Antwoord op vragen van de leden Kuiken, Özütok en Westerveld over de blijvende tekorten voor jeugdzorg bij gemeenten
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2021D24691, datum: 2021-06-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20202021-3267).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Onderdeel van zaak 2021Z04590:
- Gericht aan: P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Gericht aan: K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Indiener: A.H. Kuiken, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: N. Özütok, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: E.M. Westerveld, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
3267
Vragen van de leden Kuiken (PvdA), Özütok en Westerveld (beiden GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de blijvende tekorten voor jeugdzorg bij gemeenten (ingezonden 15 maart 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 22 juni 2021).
Vraag 1
Kent u het bericht «Kabinet biedt gemeenten NUL euro voor jeugdzorg»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat u «het tekort [in de financiering van de jeugdzorg] erkent, alle begrip voor de moeilijke situatie van gemeenten [heeft] en zich realiseert dat het jeugdstelsel piept en kraakt»? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Ja. De afgelopen maanden heb ik uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de financiële situatie van gemeenten en het jeugdstelsel en welke gevolgen het kabinet hieraan verbindt:
Op 18 december 2020 heb ik uw Kamer het door AEF verrichte onderzoek toegezonden naar het structureel benodigde budget voor jeugdzorg. Voorjaar 2019 is met de VNG afgesproken om in 2020 onderzoek te verrichten naar wat gemeenten structureel nodig hebben voor een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet, dat de uitkomsten van dat onderzoek gezamenlijk besproken en gewogen worden en worden ingebracht in de kabinetsformatie2. Ook is er toen afgesproken dat, indien Rijk en gemeenten niet tot overeenstemming komen, de geschilpunten worden voorgelegd aan een – gezamenlijk benoemde – Commissie van Wijzen die een semi-bindend oordeel geeft (vergelijkbaar met arbitrage).
Op 22 april 2021 heb ik uw Kamer gemeld dat het kabinet voor 2021 extra incidentele middelen aan gemeenten beschikbaar stelt. Het gaat om € 613 miljoen voor de acute problemen in de jeugdzorg – deels het gevolg van de corona-pandemie – en de financiële druk die dit veroorzaakt3. De totale extra middelen komen, met de eerder beschikbaar gestelde € 300 miljoen en middelen voor het welzijn van jongeren in coronatijd (€ 95,5 miljoen), hiermee op een totaal van ruim € 1 miljard extra voor 2021.
Op 23 april 2021 heb ik uw Kamer het rapport van de stuurgroep «Maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet» toegestuurd. Deze stuurgroep is naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek «stelsel in groei» door Rijk en VNG ingericht, omdat het door beide partijen noodzakelijk wordt geacht om de effectiviteit en beheersbaarheid van de Jeugdwet te vergroten, zowel door aanpassingen aan het stelsel als door effectievere sturing. Door de stuurgroep van Rijk en gemeenten onder voorzitterschap van mevrouw drs. M. Sint is een reeks maatregelen in kaart gebracht die moeten leiden tot een toekomstbestendig jeugdstelsel. De stuurgroep heeft bij het uitwerken van de maatregelen breder gekeken dan de financiële aspecten. Ook effecten op bijvoorbeeld cliënten, de uitvoering en de kwaliteit van de jeugdhulp zijn meegenomen.
Bij brief van 28 mei jl. heb ik uw Kamer het oordeel van de Commissie van Wijzen aangeboden. Op verzoek van de VNG heeft een Commissie van Wijzen (op grond van de bestuurlijke afspraak van voorjaar 2019) zich gebogen over het structureel benodigde budget voor jeugdzorg en de te treffen maatregelen om het jeugdstelsel toekomstbestendig te maken. De Commissie heeft zich bij haar oordeel ook gebaseerd op het onderzoek «stelsel in groei» en het rapport van de stuurgroep «Maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet». Het oordeel van de Commissie van Wijzen is zoals destijds afgesproken zwaarwegend en dient als inbreng voor kabinetsformatie zodat een volgend kabinet integraal kan besluiten over de inrichting van het jeugdstelsel en het bijbehorende structurele budget voor de uitvoering van de Jeugdwet.
