbouw van de reserves goed genoeg zijn.

Motie van de leden Van den Berge en Van den Hul over een deskundigenteam voor de advisering over stagediscriminatie (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 50)

Voornoemde leden vragen de Minister welke reden zij heeft voor het uitstellen van uitvoering van de motie, ingediend in oktober 2020, tot het voorjaar van 2021.

Motie van het lid Kwint c.s. over versterking van de positie van docenten ten opzichte van hun werkgever (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 64)

De leden van de PvdA-fractie vragen om een uitleg voor het feit dat de Minister denkt dat staand beleid voldoende uitvoering geeft aan een motie die werd ingediend toen dat staande beleid al aan de orde was. Tevens vragen zij welke delen wel konden worden overlegd met het veld, en welke klaarblijkelijk niet.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen over de reactie op drie aangenomen moties.

Gewijzigde motie van het lid Westerveld over modernisering van de wetgeving voor meer inspraak en zeggenschap[universitaire medezeggenschap] (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 87)

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief van de Minister dat zij uitvoering geeft aan de motie van het lid Westerveld over het verbeteren van inspraak en medezeggenschap door de evaluatie van de wet Versterking bestuurskracht te bespreken met de in de motie genoemde partijen. Voornoemde leden krijgen de indruk dat de reikwijdte van de evaluatie van de wet Versterking bestuurskracht te beperkt is om voldoende uitvoering te geven aan de motie. De evaluatie van de wet Versterking bestuurskracht is immers een toezegging die al in 2016 is gedaan tijdens de behandeling in de Eerste Kamer. Bovendien gaat het om bestaande wet- en regelgeving. De leden van de GroenLinks-fractie beogen met de motie juist een breder gesprek over de inspraak en medezeggenschap in het hoger onderwijs. Is de Minister voornemens om het gesprek hierover, naast de evaluatie, te voeren met wetenschappers, docenten en studenten? De leden van de GroenLinks-fractie vragen of hierbij recentelijke ontwikkelingen, zoals de rol van de medezeggenschap bij proctoring worden meegenomen. Graag ontvangen zij een reactie hierop.

Motie van het lid Westerveld over twee keer 20 miljoen euro inzetten voor thuiszittende kinderen (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 47)

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de prestatieboxmiddelen voor thuiszitters zowel preventief (bijvoorbeeld door het verbeteren van de verzuimregistratie) ingezet kunnen worden, maar ook voor huidige thuiszittende ingeschreven leerlingen. De middelen gaan niet rechtstreeks naar niet-ingeschreven leerlingen, want die groep wordt volgens de Minister betrokken binnen de uitwerking van afstandsonderwijs als instrument voor thuiszitters. De leden van de GroenLinks-fractie blijven deze uitwerking van de motie niet helemaal correct vinden. In de motie wordt expliciet gevraagd om het geld in te zetten om kinderen te helpen die nu thuiszitten, dus niet aan preventief beleid. Volgens de leden van de GroenLinks-fractie zou dit geld dan ook naar zowel huidige thuiszittende ingeschreven- als niet ingeschreven leerlingen moeten gaan. Waarom is ervoor gekozen om de motie op deze manier uit te werken? Zeker omdat de Minister zelf aangeeft dat er beleid is voor deze groep waar het geld heen kan gaan. Daarnaast zijn er verschillende initiatieven die thuiszittende kinderen helpen om weer naar school te gaan, en is het voor deze initiatieven vaak moeilijk om financieel rond te komen. Is de Minister op de hoogte van dergelijke initiatieven? Zij vragen of dit soort initiatieven op dit moment vanuit het ministerie worden ondersteund. Zo nee, waar ligt nu de verantwoordelijkheid voor een thuiszittende leerling die niet op een school staat ingeschreven? En waarom wordt dit specifieke geld daar niet aan besteed, bijvoorbeeld in samenwerking met schoolbesturen? Graag ontvangen zij een reactie hierop. De voornoemde leden zijn ook benieuwd of het document dat door de VO-raad in het voorjaar van 2021 onder schoolbesturen wordt verspreid over hoe scholen deze middelen kunnen inzetten al is verspreid? Zo ja, kan de Minister dan schetsen op welke manieren scholen dit geld kunnen inzetten, zo vragen de eerder genoemde leden.

