[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op verzoek commissie over de brief van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen over het rapport 'Zicht op thuiszittende leerlingen' (Kamerstuk 26695-135)

Voortijdig school verlaten

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2021D23866, datum: 2021-06-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2021D23866).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2021Z08503:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2021D23866 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 20 mei 2021 inzake zijn reactie op het verzoek van de commissie over de brief van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen over het rapport «Zicht op thuiszittende kinderen» (Kamerstuk 26 695, nr. 135).

De fungerend voorzitter van de commissie,
Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie,
De Vrij

Inhoud blz.
I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
‱ Inbreng van de leden van de VVD-fractie 2
‱ Inbreng van de leden van de D66-fractie 2
‱ Inbreng van de leden van de CDA-fractie 3
‱ Inbreng van de leden van de SP-fractie 4
‱ Inbreng van de leden van de PvdA-fractie 5
‱ Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie 5
‱ Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie 6
‱ Inbreng van de leden van de SGP-fractie 8
‱ Inbreng van de leden van de BIJ1-fractie 8
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media 10

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op verzoek commissie over de brief van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen over het rapport «Zicht op thuiszittende leerlingen» en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden lezen dat de uitval van leerlingen in het onderwijs de aandacht heeft van de Minister. Hoeveel leerlingen zitten er momenteel thuis? Wat is de stand van zaken van de motie-Beertema/Van Meenen over een actieplan om het aantal thuiszitters ten minste te halveren?1

Daarnaast lezen de leden dat de Minister in het rapport, dat in opdracht van het NVO2 is opgesteld, een aantal aanbevelingen geeft die in lijn liggen met de Verbeteraanpak Passend Onderwijs en de gezamenlijke inzet op onderwijs en zorg met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De Minister geeft aan dat hij dankbaar gebruik maakt van dit rapport bij deze verbetertrajecten. Op welke manier gaat de Minister dit doen, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van de Minister op het verzoek van de commissie om te reageren op de brief van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen over het rapport «Zicht op thuiszittende leerlingen». Zij hebben hier nog enkele kritische vragen en opmerkingen over.

Beeld van thuiszitters

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van Ouders & Onderwijs en Balans ten behoeve van dit schriftelijk overleg.3 In deze brief lezen de leden dat de opstellers zorgen hebben dat een verkeerd beeld is ontstaan van thuiszitters naar aanleiding van het rapport dat is uitgebracht in opdracht van NVO. Zo wordt in het rapport geconcludeerd dat de meeste thuiszitters agressief gedrag vertonen en dat thuiszitters meestal jongens zijn. De opstellers kunnen zich niet vinden in deze conclusie, omdat voor het onderzoek alleen casussen van thuiszitters zijn bestudeerd die behandeld zijn door de Geschillencommissie passend onderwijs (GPO). De voornoemde leden delen deze zorgen en horen graag van de Minister of hij het eens is met de opvatting dat thuiszitters niet altijd agressief gedrag vertonen en overwegend jongens zijn. Hoe beoordeelt hij de conclusie dat dat wel zo zou zijn? Erkent hij dat thuiszitters vaak juist ook jongeren zijn met autisme of hoogbegaafdheid? Waarom is gekozen in dit rapport alleen casussen te bestuderen die behandeld zijn door de GPO? Is de Minister bereid een nieuw onderzoek uit te laten voeren, waarbij specifiek wordt gesproken met thuiszittende kinderen en hun ouders? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.

Passend onderwijs

De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe de aanbevelingen uit het rapport aansluiten bij zijn aanpak van het verbeteren van passend onderwijs.

NP Onderwijs

De leden van de D66-fractie vragen de Minister of inmiddels duidelijkheid is over of de gelden uit het NP Onderwijs4 ook beschikbaar komen voor thuiszitters die niet zijn ingeschreven bij een school.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister, waarbij hij aangeeft dat de aanbevelingen in lijn zijn met de Verbeteraanpak Passend Onderwijs en deze te willen bespreken met het Kohnstamm Instituut. Deze leden hebben nog enige vragen.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister in hoeverre het beeld van de oorzaken voor thuiszitters, zoals dat naar voren komt uit het onderzoek van het Kohnstamm Instituut op basis van uitspraken van de Geschillencommissie, overeen komt met die in eerdere onderzoeken naar de oorzaken voor thuiszitten? Of is er een verschil, omdat het in het geval van het onderhavige onderzoek gaat om zaken die zo ver zijn geëscaleerd dat de Geschillencommissie werd ingeschakeld en daarmee wellicht ernstiger van aard zijn dan gevallen waarin kinderen thuiszitten zonder dat er een klacht bij de Geschillencommissie werd ingediend.