Op 3 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de afspraken die Rijk en gemeenten hebben gemaakt naar aanleiding van de uitspraak van de Commissie van Wijzen. Het kabinet stelt in 2022 € 1,314 miljard extra beschikbaar aan gemeenten voor de tekorten vanwege de jeugdzorg. Dat komt bovenop de eerder toegezegde € 300 miljoen voor dat jaar. Gemeenten committeren zich daarbij aan de invulling van een set aan maatregelen die in 2022 een besparing van € 214 miljoen opleveren. Het gaat deels over maatregelen waarover recentelijk (april 2021) ook al afspraken met gemeenten zijn gemaakt. Onder meer door het stimuleren van tariefdifferentie en standaardisatie in de uitvoering, het versmallen van de medische verwijsroute door enkel te verwijzen naar gecontracteerd aanbod en het breder invoeren van een praktijkondersteuner jeugd-ggz bij de huisarts.
Gezien de urgentie van het onderwerp wordt, vooruitlopend op de besluitvorming van het nieuwe kabinet, nu al gestart met het werken aan een beter houdbaar jeugdstelsel op de lange termijn. Het Rijk en de VNG, in samenwerking met andere betrokken partijen (o.a. cliënten, aanbieders en professionals), committeren zich aan het opstellen van een hervormingsagenda, die bestaat uit de combinatie van een set van maatregelen en een financieel kader waarmee een structureel houdbaarder jeugdstelsel wordt gerealiseerd.
Vraag 3
Deelt u de mening dat, gezien de al langer durende precaire situatie van de gemeentelijke financiën in het algemeen en die ten aanzien van de jeugdzorg in het bijzonder, u reeds veel eerder voor een oplossing van dit probleem had moeten zorgen en dit niet naar een volgend kabinet had moeten doorschuiven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
In 2019 heeft dit kabinet incidenteel middelen beschikbaar gesteld voor de periode 2019–2021. Het kabinet kon gemeenten op dat moment financieel niet structureel tegemoet komen, omdat volgens het door bureau Significant verrichte verdiepend onderzoek daartoe de grondslag ontbrak: «de vraag of de geconstateerde groeiende vraag naar jeugdzorg een boeggolf is of, en zo ja in welke mate, een structureel karakter heeft, is nog niet te beantwoorden».
Op basis van de feiten die in 2019 voorhanden waren, zijn er in 2019 bestuurlijke afspraken gemaakt. Naast incidentele middelen (€ 420 miljoen in 2019, € 300 miljoen in 2020 en € 300 miljoen in 2021) werden daarbij ook afspraken gemaakt over de inhoudelijke begrenzing van de jeugdhulp, het terugdringen van vermijdbare uitgaven en de ordening van het zorglandschap. Onderdeel van de bestuurlijke afspraken was ook om in 2020 onderzoek te doen naar of, en zo ja in welke mate, gemeenten structureel extra budget nodig hebben bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet.
Het huidige kabinet heeft daarnaast middelen beschikbaar gesteld voor 2021 en 2022 en aanvullende afspraken gemaakt met gemeenten. Het is nu aan een nieuw kabinet om op basis van de nieuwe onderzoeksgegevens een integrale afweging te maken over (1) financiën en (2) noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel, zowel beleidsmatig als in de uitvoering.
Vraag 4
Hoe verhoudt zich uw standpunt om nu geen extra middelen beschikbaar te stellen tot het recent verschenen advies «Rust-Reinheid-Regelmaat, Evenwicht in de bestuurlijk-financiële verhoudingen» van de Raad voor Openbaar Bestuur (ROB) en de kabinetsbrief over de kinderopvangtoeslag en de uitvoeringskracht van de (mede)overheden?
Antwoord 4
Op 3 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de afspraken die Rijk en gemeenten hebben gemaakt naar aanleiding van de uitspraak van de Commissie van Wijzen. Het kabinet stelt in 2022 € 1,314 miljard extra beschikbaar aan gemeenten voor de tekorten vanwege de jeugdzorg. Dat komt bovenop de eerder toegezegde € 300 miljoen voor dat jaar. Gemeenten committeren zich daarbij aan de invulling van een set aan maatregelen die in 2022 een besparing van € 214 miljoen opleveren.