Motie van het lid Westerveld c.s. over al vanaf 2022 handhaven op afbouw van bovenmatige reserve (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 49)

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de samenwerkingsverbanden voor 1 februari 2021een gezamenlijk plan hebben geleverd om de reserves versneld af te bouwen waar de Minister mee akkoord is gegaan. Wel lezen de voornoemde leden dat het onderdeel monitoring nog geconcretiseerd moet worden, is dat inmiddels al gebeurd? Wanneer zal de eerste monitoring plaatsvinden op het gezamenlijke plan? De individuele samenwerkingsverbanden moeten begin mei een eigen plan indienen. Hebben alle samenwerkingsverbanden dit inmiddels gedaan? De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook of door het inbrengen van deze plannen ook in beeld is waar het geld naartoe gaat? Een reserve kun je immers ook afbouwen door de salarissen van bestuurders te verhogen of door externe inhuur. Zijn er concrete doelstellingen of eisen bij de afbouw van de reserves geformuleerd? De voornoemde leden vragen dit ook omdat in de motie specifiek wordt gevraagd om het geld uit te geven aan passend onderwijs voor kinderen, betere ondersteuning van leraren en het verkleinen van het aantal thuiszittende kinderen. Zij vragen of het ook bij deze doelen terecht komt. Hoe wordt dat gecontroleerd? Zijn er concrete streefgetallen bijvoorbeeld voor het terugdringen van het aantal thuiszitters? Komt het vrijgekomen geld al in 2021 bij deze of andere doelen terecht? Of komt het geld pas in 2022 vrij, zo vragen de voornoemde leden.

II Reactie van de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

De leden van de VVD-fractie vragen naar een stand van zaken met betrekking tot de creatie van het fonds voor innovatie in het bewegingsonderwijs. Daarnaast vragen zij op welke manier er binnen deze subsidieregeling wordt samengewerkt met de bestaande expertise van de ALO’s. Conform de motie van het lid Rudmer Heerema (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 42) wordt er momenteel een subsidieregeling opgesteld die scholen voorbereidt op de wettelijke verplichting van twee lesuren bewegingsonderwijs met ingang van het schooljaar 2023–2024. Het geld voor deze regeling is geoormerkt en kan niet worden ingezet voor andere doeleinden. Deze regeling zal naar verwachting deze zomer worden gepubliceerd en is inzetbaar voor twee schooljaren. Met deze regeling kunnen scholen een subsidie aanvragen waarmee zij een procesbegeleider kunnen aanstellen. Deze procesbegeleider heeft de opdracht om scholen te helpen om op een duurzame manier aan de wettelijke verplichting te voldoen, of bewegen door de dag heen in het schoolbeleid te verankeren. De huidige knelpunten die scholen tegenkomen in het realiseren van bewegen en bewegingsonderwijs zijn divers en vragen om innovatieve oplossingen die verschillend van aard zijn. We noemen de oplossingen «innovatief» wanneer ze op een vernieuwende manier bijdragen aan beter en meer bewegingsonderwijs en bewegen in de brede zin. De procesbegeleider kan daarin maatwerk leveren dat past bij de school en de omgeving van de school. Het is van belang dat de regeling zo goed mogelijk aansluit bij de behoefte van het veld en er een goede ondersteuningsstructuur wordt opgezet die zorgt voor duurzame verankering van de verbeteringen. Daarom hebben we in de opzet van de subsidie nauw samengewerkt met ALO-Nederland, de PO-raad, de Vereniging Sport en Gemeenten en de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding. Met deze partners zijn we tevens in gesprek over hoe de ondersteuningsstructuur kan worden vormgegeven. Deze ondersteuning willen we richten op de kwaliteit van bewegingsonderwijs, netwerkvorming en informatie-uitwisseling om zo een duurzaam effect na afloop van de regeling te bewerkstellingen.

De leden van de VVD-fractie vragen vanaf welk collegejaar studie- en studentenvereniging kunnen gaan werken met een digitale erkenning van extra-curriculaire activiteiten. Zij vragen op welke manier de bekendheid van de digitale erkenning van extra-curriculaire activiteiten onder studie- en studentenverenigingen wordt vergroot. Daarnaast vragen zij wat de uitkomsten zijn van de gesprekken met VNO-NCW om bekendheid van deze certificaten bij werkgevers te vergroten en welke rol de Ministers voor haarzelf ziet weggelegd om de bekendheid van deze certificaten te vergroten. De verwachting is dat in de zomer van 2021 de strategie af is. Na het publiceren van de strategie zal het plan worden aangeboden aan de koepel- en studentenorganisaties en VNO-NCW. Wij willen op deze manier de bekendheid van dit plan en de digitale certificaten vergroten. Zoals verzocht in de motie van de leden Wiersma en Van der Molen (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 45), werken wij momenteel samen met SURF en enkele onderwijsinstellingen aan een plan dat bijdraagt aan het erkennen en waarderen van vormen van formeel en non-formeel leren. Dit plan kan dan als referentiekader worden gebruikt, waardoor studenten, instellingen en werkgevers meer zicht hebben op de verschillende vormen van certificaten. Dit plan draagt hierdoor ook bij aan de intensivering van het gebruik en de herkenbaarheid van digitale certificaten. Het is voor onderwijsinstellingen al mogelijk om digitale certificaten uit te keren aan studenten. Dit kan bijvoorbeeld via Edubadges, een platform voor digitale certificaten dat door SURF is ontwikkeld. Onderwijsinstellingen, studie- en studentenorganisaties kunnen dus al met certificaten aan de slag.

