[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over de Voorjaarsnota 2021

Voorjaarsnota 2021

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2021D25144, datum: 2021-06-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35850-3).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35850 -3 Voorjaarsnota 2021.

Onderdeel van zaak 2021Z11596:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

35 850 Voorjaarsnota 2021

Nr. 3 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 juni 2021

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 28 mei 2021 inzake de Voorjaarsnota 2021 (Kamerstuk 35 850, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 23 juni 2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Tielen

Adjunct-griffier van de commissie,
Freriks

Vraag 1

Hoeveel geld is er vanwege de coronacrisis extra uitgegeven door gemeenten? In hoeverre worden zij hiervoor gecompenseerd?

Antwoord op vraag 1

Met de medeoverheden is afgesproken dat zij een reële compensatie ontvangen van de extra kosten en inkomstenderving als gevolg van corona. N.a.v. deze afspraak is in 2020 ruim 1,8 miljard euro beschikbaar gesteld, waarvan ruim 1,5 miljard ook in 2020 is uitgekeerd aan gemeenten. De overige circa 0,3 miljard wordt in 2021 aan de gemeenten uitgekeerd. Van de uitgekeerde middelen in 2020 is bijna 1 miljard via het gemeentefonds verstrekt.

Daarnaast is indicatief 400 miljoen euro gereserveerd op de Aanvullende Post bij het Ministerie van Financiën voor compensatie inkomstenderving van gemeenten, provincies en waterschappen voor 2020. Voor het bepalen van de definitieve reële compensatie van de inkomstenderving over 2020 van gemeenten, provincies en waterschappen geldt de afspraak dat dit in 2021 gebeurt op basis van de vastgestelde jaarrekeningcijfers 2020.

Inmiddels heeft het kabinet besloten de voor de lokale cultuur en buurt- en dorpshuizen gereserveerde 60 miljoen ter compensatie van de extra uitgaven in het eerste half jaar 2021 naar het Gemeentefonds over te hevelen. Voor het derde kwartaal is 51,5 miljoen euro gereserveerd voor de regionale en lokale cultuur, waarvan 36,5 miljoen euro voor de instandhouding van de regionale en lokale culturele infrastructuur en 15 miljoen euro ter compensatie voor de inkomstenderving van medeoverheden door onder andere het kwijtschelden van huren.

Op sommige terreinen zijn al specifieke afspraken voor 2021 gemaakt. Zo is voor geheel 2021 volledige compensatie afgesproken voor de meerkosten van jeugd en Wmo en voor de extra kosten van GGD-en en veiligheidsregio’s op basis van declaratie van de daadwerkelijke uitgaven. Voor het ov is afgesproken de beschikbaarheidsvergoeding te verlengen voor heel 2021. Voor de extra kosten voortkomend uit de Tijdelijke Wet COVID-19, onder andere op het gebied van Toezicht en Handhaving, is besloten dat de kosten in 2021 worden vergoed. Daarnaast is afgesproken om de inkomstenderving voor 2021 over het hele jaar te bezien. Ook zijn reeds eerder middelen ter beschikking gesteld voor bijzondere bijstand, gemeentelijk schuldenbeleid, crisisdienstverlening, re-integratie, additionele impuls re-integratie, verkiezingen, jeugdpakket en de opschalingskorting.

Aangezien de economie weer opengaat in de tweede helft van dit jaar worden voor andere dossiers in beginsel geen nieuwe middelen gereserveerd. Mochten toch weer coronamaatregelen getroffen moeten worden die tot extra kosten voor medeoverheden leiden in het derde kwartaal voor de reeds in kaart gebrachte dossiers, dan zal tijdig met de medeoverheden overleg gevoerd worden over de reële compensatie.

Op 21 mei jl. heb ik u een overzicht gegeven van de compensatie van medeoverheden als onderdeel van de antwoorden op uw vragen aangaande de 3e Incidentele Suppletoire Begroting gemeentefonds voor 2021 (Kamerstuk 35 767, nr. 3). Hieronder vindt u nogmaals een overzicht, met daarin de verschillende posten waar compensatie voor is gegeven in 2020 en 2021.

Het is aan de gemeenten om de uitgaven van de coronamaatregelen te verantwoorden in de jaarverslagen. Deze zijn nu nog niet bekend.

Lokale media tot 1 juni 11
Sport: regeling Tegemoetkoming Verhuurders Sportaccommodaties 90
Eigen bijdrage Wmo 18
Peuter, SMI, VE 8
Parkeer- en toeristenbelasting tot 1 juni 225
Jeugd en Wmo voorschot 144 eindafrekening 170 170 Verlengd voor 2021
Noodopvang kinderen 23
Sw-bedrijven tot 1 juni 90
Lokale culturele voorzieningen tot 1 juni 60
Lokale media na 1 juni 24
Cultuur gemeenten matchingsgeld OCW 49
OV beschikbaarheidsvergoeding Verlengd voor 2021
Meerkosten GGD’s 350 Dekking obv nacalculatie
Vergoeding Veiligheidsregio’s 15
Inkomstenderving tot 1 juni 20
Inkomstenderving na 1 juni (indicatief op Aanvullende Post) 100
Lokale culturele voorzieningen gemeenten na 1 juni en provincies tot 1 juni (€ 60 mln. gemeenten en € 8 mln. provincies) 68
Lokale culturele gemeentelijke infrastructuur 150
Buurt- en dorpshuizen 17
Toezicht en handhaving 50 Nader te bepalen o.b.v. Artikel 2 Fvw
Vrijwilligersorganisaties Jeugd (scouting, speeltuin) 7
Verkiezingen 30
Sw-bedrijven na 1 juni 50
Opschalingskorting gemeenten 70 160
SZW flankerend beleid
Bijzondere bijstand 5 10
Gemeentelijk schuldenbeleid 15 30
Re-integratie 40 90
Additionele impuls re-integratie 50
Crisisdienstverlening 16 48,5
Inkomstenderving na 1 juni (indicatief op Aanvullende Post) 150
Opnieuw openstelling regeling TVS
Cultuur theaterproducenten 40
Verkiezingen stemmen per post etc. 27
Welbevinden van Jeugd: Jeugd aan Zet (0,47) en Jeugdpakket (58,5) 21,5 37,5
Compensatie quarantainekosten 4
IJsbanen en zwembaden 100
Afvalverwerking 32
Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke kosten 130
Inkomstenderving 2021 (indicatief op Aanvullende Post) 200
Medeoverheden reserveren weggevallen huur lokale cultuur, buurt en dorpshuizen (indicatief op Aanvullende Post) 60
IJsbanen en zwembaden 80
Sport: regeling Tegemoetkoming Verhuurders Sportaccommodaties 80
Activiteiten en ontmoetingen jeugd 8
Jongerenwerk jeugd 14
Mentale ondersteuning jeugd 11,5
Bestrijden eenzaamheid ouderen 36,5
Extra contactmomenten kwetsbare groepen 47
Peuter, SMI, VE 5
Waterschappen monitoren rioolwater 15
Waterschappen meetinfrastructuur 4,65
Jeugd aan zet 3,1

Vraag 2

Klopt het dat het totaal beschikbare bedrag voor Groningen zo’n € 11,5 miljard bedraagt?

Antwoord op vraag 2

In deze Voorjaarsnota is een update van de kostenraming voor schade en versterken verwerkt. Dit betreft een raming van 8,8 miljard euro tot en met 2027. Daarnaast zijn de middelen voor de Bestuurlijke Afspraken van 6 november jl., eveneens in deze Voorjaarsnota verwerkt (1,51 miljard euro). Tevens is er 1,15 miljard euro voor het Nationaal Programma Groningen (NPG) beschikbaar gesteld, dat eveneens geen onderdeel uitmaakt van de raming van 8,8 miljard euro. Tezamen telt dit op tot 11,5 miljard euro. Voor de uitgaven voor schade en versterken geldt dat wordt gedaan wat nodig is. De realisatie kan meer of minder blijken te zijn dan het nu geraamde bedrag. In tabel 6 van bijlage 6 bij de Voorjaarsnota is een overzicht op genomen van de beschikbare middelen voor Groningen binnen de huidige meerjarenperiode.

Vraag 3

Waarom lopen de ramingen voor schade en herstel «slechts» t/m 2027? Zijn er ook cijfers/inschattingen beschikbaar over de totale kosten van schade en versterking (dus ook na 2027)?

Vraag 26

Waarom lopen de ramingen voor schade en herstel voor Groningen «slechts» tot en met 2027? Zijn er ook cijfers of inschattingen beschikbaar over de totale kosten van schade en versterking (dus ook na 2027)?

Antwoord op vraag 3 en 26

Op basis van de huidige kennis over de schadeafhandeling en de uitvoering van de versterkingsoperatie zijn de uitgaven aan schadeherstel, versterking en de bijbehorende uitvoeringskosten geraamd op 8,8 miljard euro. Dit betreft een inschatting van de totale te verwachten kosten van de versterkingsoperatie en de kosten voor de schadeafhandeling van 2021 tot en met 2027.

De raming loopt op dit moment tot circa 5 jaar na de geplande sluiting van het Groningerveld (2022/2023). Vanaf 2028 worden de onzekerheden dusdanig groot dat dit op dit moment niet goed meer te ramen is. Het gaat dan om bijvoorbeeld aannames over het aantal schademeldingen die in 2028 en latere jaren nog ingediend worden. De raming wordt indien nodig aangepast.

Vraag 4

Klopt het dat het Nederlandse steunpakket, wanneer dat wordt vergeleken met steunpakketten in andere EU-landen, voor een relatief groot deel bestaat uit uitstel van belasting? Kunt u toelichten waarom?

Antwoord op vraag 4

Nederland heeft in 2020 en 2021 verschillende maatregelen genomen om de negatieve impact van COVID-19 op de economie te beperken. Deze steun bestaat deels uit directe steunmaatregelen (NOW) en uit indirecte steunmaatregelen (uitstel van belasting). De Nederlandse steunpakketten zijn, afgezet tegen andere eurolanden, zowel voor de directe- als indirecte steunmaatregelen omvangrijker dan gemiddeld. In 2020 was de totale omvang van belastinguitstel in Nederland volgens de Commissie 2% bbp, in vergelijking met 1% bbp gemiddeld in de eurozone. Uitstel van betaling voor belastingschulden is een belangrijk instrument, omdat het ondernemers ondersteunt in hun liquiditeit. Doordat het geld in bedrijven blijft, komen ondernemers namelijk minder snel in betalingsproblemen. Het totale steunpakket (inclusief automatische stabilisatoren) van Nederland was 9,1% bbp in vergelijking met 8,2% bbp in de eurozone. Mede door deze steunmaatregelen is de economische neergang in Nederland met een krimp van 3,7% bbp in 2020 relatief beperkt gebleven ten opzichte van andere EU-lidstaten.1

Vraag 5

Het uitstaande risico aan overheidsgaranties is in 2020 sterk gestegen van € 181 miljard in 2019 naar € 240 miljard in 2020 (30,5% bbp). Kunt u aangeven hoe en op welke termijn u verwacht dat dit weer naar beneden gaat?

Vraag 30

Is de verwachting reëel dat de risico’s die verband houden met garanties aan bedrijven zich ook in de komende tijd minder zullen gaan materialiseren dan is voorzien?

Vraag 31

Kan een beeld worden gegeven van de hoogte van de thans voorziene risicoschades? Zal het parlement ook dit jaar worden geïnformeerd over de te verwachten schade bij de Najaarsnota (en eventueel de Miljoenennota)?

Vraag 33

Kan nader aangegeven worden in hoeverre de risico-premie een reële weergave vormt van het risico en het instellen van een risico-voorziening?

Vraag 34

Worden ook schades in verband met niet-terugbetaalde leningen bijgehouden? Zo ja, kan een beeld worden gegeven van de omvang van niet-terugbetaalde leningen in de afgelopen tien jaar?

Vraag 37

Op welke manier zal de omvang van het totaal aan risicoregelingen weer worden teruggebracht?

Vraag 38

Op welke termijn zullen, in navolging van aanbevelingen van de Rekenkamer, de risicoregelingen worden geëvalueerd met het oog op het gebruik in een crisissituatie en zal bijgevolg de meerwaarde van aanpassingen van het beleidskader aan de specifieke omstandigheden van een crisissituatie, dan wel het instellen van een apart beleidskader, onder ogen kunnen worden gezien?

Antwoord op vragen 5, 30, 31, 33, 34, 37 en 38

Sinds 2014 is het «nee, tenzij beleid» ten aanzien van risicoregelingen van kracht. Vóór de coronacrisis werd het «nee, tenzij beleid» bij risicoregelingen strikt toegepast. Dat blijkt onder meer uit de afname jaar op jaar van het uitstaande bedrag aan risicoregelingen. Ter bestrijding van de coronacrisis is vaker voor de «tenzij» clausule gekozen, omdat garanties en leningen een geschikt instrument zijn om risico’s uit de economie op te vangen via de overheid. Dit past ook in de bredere aanpak van de coronacrisis, waarbij het beperken van de schade aan de economie voorop staat.

Een groot deel van de verhoging van het uitstaand risico sinds 2020 wordt dan ook veroorzaakt door garanties en leningen die zijn gestart om de coronacrisis te bestrijden. De meeste van deze garanties en leningen hebben allen een einddatum in de komende jaren, waardoor het uitstaand risico bij ongewijzigd beleid in de komende jaren weer af zal nemen. Garanties en leningen die zijn gestart in de coronacrisis kennen in de meeste gevallen geen of gereduceerde premie, om de afnemer te ondersteunen. De stand van de risicovoorziening en de (verwachte) aanwending daarvan zijn terug te vinden in de departementale begrotingen.

Er zijn in het kader van de coronacrisis verschillende leningen afgegeven door het Rijk. Dat is ongewoon, omdat in normale tijden zelden leningen worden verstrekt aan private partijen (m.u.v. schatkistbankieren). Mede daarom is er geen overzicht beschikbaar van dit type leningen in de afgelopen 10 jaar waarop forse verliezen zijn geleden.

Risicoregelingen (garanties en leningen) zijn niet gratis en kennen een risico. Daarom kennen (reguliere) risicoregelingen een premie die een reële afspiegeling vormt van het risico dat de garantie of lening met zich meebrengt. De garanties en leningen die zijn afgegeven ter bestrijding van de coronacrisis kennen in sommige gevallen een gereduceerde premie, om de afnemer te ondersteunen. In andere gevallen maakt de regeling gebruik van een bestaande risicovoorziening. De stand van de risicovoorziening en de aanwending daarvan zijn terug te vinden in de departementale begrotingen.

In de Miljoenennota wordt gerapporteerd over de (premie-)inkomsten van de risicoregelingen en de uitgaven die zijn voorzien voor 2021. Op dit moment is de verwachting dat de risico’s op garanties aan bedrijven, die zijn verhoogd in het kader van de bestrijding van de coronacrisis, zich minder gaan materialiseren dan werd voorzien ten tijde van de Miljoenennota 2021, omdat er minder garanties zijn afgegeven dan destijds werd verwacht.

Als regel worden er per risicoregeling in het bijbehorende toetsingskader afspraken gemaakt over de horizonbepaling en wanneer de regeling geëvalueerd wordt. Daarnaast is elke regeling gekoppeld aan een artikel dat periodiek wordt geëvalueerd middels een beleidsdoorlichting. Ook de coronagerelateerde risicoregelingen zullen derhalve geëvalueerd moeten worden. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het betreffende vakdepartement. Beide punten heb ik eerder genoemd in de bestuurlijke reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer over coronagerelateerde risicoregelingen. Daarin heb ik aangegeven dat ik onder meer bekijk of het al dan niet toegevoegde waarde heeft om voor crisissituaties een apart kader voorhanden te hebben naast het bestaande kader. Daarbij kijk ik naar de mogelijkheden om de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer over hoe om te gaan met risicoregelingen in crisistijd op te nemen in de nieuwe set van begrotingsregels.

Vraag 6

Wordt in algemene zin bijgehouden in hoeverre een deel van de belasting- en premievorderingen, wegens oninbaarheid dient te worden afgeboekt? Worden daarvan totaaloverzichten gemaakt per belastingsoort? Zo ja, zijn deze beschikbaar? Zo nee, waarom niet?

Vraag 39

Wanneer zal duidelijk worden in welke mate belastinguitstel tot belastingafstel leidt?

Vraag 40

Wordt in algemene zin bijgehouden in hoeverre een deel van de belasting- en premievorderingen, wegens oninbaarheid dient te worden afgeboekt? Worden daarvan totaaloverzichten gemaakt per belastingsoort? Zo ja, zijn deze beschikbaar? Zo nee, waarom niet?

Vraag 41

Wat doet u overigens om de transparantie over de belastinginkomsten te vergroten, om (meer) duidelijkheid te verschaffen over de samenstelling van de uitgestelde belastingverplichtingen en betreffende uw verwachtingen omtrent het nakomen van belastingverplichtingen?

Antwoord op vraag 6, 39, 40 en 41

Het kabinetsbeleid is erop gericht om in de kern gezonde bedrijven die als gevolg van corona grote belastingschulden hebben opgebouwd perspectief te geven. Daarom kiest het kabinet ervoor om ondernemers langer de tijd geven om hun schuld af te lossen en hanteert het kabinet voor langere tijd een verlaagde invorderingsrente. Daarnaast onderzoekt het kabinet mogelijkheden voor verruiming van het saneringsbeleid.

Het is de verwachting dat een deel van de uitstaande belastingschuld mogelijk niet wordt afgelost, bijvoorbeeld omdat bedrijven tussentijds failliet kunnen gaan. Het geraamde afstel op basis van het uitstelbeleid van het kabinet is momenteel circa 1,35 miljard euro. Dit is echter een raming die met veel onzekerheden is omgeven, daarom geldt deze grove inschatting voor de gehele uitstaande schuld en wordt er verder geen onderscheid gemaakt naar belastingsoort. Uiteindelijk zal de mate waarin de coronaschulden oninbaar blijken vooral afhangen van de toekomstige betaalcapaciteit van de betreffende bedrijven, wat weer afhankelijk is van de ontwikkelingen omtrent het coronavirus.

Als de Belastingdienst constateert dat een belastingvordering niet meer verhaald kan worden, zal de Belastingdienst besluiten de vordering af te boeken. De afboeking wordt geregistreerd in de debiteurenadministratie. In het jaarverslag Financiën wordt nu al het financiële belang van deze afboekingen verantwoord en ook is een prestatie-indicator opgenomen. Over de vorderingen met corona-uitstel zal ook (per belastingsoort) worden bijgehouden in hoeverre op termijn sprake zal zijn van oninbaarheid.

Vraag 7

Kunt u motiveren waarom u voorwaardelijke toekenningen in 2021 inzake het Groeifonds aanmerkt als «juridisch verplicht»? Welke «juridische verplichtingen» bent u precies aangegaan?

Antwoord op vraag 7

In de huidige opzet van het Nationaal Groeifonds (NGF) verlopen de uitgaven voor toegekende projecten in het kader van het NGF conform de wens van uw Kamer via departementale begrotingen of begrotingsfondsen. Het budget voor de toegekende projecten wordt in dat kader overgeboekt van de NGF-begroting naar de begroting van het departement dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het project. Na autorisatie van deze overboekingen door het parlement zullen de juridische verplichtingen worden aangegaan ten laste van de departementale begrotingen of begrotingsfondsen. In deze opzet zullen er derhalve geen directe juridische verplichtingen worden aangegaan ten laste van het NGF. De budgetten voor de voorwaardelijke toegekende projecten blijven geraamd in het NGF en worden nog niet overgeboekt naar de betreffende departementale begrotingen. Tussen fondsbeheerders en vakdepartementen worden afspraken gemaakt die onder meer inhouden dat indien de vakdepartementen de door de beoordelingscommissie gestelde voorwaarden hebben ingevuld, de voorwaardelijke toekenningen door de fondsbeheerders worden omgezet in toekenningen. De departementen kunnen op grond van deze afspraken dan aanspraak maken op de voor deze projecten geraamde middelen op de begroting van het NGF. Op grond hiervan zijn de voorwaardelijke toekenningen als juridisch verplicht aangemerkt. Het betreft derhalve geen juridische verplichtingen jegens derden.