De leden van deze fractie vragen de Minister of er een reden is aan te wijzen voor de constatering in het onderzoek dat het in 80% van de gevallen gaat om jongens en overwegend gaat om leerlingen in het voortgezet onderwijs? Vervolgens vragen deze leden of dit beeld overeen komt met dat van de totale groep thuiszitters, of dat dit vaker voorkomt in de zaken waarin ouders en school er niet meer samen uitkomen en de Geschillencommissie wordt ingeschakeld? Deze leden vragen hetzelfde ten aanzien van de constatering uit het onderzoek dat er vaak sprake is van agressief gedrag van leerlingen.

De leden lezen dat de Minister in zijn reactie aangeeft de bevindingen en aanbevelingen te willen bespreken met het Kohnstamm Instituut. De leden vragen de Minister of hij voornemens is naar aanleiding van de bevindingen van dit onderzoek, versneld maatregelen te treffen en op korte termijn extra inspanningen te verrichten om het aantal thuiszitters tegen te gaan op basis van de aanbevelingen uit dit onderzoek? Bijvoorbeeld ten aanzien van de aanbeveling om onderzoek te doen naar de oorzaken van agressief gedrag en hoe scholen daar het beste mee om kunnen gaan. Deze leden vragen de Minister verder of hij reden ziet om, in de gevallen waarin het gaat om het niet voldoen aan de zorgplicht door scholen om voor een vervangend passend aanbod te zorgen, met de desbetreffende scholen in contact te treden om hen te wijzen op hun wettelijke plicht hiertoe.

De leden van deze fractie vragen de Minister of hij van mening is dat de onderwijsconsulent de vertrouwenspersoon zou moeten zijn van ouders en leerling in dit soort gevallen, of dat naar aanleiding van de aanbevelingen van het Kohnstamm Instituut gekeken moet worden naar iemand anders die verder van de school afstaat dan de onderwijsconsulent.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tot slot wanneer hij komt met een nadere invulling van de maatregelen in de Verbeteraanpak Passend Onderwijs, zodat op korte termijn stappen gezet kunnen worden om met de conclusies en aanbevelingen van dit rapport om het aantal thuiszitters verder terug te dringen.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op verzoek commissie over de brief van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen over het rapport «Zicht op thuiszittende leerlingen». Zij hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over.

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd of het gesprek met de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen al heeft plaatsgevonden. Zo ja, wat is er uit dit gesprek gekomen? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat het dan plaatsvinden? De leden vinden de thuiszittersproblematiek namelijk een zeer urgente kwestie en vinden de resultaten van het onderzoek door het Kohnstamm Instituut – net als de Minister – relevant voor de aanpak.5 Echter missen de leden een nadere toelichting op hoe de Minister dit rapport en de aanbevelingen daadwerkelijk gaat gebruiken bij de verbetertrajecten. Kan de Minister hier nader op ingaan, zo vragen de leden.

Tevens zijn de leden van de SP-fractie verbaasd over de reactie van de Minister op de vraag hoe de motie-Kwint c.s. over de thuiszittersproblematiek regionaal in kaart brengen6 wordt uitgevoerd. De Minister geeft aan dat categoriseren naar redenen van thuiszitten en ondersteuningsvraag niet uitvoerbaar is, omdat deze informatie niet wordt gedeeld met het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap.7 Waarom doet de Minister hier geen uitvraag naar? Daarnaast vraagt de motie om alle dossiers van thuiszitters opnieuw te bekijken, met als doel om in gezamenlijkheid een passende plek in het onderwijs te vinden. De leden begrijpen dat dit onderdeel van de motie ook nog niet is uitgevoerd, vanwege privacywetgeving. Klopt het dat gemeenten en samenwerkingsverbanden informatie over thuiszitters om te komen tot oplossingen niet onderling mogen delen vanwege privacywetgeving? Om welke informatie gaat het dan specifiek? Klopt het dat gemeenten en samenwerkingsverbanden individuele thuiszitters niet samen mogen bespreken om te komen tot een oplossing, maar dat hier nieuwe wetgeving voor nodig is, zo vragen de leden.

Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie een reactie van de Minister op het rapport «Passend Hoogbegaafdenonderwijs – afgewezen».8 Wat vindt de Minister ervan dat nog steeds zoveel hoogbegaafde kinderen geen passend onderwijs krijgen? Hoe kan het na zoveel signalen van ouders en leerlingen dat dit nog steeds niet geregeld wordt? Wat is er gebeurd met de 15 miljoen euro extra voor hoogbegaafdenonderwijs? Hoeveel hoogbegaafde thuiszitters krijgen dankzij dit bedrag weer onderwijs, of is dit geld enkel beschikbaar voor kinderen die al ingeschreven staan op een school, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie zijn dankbaar voor het onderzoek naar de redenen waarom leerlingen «thuiszitters» zijn, in opdracht van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen. De leden onderschrijven het belang van deze leerlingen terug naar school helpen. Deze leden zijn dan ook blij met de aanbevelingen die er worden gedaan, zij zijn van mening dat het onderwijs, leraren, ouders en leerlingen beter geëquipeerd kunnen worden om thuiszitten te voorkomen. Thuiszitten is in niemands belang.

De leden van deze fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op het schrijven van de NVO. Alhoewel hij toezegt deze aanbevelingen mee te nemen in de verbetertrajecten en dit te doen in samenwerking met de NVO, willen de leden graag weten wat de concrete reactie is op de aanbevelingen die de NVO doet en op welke wijze de Minister deze concreet gaat implementeren. De Minister geeft aan dat de aanbevelingen in lijn liggen met het huidige verbeterplan. Betekent dit dat er niks nieuws tussen staat dat kan worden gebruikt de aanpak te verbeteren? Zo nee, welke delen van dit rapport zullen gaan worden gebruikt om beter te voorkomen en verhelpen dat leerlingen thuis komen te zitten? Welke delen zullen terzijde worden gelegd, en waarom? Op welke termijn wordt met de NVO gesproken en met welke frequentie, zo vragen de leden.

Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie of de Minister kan reflecteren op de zorgen vanuit het veld dat de selectie van cases voor dit onderzoek gebaseerd op uitspraken van de Geschillencommissie een vertekenend beeld zouden geven, namelijk dat thuiszitten vaak het gevolg is van agressief gedrag en vooral voorkomt bij jongens. Deelt de Minister de mening dat deze selectie logischerwijs leidt tot cases waarin sprake is van een juridische aanleiding en daarmee vaak gaan over schorsingen of verwijderingen van school, hetgeen kan worden verwacht samenhang te hebben met agressief gedrag? Is dit reden om het onderzoek uit te breiden of te interpreteren vanuit die «bias», zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Minister bezig is met de uitvoering van de Verbeteraanpak Passend Onderwijs. Hoe staat het met de uitvoering van deze verbeterplannen? Kan de Minister dit per verbeterpunt apart uiteenzetten? Hoe gaat het specifiek met de verbeterplannen gericht op thuiszitters? Is daar al vooruitgang op geboekt? Op welke manier neemt de Minister de aanbevelingen uit het rapport «Zicht op thuiszittende leerlingen» mee? Wat kan de Minister leren uit het onderzoek over de redenen waarom leerlingen thuiszitten, zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinks-fractie willen ook weten hoeveel thuiszitters er momenteel zijn, gespecificeerd in langdurig thuiszitters en kinderen die minder dan drie maanden niet naar school gaan? Waarom is er zo’n groot verschil tussen de cijfers van het ministerie en de telling die oudervereniging Balans heeft gedaan?9 Kan de Minister dit verschil verklaren, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben ervan kennisgenomen dat de reactie over de brief van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen over het rapport «Zicht op thuiszitten» ter discussie ligt. Hoewel er de laatste jaren stappen zijn gezet om thuiszitters sneller weer naar school te krijgen, is er meer nodig om dit hardnekkige probleem aan te pakken. De leden vinden het dan ook goed en belangrijk dat dit onderwerp weer ter sprake komt in de commissie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden dat de titel van het rapport precies weergeeft waar de leden zich zorgen over maken. Want is er eigenlijk wel voldoende zicht op thuiszittende leerlingen? De leden constateren dat er diverse definities van thuiszitters rondgaan. Die verschillende definities maken dat er diverse onderzoeken zijn die verschillen in het aantal thuiszitters constateren. Het in mei uitgekomen rapport «Staat van de thuiszitters» van drs. Kim Castenmiller10 schrijft over 15.000 tot 20.000 thuiszitters. De definitie die het ministerie hanteert kijkt enkel naar kinderen die langer dan drie maanden thuiszitten zonder passend aanbod van onderwijs en/of zorg en telde daarmee in januari vorig jaar ruim 4.700 leerlingen. De voorliggende brief van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen schrijft over «enkele duizenden leerlingen».