De leden van de VVD-fractie vragen of het servicedocument voor thuiszittende kinderen inmiddels verspreid is. Het servicedocument is inmiddels inderdaad verspreid. Voor meer informatie over het servicedocument wordt nader ingegaan bij de antwoorden op de vragen van de GroenLinks-fractie.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken van de gesprekken met de onderwijskoepels en LAKS om op basis van de uitkomsten van het onderzoek vo diploma’s met vakken op verschillend niveau te verkennen wat de behoefte en mogelijkheden zijn om binnen iedere sector brede talentontwikkeling te stimuleren. Tevens vragen zij op welke manier de Minister het gebruik van maatwerkdiploma’s stimuleert en de mogelijkheid dat deze diploma’s toegang geven tot vervolgonderwijs op een hoger niveau.

Zoals eerder aangekondigd zijn deze gesprekken vertraagd (Kamerstuk 31 289, nr. 461), door de impact van corona op het onderwijs. De gespreksrondes met veldpartijen gaan wij binnenkort organiseren. Wat betreft het stimuleren van maatwerkopties blijven wij met het veld in gesprek over hoe dit meer aandacht kan krijgen. Ook zijn wij met het hoger onderwijs en het mbo in gesprek hoe de aansluiting verbeterd kan worden en hoe maatwerkopties in het vervolgonderwijs gewaardeerd kunnen worden.

De leden van de VVD-fractie lezen in reactie op de motie van de leden Van der Molen en Wiersma (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 145), dat er inmiddels op ambtelijk niveau contact is geweest met de Vlaamse collega’s naar aanleiding van deze motie. Zij vragen wat de uitkomsten zijn geweest van dit contact op ambtelijk niveau. Tijdens de ambtelijke contacten is zowel vanuit Nederland als vanuit Vlaanderen het belang van de internationale neerlandistiek onderschreven. Er is op dit moment echter nog geen uitsluitsel over eventuele additionele middelen vanuit Vlaanderen. De ondersteuning van de internationale neerlandistiek is één van de bespreekpunten tussen de Nederlandse en Vlaamse Ministers tijdens het volgend overleg van het Comité van Ministers van de Taalunie op 28 juni 2021. Hierbij zullen wij vanuit Nederland de oproep herhalen om ook vanuit Vlaanderen een extra bijdrage te leveren, conform de aangenomen motie. Het is uiteraard uiteindelijk aan de Vlaamse regering zelf om hierover een besluit te nemen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de uitkomsten van het onderzoek naar het borgen van de identiteit van de omroepen voor het jaarlijkse wetgevingsoverleg van de mediabegroting met de Kamer kunnen worden gedeeld. De uitkomsten van het externe onderzoek zullen zodra deze gereed zijn worden gedeeld met de Kamer. Het streven is inderdaad om deze uitkomsten met de jaarlijkse mediabegrotingsbrief mee te sturen.

De leden van de VVD informeren naar de uitkomsten van het gesprek dat gevoerd is met de Mediafederatie over de prijsvorming van e-books na de btw-verlaging op digitale publicaties. Tijdens het VSO over het Leesoffensief op 13 april hebben de leden van de VVD ook vragen gesteld over deze zaak. In reactie hebben wij toen onder meer verwezen naar de reactie op het schriftelijk verslag van de Staatssecretaris Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst) – mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 35 572, nr. 83). Met deze brief is de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het hiervoor genoemde gesprek. De reactie van de Staatssecretaris is opgenomen in het Belastingplan (Kamerstuk 35 572, nr. 5)

De leden van de VVD-fractie vragen wat de stand van zaken is van de garantieregeling en op welke manier de sector hierbij is betrokken. De garantieregeling is ontwikkeld na overleg met vertegenwoordigers van de evenementensector. Deze vertegenwoordiging van de sector bestond uit de verschillende aangesloten subsectoren (cultuur, sport, zakelijke markt), verenigd in de Alliantie voor de evenementensector. De Kamer is per brief geïnformeerd over de voorwaarden van de regeling (Kamerstuk 35 420, nr. 309). De regeling ligt momenteel ter beoordeling voor bij de Europese Commissie in het kader van de verplichte staatssteuntoets. Na een positief besluit zal de regeling zo snel mogelijk worden gepubliceerd en opengesteld.

