[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg inzake de stand van zaken over Intervence (Kamerstuk 31839-772)

Jeugdzorg

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2021D23555, datum: 2021-06-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31839-783).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31839 -783 Jeugdzorg.

Onderdeel van zaak 2021Z10812:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

31 839 Jeugdzorg

Nr. 783 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 juni 2021

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Rechtsbescherming over de brief van 8 april 2021 inzake antwoorden op vragen commissie over de situatie rondom de jeugdbescherming in Zeeland en Intervence (Kamerstuk 31 839, nr. 772).

De vragen en opmerkingen zijn op 25 mei 2021 aan de Minister voor Rechtsbescherming voorgelegd. Bij brief van 15 juni 2021 zijn de vragen, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Agema

Adjunct-griffier van de commissie,
Heller

Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie 3
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie 4
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie 5
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie 6
II. Reactie van de bewindspersonen 7

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen naar aanleiding van de antwoorden op de feitelijke vragen aangaande de situatie rondom de jeugdbescherming in Zeeland en Intervence. Deze leden constateren dat de ontstane onrust niet heeft bijgedragen aan de continuïteit en kwaliteit van zorg. Zo lezen deze leden dat in circa tachtig gezinnen een wisseling heeft plaatsgevonden van gezinsmanager. Er is afgelopen periode veel onrust ontstaan die in zekere mate voorkomen had kunnen worden.

Proces

De leden van de D66-fractie vragen het kabinet te reflecteren op het feitenrelaas vanaf het eerste voornemen om het contract met Intervence te beëindigen tot heden. Het kabinet geeft aan dat het van belang is dat zes maanden van tevoren duidelijk moet zijn dat er een voornemen is een contract met een aanbieder te beëindigen om onrust te voorkomen. Echter, bij Intervence was dit reeds het geval. Al in mei 2020 is het traject gestart en pas op 26 november is het voorgenomen besluit genomen. Wat is in de tussentijd verkeerd gegaan waardoor toch onrust is ontstaan? Is het louter benoemen van een termijn niet onvoldoende om deze onrust bij nieuwe voorgenomen besluiten te voorkomen? Wat is de rol van communicatie bij de genoemde zorgvuldigheidseisen?

De leden van de D66-fractie constateren dat geen antwoord wordt gegeven op de vraag in welke mate er contact is geweest met zorginstellingen en financiers van andere sectoren, zoals de curatieve zorg en de langdurige zorg. Deze leden merken op dat dit met name het geval is over de vraag hoe stakeholdermanagement moet worden toegepast bij dreigende discontinuïteit van zorg of bij faillissementen. Klopt het dat dit niet is gebeurd? Is het kabinet bereid dit alsnog te doen rondom het opstellen van het convenant continuïteit jeugdhulp?

Communicatie

De leden van de D66-fractie lezen dat er meerdere keren contact is geweest met kinderen en gezinnen rondom de voorgenomen sluiting van Intervence. Wat is de mening van het kabinet dat pas contact is gezocht met kinderen en gezinnen nadat besluitvorming heeft plaatsgevonden? Dit was zowel na de openbaarmaking van de besluitvorming van de Bestuurscommissie Inkoop Jeugdhulp Zeeland (bestuurscommissie) en nadat de bestuurscommissie heeft besloten te stoppen met de uitwerking van het oorspronkelijke scenario. Is het kabinet het met deze leden eens dat communicatie beter proactief en vooraf kan plaatsvinden in plaats van achteraf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is het kabinet van plan hier op te sturen en vormt dit onderdeel van de afspraken met Intervence betreffende de communicatie?

De leden van de D66-fractie constateren dat de individuele gemeenteraden van de dertien gemeenten geen officiële taak hebben bij de gedelegeerde taak die ligt bij de bestuurscommissie en dat ze derhalve ook niet betrokken zijn. Desalniettemin, terugkijkend, is het van belang om volksvertegenwoordiging wel te betrekken hoe de besluitvorming tot stand komt? Met name omdat ook gemeenten onderdeel zijn van het stakeholdermanagement dat inkopers ondergaan als zij overgaan tot het beëindigen van een contract met een zorgaanbieder.

De leden van de D66-fractie lezen dat in het voorjaar van 2021 meer duidelijkheid komt over het convenant «continuïteit jeugdhulp» en de uitvoering van de motie van de ledenVan Beukering-Huijbregts en Wörsdörfer.1 Is het kabinet bereid om bij de bekendmaking van het convenant de Kamer te informeren hoe de motie is uitgevoerd en een nadere toelichting te geven over het genoemde convenant?

Status van het transitieplan

De leden van de D66-fractie vragen het kabinet om een stand van zaken te geven rondom de situatie bij Intervence en aan te geven wat de status is van het transitieplan.

De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet bereid is om de uitkomst van de businesscase van Jeugdbescherming West, met betrekking tot overname van Intervence, toe te lichten. Welke conclusies kunnen hieraan worden verboden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de vragen rondom Intervence en hebben daar nog de nodige vragen en opmerkingen over. De leden van de PVV-fractie uitten eerder al hun grote zorgen over de 750 kinderen en gezinnen die in grote onzekerheid verkeerden. Uit de beantwoording van de vragen blijkt dat inmiddels tachtig gezinnen hun gezinsmanager verloren hebben. Kan de regering daadwerkelijk garanderen dat er geen gezinnen tussen wal en schip zijn gevallen? Ontvangen al deze gezinnen de juiste ondersteuning?

Op 26 april jl. hebben de PVV-leden Maeijer en Markuszower vragen gesteld aan het kabinet over het bericht van kinderrechters die de noodklok luiden over de situatie van de jeugdzorg in Zeeland. Deze leden vragen het kabinet waarom deze vragen nog steeds onbeantwoord zijn.

Het kabinet geeft aan dat zijn ministerie wekelijks contact heeft met alle betrokkenen over de voortgang van het plan van aanpak. Kan het kabinet aangeven wat de huidige stand van zaken is? Kan het kabinet verslag doen van dit wekelijkse overleg? Zo nee, waarom niet? Vindt dit wekelijkse overleg nog steeds plaats? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie willen voorts weten of het onderzoek naar het terugvalscenario als duurzame en realistische oplossing inmiddels afgerond is en wat de uitkomsten van dit onderzoek zijn. Is gebleken dat het overnamescenario het beste scenario is?

Verder hebben de leden van de PVV-fractie nog een aantal vragen over de uitvoering. Ligt de uitvoering op schema? Het kabinet gaf aan dat het verwacht dat het businessplan de tweede helft van april 2021 zou worden opgeleverd door Jeugdbescherming West. Is dit businessplan inmiddels gereed? Wordt al gewerkt aan het nieuwe transitieplan? Is de verwachting nog steeds dat in juni duidelijk zal worden of de overname door Jeugdbescherming West doorgang kan vinden? Welke andere alternatieven zijn er als dit scenario geen positief oordeel krijgt? Genoemde leden horen graag een (aantal) andere optie(s) van het kabinet.

De leden van de PVV-fractie constateren dat Jeugdbescherming West nu nog niet gecontracteerd is door gemeenten. In 2022 volgt een aanbestedingsprocedure. Op welke manier wordt de continuïteit van zorg geborgd wanneer contracten met gemeenten uitblijven?

Op 11 december 2020 zijn in het kader van het interbestuurlijk toezicht afspraken gemaakt met de gemeenten. Eén van de afspraken was het overbruggingscontract tot in ieder geval het eerste halfjaar van 2021. Inmiddels is deze termijn bijna verstreken. Welke aanvullende maatregelen zijn getroffen? Welke maatregelen zijn genomen om het verloop van het personeel bij Intervence te minimaliseren? Hebben deze maatregelen het gewenste resultaat opgeleverd, aangezien in de periode van januari tot april toch 13,2 fte aan gezinsmanagers en drie ondersteunende medewerkers vertrokken zijn? De leden van de PVV-fractie hopen dat deze medewerkers behouden zijn voor de (jeugd)zorgsector en ontvangen hierover graag een reactie van het kabinet. Hoeveel tijdelijke contracten van medewerkers van Intervence zijn verlengd respectievelijk omgezet naar een vast contract? Hoeveel nieuwe gezinsmanagers zijn er door Intervence geworven?

