Conceptwetsvoorstel inzake mediation
Mediation en het rechtsbestel
Brief regering
Nummer: 2021D25704, datum: 2021-06-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29528-13).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 29528 -13 Mediation en het rechtsbestel.
Onderdeel van zaak 2021Z11884:
- Indiener: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-06-30 13:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-07-07 14:30: Procedures en brieven (videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-09-23 14:00: Conceptwetsvoorstel inzake mediation (29528-13) (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-01-20 13:00: Procedures en brieven (hybride) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2023-09-05 15:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
29 528 Mediation en het rechtsbestel
Nr. 13 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 juni 2021
De kans op een duurzame oplossing van een geschil is het grootst als partijen het geschil zoveel mogelijk in onderling overleg oplossen.1 Mede naar aanleiding daarvan heb ik bij brief van 20 januari 2020 aangegeven voornemens te zijn een conceptwetsvoorstel inzake mediation in consultatie te brengen.2 Een belangrijke rol hierin speelde ook dat mij begin 2019 door partijen uit het mediationveld aanbevelingen zijn aangeboden om tot een nieuw wetsvoorstel te komen.3 Mediation is een laagdrempelige vorm van geschiloplossing, waarbij partijen, onder begeleiding van een neutrale derde, zelf werken aan een voor hen aanvaardbare oplossing. Tijdens de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid op 26 november 2020 heb ik aangegeven te hopen tot overeenstemming te komen met de mediationorganisaties over het conceptwetsvoorstel, zodat het voorstel voor de kerst in consultatie zou kunnen gaan.4
De afgelopen maanden hebben twee rondetafelbijeenkomsten en een informele consultatieronde plaatsgevonden en zijn er diverse gesprekken gevoerd met belanghebbende partijen over het conceptwetsvoorstel. Omdat het conceptwetsvoorstel aansluit op binnen de beroepsgroep zelf ontwikkelde kwaliteitswaarborging, acht ik draagvlak binnen de beroepsgroep voor de uitgangspunten van de wet van groot belang. Ik heb echter moeten concluderen dat dit draagvlak er niet is. Daarom heb ik besloten het conceptwetsvoorstel niet in consultatie te brengen. Dit laat onverlet dat ik het belang van mediation onderschrijf en het gebruik ervan wil stimuleren.
In deze brief zal ik toelichten hoe ik tot dit besluit ben gekomen en op welke wijze ik het gebruik van mediation wil bevorderen. Ik blijf hierover met partijen in gesprek en zal, mede naar aanleiding van de input van partijen, bezien of er daarnaast nog aanvullende maatregelen kunnen worden genomen.
Aanleiding voor het wetsvoorstel
Zoals aangegeven in de brief van 20 januari 2020 (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 102) kent het wetgevingstraject mediation een lange voorgeschiedenis. In de discussie over de implementatie van de richtlijn mediation5 heeft het kabinet eind 2011 toegezegd een wettelijk register voor mediators in te stellen.6 Het toenmalige Kamerlid Van der Steur is hiertoe met een initiatiefwetsvoorstel gekomen dat kritisch werd ontvangen.7 Dit wetsvoorstel en de daarmee samenhangende voorstellen zijn door de opvolger van de initiatiefnemer ingetrokken toen hij Minister van Veiligheid en Justitie werd. Daarop is vanuit de regering in 2016 een nieuw wetsvoorstel in consultatie gebracht.8 Ook deze consultatie heeft geleid tot sterk uiteenlopende reacties van belanghebbende partijen. Begin 2019 heeft een groep van mediators en wetenschappers samen met het bestuur van de Mediatorsfederatie Nederland (MfN) mij aanbevelingen aangeboden voor een nieuw conceptwetsvoorstel mediation. Uit gesprekken met diverse instanties bleek dat de meeste aanbevelingen op steun konden rekenen, bij mediators, maar bijvoorbeeld ook bij rechters, gerechtsdeurwaarders, notarissen en rechtsbijstandsverzekeraars. Doordat er (toen echt) draagvlak vanuit het veld leek te zijn voor een nieuw wetsvoorstel, heb ik een nieuw conceptwetsvoorstel opgesteld (hierna: het voorstel), waarbij de aanbevelingen zoveel mogelijk als basis zijn gebruikt.