Vraag 8

Kunt u toelichten hoe het aangaan van juridische verplichtingen, voordat deze zijn voorgelegd aan de Kamer, zich verhoudt met het amendement Van der Lee en Snels (Kamerstuk 35 570 XIX, nr. 18) en het budgetrecht van de Kamer?

Antwoord op vraag 8

Het amendement van de Kamerleden Van der Lee en Snels regelt dat de uitgaven die staan vermeld in de begrotingsstaat voor het jaar 2021 voor het Nationaal Groeifonds (hierna; NGF) altijd als uitgaven worden opgenomen in de betrokken departementale begrotingen of begrotingsfondsen. Alle voorgenomen uitgaven uit het groeifonds zijn dus conform het amendement in de 1e suppletoire begrotingsvoorstellen en de Voorjaarsnota van de betrokken departementen verwerkt en aan uw Kamer voorgelegd. Hiermee wordt uw budgetrecht gerespecteerd, omdat er tot op heden geen juridische verplichtingen jegens derden zijn aangegaan of uitgaven uit het NGF zijn gedaan. Zie in dit verband ook antwoord op vraag 7.

Vraag 9

Hoe heeft de belasting- en premiedruk voor huishoudens zich ontwikkeld sinds 2000?

Vraag 10

Hoe heeft de belastingdruk voor bedrijven zich ontwikkelt sinds 2000?

Antwoord op vraag 9 en 10

Onderstaande figuur laat ontwikkeling van de totale belasting- en premiedruk sinds 2000 zien als percentage van het bbp. De ontwikkeling van de belasting- en premiedruk wordt zowel bepaald door beleidsmatige aanpassingen als niet beleidsmatige veranderingen, zoals de economische ontwikkeling. Een uitsplitsing naar huishoudens en bedrijven voor de premiedruk sinds 2000 is niet te geven.

Voor de ontwikkeling van de beleidsmatige lasten, die beter aansluit bij de beleving van burgers en bedrijven, kan het beste worden gekeken naar de nieuwe definitie van de beleidsmatige lastenontwikkeling (blo). Sinds de Miljoenennota 2021 hanteren het Ministerie van Financiën en het CPB een nieuwe, gezamenlijke definitie van de blo. Deze definitie kan wel worden uitgesplitst naar huishoudens, bedrijven (en het buitenland), waarbij 2018 het eerst beschikbare jaar is.

Hieronder is ter indicatie de beleidsmatige lastenontwikkeling van deze kabinetsperiode weergegeven, uitgesplitst naar burgers, bedrijven en het buitenland. De beleidsmatige lasten zijn tussen 2018 en 2021 met 1 miljard euro gedaald. Voor huishoudens daalden de lasten met 5,1 miljard euro, voor bedrijven stegen de lasten met 4,1 miljard euro. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de onderverdeling tussen huishoudens en bedrijven grofmazig en onzeker is, omdat de betalende groep niet altijd evident is. Bovendien drukken belastingen ex post op natuurlijke personen en niet op bedrijven. De verdeling tussen burgers en bedrijven en buitenland (en overheid) moet dan ook worden gezien als een grove inschatting waar de lasten in eerste instantie neerslaan, niet als een exacte uitsplitsing van de uiteindelijke lastenverdeling.

Totaal beleidsmatige lastenontwikkeling 1,4 3,7 – 4,4 – 1,7 – 1,0
w.v. huishoudens 0,5 0,2 – 3,9 – 1,9 – 5,1
w.v. bedrijven 1,0 3,5 – 0,6 0,2 4,1
w.v. buitenland 0,0 0,0 0,1 0,0 0,0

Vraag 11

Wat zijn de effecten van een eventuele verlaging van de AWf-premie op de koopkracht van werkenden en op de werkgelegenheid? Kunt u dit kwantificeren?

Antwoord op vraag 11

Bij een structurele verlaging van de AWf-premie met 2 miljard euro rekent het CPB op een 0,2 procentpunt lagere werkloosheid.2 Het CPB schat ook in dat bij de structurele variant de koopkracht van werkenden zal stijgen, maar kwantificeert dit effect niet.3

Vraag 12

Is de voorgenomen verlaging van de AWf-premie bedoeld om de loonkosten te verlagen?

Antwoord op vraag 12

Het kabinet kiest ervoor om de BIK niet in te voeren en in plaats daarvan de AWf-premie te verlagen. De verlaging van de AWf-premie heeft als direct resultaat dat de loonkosten van bedrijven dalen. Door deze verlaging verbetert de liquiditeit en solvabiliteit van bedrijven, waardoor de ruimte om te investeren en/of externe financiering daarvoor te vinden groter wordt.

Vraag 13

Hoe hoog zijn de loonkosten in Nederland, vergeleken met andere OESO-landen?

Antwoord op vraag 13

Een vergelijking van de loonkosten met OESO-landen is niet beschikbaar. Onderstaande grafiek geeft een vergelijking weer van de loonkosten met andere EU-landen. De loonkosten bestaan uit het brutosalaris, sociale premies betaald door de werkgever, en overige kosten.

Vraag 14

Welke definities worden er momenteel gehanteerd om het verschil te maken tussen incidentele (crisis)uitgaven versus structurele uitgaven? Welke gevolgen heeft dat voor het al dan niet verwerken in een incidentele of reguliere suppletoire begroting?

Antwoord op vraag 14

De crisisgerelateerde uitgaven hebben een incidenteel karakter omdat deze regelingen steeds voor een tijdelijke periode ingezet of verlengd worden. Dit is afhankelijk van de ontwikkelingen rondom het coronavirus en de contactbeperkende maatregelen. Bij structurele uitgaven is sprake van langjarig beleid, met de bijbehorende raming van meerjarige budgettaire gevolgen.

In beide gevallen geldt dat waar mogelijk verwerking bij de reguliere begrotingsmomenten wordt gehanteerd, maar waar nodig incidentele suppletoire begrotingen worden gebruikt voor het geval er op korte termijn beleidswijzigingen om extra budget vragen die niet kunnen wachten op verwerking in reguliere suppletoire begrotingen. Zodoende wordt het budgetrecht en de informatiepositie van de Kamers zo optimaal mogelijk geborgd.

Vraag 15

Wat is het huidig beleid ten aanzien van het gebruik van artikel 2.27 Comptabiliteitswet (CW)? Bent u, zoals eerder aangegeven, nog steeds van mening, dat terughoudend moet worden omgegaan met het beroep op deze uitzonderingsclausule?

Vraag 16

Welke acties onderneemt u om zich ervan te verzekeren dat uw collega’s, bij een beroep op artikel 2.27 CW zoveel mogelijk omschrijven waaruit het spoedeisende karakter bestaat en welk belang van het Rijk wordt gediend?

Vraag 18

Kunt u aangeven welke instructies op dit moment gelden voor de departementen voor het al dan niet gebruiken van incidentele suppletoire begrotingen? Kunt u daarbij nader ingaan op de vraag wanneer gekozen wordt voor een incidentele suppletoire begroting en wanneer kan worden gewacht op bijstelling in een reguliere suppletoire begroting?

Antwoord op vraag 15, 16 en 18

In zijn algemeenheid geldt dat begrotingen jaarlijks op twee momenten worden gewijzigd. De wijzigingen vinden plaats via de reguliere suppletoire begrotingswetsvoorstellen (1e suppletoire begrotingen in het voorjaar en 2e suppletoire begrotingen in het najaar). Bij uitzondering worden incidentele suppletoire begrotingen gebruikt. Incidentele begrotingswetswijzigingen kunnen bijvoorbeeld voortkomen uit onverwachte grote of bijzondere beleidswijzigingen. Voorbeelden daarvan zijn de aanschaf van het schilderij van Rembrandt in 2016 (Kamerstuk 34 285), het regeerakkoord (Kamerstuk 34 700, nr. 34) en de daaruit volgende departementale herindeling in 2017 en de coronasteunmaatregelen in 2020 en 2021. In deze specifieke gevallen waarbij de rijksoverheid veelal snel moet handelen, is het vaak niet opportuun om de twee reguliere momenten waarop de begroting kan worden gewijzigd af te wachten. In die gevallen wordt dan gebruik gemaakt van een incidentele suppletoire begroting.

Het uitgangspunt van het budgetrecht is dat het parlement begrotingswetten autoriseert voordat uitgaven worden gedaan of verplichtingen worden aangegaan. In sommige situaties is het niet in het belang van het Rijk om de uitvoering van nieuw beleid uit te stellen tot de begrotingswetten tot wijziging van de begroting zijn geautoriseerd. In coronatijd is die situatie meer dan ooit voorgekomen. Daarvoor biedt de Comptabiliteitswet 2016 met ingang van 1 januari 2018 een uitzonderingsgrond met artikel 2.27, tweede lid. Daarin wordt gesteld dat het nieuwe beleid dat ten grondslag ligt aan een nog niet geautoriseerde begrotingswijziging in uitvoering kan worden genomen, onder voorwaarde dat uitstel van het nieuwe beleid naar oordeel van de verantwoordelijk Minister niet in het belang van het Rijk is, en het parlement daarover is geïnformeerd. Met deze procedure mag niet lichtzinnig worden omgegaan. Bij een beroep op het artikel worden immers uitgaven gedaan en verplichtingen aangegaan voordat het parlement haar oordeel over de budgetten heeft kunnen uitspreken. Deze procedure betreft een uitzondering op de hoofdregel en is derhalve bedoeld voor specifieke situaties.

De departementen zijn er door het Ministerie van Financiën op gewezen dat er bij een beroep op artikel 2.27 CW zorg voor moet worden gedragen dat de desbetreffende Minister het spoedeisend karakter en het belang van het Rijk motiveert in de brieven aan de Tweede en Eerste Kamer. Het Ministerie van Financiën toetst de motivering in deze brieven.

Ook in het begrotingsjaar 2021 zijn er incidentele suppletoire begrotingen ingediend met een beroep op artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet (zie ook het antwoord op vraag 17). Deze incidentele suppletoire begrotingen hebben voornamelijk betrekking op uitgaven aangaande twee onderwerpen, te weten de aanpassing van het economische steun- en herstelpakket en het kwijtschelden van publieke schulden voor de gedupeerden van het toeslagendossier.

Vraag 17

Kunt u een overzicht geven van de uitgaven die tot nu toe zijn gedaan op basis van artikel 2.27, lid 2 van de CW?

Antwoord op vraag 17

Hieronder vindt u een overzicht van de incidentele suppletoire begrotingen die over het begrotingsjaar 2021 zijn ingediend en waarbij een beroep is gedaan op artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet. De incidentele begrotingen zijn voornamelijk opgesteld voor coronagerelateerde uitgaven en uitgaven die samenhangen met het toeslagendossier. Het overzicht van ingediende ISB’s wordt bijgehouden op https://www.rijksfinancien.nl/incidentele-suppletoire-begrotingen/2021. Daarnaast bevatten drie reguliere eerste suppletoire begrotingen uitgaven die op basis van artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet zijn gedaan. Het betreft de eerste suppletoire begrotingen van OCW, EZK en SZW in het kader van het steunpakket. Inhoudelijk betreft het onder meer het Nationaal Programma Onderwijs, het vierde steunpakket cultuur, het scholenprogramma Groningen, Time out Arrangement Krediet (TOA-krediet), de Tegemoetkoming vaste lasten (TVL), en het steun- en herstelpakket voor het derde kwartaal.

1 1e ISB Koninkrijksrelaties Coronasteun, liquiditeitssteun, Winair, voedselhulp
2 2e ISB Koninkrijksrelaties Voedselprogramma en liquiditeitssteun
3 1e ISB Justitie en Veiligheid Handhaving en toezicht coronabanen
4 2e ISB Justitie en Veiligheid Bedrijvenschade coronarellen
5 3e ISB Justitie en Veiligheid Kwijtschelden publieke schulden
6 1e ISB Binnenlandse Zaken Kwijtschelden publieke schulden
7 2e ISB Binnenlandse Zaken Aanvullende testcapaciteit
8 1e ISB Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Extra hulp hoger onderwijs i.v.m. corona
9 2e ISB Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Steun- en herstelpakket
10 3e ISB Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Sneltesten onderwijs
11 4e ISB Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Extra steun culturele en creatieve sector
12 5e ISB Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Sneltesten po en extra middelen eindexamens
13 6e ISB Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Nationaal programma onderwijs
14 7e ISB Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Steunpakket sociaal en mentaal welzijn en leefstijl
15 8e ISB Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Kwijtschelden publieke schulden
16 9e ISB Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Beschikbaar stellen zelftesten
17 1e ISB Financiën Ongekend onrecht
18 2e ISB Financiën Kwijtschelden publieke schulden
19 3e ISB Financiën Overnemen private schulden
20 1e ISB Infrastructuur en Waterstaat Winair
21 2e ISB Infrastructuur en Waterstaat Beschikbaarheidsvergoeding OV
22 3e ISB Infrastructuur en Waterstaat Compensatie vuurwerksector
23 4e ISB Infrastructuur en Waterstaat Beschikbaarheidsvergoeding OV
24 1e ISB Economische Zaken en Klimaat Steun- en herstelpakket
25 2e ISB Economische Zaken en Klimaat Aanpassingen steun- en herstelpakket
26 3e ISB Economische Zaken en Klimaat Steun- en herstelpakket
27 4e ISB Economische Zaken en Klimaat Steun- en herstelpakket Caribisch Nederland
28 5e ISB Economische Zaken en Klimaat Coronasteun
29 6e ISB Economische Zaken en Klimaat Coronasteun, o.a. voucherkrediet
30 7e ISB Economische Zaken en Klimaat Coronasteun (fieldlabs, aanvullingen steun- en herstelpakket en voucherkrediet)
31 1e ISB Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Noodpakket
32 1e ISB Sociale Zaken en Werkgelegenheid Steun- en herstelpakket
33 2e ISB Sociale Zaken en Werkgelegenheid Kwijtschelden publieke schulden
34 1e ISB Volksgezondheid, Welzijn en Sport Diverse corona-uitgaven
35 2e ISB Volksgezondheid, Welzijn en Sport Diverse corona-uitgaven
36 3e ISB Volksgezondheid, Welzijn en Sport Diverse corona-uitgaven
37 4e ISB Volksgezondheid, Welzijn en Sport Vaccins
38 5e ISB Volksgezondheid, Welzijn en Sport Kwijtschelden publieke schulden
39 6e ISB Volksgezondheid, Welzijn en Sport Diverse corona-uitgaven
40 7e ISB Volksgezondheid, Welzijn en Sport Vaccins
41 8e ISB Volksgezondheid, Welzijn en Sport GGD's en testcapaciteit
42 1e ISB Gemeentefonds Jeugdpakket corona
43 2e ISB Gemeentefonds Steun- en herstelpakket
44 3e ISB Gemeentefonds Steunpakket sociaal en mentaal welzijn en leefstijl

Vraag 19

Kan ervan worden uitgegaan dat alle incidentele suppletoire begrotingen, die voorafgaand aan de Voorjaarsnota en bijbehorende eerste suppletoire begrotingen zijn ingediend, daarin zijn verwerkt?

Antwoord op vraag 19

Ja, behoudens eventuele nota’s van wijziging op eerder ingediende incidentele suppletoire begrotingen.

Vraag 20

Is besteding van de middelen van het Nationaal Programma Onderwijs binnen de periode haalbaar in verband met de planning en arbeidstekorten binnen de sector?

Antwoord op vraag 20

Hoe eerder de achterstanden zijn ingelopen, hoe beter dat is. Zowel voor de kinderen als voor de samenleving. Het kabinet is zich ervan bewust dat deze inhaalslag vorm moet krijgen in een context van krapte op de arbeidsmarkt. Scholen hebben de ruimte, binnen de kaders van de zogenoemde menukaart met bewezen effectieve interventies, invulling te geven aan het programma op een manier die past bij hun specifieke situatie. De menukaart bevat een breed palet aan interventies die verschillen in arbeidsintensiteit en die ruimte bieden tot het (effectief) inzetten van bijvoorbeeld onderwijsassistenten, vakdocenten, leraarondersteuners en pabo-studenten.

Met het Nationaal Programma Onderwijs komt een forse meerjarige incidentele investering voor het onderwijs beschikbaar. Dit brengt de verantwoordelijkheid (voor alle betrokken partijen) met zich mee om de inzet van deze middelen intensief te monitoren. Met behulp van deze monitoring en dan beschikbaar onderzoek zal de inzet en verdeling van middelen begin 2022 worden herijkt. Op dat moment is ook meer duidelijk over de uitvoering van het programma in relatie tot de personele capaciteit.

Vraag 21

Wat denkt u van het toevoegen van gedegen bestedingsplannen bij crisisuitgaven?

Antwoord op vraag 21

Voor de controlerende functie van de Kamer is het van belang om uitgaven te voorzien van een gedegen onderbouwing. Artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet stelt eisen aan de toelichting op beleidsvoorstellen en dat deze moet ingaan op de doelstellingen, de in te zetten instrumenten, de financiële gevolgen en de verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid. Voor crisisuitgaven zoals het kopen van extra beschermingsmiddelen is aan de ene kant de noodzaak helder, maar ontbrak vaak wel de tijd om dat altijd uitgebreid toe te lichten. Voor eventueel herstelbeleid is het van belang om uitgaven te voorzien van een gedegen onderbouwing.

Vraag 22

Herkent u zich in de analyse van het CPB dat er een groep «bedrijven met toekomstperspectief» is waarvoor onderzocht dient te worden hoe voorkomen kan worden dat zij in de problemen raken?

Antwoord op vraag 22

Het kabinet deelt die analyse, en wil met het nieuwe steun- en herstelpakket juist voorkomen dat in de kern gezonde bedrijven onnodig failliet gaan. Deze bedrijven worden onder andere geholpen door een langere periode en latere startdatum om hun belastingschuld terug te betalen. Voor levensvatbare bedrijven die alsnog niet in staat zijn om hun schuld af te lossen kent de Belastingdienst een saneringsbeleid. Het kabinet onderzoekt de komende tijd, samen met andere schuldeisers, hoe dit proces zo goed mogelijk kan worden vormgegeven.

Vraag 23

Lopen er op dit moment analyses binnen de regering wat er nodig is voor een soepele overgang van steun- naar herstelbeleid? Zo ja, wanneer kunt u deze met de Kamer delen?

Vraag 126

Lopen er op dit moment analyses binnen de regering naar wat er nodig is voor een soepele overgang van steun- naar herstelbeleid? Zo ja, wanneer kunt u deze met de Kamer delen?

Antwoord op vragen 23 en 126

In de kamerbrief van 27 mei jl. over het steun- en herstelpakket heeft het kabinet aangegeven dat de voorstellen zijn gebaseerd op het huidige beeld van de virusontwikkeling en voortgang van de vaccinatiecampagne (Kamerstuk 35 420, nr. 314). Het kabinet houdt wegens de aanzienlijke onzekerheid een vinger aan de pols. De verwachting is dat het economisch herstel vanzelf zal in zetten, in lijn met de ramingen van het CPB en DNB. Sinds de verzending van de kamerbrief zijn de contactbeperkende maatregelen verminderd en zijn de epidemiologische ontwikkelingen positief geweest. Zo is bijvoorbeeld de bezetting van gewone ziekenhuisbedden en IC-bedden sterk afgenomen. Een daling was ook onderdeel van de prognoses van het RIVM. Als er nieuwe epidemiologische ontwikkelingen zijn, zal het kabinet uw Kamer daarover informeren.