De leden van deze fractie lezen dat de Minister schrijft dat hij dankbaar gebruik zal maken van de resultaten uit het rapport van het Kohnstamm Instituut. De leden vragen of deze resultaten voldoende representatief zijn om mee te nemen in de verbetertrajecten voor het passend onderwijs en de gezamenlijke inzet op onderwijs en zorg. Het rapport van het Kohnstamm Instituut onderzoekt namelijk enkel casussen van thuiszitters die behandeld zijn door de Geschillencommissie. Dit betreft situaties waarin er juridische stappen gezet zijn en juridische stappen komen voornamelijk voor bij schorsingen en verwijderingen. Dit is ook te lezen in de conclusie van het rapport: «de casussen die voor dit onderzoek zijn bestudeerd [kunnen niet worden] beschouwd als representatief voor alle thuiszitters: het gaat immers om casussen waarbij ouders de stap hebben gezet om een geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie passend onderwijs (GPO). Dat kan – ook wat betreft problematiek van thuiszitters – een specifieke groep zijn, al is niet bekend in welke opzichten, omdat er geen vergelijking mogelijk is met een landelijk databestand van thuiszitters».

De leden van de ChristenUnie-fractie maken uit deze conclusie, de definities van het ministerie en het in mei uitgekomen rapport «Staat van de thuiszitters» op dat er geen sprake is van zicht op thuiszittende leerlingen, maar van beperkt zicht op thuiszittende leerlingen. Dat baart de leden zorgen. De leden begrijpen dat de Minister dankbaar gebruik maakt van onderzoeken die er liggen, maar vragen de Minister of hij zich er bewust van is dat dit rapport niet representatief is voor de gehele groep thuiszitters. De leden vragen daarbij breder of het ministerie sowieso voldoende zicht heeft op thuiszittende leerlingen en de kenmerken van die leerlingen. Uit de Staat van de Thuiszitters blijkt dat de groep thuiszitters zeer divers en de problematiek vaak zeer complex is (geworden). De leden vragen de Minister of het met al deze uiteenlopende getallen en verschillende invalshoeken niet nodig en belangrijk is om één groot onderzoek te laten doen naar thuiszitters? Is de Minister bereid om een dergelijk onderzoek op te zetten? In de literatuurstudie van het voorliggende rapport worden factoren beschreven die bijdragen aan het ontstaan of in stand houden van het thuiszittersprobleem. Daarin wordt onder andere klassengrootte genoemd. Daarnaast zorgt schoolgrootte voor een grotere afstand tussen de leerlingen en hun ouders enerzijds en daar tegenover de schoolbestuurders en verantwoordelijken voor leerlingen. Wanneer het vervolgens niet lekker loopt met een leerling, is deze afstand een probleem dat kan leiden tot onvoldoende of onjuiste ondersteuning, met thuiszitten tot gevolg. De leden vragen de Minister of hij in een integraal onderzoek naar de thuiszitters ook de invloed van school- en klassengrootte mee wil nemen.

De leden van deze fractie wijzen daarbij ook op de ambitie uit het regeerakkoord om het aantal thuiszitters fors te beperken en verzuim eerder te signaleren en aanpakken. De leden zien dat de Minister de afgelopen jaren hard gewerkt heeft om deze ambitie te halen en waarderen die inzet zeer. Deze ambitie is in het thuiszitterspact doorgezet, maar desalniettemin niet behaald. De leden denken dat een meer integrale aanpak van het probleem van thuiszittende leerlingen ook vraagt om een integraal beeld van de diversiteit in problematiek van thuiszitters. De leden vragen de Minister of een mogelijke oorzaak van het niet halen van de ambitie om het aantal thuiszitters fors te beperken ook het ontbreken is van volledig zicht op de groep thuiszittende leerlingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben in het Wetgevingsoverleg Onderwijs en corona, Primair en voortgezet onderwijs11 aandacht gevraagd thuiszitters en wat we kunnen leren van de coronacrisis. Specifiek pleiten de leden ervoor om te onderzoeken of de ervaringen die zijn opgedaan met hybride onderwijs wellicht bij kunnen dragen aan het opnieuw betrokken raken bij school van thuiszittende leerlingen. Zoals de Minister dankbaar gebruik maakt van dit rapport bij de verbetertrajecten, zo vragen de leden hoe de Minister gebruik gaat maken van de opgedane ervaring met hybride onderwijs. De leden vragen de Minister breder welke aanbevelingen uit het rapport van het Kohnstamm Instituut hij mee gaat nemen in de verbetertrajecten.