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel middelen de afgelopen vijf jaar (inclusief 2021) naar de Nederlandse Taalunie zijn gegaan voor het in stand houden van de internationale Neerlandistiek. Binnen de Taalunie is een van de vijf aandachtsgebieden expliciet gericht op het ondersteunen van het onderwijs Nederlands wereldwijd. De middelen van dit aandachtsgebied omvatten onder meer:

– de rechtstreekse steun aan afdelingen Nederlands, regionale docentenplatformen en de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek;

– steun aan het leerplichtonderwijs Nederlands in de buurregio’s (Noord-Frankrijk, Franstalig en Duitstalig België, Noordrijn-Westfalen, Nedersaksen);

– andere ondersteuning, voornamelijk in de vorm van zomercursussen voor buitenlandse docenten en studenten in het Nederlandse taalgebied;

– toetsing en certificering, met name het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal (CNaVT).

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bestede middelen voor het aandachtsgebied «onderwijs Nederlands wereldwijd» voor 2017 tot 2020 en het begrote bedrag voor 2021. Naast de begrote bedragen zijn er voor 2021 ook nog reserves beschikbaar voor de internationale neerlandistiek, met name overgedragen middelen uit 2020 vanwege corona.

Internationale neerlandistiek 1.314.146 1.138.463 1.204.904 1.106.668 1.289.241
Buurtaalregio's 226.160 313.928 293.456 330.915 395.000
Alg. ondersteuning (o.m. zomercursussen) 65.587 143.034 232.154 117.605 182.500
Toetsing en certificering (m.n. CNaVT) 419.832 708.259 595.529 485.839 548.060
Totaal NVT 2.025.725 2.303.684 2.326.043 2.041.027 2.414.801

In deze middelen zit niet opgenomen:

– de personeelskosten van de beleidsmedewerkers internationale neerlandistiek van de Taalunie;

– initiatieven uit de andere aandachtsgebieden van de Taalunie die ook ten goede komen aan de internationale neerlandistiek (bijv. didactische toepassingen van het Instituut voor de Nederlandse Taal; de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren; online literatuurgeschiedenis; Expertisecentrum Literair Vertalen);

– de middelen voor het Taalunie-personeel bij het Erasmus Talencentrum in Indonesië (voor de jaren 2017 en 2018) en de geoormerkte bijdrage van Nederland voor het project Nederlands als Vreemde Taal in het Caribisch gebied;

– De additionele eenmalige bijdrage van 400.000 euro vanuit het amendement Van der Molen en Wiersma. Over een eventuele Vlaamse bijdrage is nog niets bekend.

De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister bereid is om met het Comité van Ministers van de Taalunie een gezamenlijke visie op te stellen over internationale Neerlandistiek. Daarnaast geven zij aan voor het zomerreces een terugkoppeling te willen ontvangen van het overleg. De internationale neerlandistiek is een onderwerp tijdens de bijeenkomsten van het Comité van Ministers van juni en december 2020 al uitgebreid van gedachten is gewisseld met de Vlaamse collega’s, op basis van notities van het algemeen secretariaat, waaronder een toekomstperspectief dat uitgaat van:

– menskracht om het potentieel voor Vlaanderen en Nederland te verzilveren en minder kwetsbaar te worden voor bijvoorbeeld bezuinigingen binnen een universiteit.

– programma’s die het internationaal (cultuur)beleid van Nederland en Vlaanderen versterken.

– samenwerking tussen de internationale neerlandistiek en de neerlandistiek in het taalgebied, in nationale en internationale wetenschappelijke samenwerkingsverbanden.

– een aantrekkelijke studie neerlandistiek in het buitenland, onder andere door extra aanbod van (online) cursussen en stageplaatsen in het taalgebied.

– Ook tijdens het volgende Comité van Ministers van 28 juni eerstkomend zal de internationale neerlandistiek op de agenda staan. Daarnaast is het mogelijk om in de Interparlementaire Commissie van de Nederlandse Taalunie samen met leden van het Vlaams parlement over dit onderwerp te debatteren.

De leden van de SP-fractie vragen nadere informatie over de invulling van het fonds voor innovatie voor bewegingsonderwijs. Op deze vraag is reeds antwoord gegeven bij de antwoorden op de vragen van de VVD-fractie.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de Minister aankijkt tegen het opnieuw inschrijven van niet-ingeschreven thuiszittende leerlingen, zodat dit geld alsnog ook bij hen terecht kan komen en begeleiding richting onderwijs weer kan plaatsvinden. Hier gaan wij nader op in bij de beantwoording van de vragen van de GroenLinks-fractie.