Doel en inhoud van het voorstel
Het voorstel dat met partijen is besproken bevatte maatregelen die beogen te stimuleren dat partijen hun geschillen zo veel mogelijk in onderlinge overeenstemming, al dan niet met behulp van een mediator, oplossen. In dat kader werden enkele stimulerende maatregelen in het burgerlijk procesrecht en het bestuursprocesrecht voorgesteld en introduceerde het voorstel een door de Minister voor Rechtsbescherming beheerd register voor beëdigd mediators. Mediators die aan de gestelde kwaliteitseisen voldoen, konden zich hierin laten inschrijven. Mediators aangesloten bij een door de Minister voor Rechtsbescherming aangewezen beroepsorganisatie konden dit via een eenvoudigere route doen.9 Vanaf het moment van inschrijving in het register zouden de rechten en verplichtingen gelden die bij en krachtens het voorstel worden geregeld, zoals onderhoud van de vakbekwaamheid en competenties, titelbescherming voor de titel beëdigd mediator en een (beperkt) verschoningsrecht.
Bezwaren van partijen
Op 5 november 2020 en 21 januari 2021 hebben rondetafelbijeenkomsten plaatsgevonden met mediationorganisaties en andere betrokken partijen over (delen van) het voorstel.10 Daarnaast hebben partijen de mogelijkheid gekregen om schriftelijk te reageren en hebben aanvullende gesprekken plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat er onvoldoende draagvlak is voor het voorstel.
Verschillende partijen spraken hun waardering uit voor de bestaande systemen van zelfregulering door mediators en gaven aan deze te willen behouden.
Ook in de eerdergenoemde aanbevelingen hebben partijen aangegeven graag te zien dat wordt aangesloten bij het register dat de beroepsgroep zelf heeft opgebouwd. Daarnaast is er behoefte aan de mogelijkheid publiekrechtelijke rechtsgevolgen (zoals bijvoorbeeld wettelijke titelbescherming) te verbinden aan de inschrijving in het register. Omdat dit ertoe zou leiden dat er naar de aard een privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan ontstaat,11bevatten de aanbevelingen van de mediators uit 2019 ook de optie op andere wijze te voorzien in een wettelijke verankering van een aansluiting tussen een wettelijk register en reeds bestaande private kwaliteitsregisters. In het voorstel was hier invulling aan gegeven door de kwaliteitseisen, zoveel als mogelijk is, te laten aansluiten bij de eisen die reeds door de beroepsorganisaties worden gesteld en door mediators die zijn aangesloten bij een door de Minister voor Rechtsbescherming aangewezen beroepsorganisatie de mogelijkheid te bieden zich eenvoudiger te kunnen laten inschrijven in het register. Bij de uitwerking is echter gebleken dat deze invulling op onvoldoende draagvlak kan rekenen. Veel partijen plaatsten opnieuw vraagtekens bij nut en noodzaak van een wettelijk register. Daar is bij gekomen dat de beroepsgroep van mediators verdeeld is geraakt over de vraag welke beroepsorganisaties in aanmerking zouden moeten kunnen komen voor een aanwijzing. Andere geuite bezwaren waren onder meer dat er geen wettelijk gewaarborgde inspraak voor organisaties was voorzien en dat het voorstel te veel nadruk zou leggen op regulering en te weinig op stimulering.
Naar aanleiding van de reacties van partijen op het voorstel kom ik tot de conclusie dat er geen draagvlak is voor het voorstel en dat de reacties uiteenlopend zijn. Dit geldt zowel voor de introductie en vormgeving van het wettelijke register als voor de stimulerende maatregelen. Daarom heb ik besloten het voorstel niet in consultatie te brengen.