Het kabinet heeft eerder aangegeven dat het, ingeval van een positiever epidemiologisch scenario, nadenkt over manieren om de risico’s van het doortrekken van steun in kaart te brengen, te beoordelen en verder in te perken. De recente economische ramingen van DNB en CPB tonen een zeer voorspoedig herstel, waarin de het bbp al spoedig op het pre-crisis niveau zit en de werkloosheid erg laag blijft. Deze instituties, en ook de hoofdeconomen van een aantal grote banken, adviseren in dit licht ook dat herstelbeleid niet zozeer gericht moet zijn op het verder stimuleren van economie op korte termijn: dit herstel komt immers al voor een groot deel uit de inherente veerkracht van de economie. Het herstelbeleid zou, volgens deze instituties, vooral gericht moeten zijn op uitdagingen voor de lange termijn.

Juist omdat het herstelbeleid niet los kan worden gezien van een aantal structurele uitdagingen in economie en samenleving, is het conform de motie van de leden Kaag en Rutte onderdeel van de opdracht aan de informateur (Kamerstuk 35 788, nr. 25).

Vraag 24

Heeft u bij het opstellen van deze Voorjaarsnota expliciet gekeken of geïnventariseerd hoe bij het openstellen van de economie in de tweede helft van 2021 een vliegende start gemaakt kan worden op structurele, maatschappelijke uitdagingen op bijvoorbeeld het terrein van energietransitie, klimaat, stikstof en woningbouw?

Antwoord op vraag 24

In de Voorjaarsnota 2021 rapporteert het demissionaire kabinet over de uitvoering van de begroting van het lopende jaar. Reeds ingezet beleid op deze beleidsterreinen zal worden voortgezet. Deze Voorjaarsnota bevat geen structurele beleidswijzingen, maar wel middelen voor een aantal urgente zaken, zoals ook door uw Kamer aangekaart, en het noodzakelijke nood en -steunbeleid om de gevolgen van corona te bestrijden.

Vraag 25

Hoe houdbaar is de voorziene afname van de uitgaven in verband met het Gemeentefonds en het Provinciefonds in het licht van het deel van de grote maatschappelijke opgaven, die naar verwachting voor rekening van gemeenten en provincies komen?

Antwoord op vraag 25

De afname van het verloop van de reeks aangaande het Gemeentefonds zoals gepresenteerd in de Voorjaarsnota kent verschillende oorzaken. De totale afname tussen 2021 (34.388,2 miljoen) en 2022 (32.549 miljoen) op basis van de stand Voorjaarsnota is 1839,2 miljoen. Hieronder wordt deze daling nader toegelicht.

Aflopen corona steun 647,5
Aflopen extra gelden jeugdzorg 493
Oploop opschalingskorting 270
Diversen 428,7
Waarvan wijziging betalingsverloop AU 2020 136
Waarvan afrekening plafond BCF 2020 96
Totaal 1.839,2

Een groot deel van dit verschil wordt verklaard door incidentele uitgaven in 2021 die niet in 2022 plaatsvinden. Zo was er in 2021 nog sprake van compensatie van de extra uitgaven en gederfde inkomsten door corona en steun voor de sociale gevolgen van corona voor o.a. de jeugd. Gezien de actuele ontwikkelingen is het de verwachting dat er de komende periode minder compensatie nodig is als gevolg van de directe extra uitgaven en/of inkomstenderving als gevolg van coronamaatregelen. Deze uitgaven lopen dus af in 2022 waardoor er een daling van de uitgaven van 2022 t.o.v. 2021 is van 647,5 miljoen. Ten tweede zijn er in 2021 incidentele middelen toegevoegd in verband met de jeugdzorg. Ten tijde van de Voorjaarsnota was er nog niets bekend over eventuele middelen in 2022. Hierdoor dalen de uitgaven met 493 miljoen. Daarnaast wordt 270 miljoen verklaard door het aflopen van de bevriezing van de oploop van de opschalingskorting, deze was in 2020 en 2021 incidenteel bevroren. De overige 428,7 miljoen wordt verklaard door diverse posten zoals bijvoorbeeld een wijziging in het betalingsverloop van de algemene uitkering 2020 (136 miljoen, betreft het doorschuiven van betalingen uit 2020 naar 2021), de afrekening van de ruimte onder het plafond van het BTW-compensatiefonds (BCF) 2020 (96 miljoen) en de afloop van tijdelijke of incidentele decentralisatie-uitkeringen.

Voor het Provinciefonds wordt de daling van 2021 naar 2022 verklaard doordat een aantal decentralisatie-uitkeringen na 2021 afloopt. De meerjarige daling wordt veroorzaakt door de taakstelling uit het Regeerakkoord Rutte II samenhangend met de indertijd geplande vermindering van het aantal provincies.

Voor de ontwikkeling van beide fondsen geldt dat deze nog onder invloed is van eventuele beleidsbeslissingen van een nieuw kabinet waaronder de jeugdzorg en de ontwikkeling van het accres. Zo wordt er, zoals ook in meicirculaire gecommuniceerd, in 2022 naar verwachting ca. 900 miljoen aan accres aan het Gemeentefonds toegevoegd en stijgt het Provinciefonds met ca. 75 miljoen aan accres in 2022. Deze bedragen zijn niet opgenomen in de Voorjaarsnota en ook nog niet definitief. Ook heeft het kabinet na het verschijnen van de Voorjaarsnota besloten in 2022 1,3 miljard aan gemeenten te verstrekken voor tekorten in de jeugdzorg. Hiermee valt de uiteindelijke daling van 2022 op 2021 naar verwachting voor gemeenten dus ook lager uit dan het in de Voorjaarsnota gepresenteerde beeld. Een nieuw kabinet zal moeten besluiten over de financiën en de noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel om de jeugdzorg in de toekomst effectief en beheersbaar te houden. De uitspraak van de Commissie van Wijzen dient daarbij als zwaarwegende inbreng.

Vraag 27

Zijn er naast bedragen ook cijfers beschikbaar over aantallen huizen en aantallen huishoudens in Groningen waar deze bedragen aan ten goede zullen komen?

Antwoord op vraag 27

Voor de schadeafhandeling gaat de raming in de beginjaren er van uit dat er circa 50.000 schademeldingen per jaar worden afgehandeld, met de aanname dat er sprake is van één schademelding per woning. In de latere jaren lopen deze meldingen af vanwege de sluiting van het Groningenveld. Op het dashboard van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) staan de actuele cijfers.

De overheid heeft ultimo 2020 via TCMG/IMG ca. 640 miljoen euro aan schade uitgekeerd. Vanaf 2020 worden via het IMG alle vormen van schade afgehandeld (fysieke schade aan gebouwen, immateriële schade en schade door waardedaling van woningen). Tot en met week 23 van 2021 heeft het IMG circa 1 miljard uitgekeerd, namelijk 632 miljoen euro aan vergoeding van fysieke schade en 391 miljoen euro aan waardedalingsvergoedingen. Sinds begin dit jaar is het wekelijkse aantal fysieke schademeldingen hoog: tussen de 713 en 1.290 per week. Het IMG heeft sinds de oprichting TCMG tot en met week 23 van 2021 117.229 schademeldingen ontvangen en daarvan 84.281 afgehandeld. Voor de waardedalingsregeling zijn 94.673 aanvragen binnengekomen en 87.677 zijn afgehandeld, waarvan 22.204 zijn afgewezen.

Tot en met week 23 van 2021 is via het IMG circa 1 miljard uitgekeerd, namelijk 632 miljoen euro aan vergoeding van fysieke schade en 391 miljoen euro aan waardedalingsvergoedingen. Het IMG heeft sinds de oprichting TCMG tot en met week 23 van 2021 117.229 schademeldingen ontvangen en daarvan 84.281 afgehandeld. Voor de waardedalingsregeling zijn 94.673 aanvragen binnengekomen en 87.677 zijn afgehandeld, waarvan 22.204 zijn afgewezen.

Ten aanzien van de versterkingsoperatie bedraagt de scope van het totale aantal gebouwen dat wordt opgenomen en beoordeeld nu 26.809 adressen. Uit de opname en beoordeling zal telkens moeten blijken of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet of dat versterkingsmaatregelen nodig zijn. De raming voor de versterkingsoperatie is een momentopname terwijl de versterking een lopende operatie is. Daarom zal de raming ook regelmatig worden herijkt. Ondertussen geeft de website van de NCG de voortgang van de versterking weer. Binnen de genoemde scope zijn er inmiddels 19.342 opnames geweest, 12.647 beoordelingen uitgevoerd en 1.905 versterkingen afgerond.

Vraag 28

Op welke concrete veronderstellingen ten aanzien van bijvoorbeeld aantallen gevallen en gemiddelde schade is de raming gebaseerd dat er tot en met 2027 nog € 3,4 miljard aan schadevergoedingen wordt uitgekeerd en € 5,4 miljard voor versterking?

Antwoord op vraag 28

De raming voor schade is opgebouwd uit fysieke schade, waardedalingsschade en immateriële schade. Voor fysieke schade is de aanname dat de gemiddelde schade-uitkering de komende jaren 9.400 euro bedraagt en daarna langzaam afneemt. Daarbovenop zijn uitvoeringskosten geraamd van tussen de 3.500 en 5.000 euro per schademelding. Het IMG handelt in deze raming maximaal 50.000 schademeldingen per jaar af.

De raming voor waardedalingsschade en immateriële schade is gebaseerd op een inschatting van het IMG. Voor waardedaling geldt dat het IMG een werkwijze heeft ontwikkeld op basis van de Adviescommissie waardedaling, die advies heeft gegeven over het aantal gemeenten die in het effect gebied vallen en daardoor aanspraak kunnen maken en de waardedalingspercentages die gehanteerd dienen te worden. De raming voor immateriële schade is gebaseerd op de voorgenomen werkwijze door het IMG.

De schaderaming houdt geen rekening met nieuwe grote aardbevingen, omdat de gaswinning recent stevig is verlaagd en verder wordt verlaagd. De kans op een grote beving is door de lagere gaswinning verkleind, maar ook met een gaswinning van nagenoeg nul nog steeds aanwezig. Als een dergelijke beving toch plaats vindt, heeft dat nog onbekende maar waarschijnlijk significante opwaartse gevolgen voor de kosten. In de raming voor het aantal meldingen wordt uitgegaan van 1 schademelding per gebouw voor 70% van de gebouwen in het aardbevingsgebied. Nieuwe aardbevingen kunnen nieuwe schade veroorzaken en bestaande schade kan bij de eerste melding niet opgemerkt zijn door bewoner of het IMG. Dit kan een opwaarts effect hebben op het aantal schademeldingen en daarmee de schaderaming.

Uitgangspunt bij de schaderaming is tevens dat de huidige werkwijze van het IMG wordt voortgezet en het aantal (toegekende) schademeldingen gehandhaafd blijft. Recent (mei 2021; Kamerstuk 33 529, nr. 869) heeft het IMG haar werkwijze voor fysieke schade aangepast. De effecten hiervan zijn nog niet meegenomen in deze raming.

Ten aanzien van de versterkingsoperatie bedraagt de scope van het totale aantal gebouwen dat wordt opgenomen en beoordeeld nu 26.809 adressen. Uit de opname en beoordeling zal telkens moeten blijken of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet of dat versterkingsmaatregelen nodig zijn.

De bij de raming gehanteerde uitgangspunten en veronderstellingen zijn:

– Binnen de scope worden de huidige versterkingsadviezen uitgevoerd aangevuld met de adressen om sociaal-maatschappelijke ongewenste effecten te voorkomen.

– Vervolgens zijn in de raming assumpties gehanteerd over het effect van de nieuwe NPR veiligheidsnorm en de toepasbaarheid van de typologie benadering de komende jaren op de adressen die nog opgenomen en beoordeeld moeten worden.

– Daarbij zijn in de raming de verwachte bijkomende kosten (bv. tijdelijke huisvesting), de kosten van programma’s (b.v. scholen) en de uitvoering door de NCG opgenomen.

– Daarnaast zal de komende jaren de mogelijkheid worden geboden voor vrijwillige herbeoordelingen.

Vraag 29

Kunt u de kosten voor de uitvoering nader onderbouwen, met vermelding van de aannames waarvan u hierbij bent uitgegaan, en aangeven waarom deze aannames realistisch zijn, mede in het licht van de constateringen van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2020 hierover?

Antwoord op vraag 29

In de huidige raming zijn de uitvoeringskosten geraamd tussen de 3.500 en 5.000 euro per schademelding. In 2021 verwacht het IMG dat het gemiddeld 5.025 euro kost om een schademelding af te handelen. De hoogte van de uitvoeringskosten wordt met name bepaald door de kosten van de schadedeskundigen. De markt voor schadedeskundigen is krap. Voor 2022 tot en met 2023 wordt dezelfde hoogte van de uitvoeringskosten per melding verondersteld als verwacht wordt in 2021. Er wordt dus vanuit gegaan dat het IMG loon- en prijsstijgingen volledig opvangt met productiviteitswinst. Vanaf 2024 wordt er in de raming met minder meldingen rekening gehouden. Verondersteld wordt dat de opwaartse prijsdruk door de krapte van de markt dan zal wegvallen. Vanaf 2025 bedragen de geraamde uitvoeringskosten 3.500 euro.

De uitvoeringskosten voor waardedaling en immateriële schade zijn door het IMG begroot op respectievelijk 14,9 miljoen euro en 15,6 miljoen euro. In latere jaren van de raming (vanaf 2023) zijn de uitvoeringskosten voor waardedalingsschade nihil en voor immateriële schade relatief gezien constant.

In de meerjarige raming van de versterkingsoperatie is uitgegaan van 700 miljoen euro aan uitvoeringskosten op een totaal van 5,4 miljard euro aan versterkingskosten. Hierin zijn de personele kosten van de NCG opgenomen en de ondersteunende kosten zoals ICT en huisvesting. Aangezien de NCG haar activiteiten onder grote tijdsdruk heeft overgenomen van het Centrum Veilig Wonen (CVW, de voormalige uitvoeringsorganisatie van NAM) bestaat haar personeelsbestand uit een relatief groot aandeel externe inhuur. De verwachting is dat dit kan dalen maar gezien het specialistische (bouwkundige) werkveld zal waarschijnlijk een relatief grote component externe inhuur blijven bestaan.

Vraag 32

In hoeverre zijn ten aanzien van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag ook de eventuele aanvullende schade-uitkeringen meegenomen, die door de Commissie Werkelijke Schade zullen worden behandeld? In hoeverre is rekening gehouden met het kwijtschelden van informele schulden? In hoeverre is meegenomen dat ouders die zelf hun schulden al hadden afbetaald ook een soort van «kwijtschelding» of compensatie van de afgeloste schulden gaan krijgen?

Antwoord op vraag 32

In de hersteloperatie is rekening gehouden met de aanvullende schade-uitkeringen, die door de Commissie Werkelijke Schade (CWS) zullen worden behandeld. Op basis van een eerste inschatting wordt ervan uit gegaan dat circa 10.000 gedupeerden gebruik zullen maken van een gang naar de CWS. Bij het opstellen van de raming is rekening gehouden met een bedrag van 25 miljoen euro aan aanvullende schade-uitkeringen in 2021.

In de Voorjaarsnota is geen (additioneel) budget beschikbaar gesteld voor het kwijtschelden van private schulden, waaronder de informele schulden vallen. Ik heb uw Kamer op 25 mei jl. geïnformeerd4 over de laatste stand van zaken rond de kwijtschelding van private schulden van Toeslagengedupeerden. Hierbij heb ik aangegeven dat het streven is om voor de zomer de budgettaire gevolgen van de voorgenomen private schuldenregeling ter autorisatie aan uw Kamer voor te leggen middels een Incidentele Suppletoire Begroting (ISB). Ik ben voornemens om deze ISB, samen met de 7e Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag (VGR), op 22 juni aan uw Kamer te sturen. In de 7e VGR zal ik ingaan op de verschillende afwegingen rond private schulden, waaronder rond reeds afgeloste schulden, die het kabinet de afgelopen periode heeft gemaakt.

Vraag 35

Wat doet u om de risico’s voor garanties die verband houden met internationale afspraken te mitigeren?

Vraag 36 Bent u van mening dat meer convergentie van (het beleid van) EU-lidstaten noodzakelijk is om de risico’s te verkleinen? Zo ja, op welke beleidsterreinen is deze convergentie aan de orde?

Antwoord op vraag 35 en 36

De benutting van internationale garanties is in het algemeen laag en de kans op schade is uiterst klein. Internationale garanties onderwerpen we net als andere risicoregelingen aan een toetsingskader waarmee de risico’s in kaart worden gebracht. De garanties worden veelal verleend aan instellingen, zoals het IMF, ESM en de Wereldbank, die zelf strenge kapitaaleisen hebben voor crediteuren. In sommige gevallen zijn er additionele eisen verbonden aan de mogelijke leningen. Zo eist het ESM, maar ook de recent opgerichte NGEU, specifieke hervormingen aan lidstaten om in aanmerking te komen voor financiering. Daarmee worden dit soort fondsen en de achterliggende garanties nuttige instrumenten in het verbeteren van economisch en financieel beleid in de betreffende landen. Het verbeteren van economische structuren in EU-lidstaten is belangrijk in het verkleinen van risico’s van internationale garanties maar ook voor de stabiliteit voor de EU als geheel.

Vraag 42

Hoeveel middelen dienen aan de reserves te worden toegevoegd, alvorens geen sprake meer is van een buffertekort bij DNB?

Antwoord op vraag 42

Volgens de meest recente rapportage van DNB, had DNB in januari jl. een buffertekort van 4,4 miljard euro. Dat betekent dat de geraamde risico’s momenteel de aanwezige buffers overstijgen. In 2019 hebben DNB en het kabinet nieuwe afspraken gemaakt over de winstafdracht en opbouw van buffers bij DNB. Het past bij dit zogenaamde «kapitaalbeleid» dat buffertekorten bij DNB kunnen voorkomen.

Vraag 43

Heeft de adviescommissie de taak om te zorgen voor een goede verdeling over de drie pijlers van het Groeifonds? Welke kaders worden gehanteerd om te voorkomen dat de investeringsportefeuille te eenzijdig (weinig divers) is?

Antwoord op vraag 43

De adviescommissie streeft in haar advies een evenwichtige meerjarige verdeling over de pijlers na. Daarvoor zijn echter geen harde criteria opgesteld. De mate waarin voorstellen bijdragen aan het verdienvermogen van Nederland is leidend.

Vraag 44

Hoe beschouwt u de beperkte toekenning aan projecten in de eerste pijler van het groeifonds? Welke mogelijkheden ziet u om tot goede voorstellen te komen?

Antwoord op vraag 44

De commissie heeft met haar advies voor de eerste ronde een hoge standaard gezet. Het aantal directe toekenningen is inderdaad relatief beperkt, maar het totaal aan toekenningen, voorwaardelijke toekenningen en reserveringen telt wel op tot een aanzienlijk bedrag. Indien de voorstelindieners die een reservering of voorwaardelijke toekenning hebben ontvangen er in slagen aan alle gestelde voorwaarden te voldoen, is het totaal aan toekenningen ongeveer vier miljard euro. Dat is in lijn met een evenredige verdeling van de beschikbare 20 miljard euro over een periode van vijf jaar.