De leden van de SP-fractie vragen wanneer de Minister de Kamer verwacht te informeren over de uitvoering van de motie die vraagt om de mogelijkheden te verkennen om klassen op scholen met de 10 procent meeste achterstandsleerlingen te verkleinen tot 23 leerlingen per klas (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 62). In de brief over de tussenevaluatie werkdrukakkoord basisonderwijs is uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze motie (Kamerstuk 27 923, nr. 416).

De leden van de SP-fractie vragen of de Minister nader kan toelichten hoe zeggenschap en medezeggenschap van leraren in de school in verhouding staan tot deelname aan het debat over onderwijs buiten de school. Zij vragen op welke wijze de Minister dit ter sprake heeft gebracht in het overleg waartoe de motie oproept. Daarnaast vragen de leden wat er in het overleg met docenten, hun beroepsorganisaties en vakbonden is besproken en wat de uitkomsten hiervan zijn. Bij het debat over onderwijsthema’s is de stem van de leraar essentieel en een constant punt van aandacht. Bij de notitie Duurzaam werken in het onderwijs zien wij dat werkgevers-, werknemers- en beroepsorganisaties elkaar hebben opgezocht om richting te bepalen; de regie over het opstellen van een beroepsbeeld voor de leraar wordt daarbij – terecht – bij de beroepsorganisaties gelegd. Maar ook zonder actie van onze kant zien wij leraren volop meedoen in het maatschappelijk onderwijsdebat doordat zij via ingezonden stukken in kranten hun mening kenbaar maken, via social media elkaar bevragen, meedoen in het Lerarencollectief en via boeken, vaktijdschriften en vakverenigingen zich uiten. Ons beeld is dat leraren zich veilig in het maatschappelijk debat kunnen uiten. Mocht een individuele leraar stelling willen nemen ten aanzien van de interne gang van zaken in de eigen organisatie, dan zijn medezeggenschap, de Inspectie van het Onderwijs en de Arbeidsinspectie mogelijke kanalen om dit kenbaar te maken. In het geval van een escalatie kan de leraar eventuele sanctionerende besluiten van de werkgever laten toetsen door een commissie van beroep of door de rechter. Relatief recent is de wet Huis voor klokkenluiders van kracht geworden. Hiermee wordt de mogelijkheid om stelling te nemen gereguleerd en bevorderd.

De leden van de SP-fractie vragen wat op dit moment de status is van de plannen van samenwerkingsverbanden om hun bovenmatige reserves aan te wenden. Zij vragen waarom het juridisch complex is om niet besteed geld terug te vorderen. Tevens vragen zij welke (wets)wijzigingen nodig zijn om dit wel mogelijk te maken. Zoals in de brief Gezamenlijk plan samenwerkingsverbanden passend onderwijs voor versnelde afbouw reserves en de motie doelgroep passend onderwijs is gemeld, is op 29 januari het gezamenlijke plan van de samenwerkingsverbanden verstuurd (Kamerstuk 31 497, nr. 395). In het plan wordt als doel gesteld dat de (mogelijk) bovenmatige reserves in 2022 zijn afgebouwd, met een beperkte uitloop naar 2023. Dit is een ambitieus en realistisch plan. Door dit plan hebben wij er vertrouwen in dat er een belangrijke stap wordt gezet in de versnelde afbouw van de reserves van de samenwerkingsverbanden. Onderdeel van het gezamenlijke plan is dat de individuele samenwerkingsverbanden begin mei een eigen plan indienen dat aansluit op de gezamenlijke ambities om de reserves versneld af te bouwen. Er zijn 140 samenwerkingsverbanden die dit hebben ingediend. De komende tijd zullen er twee dingen gebeuren. Het netwerk LPO, de Sectorraad SWV VO, de PO-Raad en de VO-raad zullen de resterende samenwerkingsverbanden benaderen. Vervolgens zullen de plannen geanalyseerd worden, en dit zal leiden tot de eerste monitorrapportage. Op basis van dit rapport, dat wij ook met de Tweede Kamer zullen delen, oordeelt de Minister van BVOM of de voortgang op het gezamenlijke plan om de reserves van samenwerkingsverbanden versneld af te bouwen voldoende is. Wij verwachten u hierover na de zomer te informeren.