Het kabinet geeft aan dat het de norm van het opzeggen van contracten voor gesloten jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering minimaal 6 maanden bestendigd zouden willen zien. Op welke manier gaat het kabinet voor deze bestendiging zorgdragen? En is een periode van zes maanden daadwerkelijk genoeg voor een goede en zorgvuldige overdracht, zo vragen de leden van de PVV-fractie het kabinet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden van het kabinet op de vragen van de commissie over Intervence en hebben nog een aantal vragen en opmerkingen hierover.

Allereerst willen de leden van de SP-fractie opmerken dat het in hun ogen onbestaanbaar is dat financiële problemen de reden kunnen zijn dat kwetsbare kinderen en jongeren, en hun netwerk, vertrouwde hulp verliezen. Dit doet de kwaliteit van zorg geweld aan en is een niet menswaardige wijze van omgaan met kwetsbare mensen. Deze leden vragen het kabinet hierop te reflecteren. Deze leden vragen daarbij specifiek in te gaan op de stelling van hoogleraar Jeugdrecht mevrouw Brunning bij Omroep Zeeland, die stelt dat marktwerking in de jeugdzorg niet werkt. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie wat de lessen zijn die het kabinet trekt uit dit debacle en hoe het kabinet die lessen gaat gebruiken om in de toekomst het omvallen van instellingen zoals Intervence, maar recentelijk ook De Hoenderloo Groep, gaat voorkomen.

De leden van de SP-fractie constateren dat met het opheffen van Intervence het risico bestaat dat veel kinderen hun vertrouwde hulpverlener – voor zover dat nog niet was gebeurd – verliezen. Het kabinet stelt dat met de nieuwe zorgsituatie de continuïteit van de zorgrelatie beter geborgd kan worden. Kan het kabinet toelichten hoe zij dit ziet? Wat maakt volgens het kabinet dat het verdelen van hulpverleners over meerdere zorgorganisaties straks ertoe leidt dat de relatie tussen hulpverlener en cliënt behouden blijft?

De leden van de SP-fractie constateren dat een van de redenen dat Intervence uiteindelijk in de problemen is gekomen, is dat gemeenten onvoldoende budget hadden voor de contractering van zorg. Wat gaat de nieuwe situatie hieraan verbeteren, vragen genoemde leden. Wat garandeert dat over een paar jaar niet de volgende jeugdbeschermer in de problemen komt? Of krijgen we straks de situatie dat alleen landelijk opererende jeugdbeschermers overblijven, omdat deze financiële middelen bij kunnen leggen vanuit contracten uit andere regio’s, terwijl regionale beschermers het niet rond weten te breien?

De leden van de SP-fractie lezen in de beantwoording van de feitelijke vragen dat het kabinet niet heeft geadviseerd om de gemeenteraden erbij te betrekken, omdat bevoegdheden zijn overgedragen aan een bestuurscommissie. Deze leden vinden dit een zeer vreemde redenatie. Klopt het dan niet dat gemeenteraden, die het budgetrecht hebben, ultimo nog altijd eindverantwoordelijk zijn voor de financiering van de jeugdzorg? En is het niet zo dat gemeenteraden die delegatie van bevoegdheden weer terug kunnen draaien? Is het niet zo dat, los van al die juridische feiten, gemeenteraadsleden bovenal volksvertegenwoordigers zijn, en daarmee dus juíst de personen zijn die betrokken moeten worden wanneer inwoners van hun gemeente in de knel komen? Vindt het kabinet de redenatie die zij heeft gevolgd bij het advies om gemeenteraden niet te betrekken dan nog steeds houdbaar? Deze leden zijn tevens benieuwd wat de gedelegeerde bevoegdheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van deze situatie.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de antwoorden op de feitelijke vragen tot zich genomen en hebben nog enkele vragen. Wat is op dit moment de stand van zaken rond de mogelijke overname van Intervence door Jeugdbescherming West? Gaat deze overname door? Waar liggen nog zorgen en vragen? Is het kabinet bekend met de businesscase van Jeugdbescherming West waarin de voorwaarden voor de overname van Intervence worden geregeld? Zo ja, is de wijze van overdracht juridisch houdbaar, ook met betrekking tot Europese regelgeving? Stelt Jeugdbescherming West nog steeds dezelfde voorwaarden als eerder? Wanneer komt er duidelijkheid over de eventuele overname? Is het kabinet het met genoemde leden eens dat het belangrijk is dat er snel duidelijkheid komt voor de kinderen en gezinnen, maar ook voor de medewerkers van Intervence, zodat een verdere leegloop van personeel kan worden voorkomen? Mocht dit terugvalscenario toch niet doorgaan, is er nog een ander alternatief? Zo ja welke? Kunnen gemeenten de extra kosten rondom het transitieproces dragen, gezien de moeilijke financiële situatie bij gemeenten? Zo niet, hoe wordt dit opgelost? Kost dit scenario uiteindelijk meer dan het behouden van de zorg bij Intervence?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in de periode december 2020 tot begin maart 2021 circa tachtig gezinnen te maken hebben gehad met een wisseling van gezinsmanager, en dat in de periode januari tot april 2021 13,2 fte gezinsmanagers uit dienst zijn getreden. Wat zijn de huidige getallen hieromtrent? Hoeveel personeel en specifiek gezien casemanagers zijn op dit moment vertrokken bij Intervence? Hoeveel kinderen en gezinnen hebben van casemanager moeten wisselen? Worden kinderen en hun ouders voldoende op de hoogte gehouden van wat er speelt? Op welke manier? De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat gemeenten met Intervence hebben afgesproken dat – om medewerkers te behouden – Intervence tijdelijke contracten van medewerkers mag verlengen c.q. mag omzetten naar een vast contract. Blijft deze inzet op behoud van personeel ook het geval bij de overname naar Jeugdbescherming West? Kan het personeel dan ook blijven? Hoeveel zekerheid heeft het personeel?

Genoemde leden lezen dat met dit terugvalscenario, waarin de werkzaamheden van Intervence worden overgenomen door Jeugdbescherming West, wordt verwacht dat de zorgrelaties beter geborgd kunnen worden dat bij het eerdere plan, omdat de cliënten van Intervence niet meer bij verschillende gecertificeerde instellingen (GI’s) ondergebracht hoeven te worden. Waarom is in de eerste instantie dan niet gekozen voor dit scenario? Had dit punt, namelijk de continuering van zorg bij kinderen en gezinnen, niet voorop moeten staan in de keuze? In hoeverre is met dit belang rekening gehouden? Is het kabinet het met deze leden eens dat dit altijd op één zou moeten staan? Genoemde leden wijzen hierbij ook graag naar de aangenomen motie van de leden Westerveld en Simons 2, waarin wordt gevraagd dat bij reorganisaties een onafhankelijk inhoudelijk deskundige de geschiktheid van het aanbod beoordeelt om de belangen van kinderen en ouders te behartigen. Is het kabinet voornemens om een dergelijke deskundige in te stellen bij deze eventuele overname?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om een algemene maatregel van bestuur (AMvB) op te stellen met zorgvuldigheidseisen, waarbij gemeenten moeten inzetten op een tijdige start en afronding van contractering, op meerjarige contracten, en op continuïteit van zorg bij aflopende contracten. Wanneer zal deze AMvB opgesteld worden? Is het kabinet van plan om in die AMvB mee te nemen dat de belangen van kinderen en ouders zwaarwegend moeten worden meegewogen in dit proces? En dat er eerst een uitgewerkt transitieplan moet zijn voordat zorg wordt opgezegd? Is het kabinet van plan om de uitvoering van de motie van de leden Westerveld en Simons ook mee te nemen in deze AMvB?