Vraag 5, 6
Deelt u de mening dat de financiering van de jeugdzorg snel verbeterd moet worden en niet kan wachten tot 2023? Zo ja, waarom en wanneer verwacht u dat gemeenten wel meer budget voor jeugdzorg gaan krijgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe moeten gemeenten dan wel zorgen voor een afdoende aanbod van jeugdzorg in 2021 en 2022? Wat zijn de gevolgen voor jongeren die door het gebrek aan financiële middelen bij gemeenten mogelijk niet voldoende jeugdzorg kunnen krijgen?
Deelt u de mening van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) dat, omdat u nu geen extra budget beschikbaar stelt, u gezien de acute nood in de jeugdzorg tenminste perspectief zou moeten bieden op meer budget? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit perspectief wel bieden? Zo nee, waarom laat u jongeren «met ernstige klachten zoals suïcidaliteit, eetstoornissen en depressie» in de steek?
Antwoord 5, 6
Zowel het Rijk als de VNG zetten zich volop in voor jongeren en die met de meest ernstige klachten voorop. Dat er financiële tekorten zijn bij gemeenten heeft niets afgedaan aan de taak waar gemeenten voor staan. Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht op grond van de Jeugdwet. De extra middelen die het kabinet beschikbaar heeft gesteld biedt perspectief aan deze groep jongeren die de hulp nodig heeft en aan gemeenten die deze taak uitvoeren en kunnen continueren en intensiveren.
Er ligt een grote gezamenlijke opgave voor het Rijk en gemeenten en andere partijen om de beheersbaarheid van het stelsel van de jeugdzorg te verbeteren. Gezien de urgentie van het onderwerp wordt, vooruitlopend op de besluitvorming van het nieuwe kabinet, nu al gestart met het voorbereiden van een beter houdbaar jeugdstelsel op de lange termijn. Op 3 juni jl. heb ik uw Kamer laten weten dat het Rijk en de VNG, in samenwerking met andere betrokken partijen (o.a. cliënten, aanbieders en professionals), zich committeren aan het opstellen van een hervormingsagenda, die bestaat uit de combinatie van een set van maatregelen en een financieel kader waarmee een structureel houdbaarder jeugdstelsel wordt gerealiseerd.
Vraag 7
Bent u van plan zich te houden aan de uitkomsten van de door de gemeenten ingestelde arbitrage? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Uitgangspunt is recht te doen aan de uitspraak van de commissie van wijzen. Naar aanleiding van de uitspraak van de Commissie van Wijzen is het kabinet in gesprek gegaan met de VNG. Als uitkomst van het genoemde gesprek hebben Rijk en VNG afspraken gemaakt voor 2022. Daarnaast committeren het Rijk en de VNG, in samenwerking met andere betrokken partijen (o.a. cliënten, aanbieders en professionals), zich aan het opstellen van een hervormingsagenda, die bestaat uit de combinatie van een set van maatregelen en een financieel kader waarmee een structureel houdbaarder jeugdstelsel wordt gerealiseerd.
Een nieuw kabinet zal moeten besluiten over de structurele financiën en noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel om de jeugdzorg in de toekomst effectief en beheersbaar te houden. De uitspraak van de Commissie van Wijzen dient daarbij als zwaarwegende inbreng.
Binnenlands Bestuur, 12 maart 2021, «Kabinet biedt gemeenten NUL euro voor jeugdzorg» (Binnenlands Bestuur).↩︎
TK 2018–2019, 31 839, nr. 657 «De resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie. De uitkomsten van het onderzoek zijn zwaarwegend. Dit in het licht van de jeugdhulpplicht van gemeenten en de noodzaak van sluitende begrotingen. De uitkomsten van het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken partijen verrichte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen. Indien Rijk en gemeenten in de bestuurlijke weging niet tot overeenstemming komen, wordt een en ander voorgelegd aan een – gezamenlijk benoemde – commissie van wijzen die een semi-bindend oordeel geeft (vergelijkbaar met arbitrage).»↩︎
Kamerstuk 31 839, nr. 774↩︎