Het geld terugvorderen is juridisch complex. Daarbij speelt bijvoorbeeld het eigendomsrecht van scholen (Artikel 1, Eerste Protocol bij het EVRM), de grondwettelijk gewaarborgde (financiële) autonomie van scholen (inrichtingsvrijheid) en het uitgangspunt van bekostiging naar gelijke maatstaven. Zoals reeds in de brief is aangegeven, schrijft de wet voor dat schoolbesturen en samenwerkingsverbanden bekostiging ontvangen en aan welke bestedingsvoorwaarden moet worden voldaan. Daar staat niets beschreven over het aanhouden van reserves en de mate waarin. Op basis hiervan is het niet mogelijk om terug te vorderen, maar de haalbaarheid (en met name de effectiviteit) van een wetswijziging wordt nog onderzocht. Bij een juridische interventie moeten we ons ervan bewust zijn dat de signaleringswaarde is ontwikkeld voor het vaststellen van een vermoeden van bovenmatige reserves. Een individueel schoolbestuur kan er namelijk een goede reden voor hebben dat er in vergelijking met andere scholen veel reserves zijn. Bovendien moeten we voorkomen dat de bekostiging minder doelmatig of zelfs ondoelmatig wordt besteed om van de reserves af te komen.

De leden van de SP-fractie vragen welke knelpunten voor het compenseren van de generatie studenten die uitgesloten is van de voordelen van een vorm van beurs in kaart zijn gebracht en op welke wijze deze knelpunten weggewerkt gaan worden. Daarnaast vragen de leden welke mogelijk andere verbeteringen de Minister van plan is te gaan doen om er voor te zorgen dat mbo-studenten dezelfde korting krijgen als studenten in het hoger onderwijs. In de brief met reactie op motie over compensatie studenten studievoorschotstelsel is onderzocht wat de (uitvoerings)technische en financiële mogelijkheden zijn voor compensatie aan studenten die te maken hebben of hebben gehad met het studievoorschotstelsel (Kamerstuk 24 724, nr. 174). Hiervoor is een aantal varianten ontwikkeld en is benoemd wat daarin wel of juist niet mogelijk is. De keuze is aan een volgend kabinet om eventueel over te gaan tot compensatie en om deze (on)mogelijkheden als knelpunt te definiëren. Dit zal ook afhangen van de keuze voor een stelselwijziging. Daarnaast is het studievoorschot alleen in het hoger onderwijs (ho) ingevoerd. De brief gaat daarom alleen in op mogelijke compensatie voor studenten in het ho, en niet voor studenten in het mbo. Zij hebben immers nog altijd recht op de basisbeurs.

De leden van de SP-fractie vragen welke belemmeringen volgens de Minister een voucherbank kent voor de evenementensector en welke andere mogelijkheden zijn er om de sector tegemoet te komen. Voor de evenementensector bestaat geen Europese regelgeving, noch is er een reeds bestaand fonds waarvan het kabinet gebruik zou kunnen maken, zoals in de reissector wel het geval is. Het kabinet beoogde met de aankondiging van een garantiefonds de sector juist te stimuleren alvast investeringen te doen voor evenementen vanaf 1 juli 2021. Oprichting van een kredietvoucherfaciliteit, alsmede verwerving van sectorale data en kennis voor uitvoering van een kredietfaciliteit, zou naar verwachting te veel tijd hebben gekost om de sector daadwerkelijk tijdig te kunnen ondersteunen.

De leden van de SP-fractie stellen enkele vragen over de registratie van het actuele lerarentekort. De wens om tot een actueler zicht op de tekorten te komen, delen wij. Dit voorjaar is de derde uitvraag in de G5 geweest. Wij informeren de Kamer in de eerstvolgende Kamerbrief lerarenbeleid over de uitkomsten van de uitvraag en over de uitvoering van de motie.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister kan toelichten welke criteria worden gehanteerd om te oordelen of ingeleverde plannen voor de afbouw van reserves goed genoeg zijn. Het belangrijkste criterium is dat de plannen van de samenwerkingsverbanden recht doen aan de ambitie van het gezamenlijke plan. Er zijn 140 samenwerkingsverbanden die dit hebben ingediend. De komende tijd zullen er twee dingen gebeuren. Het netwerk LPO, de Sectorraad SWV VO, de PO-Raad en de VO-raad zullen de resterende samenwerkingsverbanden benaderen. Vervolgens zullen de plannen geanalyseerd worden, wat zal leiden tot de eerste monitorrapportage. Wij verwachten u hierover na de zomer te informeren.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de redenen voor het uitstellen van de uitvoering van de motie van de leden Van den Berge en Van den Hul over een deskundigenteam voor de advisering over stagediscriminatie (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 50). De uitvoering van de motie is niet uitgesteld, maar wordt momenteel nader uitgewerkt. Zoals in de brief stond aangegeven dient de uitwerking goed te worden afgestemd op lopende initiatieven, zoals het kennispunt Gelijke kansen, diversiteit en inclusie. Dit gebeurt in overleg met het onderwijsveld (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 184). Voor de zomer zal uw Kamer worden geïnformeerd over de uitwerking van deze motie.