Vervolgstappen
Dat ik het voorstel niet in consultatie breng, betekent niet dat ik mediation niet belangrijk vind. Het beleid is en blijft erop gericht mediation te stimuleren, waarbij de positie van de rechtzoekende als uitgangspunt wordt genomen. Geschillen dienen, waar mogelijk, bij voorkeur te worden opgelost door middel van het bereiken van onderlinge overeenstemming, al dan niet met behulp van een derde. Uit onderzoek blijkt dat afspraken die in onderlinge overeenstemming worden gemaakt beter worden nageleefd dan door derden opgelegde beslissingen. Ook bereiken partijen die er samen uitkomen, ten opzichte van andere vormen van geschiloplossing, vaker hun doel en is het probleem vaker daadwerkelijk opgelost.12
Daarbij zoek ik een goede balans tussen het bevorderen van mediation enerzijds en het borgen van de kwaliteit anderzijds. Het een kan immers niet helemaal los worden gezien van het ander. Met name voor het toekennen van rechten, taken en bevoegdheden aan mediators geldt dat hoe meer rechten er worden gegeven, des te belangrijker het is dat de overheid instaat voor de kwaliteit van mediation en/of de mediators. Zonder wettelijke kwaliteitseisen ligt het niet in de rede om bepaalde exclusieve rechten aan mediators toe te kennen, zoals een (beperkt) verschoningsrecht. Daar komt bij dat mediation in de praktijk vele verschijningsvormen kent.13
Er zijn andere maatregelen denkbaar om mediation te stimuleren. Ik zal hieronder op deze maatregelen ingaan. Voor een aantal van de maatregelen geldt dat hiervoor een aanpassing van de wet- en/of regelgeving nodig is. Ik kijk of deze kunnen meelopen in andere wetstrajecten.
Inschrijvingsvoorwaarden Wet op de rechtsbijstand
Er is door private partijen al veel ontwikkeld als het gaat om kwaliteitsregulering van mediators. Alleen op grond van de Wet op de rechtsbijstand is sprake van wettelijke normering vanuit de overheid. In de Wet op de rechtsbijstand is voor minder draagkrachtigen de mogelijkheid opgenomen tot het ontvangen van een toevoeging voor mediation. Om in aanmerking te komen voor een toevoeging, moeten mediators ingeschreven staan bij de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad). Een mediator komt voor inschrijving in aanmerking indien hij aan de door het bestuur van de raad gestelde voorwaarden voldoet. Het gaat hierbij onder andere om vakbekwaamheids- en kwaliteitseisen. De rechtspraak en het Juridisch Loket verwijzen in de praktijk ook naar deze ingeschreven mediators.
In de inschrijvingsvoorwaarden is een expliciete koppeling gemaakt naar het MfN-register. Door de koppeling met het MfN-register wordt geborgd dat de mediators ook voldoen aan de kwaliteitseisen die door de MfN worden gesteld. Inschrijving in het MfN-register biedt geen zelfstandige grondslag voor inschrijving in het register van de raad, maar geeft de raad de waarborg dat de mediator zich conformeert aan de in de praktijk bewezen normen betreffende de kwaliteit, het proces van conflictbemiddeling, de beroepsethiek en de beroepsuitoefening. Ik ben in gesprek met de raad om te bezien op welke wijze ook andere mediators die aan dergelijke eisen voldoen en zich daaraan met voldoende waarborgen conformeren, bij de raad kunnen worden ingeschreven. Dit is in lijn met de stelselvernieuwing rechtsbijstand, die hierna wordt besproken. In dat kader werkt de raad samen met partijen aan objectieve kwaliteitscriteria voor dienstverleners die gesubsidieerde rechtsbijstand verlenen op verschillende levensgebieden.