De departementen zijn volop aan de slag met de ontwikkeling van goede voorstellen voor de tweede ronde. Ze zullen daarbij onder andere gebruik maken van de Groeiplannen die veldpartijen hebben kunnen aandragen. Ook houden ze bij de voorstelontwikkeling rekening met de aandachtspunten die de adviescommissie heeft meegegeven in haar rapport over de eerste ronde.

Vraag 45

Hoe kijkt u aan tegen de grote kosten van individuele infrastructuurprojecten en een mogelijk drukkend effect op andersoortige investeringen?

Antwoord op vraag 45

Waar dit het NGF betreft, wordt de commissie gevraagd rekening te houden met een evenwichtige meerjarige verdeling van middelen over pijlers. Leidend bij beoordeling door de commissie is het effect dat voorstellen hebben op het verdienvermogen van Nederland, afgezet tegen de gevraagde bijdrage voor een project.

Vraag 46

Bij welke departementen nemen de apparaatsbudgetten toe en naar welke ondersteunende functies gaan die budgetten, tot hoeveel extra fte leidt dit bij deze functies en waarom gaat de ondersteuning daar naartoe? Wordt hierbij rekening gehouden met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2020?

Antwoord op vraag 46

Bij alle ministeries zijn de apparaatsbudgetten toegenomen. De groei van het aantal fte betreft het grootste aandeel in die stijging voor 2020. Zie hieronder een overzicht van het aantal fte’s rijksambtenaren per ministerie over de periode 2015 t/m 2020. Een uitsplitsing naar ondersteunende functies of nog specifieker per functie kunnen wij nu helaas nog niet maken. Dat komt doordat de rijksoverheid geen gelijke definities voor ondersteunend personeel hanteert. Wij streven ernaar dit in de toekomst beter inzichtelijk te kunnen maken.

AZ 347 351 353 357 388 420
BZ 2.695 2.669 2.652 2.750 2.905 2.955
BZK 7.680 8.561 9.180 9.823 10.431 11.397
EZ – EZK/LNV – EZK 8.820 9.089 9.133 9.678 7.366 7.712
LNV 2.956 3.206
Financiën 30.992 29.738 29.321 29.503 30.927 31.568
IenM – IenW 11.928 12.200 12.412 12.259 12.826 13.655
OCW 3.962 4.069 4.191 4.470 4.684 4.765
SZW 2.279 2.486 2.626 3.014 3.291 3.704
VenJ – JenV 27.460 27.248 27.276 27.934 29.343 31.137
VWS 4.081 4.253 4.424 4.642 4.803 5.240

Een verklaring voor de toename in het aantal FTE’s wordt gegeven in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk5:

«Bij alle ministeries is het aantal fte’s gegroeid. Deze groei komt vooral door meer aandacht voor bepaalde beleidsonderwerpen en de politieke en maatschappelijke actualiteit. Denk aan de coronacrisis, de gaswinning in Groningen en de toeslagen bij de Belastingdienst. In absolute zin was er een aanzienlijke stijging in het aantal FTE bij DJI die het gevolg is van een wervingscampagne. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) had relatief de grootste stijging (13 procent). Die toename houdt verband met de stapsgewijze uitbreiding van de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO) en de uitbreidingsopgave van de Inspectie SZW.»

Indien u verwijst naar de constatering van de Algemene Rekenkamer over de omvang van de financiële functie, geldt dat deze sinds 2017 weer toeneemt.

Vraag 47

Kunt u aangeven hoe groot de liquiditeitssteun zou kunnen zijn, die de Caribische Landen van het Koninkrijk dit jaar nog behoeven (Koninkrijksrelaties)?

Antwoord op vraag 47

Dit is op dit moment niet te zeggen. Tot op heden is circa 783,4 miljoen euro aan liquiditeitssteun uitgekeerd aan Caribisch Nederland. De hoogte van de rest van de benodigde liquiditeitssteun hangt nauw samen met het verloop van covid-19 en wordt steeds gebaseerd op de adviezen van C(A)ft.

Vraag 48

Wanneer zal over herfinanciering van de verstrekte liquiditeitssteun gesproken worden en welke opties voor herfinanciering zijn mogelijkerwijs aan de orde? In welke mate is daarbij een samenhang aan de orde met de gaande gesprekken over de Landspakketten (Koninkrijksrelaties)?

Antwoord op vraag 48

De leningen lopen af in april 2022. In aanloop naar dat moment wordt advies gevraagd aan het C(A)ft en zal worden bepaald welke of er sprake zal zijn van herfinanciering en zo ja in welke vorm. De Landspakketten en de voortgang daarop worden daarbij betrokken.

Vraag 49

Op grond van welke argumenten overweegt u – nu de liquiditeitsleningen als een risicoregeling moeten worden gezien – al dan niet het instellen van een begrotingsreserve die verband houdt met mogelijke schades, zoals niet-inbaarheid (Koninkrijksrelaties)?

Antwoord op vraag 49

Op basis van het toetsingskader risicoregelingen is nagegaan hoe groot het risico van de liquiditeitsleningen is voor het Rijk en of het instellen van een begrotingsreserve noodzakelijk is. Op dit moment heeft de risico-inschatting ertoe geleid dat er geen begrotingsreserve is ingesteld. Bij volgende toetsingskaders kan dit wijzigen. Tot op heden hebben alle drie de eilanden voldaan aan alle overeengekomen aflossings- en rente verplichtingen van de liquiditeitsleningen.

Vraag 50

Kunt u de stijging van het budget voor de justitiële keten (PMJ) toelichten, nu de prognose voor het tweede jaar op rij aanzienlijk wordt bijgesteld (J&V)?

51. Kunt u de stijging van het budget voor de justitiële keten (PMJ) in een tabel uitsplitsen naar de onderdelen van de keten (J&V)?

Antwoord op vraag 50

Het prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ) van het WODC raamt de capaciteitsbehoefte in de justitiële keten. Deze ramingen zijn gebaseerd op de huidige bezettingscijfers gecombineerd met o.a. demografische en maatschappelijke ontwikkelingen. De ramingen voor komende jaren laten een forse stijging zien in de capaciteitsbehoefte en hieruit volgend een stijging van de uitgaven. De grootste stijgingen vinden, net als vorig jaar, plaats bij Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) in het gevangeniswezen, de forensische zorg en de justitiële jeugdinrichtingen. Op dit moment lopen diverse trajecten om meer inzicht te krijgen in de oorzaak van de stijgende capaciteitsbehoefte bij DJI. Zo loopt er een onderzoek naar de stijgende capaciteitsbehoefte in het gevangeniswezen en is het afgelopen jaar gewerkt aan voorstellen die de inrichting en organisatie van de forensische zorg kunnen verbeteren. Ook zal er een onderzoek ingesteld worden naar de oorzaken van de stijgende capaciteitsbehoefte bij de justitiële jeugdinrichtingen.

Vraag 51

Kunt u de stijging van het budget voor de justitiële keten (PMJ) in een tabel uitsplitsen naar de onderdelen van de keten (J&V)?

Antwoord op vraag 51

De verdeling van de PMJ-middelen naar de diverse onderdelen van de keten wordt inzichtelijk in de 1e suppletoire begroting van Justitie en Veiligheid. Voor de volledigheid hieronder een tabel met de uitsplitsing:

Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) 1,3 1,1 0,9 0,7 0,4
Halt 0,6 0,9 0,9 0,9 0,9
Openbaar Ministerie (OM) 0,0 1,0 0,5 0,5 0,6
Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) 6,3 1,4 1,4 1,4 1,4
Raad voor de Rechtspraak (RvdR) 65,2 60,9 55,4 31,6 33,4
Schadefonds Geweldsmisdrijven (SGM) 11,4 1,9 1,1 1,1 1,1
Slachtofferhulp Nederland (SHN) 2,0 2,7 2,7 2,7 2,7
3 reclasseringsorganisaties (3RO) 2,6 3,0 1,7 1,0 1,2
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) 119,2 151,2 151,2 151,3 151,3
Overig1 2,5 10,2 27,2 25,8
1 Dit betreft centraal gereserveerde middelen voor de PMJ-organisaties die op een later moment worden verdeeld over de betreffende organisaties.
Administratiekosten CJIB – 1,4 – 0,3 0,7 1,7
Griffierechten 3,3 1,5 – 7,0 – 7,6

Vraag 52

Wanneer verwacht u dat de maatregel «digitaal betekenen» volledig is geïmplementeerd en leidt tot kostenbesparingen (J&V)?

Antwoord vraag 52

De vereiste wetgeving om digitaal te kunnen betekenen is medio 2020 van kracht geworden. Gezien het grote belang van het juist betekenen in het vervolgingsproces, is het van belang dat dit goed georganiseerd blijft en geen onnodig risico wordt gelopen. De maatregel dient daarom zorgvuldig te worden geïmplementeerd. Dit vergt enige tijd. De implementatie wordt naar verwachting begin 2022 afgerond. In hoeverre deze maatregel ook tot kostenbesparingen zal leiden wordt thans nader onderzocht.

Vraag 53

Welke gevolgen heeft de latere implementatie van «digitaal betekenen» voor het functioneren van de betrokken organisaties (J&V)?

Antwoord vraag 53

De latere implementatie van digitaal betekenen heeft geen gevolgen voor het functioneren van het Openbaar Ministerie. Voor de financiële gevolgen van de latere implementatie is het Openbaar Ministerie voor het jaar 2021 gecompenseerd. Voor de rest van de strafrechtketen heeft de latere implementatie geen gevolgen: zolang er niet digitaal kan worden betekend, blijft dit fysiek gebeuren.

Vraag 54

Hoe lang precies kampt de Raad voor de Kinderbescherming met financiële tekorten en hoe hoog waren die tekorten? Hoe zijn die tekorten de afgelopen jaren opgelost (J&V)?

Antwoord op vraag 54

De Raad van de Kinderbescherming heeft vanaf 2019 een tekort op de begroting. Het tekort is opgelopen tot 16 miljoen per jaar. In eerdere jaren is dit binnen de begroting van JenV opgelost.

Vraag 55

Wat is bij u bekend over de (mogelijke) oorzaken van het ontstaan van deze tekorten bij de Raad voor de Kinderbescherming (J&V)?

Antwoord op vraag 55

De oorzaken van het tekort zijn;

– gestegen kosten voor ICT;

– gestegen kosten voor huisvesting en facilitaire dienstverlening;

– gestegen kosten vanwege doorwerking van de herwaardering van functies in 2016 binnen de Raad van de Kinderbescherming vanwege de decentralisatie van de Jeugdzorg.

Vraag 56

Welke gevolgen hebben de financiële tekorten voor de taakuitvoering van de Raad voor de Kinderbescherming (J&V)?

Antwoord op vraag 56

Doordat JenV jaarlijks de tekorten heeft aangevuld heeft het tekort tot op heden geen effect op de taakuitvoering van de Raad van de Kinderbescherming.

Vraag 57

Kunt u toelichten waarom de € 10 miljoen voor uitvoeringskosten, die gemoeid zijn met de ketenregie op de tenuitvoerlegging, verlaagd worden met ruim € 7 miljoen (J&V)?

Antwoord op vraag 57

Het budget voor ketenregie op de tenuitvoerlegging wordt verlaagd met ruim 7 miljoen euro vanwege doorverdeling van middelen naar de organisaties in de keten. Dit betekent niet dat er minder middelen beschikbaar zijn voor ketenregie. Zo wordt er 2,2 miljoen euro verdeeld naar andere onderdelen in het kader van kosten jeugdsystemen en wordt er 6,3 miljoen euro verdeeld naar andere onderdelen in het kader van het programma uitvoering straffen en bescherming (USB).

Vraag 58

Kunt u inzicht geven in de doelen die u met de extra uitgaven voor de woningbouwimpuls hoopt te bereiken, in termen van aantal en type woningen?

Antwoord op vraag 58

De Woningbouwimpuls (WBI) is bedoeld om te zorgen dat er sneller en meer betaalbare woningen worden gebouwd, in een kwalitatief goede omgeving en vooral op plaatsen waar de woningbehoefte het grootst is. Met de eerste en tweede tranche levert het Rijk een bijdrage aan de ontwikkeling van in totaal 96.000 woningen waarvan 65% in het betaalbare segment. Het betaalbare segment betreft de segmenten sociale huur, middenhuur en goedkope koop. Daarmee zijn deze woningen bereikbaar voor starters en huishoudens met een middeninkomen.

Vraag 59

Kunt u aangeven hoe de € 200 miljoen extra uitgaven voor de woningbouwimpuls in de suppletoire begroting zich verhouden tot de € 250 miljoen, zoals genoemd als beschikbaar voor de derde tranche in de kabinetsbrief van 25 mei 2021 over de tussentijdse evaluatie van de woningbouwimpuls?

Antwoord op vraag 59

De 200 miljoen euro is het resterende bedrag voor de woningbouwimpuls dat nog op de aanvullende post van het Ministerie van Financiën stond. Deze middelen worden in de suppletoire begroting overgeboekt naar de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Samen met 50 miljoen euro die al op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geoormerkt was voor de woningbouwimpuls vormt deze overboeking de 250 miljoen euro voor de derde tranche die in de Kamerbrief van 25 mei 2021 genoemd wordt. Na deze overboeking resteren er geen middelen meer voor de woningbouwimpuls op de aanvullende post.

Vraag 60

Kunt u inzicht bieden in het totaal aan uitgaven dat in het kader van de woningbouwimpuls tot nu toe heeft plaatsgevonden, welke doelen daarmee bereikt zijn en welke uitgaven nog verwacht worden?

Antwoord op vraag 60

Bij de eerste tranche in 2020 en de tweede tranche in 2021 zijn toekenningen gedaan aan gemeenten (op basis van ingediende aanvragen) met een omvang van respectievelijk 336 miljoen euro en 264 miljoen euro. Het loket voor de derde en laatste tranche opent in september 2021. Hiervoor een bedrag van circa 250 miljoen euro beschikbaar. Met de eerste en tweede tranche levert het Rijk nu een bijdrage aan de ontwikkeling van in totaal 96.000 woningen waarvan 65% in het betaalbare segment.

Naast de inzet van middelen in de Woningbouwimpuls wordt een deel van de beschikbare middelen ook ingezet voor alternatieve impulsen voor geclusterde woonvormen voor ouderen (2x 20 miljoen euro) en voor huisvesting van kwetsbare groepen (2x 50 miljoen euro). Daarnaast wordt een deel van de middelen ingezet voor de uitvoering van het programma en zijn middelen gereserveerd voor een bijdrage aan de infrastructurele opgave in relatie tot extra woningbouw in de gemeente Utrecht.6

Voor een omschrijving van de doelen zie vraag 58. Op basis van de tussentijdse evaluatie7 is het nog niet mogelijk om vast te stellen welke doelen er bereikt zijn. Wel schetst de tussentijdse evaluatie positieve verwachtingen ten aanzien van een mogelijke versnelling van het woningbouwproces en het aantal te realiseren betaalbare woningen.

Vraag 61

Kunt u aangeven welk deel van de uitgaven in 2021 aan de woningbouwimpuls bedoeld is voor ouderenhuisvesting en welke doelen u hiermee wenst te bereiken?

Antwoord op vraag 61

In 2021 is 20 miljoen euro de woningbouwimpuls beschikbaar voor het stimuleren van geclusterde woningen voor ouderen. De financiële tegemoetkoming is bestemd voor de financiering van de ontmoetingsruimte. Idealiter is deze ruimte niet alleen gericht op de bewoners, maar ook op de buurt

Vraag 62

Kunt u inzicht geven in de besteding van ruim € 70 miljoen voor informatiehuishouding en actieve openbaarmaking? Op welke wijze zal dit bedrag besteed worden, welke ramingen liggen hieraan ten grondslag en welke doelen dienen hiermee binnen welke termijn bereikt te worden?

Antwoord op vraag 62

Naar aanleiding van de kabinetsreactie (Kamerstuk 35 510, nr. 2) op het rapport «ongekend onrecht» van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) (Kamerstuk 35 510, nr. 4) zijn middelen vrijgemaakt voor het op orde brengen van de informatiehuishouding en actieve openbaarmaking bij het Rijk. BZK heeft een coördinerende rol in de verdeling van deze middelen over andere departementen, uitvoeringsorganisaties en ZBO’s.

Door BZK is een generiek actieplan «Open op orde»8 opgesteld waarin is opgenomen hoe deze benodigde verbetering met nieuwe én versnelling van lopende initiatieven de komende jaren wordt uitgevoerd. Hiervoor is een analyse uitgevoerd naar de knelpunten in de informatiehuishouding. Op basis daarvan zijn voorwaarden gesteld voor een omgeving waar besturing en regelgeving geborgd zijn, volume en aard van informatie voor IHH wordt beheerst, de toegankelijkheid en vindbaarheid in informatiesystemen is verbeterd en de professionele expertise is vergroot in kwantitatieve en kwalitatieve zin.

Het actieplan «Open op Orde» heeft een financiële bijlage waarin is opgenomen hoe de besteding voor de reeks informatiehuishouding en actieve openbaarmaking eruitziet. Deze financiële bijlage zal de Minister van Binnenlandse Zaken met uw Kamer delen bij de volgende voortgangsrapportage bij de Najaarsnota.

Vraag 63

Zijn er, naast de ruim € 70 miljoen voor informatiehuishouding en actieve openbaarmaking die nu aan de BZK-begroting worden toegevoegd, op de Aanvullende Post bedragen gereserveerd voor verbetering van de informatiehuishouding van de rijksoverheid?

Antwoord op vraag 63

Nee

Vraag 64

Kunt u inzicht bieden in de meerjarige verwachte uitgaven rondom het programma ter verbetering van de informatiehuishouding van de rijksoverheid?

Antwoord op vraag 64

De verwachte meerjarige uitgaven zijn opgenomen in de financiële bijlage bij het generiek actieplan «Open op orde», welke de Minister van Binnenlandse Zaken met uw Kamer delen bij de volgende voortgangsrapportage bij de Najaarsnota.

Vraag 65

In hoeverre is in de ramingen van het aantal studenten rekening gehouden met Covid-19? Voor hoe lang wordt ingeschat dat Covid-19 gevolgen gaat hebben voor de instroom van studenten (OCW)?

Antwoord op vraag 65

In de leerlingen- en studentenraming (Referentieraming 2021) zijn de inzichten over de impact van (de maatregelen rond) Covid-19 op het onderwijs verwerkt zoals die tot 15 december 2020 bekend waren. Gebeurtenissen na deze datum, zoals de schoolsluiting van eind december, zijn niet betrokken in deze raming. Het ramingsteam heeft experts van binnen en buiten OCW betrokken om in te schatten hoe lang Covid-19 gevolgen heeft voor de stromen van leerlingen en studenten door het onderwijs. Voor het po en vo gaat de raming er vanuit dat de belangrijkste trends een jaar verstoord zijn en daarna terugkeren naar het patroon van voor Covid-19. Een specifiek voorbeeld is dat er in 2020 geen vo-examens plaatsvonden. Hierdoor lag het slagingspercentage hoger, waardoor meer leerlingen naar het mbo, hbo en wo zijn doorgestroomd. In de raming van dit voorjaar is er vanuit gegaan dat vanaf 2021 het slagingspercentage weer op het niveau van 2019 ligt. Voor veel (andere) trends in het mbo, hbo en wo verwachtten we dat veel stromen in, door en uit het onderwijs 2 jaar anders zijn dan de trends van voor Covid-19. Voor meer informatie, zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2021/04/19/referentieraming-ocw-2021.

Vraag 66

Stel dat er de komende jaren een meevaller komt in de studentenaantallen, wat gebeurt er dan met deze middelen? Gaan deze terug naar de staatskas, worden die vereffend met het openstaande tekort of iets anders (OCW)?