De leden van de PvdA-fractie vragen nadere toelichting over de uitwerking van de Motie van het lid Kwint c.s. over versterking van de positie van docenten ten opzichte van hun werkgever (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 64).

Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen wij naar de beantwoording van de vragen van de leden van de SP-fractie over deze motie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister voornemens is om het gesprek over de evaluatie van de wet Versterking bestuurskracht te voeren met wetenschappers, docenten en studenten (Kamerstuk 34 251). Met de wet Versterking bestuurskracht is enkele jaren geleden de inspraak en zeggenschap in het hoger onderwijs versterkt en gemoderniseerd. Per 1 februari 2021 is er een evaluatie naar de Wet versterking bestuurskracht gestart. In de evaluatie wordt gesproken met diverse groepen, waaronder studenten en docenten. De evaluatie is vooral gericht op partners die nauw betrokken zijn bij de medezeggenschap in het hoger onderwijs. De uitkomsten van de evaluatie vormen de basis voor verdere gesprekken met studenten, docenten en onderzoekers over de modernisering van wetgeving, conform de motie van het lid Westerveld (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 87). Op basis van de uitkomsten van de evaluatie (en de reflecties van de betrokken partners) en de verdere gesprekken met studenten, docenten en onderzoekers kan worden bezien of, en zo ja in welke vorm, verdere modernisering van de wetgeving noodzakelijk of wenselijk is. De evaluatie wordt gedeeld in de zomer van 2021, conform de toezegging aan de Eerste Kamer. Uw Kamer wordt in het najaar 2021 geïnformeerd over de volledige uitvoering van de motie inzake modernisering van wet- en regelgeving.

Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie of bij de evaluatie van de wet Versterking Bestuurskracht recentelijke ontwikkelingen zoals de rol van de medezeggenschap bij proctoring worden meegenomen. In de evaluatie wordt proctoring niet actief meegenomen. Wel wordt in de evaluatie gesproken over de medezeggenschapscultuur, waarbij de medezeggenschap met het bestuur (en toezichthouders) een samenspel inrichten waarin een diepgaand en constructief gesprek wordt gevoerd over onderwijs. In dit kader kunnen inhoudelijke thema’s wel aan bod komen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom ervoor gekozen is om prestatieboxmiddelen voor thuiszitters zowel preventief (bijvoorbeeld door het verbeteren van de verzuimregistratie) in te zetten, maar ook voor huidige thuiszittende ingeschreven leerlingen. Daarnaast vragen zij of de Minister op de hoogte is van initiatieven die helpen thuiszittende kinderen weer naar school te gaan, en waarom het geld hier niet aan besteed wordt. Laten wij voorop stellen dat niet ieder schoolbestuur of elke gemeente te maken heeft met eenzelfde groep uitgevallen jongeren. De prestatieboxmiddelen worden op deze manier ingezet, zodat elk schoolbestuur met instemming van de MR en waar nodig samen met gemeenten, de middelen kan besteden op de manier die het best past bij de eigen situatie. De middelen kunnen bijvoorbeeld worden ingezet om uitgevallen jongeren terug te begeleiden, extra zorgpersoneel in te zetten, maar ook om de verzuimregistratie te verbeteren. De schoolbesturen zijn vrij in de wijze waarop zij deze prestatieboxmiddelen inzetten, zolang zij instemming hebben van de MR en verantwoording afleggen in hun jaarverslag.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het document dat door de VO-raad in het voorjaar van 2021 onder schoolbesturen wordt verspreid over hoe scholen de presetatieboxmiddelen kunnen inzetten al is verspreid, en hoe scholen het geld kunnen inzetten. Het servicedocument is inmiddels verspreid. Zoals aangegeven in dit servicedocument en in de regeling, kunnen schoolbesturen deze middelen curatief inzetten, dus om niet-ingeschreven jongeren terug naar het onderwijs te geleiden. Er is een aparte paragraaf in het servicedocument gewijd aan wat er van schoolbesturen wordt verwacht op het gebied van huidige thuiszitters (zie pagina 3). Over de inzet van deze middelen voor deze groep leggen schoolbesturen verantwoording af in het jaarverslag en moeten zij instemming hebben van de MR. Gemeenten hebben zicht op de groep niet-ingeschreven jongeren en kunnen bij schoolbesturen aangeven wat voor deze groep nodig is. Dit is geen verplichting. Daarbovenop wordt deze groep expliciet betrokken bij de uitwerking van afstandsonderwijs als instrument om jongeren weer terug te geleiden naar school. Bij ons zijn er enkele initiatieven bekend die afstandsonderwijs hiervoor inzetten. Aangezien wij uw Kamer hebben toegezegd dit mogelijk te maken, starten wij deze zomer met het volgen en onderzoeken van een aantal initiatieven, om te achterhalen wat de knelpunten in wet- en regelgeving zijn om die vervolgens weg te nemen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waar de verantwoordelijkheid ligt voor een thuiszittende niet- ingeschreven jongere. Allereerst zijn ouder(s)/verzorger(s) volgens de Leerplichtwet verplicht hun kinderen in te schrijven op een school vanaf de eerste schooldag van de maand na de 5e verjaardag. Er is een groep kinderen en jongeren die gedurende de schoolloopbaan om diverse redenen uit valt. Zo lang kinderen en jongeren ingeschreven staan, heeft de school waar de leerling ingeschreven staat zorgplicht. Zodra een jongere niet meer ingeschreven staat bij een school, verdwijnt de jongere uit beeld van het onderwijs. De gemeente neemt dan een belangrijke rol in. De gemeente heeft namelijk zicht op de kinderen en jongeren die niet ingeschreven staan bij scholen binnen hun gemeente, de zogeheten absoluut verzuimers. Deze zijn bekend bij de leerplichtambtenaren, die handelen volgens de Methodische Aanpak Schoolverzuim. Binnen het Nationaal Programma Onderwijs hebben wij ervoor gezorgd dat in alle onderdelen aandacht wordt gevraagd voor thuiszitters en zowel scholen als gemeenten de mogelijkheid geboden hier geld voor vrij te maken. Daarbovenop wordt specifiek voor de groep uitgevallen kinderen en jongeren als aanvulling op de menukaart voor scholen een aanvullende praktijkkaart ontwikkeld door Ingrado en het Nederlands Jeugdinstituut. Dit staat ook opgenomen in de Kamerbrief over de uitwerking van het Nationaal Programma Onderwijs (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 220).