Stelselvernieuwing rechtsbijstand
Een van de doelen van de stelselvernieuwing is het vroegtijdig en laagdrempelig oplossen van juridische problemen, voordat zij escaleren. Dat betekent dat er straks meer problemen worden opgelost in de eerste lijn. Voor veelvoorkomende juridische problemen die niet in de eerste lijn kunnen worden opgelost, worden rechtshulppakketten ontworpen, die voorzien in een integrale behandeling van een probleem voor een integrale prijs. In een rechtshulppakket worden verschillende interventies opgenomen die nodig kunnen zijn om het probleem van de rechtzoekende op te lossen. Naast bijvoorbeeld advies, onderhandeling of procederen bij de rechter, hoort mediation hier ook bij.
Stimulerende maatregelen in het bestuursrecht
Het voorstel zoals dat aan partijen is voorgelegd, bevatte bepalingen om het gebruik van mediation in het bestuursrecht te stimuleren. Ik vind namelijk dat de overheid het goede voorbeeld moet geven als het gaat om laagdrempelige geschilbeslechting. Voor de beslechting van bestuursrechtelijke geschillen biedt de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een algemeen kader. De Awb verlangt onder meer dat bestuursorganen bij het nemen van besluiten, maar ook bij het verrichten van andere handelingen, zorgvuldig te werk gaan. Een goede communicatie is hiervoor cruciaal.
Nu het voorstel niet in consultatie gaat, ben ik met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voornemens om voorzieningen, gericht op laagdrempelige geschilbeslechting, te betrekken bij de wijzigingen van de Awb die zijn toegezegd in de kabinetsreactie op het rapport van de parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag «Ongekend Onrecht». In die kabinetsreactie is aangekondigd dat de Awb meer mogelijkheden en verplichtingen zal bevatten voor bestuursorganen om bij beslissingen die burgers rechtstreeks in hun belang treffen, maatwerk te leveren. Hieronder vallen ook voorzieningen die erop zijn gericht laagdrempelige geschilbeslechting te stimuleren. Ook elementen uit het programma Passend contact met de overheid (PCMO) die hun waarde in de praktijk hebben bewezen, zullen hierin een plaats krijgen. Mediation maakt onderdeel uit van het brede conflicthanteringspalet dat bestuursorganen kunnen hanteren in het kader van PCMO.
Daarnaast zijn er de afgelopen tijd verschillende andere trajecten in gang gezet om het gebruik van geschiloplossing in onderling overleg door de overheid te stimuleren. Een belangrijke pijler van de stelselvernieuwing rechtsbijstand is het inzetten op minder procedures (met rechtsbijstand) tussen de burger en de overheid in het bestuursrecht. Hiervoor is een deelprogramma Burgergerichte overheid actief met als doel om onnodige procedures tussen de burger en de overheid te voorkomen. De aanpak richt zich op het centraal stellen van het probleem van de burger en niet de procedure. Het beoogde effect is dat problemen van burgers met de overheid in een vroeg stadium, laagdrempelig en duurzaam worden opgelost met, zo nodig, toepassing van maatwerk. Als een procedure onvermijdelijk is, handelt de overheid ook burgergericht en levert zij zo nodig maatwerk. Dit deelprogramma zet in op zowel het werken aan verbeterde dienstverlening als het meer burgergericht maken van wet- en regelgeving in het bestuursrecht en ondersteunt de uitvoeringsorganisaties en gemeenten naar behoefte in hun ambities op dit vlak. In dit kader worden communicatie- en conflicthanteringsvaardigheden, waaronder mediationvaardigheden, in zowel het primaire proces als in de fases van bezwaar, beroep en hoger beroep gestimuleerd. Als geschiloplossing zonder tussenkomst van een derde niet haalbaar is, heeft mediation, indien passend, de voorkeur boven het voeren van een juridische procedure. In het kader van informele geschiloplossing start het deelprogramma Burgergerichte overheid, in samenwerking met het PCMO-programma, een pilot gericht op de ontwikkeling van een adviesinstrument voor cliëntondersteuning waarin ook gebruik wordt gemaakt van mediationvaardigheden. Het instrument is bedoeld om professionals in staat te stellen situaties en (dreigende) escalaties te herkennen en te adviseren over passende oplossingsroutes voor specifieke casussen.