Antwoord op vraag 66

Conform de begrotingsregels van het huidige kabinet mogen meevallers (bijvoorbeeld door lagere realisaties van leerlingen- en studentenaantallen dan geraamd) ingezet worden voor tegenvallers binnen dezelfde begroting. Als er per saldo meevallers zijn op een begroting dan vloeit het in beginsel terug naar de schatkist, waarna de ministerraad beslist over de inzet van deze middelen. De studiegroep Begrotingsruimte heeft geadviseerd om vergelijkbare begrotingsregels voor een volgende kabinetsperiode aan te houden.

Vraag 67

Er wordt € 47,3 miljoen uitgetrokken voor examens voortgezet onderwijs: de uitvoering vraagt om extra inspanningen van scholen, waarvoor € 35 miljoen beschikbaar wordt gesteld en aanvullend is er een bedrag van € 12 miljoen uitgetrokken voor extra uitvoeringskosten voor de examenketen. Kunt u aangeven hoe onderliggende bedragen tot stand zijn gekomen en kunt u daarbij aangeven of dit in overleg met de scholen is gebeurd? Kunt u aangeven of het duidelijk is of hiermee alle scholen waar het nodig is, bediend kunnen worden (OCW)?

Antwoord op vraag 67

Met de plus van 35 miljoen euro op de bekostiging worden scholen gecompenseerd voor de extra werkzaamheden die ontstaan door de uitbreiding van het examenrooster en de extra herkansing. Duo (10,5 miljoen euro) en CITO en CvTE (1,5 miljoen euro) ontvangen gezamenlijk 12 miljoen euro (o.a.) voor de productie van extra examens en bijbehorende logistiek. De uitvoeringskosten voor de examenketen (12 miljoen euro) zijn tot stand gekomen na een opgave van de uitvoeringskosten van het eindexamenbesluit 2021 van de organisaties werkzaam in de examenketen (DUO, Cito en CvTE). De kosten voor de compensatie van scholen en docenten (35 miljoen euro) zijn gebaseerd op gegevens als het totaal aantal fte dat werkzaam is in het onderwijs, de gegeven lesuren aan examenklassen en de gemiddelde personeelslast per formatieplaats. De bonden en de VO-raad hebben op basis van de beschikbare compensatie afspraken vastgelegd in een convenant over de wijze waarop onderwijspersoneel wordt gecompenseerd.

Vraag 68

Kunt u toelichten hoe het komt dat de personele vulling bij de landmacht lager is dan eerder begroot, waardoor de budgetten voor salarissen eigen personeel en gereedstelling zijn verlaagd (Defensie)?

Antwoord op vraag 68

Dit komt omdat de personele vulling van vast (eigen) personeel de afgelopen jaren lager was dan de (meerjarige) beschikbare budgetten voor deze categorie.

Sinds vorig jaar is een stijgende lijn in de personele vulling bij de landmacht waarneembaar, echter het budget voor vast personeel is nog niet volledig uitgeput. Deze financiële ruimte wordt alternatief benut voor bijvoorbeeld extra inzet van reservisten en inhuur van (tijdelijk) personeel en voor aanstellingspremies en bindingspremies om schaarse categorieën personeel te werven en te behouden.

Door de pandemie heeft een aantal geplande gereedstellingsactiviteiten niet plaats kunnen vinden. Dit heeft zowel gevolgen voor de salariskosten (oefentoelage) als voor het gereedstellingsbudget (overige oefenkosten).

Vraag 69

Hoe worden de bevindingen van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2020 meegenomen in de begroting? Als deze niet bij de Voorjaarsnota worden meegenomen, wanneer worden dan wel bijstellingen verwacht? Wanneer wordt de Kamer hiervan op de hoogte gesteld?

Antwoord op vraag 69

De meeste bevindingen van de Algemene Rekenkamer hebben betrekking op onrechtmatigheden en onvolkomenheden. Zodra de bevindingen bekend zijn gaan departementen ermee aan de slag om het beter te doen. Vaak zijn dat verbeteringen in processen die niet afhankelijk zijn van de fase in het begrotingsproces. Mochten bijvoorbeeld aanbestedingsregels niet goed worden gevolgd, dan kan een departement de interne processen hierop aanpassen. In beginsel wordt in het jaarverslag teruggekeken op de voortgang op geconstateerde bevindingen. Eventuele budgettaire wijzigingen als gevolg van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer worden via de reguliere stukken aan uw Kamer voorgelegd.

Vraag 70

Kunt u de mutatie van – € 41,8 miljoen voor de reservering Klimaatakkoord op art. 14 voor 2022 toelichten? Waarvoor worden deze middelen ingezet (I&W)?

Antwoord op vraag 70

Vermoedelijk doelt uw vraag op pagina’s 13–15 van de eerste suppletoire begroting van Infrastructuur en waterstaat. De klimaatmiddelen staan meerjarig gereserveerd op artikel 14 van de begroting van Infrastructuur en Waterstaat in afwachting van de nadere uitwerking van de bestedingsplannen. De middelen worden vervolgens overgeboekt naar het desbetreffende artikel c.q. financieel instrument waar de uitgaven worden verantwoord.

Het gaat hier om de volgende overboekingen in het kader van de Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en – innovaties in transport (-12,52 miljoen euro), de Subsidieregeling emissieloze bedrijfsauto’s (-5.5 miljoen euro) en een kasschuif voor de Subsidieregeling elektrische personenauto’s particulieren naar latere jaren om de verwachte kasuitgaven in het gewenste kasritme te zetten (-22 miljoen euro). Daarnaast is er nog een aantal kleine mutaties van in totaal 1,8 miljoen ten behoeve van de uitvoeringskosten van de subsidieregelingen.

Vraag 71

Waarom is 35 procent van de beschikbaarheidsvergoeding OV 2020 momenteel nog niet uitbetaald en wanneer zal het resterende deel van de beschikbaarheidsvergoeding OV worden uitbetaald? Wat zijn de gevolgen hiervan in praktijk (I&W)?

Antwoord op vraag 71

Vermoedelijk doelt uw vraag op pagina 18 van de eerste suppletoire begroting van Infrastructuur en Waterstaat. Vervoerders hebben in 2020 een voorschot gekregen van 80 procent en kunnen in 2021 op basis van de jaarrekening een tweede voorschot krijgen tot 100 procent. Ik heb geen signalen gekregen dat dit nadelige gevolgen heeft voor de vervoerbedrijven of reizigers. De eindafrekening vindt vanwege formele verantwoordingstermijnen plaats uiterlijk op 31 december 2022.

Vraag 72

Waarom werd de bijdrage aan het Infrastructuurfonds (art. 26) bij de Voorjaarsnota 2020 verlaagd met € 546 miljoen en wordt deze bij Voorjaarsnota 2021 weer verhoogd met € 753 miljoen (I&W)?

Antwoord op vraag 72

Vermoedelijk doelt uw vraag op pagina 37 van de eerste suppletoire begroting van Infrastructuur en Waterstaat. Op basis van ramingen bij Voorjaarsnota 2020 zijn de middelen voor het Infrastructuurfonds naar achteren, dat wil zeggen naar latere jaren, geschoven om meer spanning op de budgetten te zetten. Deze spanning is nodig om tot volledige uitputting van de budgetten te komen. Dit mede naar aanleiding van het plan voor overprogrammering dat naar uw Kamer is gestuurd. Op basis van de meest recente inzichten wordt er meer uitputting verwacht bij Voorjaarsnota 2021 op het totale programma in 2021 en 2022. Derhalve schuift er nu budget naar voren. Dit komt onder andere door versnellingen op beheer en onderhoud, intensiveringen BO MIRT 2020 en tegenvallers op aanlegprojecten.

Vraag 73

Wat is er sinds de Voorjaarsnota 2020 veranderd bij de uitvoeringscapaciteit en de planvorming dat er een forse verhoging van het infrastructuurbudget voor 2021 mogelijk is (I&W)?

Antwoord op vraag 73

De verhoging van het infrastructuurbudget voor 2021 betreft grotendeels versnellingen voor investeringen in beheer en onderhoud. De planvorming van dergelijke investeringen kent een beduidend kortere doorlooptijd dan de planvorming van aanlegprojecten. Deze investeringen kunnen dus snel worden gerealiseerd. Het capaciteitsplafond van Rijkswaterstaat is verhoogd tot 9.250 fte verhoogd om ervoor te zorgen dat de opgaven aangepakt kunnen worden. Met een Human Capital Agenda (Bijlage bij Kamerstuk 35 300 A, nr. 94) zet RWS erop in dat de juiste mensen beschikbaar zijn om plannen te maken en uit te voeren.

Vraag 74

Kunt u toelichten waarom de middelen bestemd voor de «Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden» (in totaal ruim € 212 miljoen) met een kasschuif zijn doorgeschoven naar de periode 2022–2024? Welke gevolgen heeft dat voor het realiseren van de beleidsdoelstellingen (LNV)?

Antwoord op vraag 74

Met deze kasschuif zijn de verwachte uitgaven van de middelen in overeenstemming gebracht met de planning van de uitvoering van de regeling die in 3 tranches wordt uitgevoerd. De regeling met betrekking tot de eerste tranche is 3 november 2020 gepubliceerd en op 4 maart 2021 gesloten. Momenteel wordt deze regeling door provincies uitgevoerd waarbij de aankoopovereenkomsten uiterlijk 3 mei 2022 moeten zijn gerealiseerd. Op dit moment wordt de 2e tranche van de regeling voorbereid die naar verwachting eind 2021 zal worden opengesteld. Conform planning is het de bedoeling dat de 3e tranche eind 2022 wordt opengesteld. Hiermee haalt LNV de oorspronkelijke planning.

Vraag 75

Welke gevolgen heeft het doorschuiven van 68,6 van de € 81,6 miljoen voor de eerste tranche van de Regeling versneld natuurherstel naar latere jaren voor het herstel van de natuur? En hoeveel aanvragen zijn tot nu toe gedaan, toegekend en afgewezen? Welk bedrag aan subsidies is toegekend en hoeveel natuur wordt daarmee hersteld (LNV)?

Antwoord op vraag 75

Het doorschuiven van de beschikbare middelen voor de Regeling versneld natuurherstel heeft geen gevolgen voor de herstel van de natuur. Middels de kasschuif wordt het budget naar latere jaren geschoven zodat deze beter aansluit bij de uitvoering van de projecten. Er is geen sprake van vertraging van projecten. De deelnemers aan de Regeling ontvangen gedurende de periode dat het project wordt uitgevoerd meerdere voorschotten conform de bevoorschottingsmethodiek die bij dergelijke langlopende regelingen wordt gehanteerd. Er zijn binnen de openstellingstermijn van de eerste tranche (1 februari – 15 maart) 80 projectaanvragen ingediend, voor een totaalbedrag van circa 53 miljoen. De wettelijke beschikkingstermijn die bij deze eerste tranche hoort loopt medio juni af. Hierna zullen alle aanvragers uitsluitsel krijgen over of hun aanvraag is toegekend of afgewezen. Na de wettelijke beschikkingstermijn van de eerste tranche zal duidelijk worden voor welke middelen aan projecten is gehonoreerd. De resterende middelen van de in totaal gereserveerde € 81,6 miljoen zullen ter beschikking komen voor de tweede tranche van de Regeling die voor later dit jaar staat gepland.

Vraag 76

Kunt u toelichten waarom het noodzakelijk is de klimaatakkoordmiddelen voor pilots en onderzoeken veenweide door te schuiven naar de periode 2022 tot en met 2025? Wat betekent dit voor het realiseren van de beleidsdoelstellingen (LNV)?

Antwoord op vraag 76

Zoals in de Kamerbrief met betrekking tot het Veenplan 1e fase van 13 juli 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 562) is aangegeven zijn de klimaatakkoordmiddelen voor pilots en onderzoeken veenweide bedoeld voor de periode 2020–2030. Met de uitvoering van pilots – onder meer in het kader van het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland –, de uitvoering van het Nationaal Onderzoeksprogramma Broeikasgassen Veenweiden (NOBV) 2020–2024 en een daarop aanvullend in 2022 te starten nationaal innovatieprogramma veenweide voor de jaren 2022–2025 worden de beschikbare klimaatakkoordmiddelen vrijwel geheel binnen de aanjaag en opbouwfase (2020–2022) en de eerste jaren van de 2e fase van het Veenplan uitgevoerd. Dit om op basis van de resultaten uit dit onderzoek en de uitkomsten van de gebiedsprocessen onder regie van provincies de komende jaren duidelijkheid te krijgen welke maatregelen in welke gebieden uitgevoerd gaan worden en rond 2024 de uitrol van concrete maatregelen te kunnen intensiveren. Met de kasschuif wordt de verwachte uitgave van de middelen in overeenstemming gebracht met deze planning.

Vraag 77

Hoe verklaart u dat sinds de invoering van de loonkostenvoordelen (LKV) op 1 januari 2018 de realisaties achterblijven bij de verwachtingen en wanneer verwacht u de uitgaven hiervoor te realiseren?

Antwoord op vraag 77

De loonkostenvoordelen zijn de opvolger van de premiekortingen. De realisaties van de loonkostenvoordelen blijven sinds de invoering in 2018 achter bij de raming die destijds is gemaakt. Dit heeft een aantal mogelijke oorzaken. Een mogelijke oorzaak is dat dit komt door het niet-gebruik van met name het LKV ouderen en LKV arbeidsgehandicapten dat rond de 40% (bron: UWV Beleidsinformatie 2019) ligt. Het niet-gebruik van de loonkostenvoordelen kan te maken hebben met de mogelijke onbekendheid met de nieuwe systematiek. In hoeverre werkgevers bekend zijn met de loonkostenvoordelen is onderdeel van de evaluatie van de loonkostenvoordelen. Deze evaluatie wordt momenteel uitgevoerd en zal voor het eind van dit jaar naar uw Kamer worden gezonden.

Een andere mogelijke oorzaak is de systematiek van de loonkostenvoordelen. In de uitvoering van deze systematiek wordt meer gebruik gemaakt van bij de overheid bestaande gegevens dan bij de premiekortingen. Hierdoor is meer controle vooraf mogelijk. De systematiek van de premiekortingen was moeilijker controleerbaar omdat deze gebaseerd was op zelfstandige verrekening door de werkgever met de verschuldigde loonheffingen, met controle achteraf door de Belastingdienst.

Op basis van de realisaties is de raming van de LKV’s structureel neerwaarts bijgesteld. De lagere uitgaven aan de LKV’s zijn bij Voorjaarsnota (Kamerstuk 35 850, nr. 1.) ingezet ter dekking van tegenvallers op de begroting van SZW.

Vraag 78

Kunt u toelichten waarom NL Leert Door naar beneden wordt bijgesteld en of dat budget beschikbaar blijft voor de doelgroep? Wat zijn de consequenties van deze bijstelling voor de praktijk?

Antwoord op vraag 78

Er is bij het opzetten van NL leert door gekeken welke activiteiten via de Stimuleringsregeling Leren en ontwikkelen in MKB-bedrijven (SLIM) en welke activiteiten via het NL leert door programma gesubsidieerd konden worden. Daarbij was er als gevolg van de coronacrisis extra behoefte aan scholing en begeleiding bij sectorale samenwerkingsverbanden. Het subsidiëren van activiteiten ter ondersteuning aan deze behoefte zou in eerste instantie onder de SLIM-regeling worden ondergebracht, waardoor de financiële middelen onder deze regeling werden bijgeboekt. Op een later moment is besloten de tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk op te zetten zodat de samenwerkingsverbanden geen aparte subsidieaanvragen voor scholing, begeleiding en ondersteuning hoefden in te dienen. Per abuis is er toen te veel budget van SLIM naar NL leert door geschoven. Dit is gecorrigeerd en daartoe wordt in 2021 21 miljoen euro en in 2022 9 miljoen euro teruggeboekt van NL Leert door naar de SLIM-regeling; het totale beschikbare budget voor beide regelingen is dus niet gewijzigd.

Vraag 79

Hoe kan het dat de actuele cijfers voor de Wlz-premies zo afwijken van de ramingen? En wat is de reden van de lagere Wlz-premies (VWS)?

Antwoord op vraag 79

De bijstelling in 2019 resulteert uit de verwerking van het jaarverslag 2019 van het Fonds langdurige zorg. In dat jaarverslag zijn de inkomsten uit Wlz-premies in 2019 neerwaarts aangepast in verband met de verwerking van de definitieve verdeling van de inkomstenheffing 2016. De inkomstenheffing wordt in eerste instantie op basis van een sleutel verdeeld over belastingen, Wlz, AOW en Anw. Achteraf wordt berekend hoe de verdeling had moeten zijn, waarna het verschil wordt verrekend over de vier posten. Die verrekening leidde tot een verschuiving binnen de inkomstenheffing van 0,9 miljard euro van Wlz-premies naar belastingen. Van deze verschuiving was in de raming slechts 0,5 miljard euro voorzien, waardoor een tegenvaller van 0,4 miljard euro optrad bij de Wlz-premies. Bijstellingen van de inkomsten uit de Wlz-premies in verband met verwerking van de definitieve verdeling van de inkomstenheffing is reguliere systematiek en leidt de ene keer tot een neerwaartse bijstelling in de inkomsten van de Wlz-premies, een andere keer tot een opwaartse bijstelling in de inkomsten van de Wlz-premies.

De ramingsbijstelling bij de Wlz-premies voor 2020 (0,5 miljard euro) en 2021 (0,6 miljard euro) resulteert uit de Wlz-premieraming die gebaseerd is op de raming van de economische ontwikkelingen en het kasritme van het CPB.

Vraag 80

Kunt u een overzicht geven van de totale middelen die in 2021 beschikbaar zijn gesteld voor de Jeugdzorg (alle begrotingen), naast de toegezegde middelen in deze eerste suppletoire begroting (VWS)?

Antwoord op vraag 80

Vanaf 2019 is het jeugdzorgbudget overgeheveld naar de algemene uitkering, en daarmee niet meer apart zichtbaar. Het bedrag dat in onderstaande tabel voor het jaar 2021 is weergegeven, is het budget dat in 2019 is overgeheveld naar de algemene uitkering. Daarnaast is inzichtelijk gemaakt welke extra incidentele middelen jeugdhulp zijn toegevoegd. In de bedragen mist de verhoging van het accres als gevolg van de overheveling van middelen naar de algemene uitkering.