Genoemde leden lezen dat de jeugdbescherming in Zeeland per 1 januari 2022 in het geheel opnieuw moet worden aanbesteed/ingekocht. Is het een mogelijkheid om deze stap voor dit onderdeel nu in één keer te doen, zodat niet opnieuw onrust kan ontstaan over een paar maanden? Heeft het kabinet, of de landsadvocaat, eventueel mogelijkheden om dit af te dwingen? Hoe kijkt het kabinet naar het inkoopproces zoals het nu geregeld is, waarbij dertien wethouders met jeugdhulp in hun portefeuille betrokken zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie nemen onder dankzegging kennis van de aangeleverde stukken. Zij maken graag van de gelegenheid gebruik om enkele vragen te stellen.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de meest recente berichtgeving dat een fusieplan tussen Jeugdbescherming West en Briedis op steun kan rekenen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Jeugdautoriteit en van Intervence (ondernemings- en cliëntenraad), en dit plan nu verder wordt uitgewerkt. In het fusieplan wordt gekozen voor behoud van locaties en personeel van Intervence. Kan het kabinet aangeven hoe de bestuurlijke fusie ervoor zorgt dat de oorspronkelijke financiële problemen van Intervence worden opgelost?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er de afgelopen tijd 13,2 fte is vertrokken bij Intervence, waardoor tachtig gezinnen zijn veranderd van gezinsmanager. Voor de continuïteit en kwaliteit van de zorg lijkt het deze leden belangrijk dat snel weer nieuw personeel voor langere tijd wordt aangetrokken. De onzekere situatie van Intervence maakt het echter minder aantrekkelijk om voor Intervence als nieuwe werkgever te kiezen. Op welke manier en wanneer verwacht het kabinet dat aan potentiële nieuwe werknemers baanzekerheid kan worden gegeven? Zijn in 2021 al nieuwe medewerkers in dienst getreden of tijdelijke contracten omgezet naar vaste contracten?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet hoe zij het effect inschatten van de bestuurlijke fusie op de kwaliteit van zorg en governance, gegeven het feit dat het hoofdkantoor van Jeugdbescherming West het hoofdkantoor in Den Haag heeft en in de fusie de grootste partij is. Kan het kabinet aangeven op welke manier de specifieke Zeeuwse situatie in strategische keuzes wordt meegewogen? Krijgt dit een plek in het fusieplan?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het certificaat jeugdbescherming van Briedis wordt beëindigd. Kan het kabinet aangeven welke invloed deze beëindiging heeft op de fusieplannen van Intervence en Jeugdbescherming West? Hoe beoordeelt het kabinet de inschatting van het keurmerkinstituut om het certificaat van Briedis te beëindigen in het licht van de wens van de Tweede Kamer om het monopolie van GI’s te doorbreken en ruimte te geven aan nieuwe GI’s? Op welke manier krijgen nieuwe GI’s de ruimte om hun aanbod op te bouwen? Deze leden vragen het kabinet tevens op welke manier de continuïteit van jeugdbeschermingsaanbod wordt geborgd.

II. Reactie van de bewindspersonen

Stand van zaken

De leden van de D66-fractie, de PVV-fractie en de GroenLinks-fractie vragen naar de stand van zaken van de overname van Intervence door Jeugdbescherming west. Zo willen de leden van de PVV-fractie weten of het onderzoek naar het terugvalscenario als duurzame en realistische oplossing inmiddels afgerond is en wat de uitkomsten van dit onderzoek zijn. Zij vragen of is gebleken dat het overnamescenario het beste scenario is. Zij vragen ook of de uitvoering op schema ligt, of het businessplan inmiddels gereed is en of al gewerkt wordt aan het nieuwe transitieplan. Zij vragen of de verwachting nog steeds is dat het in juni duidelijk zal worden of de overname door Jeugdbescherming west doorgang kan vinden. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of jeugdbescherming west nog steeds dezelfde voorwaarden stelt en vragen zich af wanneer er duidelijkheid komt over de eventuele overname. Ook vragen zij of het kabinet het met hen eens is dat het belangrijk is dat er snel duidelijkheid komt voor de kinderen en gezinnen, maar ook voor de medewerkers van Intervence, zodat een verdere leegloop van personeel kan worden voorkomen.

Reactie

Zoals ik u meldde in mijn brief van 7 juni 2021 in reactie op de vragen van de leden Meaijer en Markuszower, heeft de bestuurscommissie Jeugd, die verantwoordelijk is voor de inkoop van jeugdbescherming en jeugdreclassering in Zeeland, op 12 mei 2021 besloten om in te stemmen met het voorstel van Jeugdbescherming west tot bestuurlijke fusie met Intervence.3 Dit vindt plaats onder nagenoeg dezelfde voorwaarden als opgenomen in de door Jeugdbescherming west opgestelde businesscase (fase 1 van de overname). De Zeeuwse gemeenten hebben toegelicht dat uit verkenningen is gebleken dat Jeugdbescherming west als enige geïnteresseerd en bereid is tot overname van de activiteiten van Intervence. Jeugdbescherming west was daarom eerder ook als alternatief scenario opgenomen voor het geval dat de overname van de kinderen en medewerkers door de combinatie van Leger des Heils/William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS)/Briedis niet op een positief oordeel kon rekenen van inspecties en Jeugdautoriteit.

Het positief besluit van de bestuurscommissie is vervolgens aan de gemeenteraden van de 13 Zeeuwse gemeenten voorgelegd om daarmee het budget beschikbaar te stellen voor de bestuurlijke fusie met Jeugdbescherming west. Eind mei en begin juni hebben de gemeenteraden besloten over het benodigde budget. De bestuurscommissie heeft op 4 juni 2021 geconcludeerd dat hebben alle dertien gemeenteraden hebben ingestemd met het benodigde budget. Daarmee ligt de bestuurlijk besluitvorming op schema.

Ik ben het met de GroenLinks-fractie eens dat er zo snel mogelijk duidelijkheid moet komen over de bestuurlijke fusie van Intervence. Alle betrokken partijen onderschrijven dit in het belang van kinderen, gezinnen en medewerkers. Ik zie het besluit van de gemeenteraden daarom als een volgende belangrijk stap in het realiseren van het gewenste perspectief voor de kinderen, gezinnen en de medewerkers.

De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Jeugdautoriteit hebben positief geoordeeld over fase 1 van de businesscase van Jeugdbescherming west voor de overname. Daarmee is een belangrijke stap gezet om te komen tot een duurzame en realistische oplossing. De Jeugdautoriteit is van mening dat de businesscase in belangrijke mate voldoet aan de door haar eerder gestelde voorwaarden.4 De Jeugdautoriteit heeft ook enkele aandachtspunten meegegeven. De inspecties constateren ook dat de businesscase voldoende garanties biedt voor een toekomstbestendige jeugdbescherming in Zeeland en minimale risico’s bevat voor de continuïteit van zorg aan cliënten. Ook de inspecties hebben nog een aantal aandachtspunten.

Jeugdbescherming west en Intervence werken deze aandachtpunten in samenwerking met gemeenten uit in fase 2 van de overname. In fase 2 werkt Jeugdbescherming west de businesscase voor de overname in deelplannen uit. Deze deelplannen zien onder andere op due-dilligence onderzoek, IT-integratie, huisvesting, dossierarchivering, integratie van interne beleids- en financiële processen en communicatie en cultuur. Deze plannen zullen naar verwachting eind juni zijn uitgewerkt en zullen wederom beoordeeld worden door de inspecties en de Jeugdautoriteit. De door hen benoemde aandachtspunten zullen ook aan de orde komen in hun eindoordeel. De planning is dat deze beoordelingen voor 1 juli gereed zijn, zodat vervolgens de bestuurlijke fusie per die datum kan plaatsvinden.

Actuele continuïteit jeugdbescherming

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering daadwerkelijk kan garanderen dat er geen gezinnen tussen wal en schip zijn gevallen. Ook vragen deze leden of al deze gezinnen de juiste ondersteuning ontvangen.