Stimulerende maatregelen in het privaatrecht
Het voorstel bevatte ook stimulerende maatregelen in het privaatrecht, waaronder ook het familierecht valt. Zo was in het voorstel een bepaling opgenomen om wettelijk te verankeren dat een rechter partijen in alle gevallen en in elke stand van het geding kan verwijzen naar mediation. Het gaat in wezen om codificatie van de bestaande praktijk dat een rechter partijen in alle gevallen en in elke stand van het geding kan verwijzen naar mediation. Het betreft hier een bevoegdheid van de rechter en geen verplichting. De bereidheid van partijen om mediation te beproeven, is hierbij doorslaggevend. De rechter kan partijen alleen verwijzen naar mediation als partijen hiermee instemmen. Ik bezie of deze codificatie in een ander wetstraject kan meelopen.
Een andere stimulerende maatregel die in het voorstel stond is de zogeheten inverbindingstelling. Een van de manieren om te stimuleren dat de eiser contact zoekt met zijn wederpartij om over oplossingen van het geschil te spreken (de inverbindingstelling), is door in de wet op te nemen dat de dagvaarding (of het verzoekschrift) vermeldt of er overleg is gevoerd met de wederpartij (of in het geval van een verzoekschrift, eventuele belanghebbenden) over een minnelijke oplossing van het geschil.
In de afgelopen periode heb ik specifiek voor incassozaken verkend wat de gevolgen van een dergelijke bepaling zouden zijn. In reactie op deze verkenning heeft de Raad voor de rechtspraak aangegeven het doel van de inverbindingstelling bij incassozaken te onderschrijven, maar praktische problemen te voorzien in de uitvoering. Ik bezie of een inverbindingstelling bij incassozaken meerwaarde heeft om betalingsregelingen te stimuleren en of de nadelen/kosten opwegen tegen de baten. Daarbij kijk ik ook naar mogelijkheden op grond waarvan de rechter bij de veroordeling in de proceskosten rekening kan houden met de preprocessuele houding van partijen. Ik vind het namelijk belangrijk dat rechters rekening kunnen houden met zowel de processuele houding als de preprocessuele houding. Ik heb uw Kamer hierover in een aparte brief nader geïnformeerd.14
In de eerdergenoemde aanbevelingen en gesprekken met partijen is door partijen ook aandacht gevraagd voor de wenselijkheid van rechterlijke interventie binnen een mediation. Ik begrijp deze wens van partijen. Escalatie van een conflict moet waar mogelijk worden voorkomen. Indien partijen al met elkaar in gesprek zijn en nog slechts op een onderdeel over een juridisch punt twisten, kan een rechterlijke beslissing op dat punt bijdragen aan een vroegtijdige en duurzame geschiloplossing. Partijen kunnen – in en buiten de mediation – in onderling overleg de rechter verzoeken een juridische knoop door te hakken. Dit kan op grond van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Deze route wordt nog weinig gebruikt. Met de rechtspraak wordt gesproken over de wijze waarop toepassing van artikel 96 Rv vanuit mediation gemakkelijker en aantrekkelijker kan worden gemaakt. Artikel 96 Rv is van toepassing op zaken waarvan de rechtsgevolgen ter vrije bepaling van partijen staan. Dat brengt mee dat niet alle geschillen langs de weg van artikel 96 Rv kunnen worden aangebracht.
De rechtspraak heeft aangegeven dat er op het terrein van het familierecht behoefte is aan het experimenteren met informele, laagdrempelige geschilbeslechting die zo mogelijk leidt tot onderlinge overeenstemming. Hiertoe vindt bij de rechtbank Gelderland een pilot plaats die zich richt op deelgeschillen in familiezaken.