Gemeentefonds
Overgehevelde bedrag jeugd algemene uitkering 3.039 3.060 3.082 3.082
Extra incidentele middelen:
Uitvoering Jeugdwet 400 300 300 Voorjaarsnota 2019
Uitvoering Jeugdwet 300 Miljoenennota 2021
Continuïteit zorg, uitstel noodzakelijke zorg en meerkosten Jeugdwet en Wmo 2015 (COVID-19) 170 Miljoenennota 2021
Jeugd in coronatijd 21 19 Incidentele begroting 2020
Steunpakket sociaal en mentaal welzijn en leefstijl, actielijn jeugd 34 Incidentele begroting 2021
Wachtlijsten specialistische jeugdzorg 255 Voorjaarsnota 2021
Verdringing en lichte jeugdzorgproblematiek 228 Voorjaarsnota 2021
POH jeugd GGZ 10 Voorjaarsnota 2021
Jeugd aan Zet 1 3 Voorjaarsnota 2021
Incidentele middelen jeugdzorg 2022 1.314 Miljoenennota 2022 (Kamerbrief 3 juni)
Integratie uitkering Voogdij/18+ 680 705 731 745
Decentralisatie uitkering Transformatiefonds 36 36
Decentralisatie uitkering Jeugd 22 22 22 22
Decentralisatie uitkering Jeugdhulp in AZC 5 5 5 5
Decentralisatie uitkering Geweld hoort nergens thuis 4 4 4
Decentralisatie uitkering Actieprogramma dak- en thuisloze jongeren 1 0 0
VWS-begroting
Jeugd in coronatijd (maatschappelijke diensttijd) 15 Incidentele begroting december 2020
Jeugd in coronatijd (landelijke acties) 4 Incidentele begroting december 2020
Jeugd in coronatijd (programma Jeugd aan Zet) 4 Incidentele begroting december 2020
Steunpakket sociaal en mentaal welzijn en leefstijl, actielijn jeugd 7 Incidentele begroting 2021
Doorbraakaanpak en de pilots vereenvoudiging Jeugdbescherming 15 Voorjaarsnota 2021
Kleinere leefgroepen door passend maken van accommodaties 50 Voorjaarsnota 2021
Tijdelijke uitbreiding van de (ambulante en klinische) crisiscapaciteit jeugd-GGZ 50 Voorjaarsnota 2021
Ombouwen van gesloten instellingen 5 Voorjaarsnota 2021
Reservering meerkosten corona 141 Voorjaarsnota 2021

Vraag 81

Hoe kijkt het kabinet aan tegen het advies van de Commissie van Wijzen om een nog op te stellen Ontwikkelagenda op zowel rijks- als gemeenteniveau te monitoren? Bent u voornemens om daarbij niet alleen de doelmatigheid maar ook de doeltreffendheid van het Jeugdbeleid te monitoren (VWS)?

Antwoord op vraag 81

Op 3 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de afspraken die Rijk en gemeenten hebben gemaakt naar aanleiding van de uitspraak van de Commissie van Wijzen. Onderdeel van deze afspraken is dat het Rijk en de VNG, in samenwerking met andere betrokken partijen (o.a. cliënten, aanbieders en professionals), zich committeren aan het opstellen van een hervormingsagenda, die bestaat uit de combinatie van een set van maatregelen en een financieel kader waarmee een structureel houdbaarder jeugdstelsel wordt gerealiseerd.

Partijen zullen als onderdeel van de Hervormingsagenda nadere afspraken maken over hoe de inspanningen, maatregelen en financiële effecten te monitoren en te evalueren. Gemeenten en Rijk nemen maatregelen voor een betere kwantitatieve informatievoorziening/data, zodat tijdig inzicht verschaft kan worden op gemeentelijk, regionaal en landelijk niveau in data rondom o.a. gebruik van de jeugdzorg, de uitgaven aan jeugdzorg, wachttijden en behandelduur. Er zal dus niet enkel monitoring op financiële indicatoren plaatsvinden.

Vraag 82

Kunt u nader toelichten wat de invloed gaat zijn van de taakstellingen op de beleidsartikelen 2,3,5,6 op de begroting VWS op de uitvoering van de regeling veelbelovende zorg, het instrument passende zorg en levensbrede ondersteuning, het jeugdstelsel en duurzame en toegankelijke sportaccommodaties (VWS)?

Antwoord op vraag 82

Dit betreft verwachte onderuitputting. Onderuitputting kan worden veroorzaakt doordat het beleidsdoel goedkoper kan worden gerealiseerd dan werd verwacht in de begroting. Ook kan onderuitputting veroorzaakt worden doordat het beleidsdoel in het betreffende jaar nog niet of in mindere mate dan voorzien kan worden gerealiseerd. Met betrekking tot onder- of overuitputting geldt in zijn algemeenheid dat pas wanneer het uitvoeringsjaar vergevorderd is, duidelijk wordt op welke plaatsen binnen de begroting zich dit voordoet. Het is dan over het algemeen niet meer mogelijk om de ruimte die dan ontstaan is in de resterende maanden van het kalenderjaar doelmatig en doeltreffend in te zetten voor een ander bestedingsdoel. Daarom is dit voorjaar besloten onderuitputting op deze budgetten te verwerken ter dekking van problematiek elders op de begroting. Over de daadwerkelijke realisatie van budgetten op de begroting wordt uw Kamer bij Najaarsnota en Financieel Jaarverslag Rijk geïnformeerd.

Vraag 83

Bent u voornemens om de inhuur externen bij het Ministerie van VWS te gaan verminderen in de toekomst? Zo ja, op welk terrein en op welke termijn denkt u de inhuur externen te gaan verminderen? Worden daarvoor in de plaats specialisten aangenomen? En hoe draagt dit bij tot de cultuurverandering binnen VWS (VWS)?

Antwoord op vraag 83

Het Ministerie van VWS is primair verantwoordelijk voor het personeelsbeleid. Jaarlijks worden de budgetten vastgesteld voor het gehele ministerie, waar het apparaatsbudget een onderdeel van is. Het staat het Ministerie van VWS vrij om dit te verdelen tussen eigen personeel en externe inhuur.

Vraag 84

Kunt u toelichten hoe met de verhoging van de verplichtingen binnen de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de uitgaven voor een volgend kabinet al worden vastgelegd (BHOS)?

Antwoord op vraag 84

De eerste suppletoire begroting geeft per beleidsartikel de raming van de verplichtingenstand voor 2021. Dit is het bedrag waarvoor in dat jaar meerjarig juridische verplichtingen (overeenkomsten) worden aangegaan. Uit deze juridische overeenkomsten volgt een bepaalde verdeling van de uitgaven over de jaren waarvoor de overeenkomst is aangegaan. Deze verdeling van de uitgaven over de jaren is pas bekend en wordt pas geboekt als juridisch verplicht op het moment dat de overeenkomsten zijn ondertekend. Nederland gaat meerjarige verplichtingen aan om een betrouwbare en voorspelbare partner in ontwikkelingssamenwerking te zijn, alsook om de beheerlast van de uitvoering van het beleid werkbaar te houden.

Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor verplichtingenstanden voor de jaren 2022 tot en met 2025.

Voor de jaren 2021 tot en met 2025 gelden voor de beleidsartikelen op basis van de huidige standen de percentages juridisch verplicht uit onderstaande tabel. Deze percentages zullen oplopen. Het relatief lage percentage voor artikel 4 komt mede doordat de inzet van humanitaire hulp op dit beleidsartikel wordt geboekt. Dit budget wordt flexibel ingezet daar waar de nood het hoogst is.

Artikel 1 – Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen 100 100 27 22 7
Artikel 2 – Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat 100 71 34 11 4
Artikel 3 – Sociale vooruitgang 99 70 50 43 29
Artikel 4 – Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling 98 26 8 2 1
Artikel 5 – Multilaterale samenwerking en overige inzet 99 42 24 17 14

Vraag 85

Waarom wordt niet gespecificeerd aan welke projecten de intensiveringen als gevolg van kasschuiven worden uitgegeven, maar wordt verwezen naar het terugbrengen van de overprogrammering in 2021 tot een beheersbaar niveau van € 442 miljoen (Infrastructuurfonds)?

Antwoord op vraag 85

Vermoedelijk doelt uw vraag op pagina 7 van de eerste suppletoire begroting van het Infrastructuurfonds. De kasschuif is gebaseerd op de actualisatie van de gehele programmering. Omdat deze een groot aantal projecten omvat is de kasschuif niet direct te herleiden naar specifieke projecten. De hoogte van de kasschuif is gebaseerd op versnellingen op beheer en onderhoud, intensiveringen BO MIRT 2020 en tegenvallers op aanlegprojecten. Met de kasschuif staat het in 2021 beschikbare budget weer in verhouding met de programmering na actualisatie en verwerking van de uitvoeringsplanning, mijlpaalbetalingen en tegenvallers.

Vraag 86

Waaraan gaat u de toegevoegde middelen van € 197,3 miljoen op artikel 13.03 precies uitgeven (Infrastructuurfonds)?

Antwoord op vraag 86

Vermoedelijk doelt uw vraag op pagina 14 van de eerste suppletoire begroting van het Infrastructuurfonds. In de artikelsgewijze toelichting (paragraaf 3, blz. 14–15) zijn alle mutaties en actualisaties toegelicht die de kasschuif van 197,3 miljoen euro op dit artikelonderdeel noodzakelijk maken. Het betreft het saldo van hogere uitgaven in 2020 voor onder andere Spoorcapaciteit 2030, en van actualisaties zoals het Maatregelenpakket HSL-Zuid. Meer in detail zijn in de verdiepingsbijlage (paragraaf 4.2, blz. 57–61) van het wetsvoorstel de MIRT-projecttabellen van artikel 13.03 met de realisatieprojecten en de verkenningen en planuitwerking programma’s opgenomen waarin de begrotingsmutaties op projectniveau zichtbaar zijn gemaakt en toegelicht.

Vraag 87 Hoe wordt op artikel 13.03 Aanleg spoorwegen met de toevoeging van € 324,6 miljoen door een kasschuif vanuit latere jaren «overprogrammering gecreëerd op de aanlegbudgetten om tot volledige uitputting te komen» (Infrastructuurfonds)?

Antwoord op vraag 87

Vermoedelijk doelt uw vraag op pagina 14 van de eerste suppletoire begroting van het Infrastructuurfonds. Op artikel 13.03 is een kasschuif met het generale beeld doorgevoerd om het beschikbaar budget in lijn te brengen met de geactualiseerde programmering. Hiermee is 324,6 miljoen euro uit latere jaren naar 2021 verschoven. De programmering op artikel 13.03 ligt in 2021 hoger dan het budgettair kader na de kasschuif met het generale beeld, waardoor sprake is van beheerste overprogrammering. Dit draagt bij aan volledige uitputting van het in 2021 beschikbare budget op artikel 13.03.

Vraag 88

Hoe is de begrotingstechnische ophanging van de infrastructurele projecten in het Nationaal Groeifonds geregeld en hoe is autorisatie hiervan door de Kamer voorzien (Infrastructuurfonds)?

Antwoord op vraag 88

In de eerste ronde van het Nationaal Groeifonds zijn drie reserveringen voor Infrastructurele projecten getroffen. Het gaat om 1 miljard euro voor het voorstel Schaalsprong Metropolitaan OV en Verstedelijking Zuidelijke Randstad, 1,5 miljard euro voor het voorstel Schaalsprong Metropolitaan OV-systeem MRA en verstedelijking en 30 miljoen euro voor het voorstel Brainportlijn Eindhoven. De reserveringen zijn gedaan in afwachting van nadere onderbouwing. Na aanlevering van deze onderbouwing volgt een nieuwe toetsing door de commissie.

Mochten de aangepaste voorstellen positief beoordeeld worden door de adviescommissie en leiden tot een toekenning, dan zal worden overgegaan tot uitkering van de middelen, waarbij budgetoverhevelingen worden verwerkt op de begroting van het Nationaal Groeifonds en op de begroting van IenW. De suppletoire begrotingen waarin deze verwerking plaatsvindt, worden uiteraard ter autorisatie aan uw Kamer voorgelegd.

Vraag 89

Kunt u een meer inhoudelijke toelichting geven op de naar voren geschoven € 169 miljoen? Op welke projecten verwacht u de extra uitgaven te kunnen doen in de realisatieprogramma’s voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening (Deltafonds)?

Antwoord op vraag 89

Het naar voren schuiven van 169 miljoen euro is naar aanleiding van het actualiseren van het totale programma op het Deltafonds. Bij de actualisatie van het programma bleek dat meer middelen tot uitputting komen dit jaar. Hieronder valt de intensivering naar aanleiding van de problematiek op project Afsluitdijk. Door het naar voren halen van 169 miljoen euro naar 2021 komt het budget naar verwachting overeen met de realisatie van het programma.

Vraag 90

Heeft de bescheiden intensivering voor beheer en onderhoud (circa € 32 miljoen) vooral betrekking op reparaties (stuw Linne, bemaalinstallaties IJmuiden)? Zo ja, betekent dit dat nog geen begin is gemaakt met het inlopen van uitgesteld onderhoud aan het hoofdwatersysteem (Deltafonds)?

Antwoord op vraag 90

Vermoedelijk doelt uw vraag op pagina 14 van de eerste suppletoire begroting van het Deltafonds. De intensivering van 32 miljoen euro in 2021 betreft een saldo van versnellingen en vertragingen en heeft voornamelijk betrekking op beheer en onderhoudswerkzaamheden voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Dit betreft reguliere actualisatie van het programma waarmee geen uitgesteld onderhoud wordt ingelopen.

Vraag 91

Kunt u toelichten waarom de suppletoire begroting van het Defensiematerieelbegrotingsfonds slechts inzicht biedt in de komende vijf jaar, en niet de komende vijftien jaar, zoals de bedoeling was, en kunt u alsnog inzicht geven in de komende vijftien jaar (Defensiematerieelbegroting)?

Antwoord op vraag 91

In lijn met de Rijksbegrotingsvoorschriften bieden eerste suppletoire begrotingen inzicht in het uitvoeringsjaar en de komende vier jaar daaropvolgend (T+4). Voor de tweede suppletoire begroting wordt inzicht gegeven voor het lopende begrotingsjaar (T+4). Volgens de Wet Defensiematerieelbegrotingsfonds (Kamerstuk 35 280, nr. 175) bevat de begroting van het fonds een overzicht voor het begrotingsjaar en de veertien daarop aansluitende jaren. Defensie wil voldoen aan de wens van de Kamer om – net zo zoals bij de fondsbegroting – te voorzien in een vijftienjarig overzicht en zal daarom in het vervolg inzicht verschaffen in de volledige looptijd van het fonds. Voor de eerste suppletoire begroting 2021 wordt dit nagezonden aan de Kamer en het streven is deze aan te bieden vóór het debat over de Voorjaarsnota op 7 juli.

Vraag 92

Hoeveel bedrijven denkt u te kunnen helpen met de Time Out Arrangement (TOA); kunt u daarbij een differentiatie maken in verschillende soorten bedrijven / doelgroepen van de regeling (EZK)?

Antwoord op vraag 92

Het TOA-krediet is bedoeld voor mkb-bedrijven die in Nederland zijn gevestigd, die gebruikmaken van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA) voor realisatie van een schuldenakkoord én die beschikken over bedrijfsactiviteiten die voldoende levensvatbaar zijn. Naar schatting gaat het om circa 2.000 door de Coronacrisis getroffen mkb-bedrijven die geholpen gaan worden met het TOA-krediet. Deze schatting is gebaseerd op gegevens uit de KVK-bedrijvendynamiek en praktijkervaringen. Het verdere verloop van de COVID-19 pandemie en bijbehorende overheidsmaatregelen zal mede van invloed zijn op het gebruik.

Vraag 93

Kunt u aangeven welke acties u richting de uitvoering hebt ondernomen om er zeker van te zijn dat de Versnelde klimaatinvesteringen Industrie ook daadwerkelijk zullen worden benut (EZK)?

Antwoord op vraag 93

De VEKI regeling is een bestaande regeling waar RVO inmiddels 2 jaar ervaring mee heeft. Er zijn dus geen opstartproblemen te verwachten. De verwachting is dat een nieuwe openstelling medio dit jaar met een verhoogd maximaal subsidiebedrag zal leiden tot veel aanvragen dit jaar. RVO treft de voorbereidingen voor de verwerking van deze aanvragen op de gebruikelijke wijze.

Vraag 94

De middelen voor de herstructurering winkelgebieden zijn uitgesmeerd over meerdere jaren; tot en met eind 2022 geeft u «maar» € 20 miljoen uit. Kunt u aangeven hoe deze raming aansluit op de urgentie van het vraagstuk (EZK)?

Antwoord op vraag 94

Voor de regeling herstructurering winkelgebieden heeft EZK 20 miljoen euro kasbudget beschikbaar tot en met 2022, op een totaalbedrag van 100 miljoen euro. Daarbij heeft EZK tot en met 2022 50 miljoen euro verplichtingenbudget beschikbaar. De intentie is om de regeling na de zomer voor de eerste ronde open te stellen om projectplannen in te dienen. Projectenkunnen tot maximaal 3 jaar na afgifte van de beschikking starten. Naar verwachting zullen alleen gemeenten die de afgelopen jaren al concreet de mogelijkheden hebben verkend om samen met private partijen te komen tot gebiedsgerichte, integrale transformatieprojecten voor (delen van) hun winkelgebieden, in staat zijn om op korte termijn passende projecten in te dienen. De meeste gemeenten hebben meer tijd nodig om samen met private partijen dergelijke projecten samen te stellen. Een Adviescommissie van onafhankelijke deskundigen zal de ingediende projecten beoordelen aan de hand van gewogen kwaliteitscriteria. Op basis hiervan ontstaat een ranking. Aan de hand van dit advies en aan de hand van de beschikbare verplichtingenruimte zal vervolgens worden bepaald welke projecten voor subsidie in aanmerking komen. De inzet is om deze projecten nog dit jaar te beschikken. Bij de beschikking wordt 25% van het totale subsidiebedrag per project uitgekeerd. De overige subsidiegelden zullen worden uitgekeerd na het behalen van vastgelegde milestones.

Vraag 95 Kunt u nader toelichten hoe de uitgaven op de € 121 miljoen aan verplichtingen in het kader van het Nationaal Groeifonds meerjarig neerslaan?

Antwoord op vraag 95

In tabel 9 van de memorie van toelichting op de 1e suppletoire begroting van het Nationaal Groeifonds (Kamerstuk 35 850 XIX, nr. 2) is een overzicht opgenomen van het ritme waarin de uitgaven van de toegekende en voorwaardelijk toegekende projecten meerjarig neerslaan. Dit betreft een initiële verdeling van de kasmiddelen. Op basis van de daadwerkelijke liquiditeitsbehoefte van de betrokken partijen kan dit ritme worden aangepast. Hieronder is het overzicht opgenomen met betrekking tot de kasuitgaven die samenhangen met de 121 miljoen euro aan verplichtingen voor de toegekende projecten.

NGF-project AiNed 44,0 4,4 8,8 13,2 13,2 4,4
NGF-project kwantumDeltaNL 54,0 5,4 10,8 16,2 16,2 5,4
NGF-project RegMed XB 23,0 2,3 4,6 6,9 6,9 2,3
Totaal 121,0 12,1 24,2 36,3 36,3 12,1

Vraag 96

Met het opstarten van de economie is het van groot belang dat ook de investeringen in groei en vernieuwing weer op gang komen. Heeft u een concreet plan van aanpak om te zorgen dat de beschikbare middelen van het toekomstfonds dit jaar ook volledig worden uitgeput (EZK)?

Antwoord op vraag 96

De beschikbare middelen van het toekomstfonds worden jaarlijks zo efficiënt mogelijk ingezet voor de verschillende beleidsinstrumenten die onder dit beleidsartikel verantwoord worden. Deze beleidsinstrumenten worden periodiek geëvalueerd en, indien nodig, aangepast om aan te sluiten bij marktontwikkelingen. Veel van deze instrumenten hebben een revolverend karakter wat betekent dat (een deel van) de middelen in latere jaren terugbetaald wordt. Vanwege het risicovolle karakter van de investeringen kennen deze ontvangsten enige onzekerheid. Ook worden er binnen het Toekomstfonds langjarige verplichtingen aangegaan waarbij het ritme van kasuitgaven niet vooraf vast staat. Dit, in combinatie met de onzekere ontvangsten, betekent dat er onvermijdelijk sprake is van fluctuaties in de uitputting.

Vraag 97

Tot nu toe was er elk jaar onderbenutting van de Stimulering Duurzame Energie (SDE)-middelen. Kunt u een cijfermatige onderbouwing geven waarom het aannemelijk is dat er nu een onttrekking zal worden gedaan (EZK)?