Reactie

Het uitgangspunt is dat aan alle kinderen die aan Intervence zijn toevertrouwd, een jeugdbeschermer is en blijft gekoppeld.5

In het kader van de doorbraakaanpak in de jeugdbescherming wordt in heel Nederland gewerkt aan het tijdig beschikbaar stellen van een jeugdbeschermer en jeugdreclasseerder en de tijdige beschikbaarheid van jeugdhulp in dit kader. De Inspecties publiceren naar verwachting in de tweede helft van juni de regiobeelden (waaronder de regio Zeeland) waarin inzichtelijk wordt of de kinderen tijdig een jeugdbeschermer en tijdige de juiste hulp krijgen. Het landelijk rapport van de Inspecties volgt vervolgens in juli.

Zorgcontinuïteit bij fusie met Jeugdbescherming west

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de continuïteit van zorg bij kinderen en gezinnen niet voorop had moeten staan bij de keuze voor een scenario. Zij willen weten in hoeverre met dit belang rekening is gehouden en of het kabinet het met hen eens is dat dit altijd op één zou moeten staan.

De leden van de SP-fractie vragen toelichting van het kabinet op het verbeteren van de continuïteit van de zorgrelatie met de nieuwe situatie. Zij vragen wat maakt dat het verdelen van hulpverleners over meerdere zorgorganisaties ertoe leidt dat de relatie tussen hulpverlener en cliënt behouden blijft. Ook vragen zij wat de nieuwe situatie hieraan gaat verbeteren, wat garandeert dat over een paar jaar niet de volgende jeugdbeschermer in de problemen komt en of niet alleen landelijk opererende jeugdbeschermers overblijven omdat deze financiële middelen kunnen bijleggen vanuit contracten met andere regio’s, terwijl regionale beschermers het niet rond weten te breien.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen het kabinet voorts hoe zij het effect inschat van de overname op de kwaliteit van zorg en governance, gegeven het feit dat het hoofdkantoor van Jeugdbescherming west het hoofdkantoor in Den Haag heeft en in de fusie de grootste partij is. Zij vragen op welke manier de specifieke Zeeuwse situatie in strategische keuzes wordt meegewogen en of dit een plek krijgt het fusieplan.

Reactie

De continuïteit en zorg voor de kinderen en gezinnen heeft bij de betrokken gemeenten, gecertificeerde instellingen en het Rijk altijd voorop gestaan bij de te maken keuzes. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. Ook na de sluiting van een jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling moeten zij zorgen dat kinderen en hun gezinnen passende jeugdhulp krijgen. Vanuit deze verantwoordelijkheid hebben de Zeeuwse gemeenten eind 2020 en begin 2021, onder leiding van een onafhankelijk procesbegeleider en in samenwerking met de betrokken gecertificeerde instellingen, een forse inspanning geleverd om te komen tot een transitieplan voor de overdracht van de jeugdbescherming en jeugdreclassering van Intervence naar WSS, Leger des Heils en Briedis. Dit scenario had als voordeel dat overdracht van cliënten zou plaatsvinden naar gecertificeerde instellingen die al werkzaam en gecontracteerd zijn in Zeeland.

Ondanks de inspanningen die zijn geleverd hebben de Inspecties en de Jeugdautoriteit in februari 2021 geconstateerd dat het voorliggende scenario onvoldoende garanties bood voor een duurzame transitie van de jeugdbescherming en jeugdreclassering in Zeeland waarbij de continuïteit en kwaliteit van zorg voldoende geborgd is. Ik heb de zorgen van de Inspecties en de Jeugdautoriteit onderkend. Continuïteit en kwaliteit van zorg is immers leidend.

In het bestuurlijk overleg met de Zeeuwse bestuurders heb ik daarom in februari 2021 afgesproken dat niet verder wordt gegaan met de uitwerking van het voorliggende scenario en dat zij het terugvalscenario gingen uitwerken dat voorziet in een overname van de werkzaamheden van Intervence door Jeugdbescherming west.

Zoals eerder toegelicht behelst het huidige overnamescenario een bestuurlijke fusie van Intervence met Jeugdbescherming west. Intervence zal als aparte stichting onderdeel worden van de organisatie Jeugdbescherming west. Door het eerder toegelichte uitgangspunt dat de huidige jeugdbeschermers blijven werken voor de nieuwe organisatie, blijft de bestaande relatie tussen het kind en de jeugdbeschermer zoveel mogelijk in stand, hetgeen ten goede komt aan de continuïteit van de zorgrelatie. Indien cliënten en hulpverleners over meerdere organisaties verdeeld moeten worden, is het ingewikkelder om de bestaande cliënt-hulpverlener relatie in stand te houden.

Door de bestuurlijke fusie van Intervence met Jeugdbescherming west zullen de overheadkosten niet meer zo zwaar op de exploitatie drukken. De verwachting is dat dit zal zorgen voor een duurzamere financiële basis. Dit is daarmee een belangrijke voorwaarde om de continuïteit van de zorg voor de kinderen te borgen.

De problemen bij Intervence zijn niet uitsluitend van financiële aard, maar zien onder andere ook op personeelsverloop. Deze was met name in de jaren 2018 en 2019 zeer hoog met 31% respectievelijk 39%. In 2020 heeft Intervence het personeelsverloop teruggebracht naar 11%. Jeugdbescherming west heeft veel ervaring met programma’s om medewerkers te werven en te behouden en met programma’s om het ziekteverzuim van medewerkers verder te verlagen. Dit zal naar verwachting bijdragen aan het blijvend terugdringen van het personeelsverloop en het ziekteverzuim bij Intervence. Hierdoor hoeven ook minder kosten gemaakt te worden voor inhuur en inwerken van nieuwe medewerkers.

Jeugdbescherming west is nu actief in 4 regio’s (Haaglanden, Holland Rijnland, Midden-Holland Midden en Zuid-Holland Zuid) en is daarmee niet te beschouwen als landelijk opererende organisatie. Mede gezien de positieve beoordeling van de businesscase van Jeugdbescherming west door de inspecties en de Jeugdautoriteit en de ervaringen met andere regionale instellingen is de verwachting dat het aanbod van jeugdbescherming binnen Nederland ook door regionale aanbieders, zoals Jeugdbescherming west, kan blijven plaatsvinden. Jeugdbescherming west maakt verder met elke regio afspraken over de in die regio gewenste dienstverlening. Daarnaast blijft de Zeeuwse tak van Jeugdbescherming west een apart zichtbare en juridische entiteit (stichting) binnen de organisatie Jeugdbescherming west.

Continuïteit jeugdhulp en zorgvuldigheidseisen

De leden van Groenlinks vragen, met verwijzing naar de aangenomen motie van de leden Westerveld en Simons6, of het kabinet voornemens is om een onafhankelijke deskundige in te stellen die bij een eventuele overname de geschiktheid van het aanbod beoordeelt om de belangen van kinderen en ouders te behartigen. De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet bereid is om bij de bekendmaking van het convenant «continuïteit jeugdhulp» de kamer te informeren over hoe de motie is uitgevoerd en een nadere toelichting te geven over het genoemde convenant.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook wanneer het kabinet voornemens is de algemene maatregel van bestuur met zorgvuldigheidseisen op te stellen. Zij vragen of het kabinet van plan is om daarbij mee te nemen dat de belangen van kinderen en ouders zwaarwegend moeten worden meegewogen in dit proces en dat er eerst een uitgewerkt transitieplan moet zijn voordat zorg wordt opgezegd. Daarnaast vragen de leden of het kabinet van plan is om de uitvoering van de motie van de leden Westerveld en Simons mee te nemen in deze AMvB.

Reactie

Aan de motie van de leden Westerveld en Simons wordt invulling gegeven middels het «Draaiboek Continuïteit Jeugdhulp». Dit draaiboek stellen de Staatssecretaris van VWS en ik op met de VNG, de Branche Gespecialiseerde Zorg voor de Jeugd (BGZJ) en de Jeugdautoriteit in het kader van het convenant «Bevorderen Continuïteit Jeugdhulp». Uitgangspunt van dit draaiboek is de borging van continuïteit van cruciale zorg op het moment dat een «problematisch risico» op discontinuïteit bestaat. Om de belangen van kinderen en ouders/verzorgers nog beter te behartigen zijn de Staatssecretaris van VWS en ik op dit moment met partijen in gesprek over de mogelijkheid tot het inwinnen van onafhankelijke deskundigheid. Streven is het convenant, inclusief het genoemde draaiboek, in de zomer van 2021 te ondertekenen. Vervolgens zal ik uw Kamer samen met de Staatssecretaris van VWS nader informeren over het convenant. Daarnaast zullen wij in overleg met de gemeenten en de VNG nagaan of het nodig is om naast de Norm voor Opdrachtgeverschap, waarover ik u later in dit verslag meer toelicht, bij of krachtens AMvB zorgvuldigheidseisen te regelen die gemeenten in hun verordeningen dienen op te nemen.