De leden van de ChristenUnie-fractie zien in het aanpakken van het thuiszittersprobleem ook een belangrijke rol weggelegd voor ouders. Uit het voorliggende rapport van het Kohnstamm Instituut komt dat mogelijke oorzaken van thuiszitten ook gezocht moeten worden in gebrekkige communicatie en samenwerking tussen ouders en de school; of ouders die hun kind bewust of onbewust thuishouden. Uit de Staat van de Ouder, een onderzoek door Ouders & Onderwijs12, blijkt dat 12% van de ouders aangeeft het oneens te zijn met de stelling «ik heb goed contact met de leerkracht van mijn kind». Uit datzelfde rapport blijkt dat door de coronacrisis het contact tussen ouders en scholen slechter is geworden. De leden begrijpen dat slecht contact niet de enige oorzaak is voor thuiszitters, maar maken zich hier wel zorgen om de invloed van ouderbetrokkenheid op de problematiek van thuiszitters. De leden vragen de Minister tot slot welke lessen er uit de opgedane ervaring, zowel positief als negatief, van ouderbetrokkenheid tijdens de coronacrisis meegenomen gaan worden in de verbetertrajecten van het passend onderwijs, maar ook in het bestrijden van de thuiszittersproblemen.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderzoek. Zij hebben enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie lezen dat het doel van het onderzoek was te achterhalen welke factoren van belang zijn voor een aanpak ter voorkoming of beperking van het aantal thuiszittende leerlingen. Deze leden constateren dat de onderzoekspopulatie een specifieke achtergrond had, wat mede verband houdt met het feit dat men reeds in een juridische procedure verzeild is geraakt. De leden vragen of de Minister onderkent dat deze resultaten van het onderzoek niet op voorhand op de gehele populatie thuiszitters toegepast kunnen worden.

De leden van deze fractie constateren dat in dit onderzoek vooral jongens vertegenwoordigd waren en dat vaak sprake was van externaliserende problematiek. Deze leden vragen of in het beleid volgens de Minister voldoende aandacht bestaat voor de bredere doelgroep thuiszitters en in hoeverre hiervoor nader onderzoek nodig is.

De leden van de SGP-fractie vragen of naar het oordeel van de Minister voldoende inspanning verricht wordt om te voorkomen dat betrokkenen in een geschillenprocedure terechtkomen en in hoeverre een versterking van de ouderondersteuning kan helpen om in gezamenlijkheid tot en oplossing te komen.

Inbreng van de leden van de BIJ1-fractie

Het lid van de BIJ1- fractie is positief gestemd dat de Minister een reactie heeft gegeven op de brief van de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.

Het lid leest dat het Kohnstamm Instituut in opdracht van het NVO onderzoek heeft gedaan naar thuiszitters op basis van verslagen van de onderwijsgeschillencommissie waar ouders een klacht indienden. Het rapport van Kohnstamm heeft de nodige reacties ook bij ouders teweeggebracht, met als belangrijkste punten van kritiek dat het onderzoek slechts 0,65% van het aantal kinderen beslaat dat door niet passend onderwijs thuiszit. Dit betreft bovendien slechts een selecte groep ouders, namelijk diegenen die de weg naar de Geschillencommissie wisten te vinden.

Het lid van de BIJ1-fractie leest dat er door het Kohnstamm Instituut gekeken is naar tastbare elementen in de dossiers, zoals diagnoses of schorsingen. Hierbij worden oorzaak en gevolg soms door elkaar gehaald. Bovendien wordt in dit onderzoek niet gekeken naar het verhaal erachter en de onderliggende oorzaken. Gedrag wordt niet in context geplaatst, terwijl we weten dat bijvoorbeeld niet erkende hoogbegaafdheid tot misdiagnoses kan leiden en dat getraumatiseerde jongeren agressief gedrag kunnen vertonen.

Het lid van voornoemde fractie vraagt aan de Minister waarom er in het lijvige rapport over de Staat van het Onderwijs13 slechts vier keer wordt geschreven over deze groep kinderen en jongeren? De cijfers zijn immers verontrustend: 15.000 tot 20.000 leerlingen in Nederland zijn thuiszitters. 80% daarvan zijn jongens en zij vallen het meest uit in het voortgezet onderwijs. Het lid vraagt aan de Minister waarom er zo een grote discrepantie is tussen het aantal dat door ouderverenigingen/belangengroepen in kaart is gebracht en het aantal dat de Minister noemt in zijn brief van 30 januari 202014, te weten 4.790.