Antwoord op vraag 97

Dit jaar zal een onttrekking uit de begrotingsreserve worden gedaan van 688 miljoen euro. Dit zijn de geplande onttrekkingen van 236 miljoen euro ter financiering van onderdelen van het Urgenda 2.0-pakket en 4 miljoen euro ter financiering van de kasgevolgen in 2021 van de ophoging van de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (voorheen: de postcoderoosregeling) in 2021 naar 100 miljoen euro (amendement-Sienot).

Bij Voorjaarsnota 2021 is daar 448 miljoen euro bijgekomen. Hiervan is 238 miljoen euro gereserveerd voor het sluiten van een kolencentrale (eveneens onderdeel van het Urgenda 2.0 pakket) en 210 miljoen euro ter dekking van tekorten voor SDE-kasuitgaven. Deze hogere verwachte kasuitgaven worden grotendeels veroorzaakt door gedaalde energieprijzen.

Vraag 98

Op basis waarvan is de reservering van € 239 miljoen gedaan m.b.t. sluiten en/of productiebeperking kolencentrales. Kunt u de achterliggende raming delen? Zijn er scenario’s denkbaar waar de kosten veel hoger uitvallen(EZK)?

Antwoord op vraag 98

De reservering is op basis van het ingediende voorstel onder de call for proposals voor de sluiting van één kolencentrale gedaan. De onderliggende onderbouwing van de ingediende subsidieaanvraag kan niet openbaar worden gedeeld omdat dit bedrijfsgevoelige informatie bevat. Vertrouwelijk kan deze informatie wel met de Kamer gedeeld worden. De beoordeling van het voorstel onder de call for proposals wordt op dit moment uitgevoerd, waarbij de Minister van EZK wordt ondersteund door meerdere externe adviseurs. Er zijn op dit moment geen scenario’s waarbij het aangevraagde subsidiebedrag voor de sluiting hoger zal uitvallen, het is wel mogelijk dat het verleende subsidiebedrag lager zal zijn dan het aangevraagde subsidiebedrag.

Het totaalbedrag van de kosten van de kolenmaatregelen zal naar verwachting hoger zijn dan de gemaakte reservering, omdat de gemaakte reservering alleen voor de call for proposals is en geen reservering bevat voor de nadeelcompensatie voor de productiebeperking.

Vraag 99

Met de verbreding van de Opslag Duurzame Energie (ODE) en de SDE wordt het budget steeds meer voor uiteenlopende uitgaven gedaan. Hoe wordt gezorgd dat dit niet een drukkend effect heeft op uitgaven/investeringen aan bijvoorbeeld duurzame energieproductie (EZK)?

Antwoord op vraag 99

De SDE++ heeft als doel zo kosteneffectief mogelijk CO2-reductie te realiseren, in plaats van hernieuwbare energieproductie te stimuleren, zoals bij de SDE+ het geval was. In navolging van het verbreden van de doelstelling van de SDE++ is ook de Opslag Duurzame Energie (ODE) verbreed, zodat het budget kan worden ingezet voor zowel CO2-reducerende technieken als hernieuwbare energieproducerende technieken.

Vraag 100

Wat is de som van alle tegenvallers bij elkaar? Kunt u de grootste tegenvallers noemen met de bijbehorende bedragen? Kunt u hetzelfde doen voor de meevallers?

Antwoord op vraag 100

De begrotingsmutaties die verwerkt zijn bij Voorjaarsnota kunnen worden uitgesplitst in autonome (mee- en tegenvallers), beleidsmatige en technische mutaties. In de Verticale Toelichting bij de Voorjaarsnota worden alle mutaties conform deze verdeling vermeld en toegelicht. De grootste mee- en tegenvallers in 2021 (met een ondergrens van 50 miljoen euro) zijn in onderstaande tabellen weergegeven. Het gaat hier om de mee- en tegenvallers die relevant zijn voor het uitgavenplafond. Kasschuiven zijn hier niet in meegenomen. De tegenvallers groter dan 50 miljoen euro tellen op tot 1,7 miljard euro. Daartegenover staan zes meevallers groter dan 50 miljoen euro die optellen tot 699 miljoen euro. In de Verticale Toelichting van de Voorjaarsnota worden deze posten verder toegelicht.

Tegenvallers > 50 mln.
1. Compensatie transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid 393
2. Nacalculatie van de overheveling van de ggz naar de Wlz 258
3. Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ) 209
4. EU-afdrachten 190
5. Huurtoeslag 158
6. Groningen: actualisatie raming schade en versterken 135
7. Rente 126
8. Ziektewet 90
9. Dividend staatsdeelnemingen 55
10. Bijstand zelfstandigen 55
11. Beschikbaarheidsbijdrage opleidingen 50
Meevallers > 50 mln.
1. Schikking ABN AMRO (boetedeel) – 300
2. Algemene Ouderdomswet (AOW) – 135
3. Leerlingen- en studentenraming – 72
4. Wet arbeid en zorg – 71
5. Arbeidsongeschiktheid – 64
6. Wet op het kindgebonden budget (WKB) – 57

Vraag 101

Hoe hoog is de werkloosheid in 2021 in absolute getallen?

Antwoord op vraag 101

In april 2021 waren 316.000 personen werkloos (zie tabel). Dit is het meest recente realisatiecijfer van het CBS.

Werkloze beroepsbevolking (Seizoensgecorrigeerd) x1.000 337 340 326 316
Werkloosheidspercentage 3,6 3,6 3,5 3,4

De CEP raming van het CPB gaat uit van een gemiddeld werkloosheidspercentage van 4,4 procent in 2021. In absolute aantallen raamt het CPB gemiddeld 415.000 werklozen in 2021.

Vraag 102

Hoe valt het gegeven dat de contractlonen met 1,7% stijgen in 2021 te rijmen met het bericht er amper sprake is van loonstijgingen in de nieuwe cao’s?

Antwoord op vraag 102

In het Centraal Economisch Plan 2021 (CEP) van maart raamt het CPB een contractloonstijging van 1,7 procent in 2021. Deze geraamde loonstijging is een modelmatige inschatting op basis van de verwachte economisch ontwikkeling. De daadwerkelijke loonontwikkeling in 2021 kan afwijking van de raming. In het eerste kwartaal van 2021 stegen de contractlonen met 2,2 procent t.o.v. een jaar eerder.9

Op dit moment heeft het kabinet geen reden om aan te nemen dat de verwachte loonontwikkeling in 2021 lager zal zijn dan de geraamde 1,7 procent in de CEP. In de CEP-raming werd nog geen rekening gehouden met de verlenging van de steunpakketten in het derde kwartaal. Daarnaast zijn de economische ontwikkeling sinds de CEP-raming gunstiger dan verwacht. Beide factoren hebben mogelijk een positieve werking op de contractlonen.

Vraag 103

Kunt u verklaren waarom de consumptie van huishoudens is gedaald naar 0,6%, terwijl er in de Miljoenennota 2021 (Kamerstuk 35 570, nrs. 1 en 2)_ nog uit werd gegaan van 4,4%?

Vraag 104

Kunt u verklaren waarom de investeringen zijn gedaald naar 2,3%, terwijl er in de Miljoenennota 2021 nog uit werd gegaan van 6,9%?

Vraag 105

Kunt u verklaren waarom de uitvoer van goederen is gedaald naar 2,6%, terwijl er in de Miljoenennota 2021 nog uit werd gegaan van 4,7%?

Vraag 106

Kunt u verklaren waarom de invoer van goederen is gedaald naar 3%, terwijl er in de Miljoenennota 2021 nog uit werd gegaan van 5,8%?

Antwoord op vragen 103, 104, 105 en 106

De raming onderliggend aan de Miljoenennota 2021 is de Macro Economische Verkenning 2021 (MEV) van het CPB, gepubliceerd in september 2020. In deze raming werd verondersteld dat er geen grootschalige nieuwe contactbeperkende maatregelen nodig zouden zijn op dat moment, en werd dus geen rekening gehouden met een mogelijke tweede golf van coronabesmettingen.

De raming onderliggend aan de Voorjaarsnota 2021 is het Centraal Economisch Plan 2021 (CEP) van het CPB, gepubliceerd in maart 2021. Deze raming houdt wel rekening met de gevolgen van de tweede golf aan coronabesmettingen en contactbeperkende maatregelen.

De aanhoudende coronamaatregelen in 2021 hebben een negatieve werking op de consumptie. Er is met name in het begin van het jaar minder geld uitgegeven aan bijvoorbeeld horeca, cultuur en recreatie. Dit is de voornaamste reden voor en lagere consumptieverwachting in 2021 ten opzichte van de Miljoennota.

Het producentenvertrouwen was in de maanden na publicatie van de Miljoenennota ook lager dan op dat moment werd verwacht door de tweede golf aan coronabesmettingen. De omzetverwachtingen waren lager, waardoor bedrijven minder investeerden dan werd verwacht in het scenario zonder tweede golf.

De uitvoer van goederen is sterk afhankelijk van de vraag naar Nederlandse goederen in het buitenland. In de raming onderliggend aan de Miljoenennota werd een minder sterk effect van de pandemie op handelspartners verwacht. Tweede golven van besmettingen in het buitenland heeft de vraag naar goederen gedrukt.

De invoer van goederen is afhankelijk van de binnenlandse vraag naar buitenlandse producten. De tweede golf heeft consumptie van huishoudens doen afnemen, onder andere door toegenomen economische onzekerheid. Dit heeft geleid tot een lagere import aan het begin van 2021 dan in de Miljoenennota werd verwacht.

Vraag 107

Kunt u aangeven wat de onderliggende oorzaken zijn van de hogere bbp-krimpcijfers in respectievelijk Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk?

Antwoord op vraag 107

Van de bovengenoemde landen was de bbp-krimp in 2020 het grootst in het VK met – 9,8%, gevolgd door Frankrijk en Duitsland met respectievelijk – 8,1% en – 4,9%.10 Aan verschillen in de krimp van het bbp tussen deze en andere Europese landen ligt een combinatie van oorzaken ten grondslag. Daarbij wijzen de Europese Commissie en het CPB als verklarende factoren in het bijzonder op relatieve verschillen in de ernst van de epidemie, de stringentie van contactbeperkende maatregelen tezamen met de besmettingsangst van huishoudens, de relatieve omvang van steunpakketten voor getroffen huishoudens en bedrijven, de sectorstructuur waarbij geldt dat landen met een groter aandeel in contactafhankelijke diensten – en in het bijzonder een omvangrijke toeristische sector – relatief zwaarder getroffen zijn, alsook de digitaliseringsgraad van de economie.11

Dergelijke oorzaken verklaren aannemelijke wijs een belangrijk deel van de onderlinge verschillen in bbp-krimp. Het is daarbij echter niet mogelijk de verschillen eenduidig toe te wijzen aan een van bovengenoemde verklaringen. Wel geldt dat Nederland beter scoort dan de bovengenoemde landen in termen van digitalisering, aldus de Digital Economy and Society Index van de Commissie.12 Dit draagt bij aan de mate van adaptatie. Bovendien kende Frankrijk een relatief minder omvangrijk steunpakket dan Nederland en is de toeristische sector in het bijzonder in Frankrijk groter. Voor het VK en Frankrijk geldt ten slotte dat de contactbeperkende maatregelen – o.b.v. de Oxford Stringency Index – relatief stringenter waren dan in Nederland gedurende de eerste helft van 2020.13

Vraag 108

Kunt u aangeven welke sectoren hard zijn geraakt door de coronacrisis en dit onderbouwen met werkloosheidscijfers en het aantal faillissementen?

Antwoord op vraag 108

Het CBS publiceert geen werkloosheidscijfers per sector, maar wel het aantal werkzame personen. De tabel hieronder laat per sector de ontwikkeling van het aantal werkzame personen en faillissementen zien.

De tweede kolom laat zien hoe het aantal werkzame personen per sector is toe- of afgenomen tussen het 1e kwartaal van 2020 en het 1e kwartaal van 2021, en de derde kolom laat dit cijfer zien als % van het aantal mensen dat in het 1e kwartaal van 2020 werkzaam waren in een sector. In totaal kromp het aantal werkenden met 2 procent, maar een paar sectoren kenden een grotere krimp, namelijk handel, vervoer en horeca, zakelijke dienstverlening en cultuur, recreatie en overige diensten.

De laatste kolom laat het aantal faillissementen zien per sector van het 2e kwartaal van 2020 tot en met het 1e kwartaal van 2021. Het aantal faillissementen was het grootste in de sectoren handel, vervoer en horeca, zakelijke dienstverlening en de bouwnijverheid. Deze cijfers zijn wat minder goed tussen sectoren te vergelijken, omdat het hier gaat om absolute aantallen, en omdat elke sector anders is georganiseerd. Sommige sectoren kennen bijvoorbeeld relatief veel zzp’ers, terwijl op andere plekken meer grote bedrijven actief zijn.

A-U Alle economische activiteiten – 190 – 2,0 2.720
A Landbouw, bosbouw en visserij – 1 – 0,5 20
B-E Nijverheid (geen bouw) en energie – 8 – 0,9 193
F Bouwnijverheid 6 1,2 394
G-I Handel, vervoer en horeca – 123 – 5,1 979
J Informatie en communicatie 3 0,9 70
K Financiële dienstverlening 2 1,0 272
L Verhuur en handel van onroerend goed – 1 – 1,3 40
M-N Zakelijke dienstverlening – 101 – 4,9 489
O-Q Overheid en zorg 55 2,1 112
R-U Cultuur, recreatie, overige diensten – 21 – 4,9 136
Bron: CBS

Vraag 109

Met hoeveel zijn de salarissen van leraren, het zorgpersoneel, politie en militairen in 2021 gestegen (graag per onderdeel uitsplitsen)?

Antwoord op vraag 109

Voor 2021 zijn voor gevraagde sectoren nog geen collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) afgesloten. Bij de sector politie zijn de werkgever en vakbonden recent een onderhandelaarsakkoord overeengekomen met een loonsverhoging van 1,3% per 1 juli 2021. In de sector zorg worden per deelsector cao’s gesloten, waarvan een aantal in 2019 afgesloten cao’s loonsverhogingen van tussen de 2% en 3% bevatten voor 2021.

Vraag 110

Kunt u nader toelichten waarom Nederland 190 miljoen extra kwijt is aan EU-afdrachten? Kunt u dit bedrag uitsplitsen?

Antwoord op vraag 110

De betalingen uit de negende- en tiende aanvullende EU-begroting (Draft Amending Budget 9 en DAB10 2020) zijn over de jaargrens heen geschoven en het budgettaire kaseffect slaat daardoor niet in 2020 maar in 2021 neer.

DAB 9 leidt tot een verhoging van de bni-afdracht van 36 miljoen euro als gevolg van de inzet van het Europees Solidariteitsfonds en een verhoging van de btw-afdracht van 4 miljoen euro als gevolg van de herberekening van de Britse korting.

DAB 10 leidt tot een bijstelling van de bni-afdracht met 105 miljoen euro als gevolg van een versnelling van betalingen op de EU-begroting door de COVID-19-crisis.

Tenslotte wordt het resultaat van de nacalculatie over de periode 2016–2019 verwerkt. Dit leidt voor Nederland tot een nabetaling van 45 miljoen euro in 2021.

De afdrachten van lidstaten aan de EU-begroting worden jaarlijks bijgesteld op basis van realisaties van het bni en de btw. Deze nacalculatie is een herverdeling van afdrachten tussen lidstaten, het gaat dus niet om extra EU-uitgaven. Dit leidt in totaal tot 190 miljoen euro aan extra afdrachten aan de EU-begroting t.o.v. de raming in de MJN 2021. Zie hiervoor ook de 1e suppletoire begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Nacalculatie EU-afdrachten 45 mln.
DAB 9 40 mln.
DAB 10 105 mln.
Totaal: 190 mln.

Vraag 111

Kunt u aangeven welke deelnemingen zwaar te leiden hebben onder de COVID-19 crisis, waardoor hier enkele jaren geen dividenden verwacht worden?

Antwoord op vraag 111

De coronacrisis heeft ook grote impact gehad op staatsdeelnemingen. Afhankelijk van de markt waarin de onderneming opereert, kan de impact van de coronacrisis zich vertalen naar consequenties voor de timing en hoogte van dividenduitkeringen. Vanwege de onzekerheid die bestaat over de snelheid van economisch herstel, is het lastig een lange termijn voorspelling te maken van verwachte dividenduitkeringen. Voor de korte termijn geldt dat de staat voor het jaar 2021 en 2022 geen dividend verwacht van KLM, Air France-KLM, Holland Casino, NS en Schiphol. Voor FMO geldt dat de staat enkel voor 2021 geen dividend verwacht.

De ECB heeft banken geadviseerd om tot en met september 2021 max. 15% van de cumulatieve winst over 2019 en 2020 uit te keren, of max. 20% van het niveau van CET1 kapitaal. Op dat moment dient opnieuw te worden vastgesteld of uitkering mogelijk en toegestaan is.

Vraag 112

Kunt u nader toelichten waar de bedragen (11 miljoen 2021, 56 miljoen 2022) die vooralsnog zijn opgenomen voor het compenseren van niet-kinderopvangtoeslaggerelateerde slachtoffers op gebaseerd zijn en/of welke aannames daar aan ten grondslag liggen (Herstel Toeslagen)?

Antwoord op vraag 112

De bedragen voor de compensatie van niet-kinderopvangtoeslag («niet-KOT») gedupeerden zijn gebaseerd op de populatie die we bij het opstellen van de Voorjaarsnota in beeld hadden. Hierbij hebben we onderscheid gemaakt tussen CAF-gerelateerd (compensatie) en Opzet grove schuld (O/GS). Daarnaast is rekening gehouden met een vergoeding die in verhouding staat tot de terugvorderingen gerelateerd aan de Huurtoeslag, Zorgtoeslag en Kindgebonden budget, inclusief een raming van 20 miljoen euro voor de uitvoeringskosten. De bedragen betreffen een reservering. In de 7e Voortgangsrapportage KOT en de begeleidende Kamerbrief wordt verder ingegaan op het beleid voor de compensatie van niet-KOT gedupeerden en de dillema’s die het kabinet daarbij ziet. Mogelijk dient de reservering te worden aangepast. Het merendeel van het gereserveerde budget staat in 2022 omdat de compensatie van niet-kinderopvangtoeslag gedupeerden naar verwachting vanaf 2022 plaats zal vinden.

Vraag 113

Op welke wijze worden de informatiehuishouding en de dienstverlening van de overheid verbeterd? Waar is het bedrag van € 833 miljoen uit opgebouwd?

Antwoord op vraag 113

Het kabinet heeft, in de kabinetsreactie op het rapport Ongekend onrecht van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, structureel 0,8 miljard euro gereserveerd om verbeteringen door te voeren in de informatiehuishouding en dienstverlening en tevens middelen in 2021 en 2022 beschikbaar gesteld voor de Toeslagengedupeerden. De vakministers zijn verantwoordelijk voor de inhoudelijke verbetering van de informatiehuishouding en de dienstverlening. Een uitsplitsing van het bedrag is te vinden in de bijlage (budgettair kader maatregelen) bij deze Kamerbrief, zie ook hieronder.