Borgen continuïteit en behoud medewerkers

De leden van de PVV-fractie vragen op welke manier de continuïteit van zorg geborgd wordt wanneer contracten met gemeenten uitblijven. Zij vragen welke aanvullende maatregelen zijn getroffen en welke maatregelen genomen zijn om het verloop van het personeel bij Intervence te minimaliseren. Zij vragen of deze maatregelen het gewenste resultaat hebben opgeleverd. De leden vragen, net zoals de leden van de ChristenUnie-fractie hoeveel tijdelijke contracten van medewerkers van Intervence zijn verlengd respectievelijk omgezet naar een vast contract en hoeveel nieuwe gezinsmanagers er door Intervence zijn geworven. Ook de leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de huidige getallen. Zij willen weten hoeveel gezinsmanagers op dit moment zijn vertrokken bij Intervence en hoeveel kinderen en gezinnen van casemanager hebben moeten wisselen. Ook vragen zij of de inzet op behoud van personeel ook het geval blijft bij de overname naar Jeugdbescherming west, of het personeel kan blijven en hoeveel zekerheid het personeel heeft.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen eveneens op welke manier en wanneer verwacht dat het kabinet aan potentiële nieuwe werknemers baanzekerheid kan worden gegeven.

Reactie

Met het oog op de borging van de continuïteit van zorg hebben de gemeenten met Intervence een overbruggingscontract afgesloten. Met dit contract kan Intervence jeugdbescherming en jeugdreclassering blijven bieden. Het overbruggingscontract duurt tot 1 juli 2021 en wordt indien nodig verlengd tot het moment dat de fusie definitief en afgerond is. Voor de periode vanaf de formele fusie van Intervence met Jeugdbescherming west zal een nieuw contract afgesloten worden.

Het uitgangspunt is dat alle medewerkers uit het primair proces van Intervence meegaan bij de fusie met Jeugdbescherming west. Dit is inclusief jeugdbeschermers, jeugdreclasseerders, secretariaatsmedewerkers en gedragsdeskundigen.7 Voor een beperkt aantal medewerkers met een staf- of managementfunctie wordt in overleg met de vakbonden een regeling gemaakt.

Zoals eerder toegelicht was het personeelsverloop bij Intervence met name in de jaren 2018 en 2019 zeer hoog. In de periode januari tot en met mei 2021 zijn 22 gezinsmanagers (16,8 fte) uit dienst getreden door de onzekerheid die er was. Hierdoor hebben 170 gezinnen en 200 kinderen te maken gehad met een wisseling van gezinsmanager. De kinderen en gezinnen zijn hierover door hun gezinsmanager geïnformeerd. In 2021 heeft Intervence dankzij de afspraken die daarover met de gemeenten zijn gemaakt een vast contract kunnen verlenen aan de medewerkers met een tijdelijk contract die daarvoor in aanmerking kwamen. Dit zijn er vijf geweest. Eveneens heeft Intervence in 2021 in de periode tot eind mei 17 nieuwe gezinsmanagers (12 fte) geworven.

In antwoord op de vraag over baanzekerheid, verwijs ik u naar de stand van zaken in het begin van dit verslag, waarin ik u toelichtte dat de contractering zich in vergevorderd stadium bevindt. Naar verwachting kan op korte termijn voldoende zekerheid bestaan voor de levensvatbaarheid van de nieuwe organisatie en daarmee voor potentiele nieuwe medewerkers.

Zorgvuldigheid

De leden van de D66-fractie vragen het kabinet te reflecteren op het feitenrelaas en op de tijd tussen de start van het traject tot het voorgenomen besluit om het contract te beëindigen. De leden vragen wat in de tussentijd verkeerd is gegaan waardoor toch onrust is ontstaan. Ook vragen zij of het louter benoemen van een termijn niet onvoldoende is om deze onrust bij nieuwe voorgenomen besluiten te voorkomen. Zij vragen ook naar de rol van communicatie bij de genoemde zorgvuldigheidseisen.

Reactie

In aanloop naar de besluitvorming van de Bestuurscommissie Inkoop Jeugdhulp Zeeland (bestuurscommissie) in november 2020 waren gemeenten al langere tijd in gesprek met Intervence. Daarbij is in een vroeg stadium (juni 2020) al gesproken over contractverlenging voor het jaar 2021 voor alle vier in Zeeland werkzame gecertificeerde instellingen. Intervence had daarbij met de gemeenten afgesproken nog geen gebruik te maken van de mogelijkheid om het bestaande contract met een jaar te verlengen omdat Intervence eerst de resultaten van de besprekingen met de gemeenten wilde afwachten over de toekomst voor haar organisatie. In de zomer van 2020 moest bijvoorbeeld ook het scenario-onderzoek naar mogelijke oplossingen voor de problemen bij Intervence worden uitgevoerd.

Op 23 november 2020 hebben gemeenten besloten om scenario 3 (de overdracht naar Briedis, WSS en Leger des Heils) verder uit te werken. Scenario 1 (doorstart Intervence) was niet mogelijk omdat Intervence in haar huidige omvang te klein is om zelfstandig rendabel te kunnen opereren onder de voorwaarden (p*q) die de gemeenten stelden. Intervence onderschreef deze conclusie ook. In het kader van scenario 2 (overname door een andere gecertificeerde instelling) zijn gesprekken gevoerd met verschillende gecertificeerde instellingen. Twee instellingen waren geïnteresseerd. De eisen van één van de kandidaten waren op dat moment niet verenigbaar met die van de gemeenten, de andere beoogde kandidaat heeft er na onderzoek uiteindelijk vanaf gezien.

Voor mij is continuïteit van zorg leidend in besluiten inzake contractering van jeugdzorgaanbieders. Vanuit dit oogpunt is het noodzakelijk dat alle betrokkenen voldoende tijd hebben om veranderingen door te voeren. Dat moet zorgvuldig gebeuren. Het gaat immers om kinderen, kwetsbare mensen, die moeten kunnen rekenen op hulp. Ook werknemers moeten weten waar ze aan toe zijn. Om die redenen wordt van aanbieders zoals Intervence verwacht dat ze tijdig maatregelen nemen om eventuele financiële problemen te voorkomen. Als dit niet lukt, is het van belang dat aanbieders tijdig met stakeholders zoals gemeenten (inkopers) in overleg gaan over een oplossing.

Gemeenten hebben op initiatief van de VNG in juni 2020 een gezamenlijke Norm voor Opdrachtgeverschap vastgesteld. Met het oog op continuïteit van zorg is het noodzakelijk dat gemeenten inzetten op een tijdige start en afronding van contractering, op meerjarige contracten (drie jaar of meer) en op continuïteit van zorg bij aflopende contracten. Deze zorgvuldigheidseisen zijn daarom opgenomen in de Norm voor Opdrachtgeverschap. Hierin staat bijvoorbeeld dat contracten voor gesloten jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering minimaal zes maanden van tevoren worden gesloten. Hiertegenover staat dat er zes maanden voor opzegging van de contracten duidelijkheid moet zijn. Contracten moeten dus zes maanden van tevoren worden opgezegd.