Tenslotte vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoe de Minister tegenover het opnieuw inschrijven van jongeren staat. wij zijn verheugd als dit dankzij inzet van de verschillende partijen en in goed overleg met jongeren en ouders lukt. Ook uitgevallen kinderen en jongeren hebben te maken gehad met de gevolgen van corona. Bij inschrijving op een school kunnen zij gebruik maken van de effectieve interventies die scholen inzetten om jongeren de komende twee jaar extra te ondersteunen. Dit start met het goede gesprek tussen kind/jongere, ouders en school, ofwel de gemeente bij afwezigheid van een schoolinschrijving. Ouders kunnen tevens gratis een onderwijs(zorg)consulent inschakelen. Samen met de ouders en de leerling, de school, het samenwerkingsverband en eventueel betrokken hulpverleners kijken zij wat het beste bij de leerling past.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten slotte naar de handhaving van de afbouw van de bovenmatige reserves van samenwerkingsverbanden. Begin mei hebben wij van de samenwerkingsverbanden individuele plannen ontvangen. Er zijn 140 samenwerkingsverbanden die dit hebben ingediend. De komende tijd zullen er twee dingen gebeuren: het netwerk LPO, de Sectorraad SWV VO, de PO-Raad en de VO-raad zullen de resterende samenwerkingsverbanden benaderen. Vervolgens zullen de plannen geanalyseerd worden, wat zal leiden tot de eerste monitorrapportage. In het gezamenlijke plan is aangeven dat de middelen die vrij komen bij de versnelde afbouw van de reserves doelmatig moet worden ingezet. Daarbij wordt ook expliciet verwezen naar de doelen voortkomend uit de evaluatie passend onderwijs. Bij de individuele plannen wordt in de analyse gekeken of deze recht doen aan het gezamenlijke plan. Aan de individuele samenwerkingsverbanden is ook gevraagd hoe zij de middelen verwachten in te zetten, bijvoorbeeld door het verbeteren van de basisondersteuning of (extra) inzet van experts op scholen. Voor de individuele plannen van de samenwerkingsverbanden is instemming van de OPR en intern toezicht vereist. Op deze manier is geborgd dat de middelen doelmatig worden ingezet. Het doel daarbij is dat in 2022 het grootste gedeelte van de bovenmatige reserves is afgebouwd. Middelen kunnen in 2021 en 2022 bij deze doelen terecht komen.


  1. ALO: hbo-opleiding leraar lichamelijke opvoeding↩︎

  2. LAKS: Het Landelijk Aktie Komitee Scholieren↩︎

  3. Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 143↩︎

  4. Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 165↩︎

  5. G5: De vijf grote gemeenten: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en Eindhoven↩︎

  6. Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 203↩︎