(bedragen in miljoenen euro's)

Compensatie ouders

Additionele kosten compensatie toeslagengedupeerden

563 261
Toekomstperspectief getroffen kinderen 200

Additionele uitvoeringkosten

Maatregelen Informatiehuishouding en Dienstverlening

113 92
Enveloppe AP – Informatiehuishouding 161 296 317 314 326 333
w.v. informatiehuishouding en actieve openbaarmaking 104 151 152 127 127 127
w.v. Implementatie WOO Rijk 29 39 53 57 59
w.v. Implementatie WOO medeoverheden 52 61 66 74 79
w.v. Belastingdienst 52 54 55 58 58 58
w.v. UWV/SVB 5 10 10 10 10 10
Enveloppe AP – Dienstverlening 266 437 500 500 500 500
w.v. Gemeenten 150 150 150 150 150 150
w.v. UWV/SVB 0 100 140 140 140 140
w.v. Belastingdienst 42 112 137 139 139 139
w.v. Multiproblematiek, uitvoering stelselherzieningen en opdrachtgeverschap SZW 10 15 15 15 15 15
w.v. Multiproblematiek landelijk 5 5 5 5 5 5
w.v. Anti-discriminatie Rijk en gemeenten 12 12 12 12 12 12
w.v. Ambtelijk vakmanschap rijksbreed 5 5 5 5 5 5
w.v. Overige verbeteringen dienstverlening Rijk/ZBO’s 42 38 36 34 34 34
TOTAAL 1.303 1.086 817 814 826 833

Vraag 114

Welke openstaande bedragen moet de NAM nog terugbetalen aan de overheid? Gaat de NAM deze nog betalen, mede gelet op het bezwaar dat de NAM heeft ingediend? Waar is het bezwaar van de NAM op gebaseerd en wat is uw reactie hierop?

Vraag 122

Welk deel van de ingeboekte bedragen die de NAM dient te betalen wordt door de NAM geweigerd?

Antwoord op vraag 114 en 122

In beantwoording op deze vraag maak ik onderscheid tussen de doorbelaste kosten voor schadeafhandeling en de doorbelaste kosten voor de versterkingsoperatie.

Voor de doorbelaste kosten voor de schadeafhandeling geldt dat de NAM alle doorbelaste kosten heeft betaald. De Minister van EZK heeft uw Kamer 31 maart jongstleden gemeld dat NAM de doorbelasting betwist (Kamerstukken 33 529, nr. 866).

Voor de doorbelaste kosten van de versterkingsoperatie geldt dat in dezelfde brief uw Kamer is geïnformeerd dat de NAM bij de betaalde kosten van de versterkingsoperatie over het eerste en tweede kwartaal van 2020 per brief heeft aangegeven onder voorbehoud te betalen. De NAM heeft gevraagd om meer informatie zodat het bedrijf tot een standpunt kan komen of deze kosten terecht aan NAM zijn gefactureerd. Het belangrijkste punt is dat de NAM stelt dat de NPR (Nederlandse Praktijkrichtlijn) 9998, waarmee beoordeeld wordt of gebouwen aan de veiligheidsnorm voldoen, te conservatief zou zijn en te conservatief zou worden toegepast. Daarnaast stelt de NAM dat de kosten van de versterkingsoperatie alleen bij de NAM in rekening gebracht kunnen worden wanneer deze gebaseerd zijn op de meest recente inzichten. De NAM heeft in tegenstelling tot het eerste en tweede kwartaal van 2020 aangegeven dat de in rekening gebrachte kosten voor het derde kwartaal van 2020 niet onder voorbehoud betaald worden en er is ondanks het verstrijken van de betaaltermijn, nog niet voldaan. NAM meent, na hierover te zijn aangesproken door haar externe accountant, dat de factuur onvoldoende informatie bevat om de kosten te verantwoorden in haar boekhouding en jaarrekening. De Minister van EZK heeft u recent geïnformeerd dat NAM ook de betaling van de factuur voor de versterkingskosten van het vierde kwartaal heeft opgeschort. De facturen van het derde en vierde kwartaal van 2020 staan daarmee nog open. Het gaat in totaal om 207,4 miljoen euro. De Minister van BZK is hierover met NAM in gesprek.

De mogelijkheid dat de discussies met NAM uitmonden in juridische procedures is reëel. Het kabinet bereidt zich daarop voor.

Vraag 115

Hoeveel schademeldingen zijn er sinds de aardbeving van Huizinge (augustus 2021) ingediend? Hoeveel schademeldingen zijn afgehandeld en hoeveel moeten nog worden afgehandeld? Welke bedragen zijn hiermee gemoeid?

Antwoord op vraag 115

De vraagsteller doelt vermoedelijk op de beving bij Huizinge in augustus 2012. NAM heeft aan schadeafhandeling tot en met 2018 1 miljard euro uitgegeven, hoofdzakelijk voor de afhandeling van fysieke schade aan gebouwen (bron: Halfjaarrapportage NCG juli-december 2018, p. 54). NAM heeft daarbij niet aangegeven om hoeveel schademeldingen dit ging. Het is onbekend in hoeverre de uitgaven aan schadeafhandelingen sinds 2012 daadwerkelijk direct samenhangen met de beving in Huizinge.

Sinds de oprichting van TCMG/IMG in 2018 handelt de overheid via het IMG alle vormen van schade af (fysieke schade aan gebouwen, immateriële schade en schade door waardedaling van woningen). Tot en met week 23 van 2021 heeft het IMG vanaf de oprichting circa 1 miljard uitgekeerd, namelijk 632 miljoen euro aan vergoeding van fysieke schade en 391 miljoen euro aan waardedalingsvergoedingen. Het IMG heeft tot en met week 23 van 2021 117.229 schademeldingen ontvangen en daarvan 84.281 afgehandeld. Voor de waardedalingsregeling zijn 94.673 aanvragen binnengekomen en 87.677 zijn afgehandeld, waarvan 22.204 zijn afgewezen.

Vraag 116

Hoeveel huizen zijn er inmiddels geïnspecteerd en hoeveel heeft dit gekost? Hoeveel huizen moeten er nog geïnspecteerd worden en hoeveel gaat dit kosten?

Antwoord op vraag 116

De totale scope van de versterkingsoperatie bedraagt nu 26.809 adressen. Hiervan geeft NCG aan dat inmiddels 19.342 adressen zijn geïnspecteerd en dat 12.647 adressen zijn beoordeeld (voortgangsrapportage NCG d.d. 30 april 2021).

Dit zijn cumulatieve aantallen binnen de totale scope. Echter, de versterkingsoperatie werd tot 2020 uitgevoerd door NAM, een deel van de opnames en beoordelingen zijn dus in die periode uitgevoerd. NAM heeft geen informatie gegeven over de kosten van opname en beoordeling die zij heeft gemaakt. De laatst beschikbare informatie van NAM is dat zij tot 31 december 2018 voor 910 miljoen euro heeft uitgeven aan versterking. Over 2019 is niet gerapporteerd.

Omdat een deel van de opname en beoordeling van de al geïnspecteerde huizen is gestart onder NAM, is dus niet aan te geven hoeveel dit in totaal heeft gekost. Sinds 2020 lopen de kosten via de BZK begroting. In het jaarverslag is aangeven dat er in 2020 voor 269 miljoen euro is uitgeven aan versterking (waaronder opname en beoordeling).

Het restant van de scope wordt nu opgenomen en beoordeeld. De voortgang hiervan is te vinden in de maandelijkse voortgangsrapportage van de NCG. De uiteindelijke totale kosten zijn afhankelijk van uitkomst van het versterkingsadvies, de kosten van het uitvoeringsplan en eventuele keuze voor een herbeoordeling door de bewoners onder de regeling van de bestuurlijke afspraken. In de raming is ervan uitgegaan dat zonder herbeoordeling de verwachte kosten om de werkvoorraad op te nemen en te beoordelen, en waar nodig te versterken, 5,4 miljard euro bedragen.

Vraag 117

Welke maatregelen verwacht u in het kader van de steunpakketten nog meer te nemen met een budgettaire derving voor het inkomstenkader en waarvoor een bedrag van circa € 0,2 miljard in 2021 gereserveerd staat?

Antwoord op vraag 117

De maatregelen met een budgettaire omvang van 0,2 miljard euro betreffen de fiscale maatregelen zoals getoond in de tabel op pagina 42 van de kamerbrief over het steun- en herstelpakket in het derde kwartaal van 2021, zoals hieronder ook getoond. De tabel geeft aan dat deze maatregelen leiden tot een derving van naar schatting 157 miljoen euro in 2021 (afgerond 0,2 miljard euro). Zoals eerder is besloten zijn de fiscale coronamaatregelen buiten het inkomstenkader geplaatst.

Fiscale maatregelen 157 10
1 Onbelaste reiskostenvergoeding 25
2 Uitstel administratieve verplichtingen rondom loonheffingen 0
3 Akkoord met Duitsland en België belastingheffing grenswerkers 0
4 Vrijstel van belasting aantal Duitse netto-uitkeringen 0
5 Btw-nultarief op mondkapjes 75
6 Btw-nultarief op uitleen van zorgpersoneel 50
7 Btw-nultarief op COVID-19 vaccins en tekstkits 17
8 Behoud hypotheekrenteaftrek bij hypotheekbetaalpauze – 10 10

Kunt u nader toelichten waarom de ontvangsten wat betreft belastingen en premies volksverzekeringen hoger uitvallen?

Vraag 119

Kunt u de oorzaak van de belangrijkste mutaties wat betreft de raming belasting- en premieontvangsten nader toelichten (tabel 4.4)?

Antwoord op vraag 118 en 119

De geraamde ontvangsten van de belastingen en premie volksverzekeringen in de Voorjaarsnota 2021 zijn 17,7 miljard euro hoger dan geraamd in de Miljoenennota 2021. Tabel 4.4. splitst de belangrijkste afwijkingen uit in een endogene en een autonome component. De belangrijkste verklaring voor de opwaartse bijstelling is de endogene component. Hierbinnen zit de verklaring bijna volledig in de doorwerking van de hogere ontvangsten in 2020 ten opzichte van de raming bij de Miljoenennota 2021. De ontvangsten over 2020 vormen het startpunt voor de raming van de ontvangsten in 2021. In 2020 was sprake van meevallende inkomsten, en dit werkt dus direct door in de actuele raming voor 2021. Onderliggend was in 2020 vooral sprake van hogere ontvangsten in de loon- en inkomensheffing, de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting.14 Naast de doorwerking is de actuele raming van de belasting- en premieontvangsten gebaseerd op het economische beeld van de CEP 2021. Dit beeld is rooskleuriger dan het beeld dat gebruikt werd in de Miljoenennota 2021 (MEV 2021) (Bijlage bij Kamerstuk 35 570, nr. 2).

Vraag 120

Hoe hoog is de Duitse bijdrage aan TenneT?

Antwoord op vraag 120

De bijdrage van de Duitse activiteiten aan TenneT is significant. Ongeveer twee derde van de activa van TenneT staat in Duitsland (19,6 miljard euro) tegenover ongeveer een derde in Nederland (7,8 miljard euro).

De omzet (3,3 miljard euro) en EBIT15 (648 miljoen euro) zijn in Duitsland ook beduidend hoger dan in Nederland (omzet van 1,2 miljard euro en EBIT van 240 miljoen euro). Dit betekent dat ook het merendeel van het aan de Nederlandse staat uitgekeerde dividend afkomstig is van de Duitse activiteiten.

Op 31 maart 2021 (Kamerstuk 28 165, nr. 338) is uw Kamer geïnformeerd over de geactualiseerde investeringsagenda en de daaruit voortvloeiende kapitaalbehoefte voor het Nederlandse en Duitse deel van TenneT.

Op basis van de huidige inzichten wordt het Nederlandse deel geschat op 4,25 miljard euro en het Duitse deel op 4,5 miljard euro. De schattingen voor het Nederlandse deel en het Duitse deel tellen dus samen op tot circa 8,75 miljard euro. De kapitaalbehoefte op het niveau van TenneT Holding is echter lager (7,9 miljard euro) als gevolg van bepaalde financieringsvoordelen. TenneT verwacht dat voor het Nederlandse deel voor het eerst op 1 januari 2023 kapitaal nodig is en voor het Duitse deel voor het eerst op 1 januari 2024. Het kabinet is voornemens het Nederlandse deel van de kapitaalbehoefte in te vullen door een kapitaalstorting door de Nederlandse staat. Over de invulling van het Duitse deel van de kapitaalbehoefte is nog geen besluit genomen. Zoals toegelicht in de brief van 2 februari 2021 (Kamerstuk 28 165, nr. 337), zal een nieuw kabinet de verschillende opties voor de invulling van de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland heroverwegen en op basis daarvan een besluit nemen.

Vraag 121

Inzake de tabellen 3.1 en 3.2.; wat verklaart de forse toename van de opbrengsten van de vennootschapsbelasting?

Antwoord op vraag 121

De toename van de geraamde opbrengst van de vennootschapsbelasting (Vpb) hangt samen met een betere ontwikkeling van de bedrijfswinsten dan verwacht.

De opbrengst van de Vpb is van nature conjunctuurgevoelig, omdat de winsten van bedrijven sterk samenhangen met de stand van de economie. In de praktijk zijn de Vpb-opbrengsten nog conjunctuurgevoeliger dan de winsten, bijvoorbeeld vanwege de mogelijkheid tot verliesverrekening. Onderstaande figuur toont de ontwikkeling van de binnenlandse (commerciële) winsten van Nederlandse vennootschappen (geschoond voor winsten behaald door buitenlandse dochters), afgezet tegen de Vpb-opbrengst. De figuur laat zien dat de Vpb-opbrengst tijdens de financiële crisis in 2009 met ruim 30% daalde. Bij het opstellen van de Miljoenennota 2021 waren de economische verwachtingen ten aanzien van de coronacrisis weliswaar onzeker, maar zeer negatief. Dit gold ook voor de verwachte winstgevendheid van bedrijven. Daarom werd uitgegaan van een vergelijkbare daling van de Vpb-opbrengst. In de praktijk blijkt dat de winstgevendheid van bedrijven in 2020 niet is gedaald, en zelfs licht is gestegen. Dit komt in belangrijke mate door de steunpakketten.16 Ten eerste leidt een deel van de verstrekte steun direct tot hogere belastbare winst. Ten tweede leidden de steunpakketten ertoe dat de gevolgen van de crisis voor de economie als geheel en voor de winsten van bedrijven relatief beperkt zijn gebleven. Hoewel de geraamde opbrengst van de Vpb onzeker blijft, duidt dit erop dat de verwachtingen bij het opstellen van de Miljoenennota 2020 te negatief waren.

Vraag 123

Waarom is het bedrag van € 207,3 miljoen ingeboekt, terwijl NAM een bezwaar heeft ingediend (met het doel deze niet te betalen)?

Antwoord op vraag 123

Zoals toegelicht in bijlage 6 van de Voorjaarsnota (tabel 5, regel 16), betreft dit bedrag de nog te ontvangen bijdrage van de NAM voor de uitgaven van de versterkingsoperatie in het derde en vierde kwartaal van 2020. Doordat de uitgaven voor de versterkingsoperatie achteraf aan de NAM gedeclareerd worden, loopt het ritme van de uitgaven en ontvangsten niet gelijk. Het Rijk brengt overigens alleen kosten noodzakelijk voor de veiligheid in rekening en is daarmee van mening dat alle facturen dienen te worden voldaan.

Vraag 124

Wat is de reden voor het lagere aantal verstrekte leningen in het kader van Invest-NL en in hoeverre valt dit toe te schrijven aan de Covid-crisis?

Antwoord op vraag 124

Dit eerste jaar stond vooral in het teken van de opbouw van de organisatie en zijn de hoofdlijnen van de strategische pijlers en ambities van de organisatie bepaald. De coronacrisis heeft gezorgd voor extra onzekerheden bij de opbouw van de organisatie en activiteiten in de markt.

Er is een start gemaakt met een beperkt aantal investeringen waarbij de focus aanvankelijk lag op energietransitie. Later is deze verbreed naar klimaat, circulaire economie en het innovatieve groeiende MKB. In totaal heeft Invest-NL ultimo 2020 voor 240 miljoen aan gecommitteerde investeringen in beheer.

Uiteraard was de vraag hoger dan het aantal uiteindelijk gehonoreerde aanvragen. De belangrijkste redenen voor het niet in behandeling nemen van investeringsvragen ligt in het feit dat Invest-NL aanvullend wil zijn aan de markt en de regionale ontwikkelingsmaatschappijen. Als de marktpartijen zelf kunnen financieren, is er geen rol voor Invest-NL en wordt er doorverwezen. Daarnaast moet sprake zijn van een in principe renderende investering die past bij de gekozen investeringsfocus en gebieden waarin Invest-NL voldoende expertise opgebouwd heeft.

Vraag 125

Wat is uw beeld op basis van diverse onderzoeken met betrekking tot de omvang en karakteristieken van de groep ondernemers, die in de problemen komt bij afbouw van de steunmaatregelen?

Antwoord op vraag 125

Het is lastig om te voorspellen hoeveel en wat voor ondernemers precies in de problemen komen bij afbouw van de steunmaatregelen. Het is waarschijnlijk dat het aantal faillissementen gaat oplopen, ook omdat dit aantal het afgelopen jaar zeer laag was; ook in normale economische tijden gaan veel bedrijven immers failliet. En de financiële positie van bedrijven is niet alleen afhankelijk van het steunpakket, maar ook van de bredere economische ontwikkeling en de resterende stappen in het openingsplan van het kabinet.

Het is aannemelijk dat bedrijven met een relatief hoge schuld, ongeacht of die door corona is ontstaan, eerder in de problemen komen. Zeker de combinatie van een hoge schuld, een kleine financiële buffer en een (langdurig) lage omzet maakt de kans op financiële problemen groot, omdat een bedrijf dan sneller niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen.

Verder geven cijfers en onderzoeken tot nu toe een eerste beeld. Zo zijn een aantal sectoren (zoals de horeca, zakelijke dienstverlening en cultuur en recreatie) relatief sterk geraakt door de coronacrisis, zoals ook mijn antwoord op vraag 108 aangeeft. Het CPB schat, op basis van een recente modelmatige inschatting, in dat solvabiliteitsproblemen deels in dezelfde sectoren zijn toegenomen (met name horeca, cultuur en recreatie en overige (zakelijke) dienstverlening), maar dat de steunmaatregelen deze problemen hebben verkleind.17 In zijn meest recente economische raming geeft DNB een vergelijkbare analyse.18 Het kabinet houdt deze economische ontwikkelingen goed in de gaten.


  1. https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/economy-finance/ip149_en.pdf↩︎

  2. Zie https://www.cpb.nl/analyse-verwachte-effecten-baangerelateerde-investeringskorting-en-alternatieven. NB: Het CPB neemt een verlaging van de Aof-premie als uitgangspunt, maar het effect van een lagere AWf-premie is vergelijkbaar.↩︎

  3. Zie https://www.cpb.nl/kansrijk-belastingbeleid↩︎

  4. 2021Z08884↩︎

  5. Kamerstuk 31 490, nr. 301↩︎

  6. De genoemde bedragen zijn inclusief btw↩︎

  7. Kamerstuk 32 847, nr. 748↩︎

  8. Kamerstuk 29 362, nr. 291↩︎

  9. CBS, Ontwikkeling cao-lonen (cbs.nl)↩︎

  10. Eurostat (2021).↩︎

  11. CPB (2021), Centraal Economisch Plan 2021; Europese Commissie (2021), Lenteraming 2021.↩︎

  12. Europese Commissie (2021), Digital economoy and Society Index (DESI) 2020.↩︎

  13. https://ourworldindata.org/covid-stringency-index↩︎

  14. Zie voor een nadere toelichting op de ontvangsten in 2020 het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2020. Kamerstuk 35 830, nr. 2↩︎

  15. EBIT betekent «Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization» en staat voor de inkomsten voor aftrek van interest en belastingen, oftewel bedrijfsresultaat.↩︎

  16. Zie Niet-financiële bedrijven boekten ruim 4 procent minder winst in 2020 (cbs.nl)↩︎

  17. CPB, 2021, COVID-19 en de gevolgen voor het Nederlandse mkb en banken.↩︎

  18. DNB, Economische Ontwikkelingen en Vooruitzichten, Nummer 21 (Juni 2012).↩︎