Zoals de Staatssecretaris van VWS heeft toegelicht tijdens het debat met de Tweede Kamer over de jeugdbescherming in Zeeland van december 2020 en onze brief «Leerpunten uit casuïstiek», zouden de Staatssecretaris en ik op grond van de Norm voor Opdrachtgeverschap van de VNG voor de nabije toekomst de zorgvuldigheidsvereisten in deze norm samen met gemeenten als uitgangspunt willen nemen. Dat voorkomt veel onzekerheid voor alle betrokkenen. Ik constateer daarbij dat in de situatie rond Intervence eind november 2020 definitief bleek dat het contract eind december 2020 zou eindigen en zou worden omgezet in een overbruggingscontract tot aan het moment dat daadwerkelijk sprake zou zijn van een overdracht. Dit neemt niet weg dat, ook in het geval van Intervence, al maanden van tevoren gesproken werd over wat wel en niet mogelijk was. Desalniettemin kan worden geconstateerd dat de in de Norm voor Opdrachtgeverschap geformuleerde termijnen hier nog explicieter hadden kunnen worden gehanteerd.

Bij een impactvol besluit als een contractbeëindiging, zijn grote belangen van kinderen, gezinnen en medewerkers gemoeid. Daarbij is een zekere mate van onrust moeilijk te voorkomen. Een deel van deze onrust werd veroorzaakt doordat het beeld ontstond dat het contract met Intervence direct per 1 januari 2021 zou worden stopgezet. Dit terwijl sprake was van een omzetting van het contract in een overbruggingscontract tot aan het moment dat daadwerkelijk sprake was van de overdracht naar een nieuwe gecertificeerde instelling.

De termijn van zes maanden

De leden van de PVV-fractie vragen op welke manier het kabinet zorg gaat dragen voor het bestendigen van de norm van zes maanden voor het opzeggen van contracten voor instellingen voor gesloten jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Zij vragen of een periode van zes maanden daadwerkelijk genoeg is voor een goede en zorgvuldige overdracht.

Reactie

Zoals ik eerder al toelichtte, hebben gemeenten als het gaat om zorgvuldigheidseisen de inkoop, op initiatief van de VNG in juni 2020 een gezamenlijke Norm voor Opdrachtgeverschap vastgesteld, waarin deze zorgvuldigheidseisen een plaats hebben gekregen. Hierin staat onder andere dat de inkoopprocedure tijdig afgerond dient te zijn: voor jeugdbescherming en jeugdreclassering dient tussen het tekenen- en de ingang van het contract ten minste zes maanden te liggen. Deze termijn is in overeenstemming met de betrokken partijen overeengekomen. Ook is in de norm benoemd dat er in de inkoopcontracten afspraken worden gemaakt over de continuïteit van zorg voor cliënten na afloop van een contract. In overleg met de gemeenten en de VNG zal worden nagegaan of het nodig is om naast de norm bij of krachtens AMvB zorgvuldigheidseisen te regelen die gemeenten in hun verordeningen dienen op te nemen.

Communicatie

De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat er geen contact is geweest met zorginstellingen en financiers van andere sectoren, zoals de curatieve zorg en de langdurige zorg. De leden vragen of het kabinet bereid is dit alsnog te doen rondom het opstellen van het convenant continuïteit jeugdhulp. Daarnaast vragen de leden naar de mening van het kabinet dat pas contact is gezocht met kinderen en gezinnen nadat besluitvorming heeft plaatsgevonden. De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet het met hen eens is dat communicatie beter proactief en vooraf kan plaatsvinden in plaats van achteraf. Zo nee, waarom niet en zo ja, hoe het kabinet van plan is hier op te sturen en of dit onderdeel vormt van de afspraken met Intervence betreffende de communicatie. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de kinderen en hun ouders voldoende op de hoogte gehouden worden van wat er speelt en op welke manier dat gebeurt.

Reactie

Het in ontwikkeling zijnde convenant Bevorderen Continuïteit Jeugdhulp, dat de VNG, de BGZJ, de Jeugdautoriteit en de ministeries VWS en JenV gezamenlijk ontwikkelen, bevat een «Draaiboek Continuïteit Jeugdhulp». Dit draaiboek beschrijft welke stappen aanbieders en gemeenten nemen bij (dreigende) discontinuïteit van zorg, al naar gelang de ernst van de situatie. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de motie van de leden van Beukering-Huijbregts en Wörsdörfer.8 Bij het opstellen van het convenant is ook gekeken naar de lessen uit vergelijkbare casuïstiek in andere zorgsectoren. Stakeholdermanagement en -communicatie worden onderdeel van het draaiboek. Streven is dit convenant, inclusief het genoemde draaiboek, in de zomer van 2021 te ondertekenen.

Ik ben het met de leden van de D66-fractie eens dat communicatie met kinderen en gezinnen belangrijk is. Dat geldt ook voor het betrekken van medewerkers. Ook voorafgaand en na de besluitvorming over een overname als deze, alsook bij de uitwerking van het plan van aanpak, is het belangrijk kinderen en gezinnen goed te betrekken. Hier toetsen de Inspecties en Jeugdautoriteit ook op.

Intervence heeft de primaire verantwoordelijkheid voor de communicatie naar kinderen en gezinnen. Vanaf de start van het onderzoek naar de verschillende scenario’s heeft Intervence met de betrokken kinderen en gezinnen gecommuniceerd. Ook de cliëntenraad is betrokken geweest en Intervence heeft de input van de cliëntenraad meegenomen in de uitwerking van de verschillende scenario’s. Direct na het besluit van de gemeenten tot contractbeëindiging heeft Intervence met kinderen en gezinnen gecommuniceerd en nog steeds communiceert Intervence bij elk belangrijk besluit richting de kinderen en gezinnen, zowel via haar website als via de gezinsmanager. Daarnaast zijn er ook bijeenkomsten met medewerkers geweest waarbij de verantwoordelijke wethouders een toelichting hebben gegeven op de ontwikkelingen en (voorgenomen) besluiten.

Zoals hierboven toegelicht werken Rijk, VNG en brancheorganisaties op dit moment aan het opstellen van een draaiboek in het kader van het convenant «Bevorderen Continuïteit Jeugdhulp». Partijen bezien op welke wijze het belang van goede communicatie met kinderen en gezinnen in het draaiboek goed kan worden geborgd.

Gemeentelijk proces

De leden van de D66-fractie en de leden van de SP-fractie vragen naar de betrokkenheid van de gemeenteraden bij de besluitvorming door de bestuurscommissie. De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet het van belang vindt de gemeentelijke volksvertegenwoordiging te betrekken bij de wijze van totstandkoming van de besluitvorming. De leden van de SP-fractie vragen naar het budgetrecht van de gemeenteraden en of het klopt dat zij eindverantwoordelijk zijn voor de financiering van de jeugdzorg. Zij vragen of de gemeenteraden de delegatie van bevoegdheden weer kunnen terugdraaien en of niet juist gemeenteraden betrokken moeten worden wanneer inwoners van hun gemeente in de knel komen. De leden vragen of het kabinet haar eerdere redenatie om gemeenteraden niet te betrekken nog steeds houdbaar vindt. Tot slot zijn de leden van de SP-fractie benieuwd wat de gedelegeerde bevoegdheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van de situatie.

Reactie

Het toezicht op het functioneren van een bestuurscommissie ligt primair bij het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling. Dat heeft de bevoegdheid besluiten van een bestuurscommissie te schorsen en vernietigen. In dit geval hebben de colleges besloten tot delegatie van hun bevoegdheid tot het schorsen en vernietigen van besluiten aan de gemeenschappelijke regeling GGD-Zeeland. Deze gemeenschappelijke regeling heeft dit ondergebracht in bestuurscommissie Inkoop Jeugdzorg Zeeland.

Formeel kunnen de gemeenteraden de delegatie niet terugdraaien, omdat het niet hun bevoegdheid betreft. Zij hebben wel moeten instemmen met de overdracht. Gemeenteraden wordt op grond van artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen door de betrokken colleges om toestemming gevraagd bij het treffen of wijzigen van een gemeenschappelijke regeling. Gemeenteraden dienen ook in de gelegenheid te worden gesteld wensen en bedenkingen kenbaar te maken over voornemens om een bestuurscommissie in te stellen.