Het lid van de van BIJ1-fractie vraagt aan de Minister of dit moet worden geaccepteerd, of dat er r iets anders aan de hand is? Thuiszitten komt voor bij leerlingen met heel uiteenlopende, maar vaak complexe psychische of psychiatrische problemen en/of thuissituaties.

Het lid van deze fractie leest dat de oorzaken voor thuiszitten door een onderwijsinspecteur als volgt worden omschreven: «Strafmaatregelen of pedagogische maatregelen (zoals bijvoorbeeld te lang schorsen); ziek (geoorloofd verzuim); gezondheidsproblematiek, in bredere zin; spijbelen of zonder toestemming wegblijven van school; problemen in de thuissituatie, waardoor leerlingen zich niet meer op school kunnen richten; leerlingen die heel snel overprikkeld raken, bijvoorbeeld door een stoornis in het autistisch spectrum; (zeer) hoogbegaafdheid»». Het lid vraagt of de Minister deze observatie onderkent.

Tevens vraagt dit lid aan de Minister om breder te kijken dan het rapport van het Kohnstamm Instituut. Het lid vraagt de Minister of hij het rapport van drs. Kim Castenmiller kent: De Staat van de Thuiszitters?15 Drs. Castenmiller heeft dit rapport geschreven naar aanleiding van de verschillende onderwijsrapporten, zoals de Staat van het onderwijs en komt tot de conclusie dat het tijd wordt ons onderwijssysteem op de schop te nemen en te herzien. Zij noemt naast de zaken van de inspecteur ook het licht, geluid, volle klassen en schoolgrootte, waardoor kinderen soms anoniem worden voor het onderwijspersoneel.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt de Minister om niet nog meer taken op het bordje van onderwijspersoneel te leggen, maar in samenwerking met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport plannen op te stellen om leerlingen die uitvallen binnen het systeem de nodige zorg te verlenen. Op de website van de EO16 stond de volgende tekst: «Terwijl we in de samenleving steeds meer aandacht krijgen voor de onderlinge verschillen tussen mensen, moeten schoolgaande kinderen binnen bepaalde kaders passen. We eisen van kinderen om gemiddeld te zijn om ze op school te houden. Zo lopen juist de kwetsbare kinderen, die het toch al niet makkelijk hebben, aan tegen het systeem. Natuurlijk kan niet iedereen aan de norm voldoen. Maar waarom doen we net alsof er met deze kinderen iets mis is?» Hierbij sluit het lid van de BIJ1-fractie zich volledig aan. Hoe kijkt de Minister aan tegen dit citaat, zo vraagt het lid.

Tot slot vraagt het lid van de BIJ1-fractie de Minister voortvarend te zijn in een verbeteraanpak op passend onderwijs voor ieder kind en maatwerk in het onderwijs te stimuleren. Zet de kinderen en de ouders centraal en niet het systeem.

II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media


  1. Kamerstuk 31 497, nr. 346.↩

  2. NVO: Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen.↩

  3. Binnengekomen bij de commissie OCW op vrijdag 11 juni 2021, zaaknummer 2021Z10632; ondershands meegestuurd.↩

  4. NP Onderwijs: Nationaal Programma Onderwijs.↩

  5. Document 2021D12574.↩

  6. Kamerstuk 31 497, nr. 350.↩

  7. Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 246.↩

  8. Rapport «Passend Hoogbegaafdenonderwijs – afgewezen» is onderhands meegestuurd.↩

  9. Balans, februari 2021, «Thuiszitters Tellen», Thuiszitters-Tellen.pdf (balansdigitaal.nl).↩

  10. Kim Castenmiller, mei 2021, «De Staat van de Thuiszitters», Staat van de Thuiszitters – Onderwijsaffaire.↩

  11. Activiteit 2021A01920.↩

  12. Ouders & Onderwijs, 2021, «Staat van de Ouder», Staat van de Ouder 2021 – Ouders & Onderwijs : Ouders & Onderwijs (oudersenonderwijs.nl).↩

  13. Document 2021D13027.↩

  14. Kamerstuk 26 695, nr. 130.↩

  15. Kim Castenmiller, mei 2021, «De Staat van de Thuiszitters», Staat van de Thuiszitters – Onderwijsaffaire.↩

  16. EO: Evangelische Omroep.↩