De gemeenteraden zijn dus betrokken geweest bij de keuzes voor deze wijze van organiseren van deze taak. Colleges zijn evenwel verantwoording schuldig aan de raad, dus de raad zou het college wel kunnen verzoeken de delegatie terug te draaien, indien hij dat wenselijk acht. Mocht een college voornemens zijn een delegatie terug te draaien, is dus eveneens toestemming van de raad nodig. De wethouders die deel uitmaken van de Zeeuwse bestuurscommissie zullen zich dus over hun besluiten moeten verantwoorden naar hun eigen gemeenteraad. Het college blijft namelijk verantwoording schuldig aan de gemeenteraad over het handelen van de wethouder in de gemeenschappelijke regeling.

De democratische legitimiteit is naar de mening van het kabinet afdoende geborgd. De inkoop van de zorg voor jeugdigen is belegd bij een Gemeenschappelijke Regeling, waarvoor op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen waarborgen voor democratische legitimiteit gelden. Wel acht het kabinet verdere versterking van de democratische legitimiteit wenselijk. Hiertoe is op dit moment een wetsvoorstel aanhangig in de Eerste Kamer dat een aantal aanpassingen voorstelt in de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Wekelijks overleg

De leden van de PVV-fractie vragen naar het wekelijkse overleg en of het kabinet daarvan verslag kan doen.

Reactie

Tot in ieder geval de geplande formele fusie op 1 juli vindt wekelijks overleg plaats met de verantwoordelijke gemeenten, betrokken gecertificeerde instellingen en de Jeugdautoriteit. De verwachting is dat na 1 juli de fusie van Intervence in een rustiger vaarwater komt, waardoor wekelijks overleg niet meer noodzakelijk is. Zoals ik uw Kamer heb toegezegd tijdens het Nota Overleg op 14 december 2020, alsmede in de brief van 1 februari 2021, zal ik uw Kamer actief blijven informeren over de ontwikkelingen op dit dossier.9 Dit zal ik doen wanneer daar aanleiding voor is, hetgeen niet wekelijks het geval zal zijn.

Transitieplan en businesscase

De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet bereid is om de uitkomst van de businesscase van Jeugdbescherming west voor de overname van Intervence toe te lichten. Ook vragen zij welke conclusies hieraan verboden kunnen worden. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet bekend is met de businesscase van Jeugdbescherming west en of de wijze van overdracht juridisch houdbaar is. De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder of gemeenten de extra kosten rond het transitieproces kunnen dragen, gezien de moeilijke situatie bij gemeenten en zo niet, hoe dat wordt opgelost. Ook vragen zij of dit scenario uiteindelijk meer kost dan het behouden van de zorg bij Intervence. De leden van ChristenUnie-fractie vragen ook of het kabinet kan aangeven hoe de overname ervoor zorgt dat de oorspronkelijke financiële problemen van Intervence worden opgelost. De leden van de PVV-fractie en de leden van de GroenLinks fractie vragen verder welke alternatieven er zijn als het huidige overnamescenario geen positief oordeel krijgt. De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom niet in eerste instantie voor het overnamescenario is gekozen.

Reactie

Ik ben bekend met de businesscase en word op de hoogte gehouden van de belangrijke stappen in het proces tot contractering. In het decentrale stelsel is het aan instellingen en gemeenten om tot een vergelijk te komen over het specifieke dienstenniveau van de jeugdzorg die geleverd wordt en de prijs die daarvoor betaald wordt. Indien partijen niet tot een vergelijk komen en in het geval de continuïteit gevaar loopt, kunnen zij bemiddeling vragen aan het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ). In een volgende stap kunnen partijen ook advies vragen aan de onafhankelijke Jeugdautoriteit. Dit laatste is ook gebeurd, mede op ons verzoek, bij de beoordeling van de businesscase jeugdbescherming west. Ook de inspecties hebben de businesscase beoordeeld. Zoals hierboven beschreven oordelen de Jeugdautoriteit en de Inspecties dat het businessplan in belangrijke mate voldoet aan de gestelde voorwaarden en dat het voldoende garanties biedt voor een toekomstbestendige jeugdbescherming.

De Inkooporganisatie Jeugdhulp Zeeland is voornemens om per 16 juni 2021, namens de dertien Zeeuwse gemeenten, de wettelijke taken als Gecertificeerde Instelling (jeugdbescherming en jeugdreclassering) te gunnen aan Jeugdbescherming west voor de duur van de rest van dit jaar (2021) en voor de periode van vijf jaar daarna (2022–2026). Voor de taken van gecertificeerde instellingen voor specifieke doelgroepen (de doelgroepen van het Leger des Heils en de WSS) zal een afzonderlijk aanbestedingstraject gaan plaatsvinden. Gemeenten hebben in het kader van de aanbestedingswetgeving, ervoor gekozen hun voornemen te publiceren op TenderNed. Na afloop van de publicatie op TenderNed op 16 juni, indien geen partijen zich hebben gemeld, kan dit voornemen worden omgezet in contractering. De continuïteit en kwaliteit van de jeugdzorg is leidend geweest bij de besluitvorming door de verantwoordelijke Zeeuwse gemeenten.

Naar aanleiding van uw vraag over de moeilijke (financiële) situatie bij gemeenten, wil ik u melden dat, voor zover in bepaalde gemeenten het budget voor jeugdzorg niet toereikend is, het Rijk voor 2021 € 300 miljoen heeft toegezegd en heeft besloten aanvullend € 613 miljoen toe te kennen.10 Daarnaast is op 4 juni 2021 door het Rijk besloten de gemeenten voor het jaar 2022 een aanvullende bijdrage te verlenen van € 1,3 miljard.11 Een nieuw kabinet zal besluiten over de structurele financiën en noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel om de jeugdzorg in de toekomst effectief en beheersbaar te houden.

De vraag of de kosten voor de overname van Intervence door Jeugdbescherming west hoger zijn dan de kosten voor de instandhouding bij Intervence, is moeilijk te beantwoorden. Dit komt omdat de uitgangspunten bij en de geleverde diensten in beide scenario’s deels verschillend zijn. Wel kan geconstateerd worden dat door de fusie het aandeel van de overheadkosten binnen de totale kosten in de Zeeuwse regio zal dalen en er dus relatief gezien meer middelen beschikbaar zijn voor de uitvoering van de zorg in Zeeland.

Als antwoord op de vraag naar alternatieven kan ik melden dat, zoals eerder toegelicht, de gemeenten het uitgangspunt hanteren snel duidelijkheid te willen in het belang van het perspectief voor kinderen, gezinnen en medewerkers. In dat kader is alle energie en effort gericht op de fusie met Jeugdbescherming west. Nu deze zich in een vergevorderd stadium bevindt wat betreft contractering, zijn andere scenario´s niet meer noodzakelijk.

In de in 2020 uitgevoerde verkenning van de scenario’s wilde Jeugdbescherming west (bij scenario 2 – overname door een andere GI) de enige partij zijn die een businesscase zou uitwerken voor een overname terwijl destijds ook een andere partij een overnamevoorstel wilde doen. De andere partij heeft zich overigens na onderzoek uiteindelijk teruggetrokken. In de uitwerking van de huidige overname was Jeugdbescherming west het enige realistische alternatief en is zij ook bereid geweest om over hun eerder gestelde voorwaarden in overleg te treden met de gemeenten.

Inkoop en aanbesteden in één stap

De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder naar het inkoop- en aanbestedingsproces in Zeeland per 1 januari 2022. Zij vragen of het mogelijk is om deze stap in één keer te doen en of het kabinet of de landsadvocaat eventueel mogelijkheden heeft om dit af te dwingen. Ook vragen zij hoe het kabinet kijkt naar het inkoopproces zoals dat nu geregeld is, waarbij dertien wethouders met jeugdhulp in hun portefeuille betrokken zijn.

Reactie

Het kabinet heeft geen mogelijkheden om af te dwingen om deze stap in één keer te doen. De verantwoordelijkheid voor de inkoop/aanbesteding ligt bij de bestuurscommissie. Zoals eerder in dit verslag beschreven in antwoord op de eerdere vraag van GroenLinks over de juridische houdbaarheid van de overname, is de Inkooporganisatie Jeugdhulp Zeeland voornemens de taken aan Jeugdbescherming west te gunnen, met uitzondering van de taken voor specifieke doelgroepen, en hebben de gemeenten besloten dit op TenderNed te publiceren om daarmee andere organisaties in de staat te stellen eventuele bezwaren kenbaar te maken. Hiermee wordt de rechtmatigheid zoveel mogelijk geborgd. De gemeenten hebben, conform de rol- en verantwoordelijkheidsverdeling, zelf een besluit genomen om de inkoop/aanbesteding in één keer te doen. Uiteraard blijft het Rijk altijd bereid om waar nodig kennis en expertise ter beschikking te stellen.

Ik vind het positief om te zien dat de dertien wethouders zich in een gemeenschappelijke regeling verenigd hebben om de inkoop van gespecialiseerde jeugdhulp, waaronder jeugdbescherming en jeugdreclassering, vorm te geven. De gemeenten geven hiermee al invulling aan de beoogde regionale samenwerking die het Rijk verplicht wil stellen.

Certificering van jeugdbeschermingsorganisaties

De leden van ChristenUnie-fractie vragen welke invloed de beëindiging van het certificaat van Briedis heeft op de fusieplannen van Intervence en Jeugdbescherming west.

Daarnaast vragen de leden hoe het kabinet de inschatting van het keurmerkinstituut beoordeelt om het certificaat van Briedis te beëindigen in het licht van de wens van de Tweede Kamer om het monopolie van gecertificeerde instellingen te doorbreken en ruimte te geven aan nieuwe instellingen. Zij vragen op welke manier nieuwe instellingen de ruimte krijgen hun aanbod op te bouwen en op welke manier de continuïteit van jeugdbescherming wordt geborgd.

Reactie

Ik wil benadrukken dat de bestuurlijke fusie van Intervence met Jeugdbescherming west geen directe relatie heeft met het al dan niet toekennen van het certificaat door het Keurmerkinstituut. Los daarvan vinden in het kader van de overdracht van de kinderen die onder toezicht van Briedis vallen, gesprekken plaats met andere gecertificeerde instellingen, waaronder Jeugdbescherming west over het overnemen van maatregelen.

Het Keurmerkinstituut toetst of een instelling aan de gestelde kwaliteitsnormen voldoet en of het kwaliteitsmanagementsysteem en/of de implementatie daarvan op orde is. Indien een instelling niet voldoet, is onvoldoende gewaarborgd dat de kwaliteit van de instelling zodanig is dat de maatregelen naar behoren worden uitgevoerd. In dat geval dient het KMI het certificaat in te trekken, verlenging te weigeren of het niet te verlenen.

Met het van kracht worden van de Jeugdwet per 1 januari 2015, bestaat geen verplichting meer voor een vaste gecertificeerde instelling per regio. Gemeenten kunnen zelf kiezen welke gecertificeerde instelling het beste past bij hun visie. Er is dus geen sprake van een monopolie. Voor potentiële nieuwe gecertificeerde instellingen, heeft het Rijk de mogelijkheid geïntroduceerd om een voorlopig certificaat te verlenen met een looptijd van 2 jaar. Dit voorlopige certificaat is specifiek bedoeld voor nieuwe instellingen omdat zij nog niet de mogelijkheid hadden het kwaliteitsmanagementsysteem in de praktijk te implementeren, aangezien zij nog niet gestart zijn. Dit maakt de drempel voor potentiele nieuwe gecertificeerde instellingen lager om in te stappen. Uiteraard vindt wel een starttoets plaats op onder meer de implementatieplannen, gevolgd door een vervolgtoets op voortgang daarvan na 6 maanden en een jaarlijkse beoordeling. Na 2 jaar dient een regulier certificaat te worden verkregen waarbij de gecertificeerde instelling ook in de uitvoering aan alle vereisten van de certificering dient te voldoen.

Indien het certificaat van een gecertificeerde instelling wordt ingetrokken wordt de continuïteit van zorg gewaarborgd met de inzet van de Algemene aanwijzingen tijdelijk certificaat jeugdbescherming en jeugdreclassering. Deze geeft de tijd om alsnog op korte termijn aan de kwaliteitscriteria te voldoen (overbruggingscertificaat) of om op korte termijn de overdracht van de kinderbeschermingsmaatregelen te realiseren (beëindigingscertificaat). In lijn met de brief van de Minister van VWS van oktober 2019 over het beleid rond zorgaanbieders in de financiële problemen is de kern van het beleid: de continuïteit van zorg voor de cliënt staat centraal, niet de continuïteit van een individuele zorgaanbieder.12

Marktwerking

De leden van de SP-fractie merken op dat het in hun ogen onbestaanbaar is dat financiële problemen de reden kunnen zijn dat kwetsbare kinderen en jongeren, en hun netwerk, vertrouwde hulp verliezen. Zij vragen het kabinet hierop te reflecteren en daarbij specifiek in te gaan op de stelling van hoogleraar Jeugdrecht mevrouw Bruning bij Omroep Zeeland, die stelt dat marktwerking in de jeugdzorg niet werkt. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie wat de lessen zijn die het kabinet trekt uit dit debacle en hoe het kabinet die lessen gaat gebruiken om in de toekomst het omvallen van instellingen zoals Intervence, maar recentelijk ook De Hoenderloo Groep, gaat voorkomen.

Reactie

De essentie is naar mijn mening dat de Staatssecretaris van VWS en ik in het jeugdstelsel in samenwerking met betrokken partijen streven naar toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van zorg voor de meest kwetsbare kinderen. Daarbij zoeken we continu naar de optimale balans tussen enerzijds de publieke randvoorwaarden toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid die aan de zorg worden gesteld en anderzijds de prikkels die op verschillende onderdelen in het jeugdstelsel zitten. Vanuit dit oogpunt werken we aan het verbeteren van deze publieke randvoorwaarden. Gezien de urgentie van het onderwerp wordt, vooruitlopend op de besluitvorming van het nieuwe kabinet, nu al gestart met het nemen van maatregelen en het voorbereiden van een beter functionerend jeugdstelsel op de lange termijn. Het Rijk en de VNG committeren zich eraan om gezamenlijk te komen tot een hervormingsagenda, waarin afspraken worden gemaakt over maatregelen en een structureel financieel kader die leiden tot een stelsel waarin zorg beschikbaar is voor kinderen die dat echt nodig hebben, gemeenten betere uitvoeringskracht hebben en er meer inzicht komt in informatie zoals gebruik van jeugdzorg, uitgaven en wachttijden.

Ook wordt gestart met de voorbereiding van aanpassing van wet- en regelgeving waar een nieuw kabinet definitief over moet besluiten. Zo hebben de Staatssecretaris van VWS en ik wetgeving in voorbereiding om de regionale samenwerking te versterken, het opdrachtnemerschap van aanbieders te verstevigen en zowel inzicht als toezicht te versterken. Voor een belangrijk deel bouwen we daarbij voort op zeven leerpunten uit de casuïstiek rond jeugdzorgaanbieders in financiële problemen.13

Tot slot

De leden van de PVV-fractie vragen het kabinet waarom de vragen van de PVV-leden Maeijer en Markuszower nog steeds onbeantwoord zijn.

Reactie

Deze vragen zijn ondertussen beantwoord bij brief van 7 juni 2021.14


  1. Kamerstuk 31 839, nr. 755.↩︎

  2. Kamerstuk 31 497, nr. 400.↩︎

  3. Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3047↩︎

  4. Kamerstuk 31 839, nr. 762↩︎

  5. Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3047↩︎

  6. Kamerstuk 31 497, nr. 400↩︎

  7. Hiermee geef ik ook invulling aan mijn toezegging uit het Notaoverleg van 14 december 2020 om erop toe te zien dat de client-hulpverlenerrelatie – conform art. 2.13 Jeugdwet – zoveel als mogelijk in stand blijft.↩︎

  8. Kamerstuk 31 839, nr. 755.↩︎

  9. Kamerstuk 31 839, nr. 765↩︎

  10. Kamerstuk 31 839, nr. 774↩︎

  11. Kamerstuk 31 839, nr. 779↩︎

  12. Kamerstuk 32 620, nr. 235↩︎

  13. Kamerstuk 31 839, nr. 768↩︎

  14. Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3047↩︎