Rol van de rechtspraak
Uitgangspunt van de rechtspraak is dat rechters kijken naar wat partijen nodig hebben om het geschil op te lossen. Mediation is hierbij een van de mogelijkheden. De rechtspraak zet, onder de noemer van Maatschappelijk Effectieve Rechtspraak, ook in op informele, laagdrempelige geschilbeslechting om waar het kan te bereiken dat partijen tot onderlinge overeenstemming komen. Een rechter kan in alle gevallen en in elke stand van het geding, zowel in het privaat- als in het bestuursrecht, onderzoeken of de zaak zich leent voor mediation. Dat gebeurt schriftelijk, maar ook mondeling op de zitting. Om partijen behulpzaam te zijn bij het informeren over mediation, het vinden van een geschikte mediator en het maken van de eerste afspraak, beschikken alle gerechten over een mediationbureau. De mediationfunctionaris geeft partijen informatie en helpt bij het regelen van de mediation. Ook speelt de mediationfunctionaris een rol bij de monitoring en evaluatie. Dit geldt overigens ook voor mediation in strafzaken. Over mediation in strafzaken heb ik uw Kamer bij brief van 18 december 2020 nader geïnformeerd.15
Juridisch Loket
Voor het stimuleren van mediation is ook de bekendheid met mediation belangrijk. Het Juridisch Loket geeft juridisch advies. Via de website van het Juridisch Loket kunnen hulp-/rechtzoekenden informatie, tips en voorbeeldbrieven vinden. Ook geeft het Juridisch Loket persoonlijk advies en kunnen zij doorverwijzen, onder andere naar een advocaat of naar mediation. Uit de cijfers van het Juridisch Loket blijkt dat het aantal doorverwijzingen naar mediation de afgelopen jaren is gedaald. Met het Juridisch Loket bezie ik op welke wijze de bekendheid met mediation kan worden vergroot, wat de oorzaak van de daling van het aantal doorverwijzingen naar mediation is geweest en wat er (afhankelijk van de oorzaken) aan kan worden gedaan om het aantal doorverwijzingen te laten stijgen. Uw Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Andere vormen van laagdrempelige geschiloplossing
Momenteel doet het WODC onderzoek naar het Canadese Civil Resolution Tribunal («CRT») en de mogelijkheden om een vergelijkbare online geschiloplossingsvoorziening in de Nederlandse situatie in te passen. Het Canadese CRT biedt voor bepaalde geschillen een laagdrempelige online voorziening om het juridische probleem op te lossen. Een interactief vragenformulier met gratis juridische informatie leidt naar een formulier om een aanvraag te doen. Vervolgens zendt het CRT of de verzoeker zelf het formulier naar de wederpartij. Na het antwoord van de wederpartij volgen onderhandelingen waarvoor de website formulieren en instructies bevat. Als dit niet tot een oplossing leidt, volgen online onderhandelingen begeleid door een «facilitator» en zo nodig een beslissing. Het CRT is in Canada een succesvolle aanvulling gebleken op de bestaande geschiloplossingsmogelijkheden. Ik kijk daarom met veel belangstelling uit naar de uitkomsten van het WODC-onderzoek, die na de zomer worden verwacht.
Tot slot
Uit het vorenstaande volgt dat ook zonder het wetsvoorstel in consultatie te brengen, veel kan worden gedaan om mediation en andere vormen van laagdrempelige geschiloplossing verder te stimuleren en de kwaliteit van mediation te bevorderen. Ik ben in deze brief op een aantal aspecten ingegaan. De komende periode wil ik inventariseren of er aanvullende maatregelen zijn die kunnen worden genomen. Vertrekpunt hierbij is de rechtzoekende: het gaat erom dat geschillen zo vroegtijdig en bestendig mogelijk worden opgelost. Een mediator kan hierbij behulpzaam zijn. Ik blijf goed met de mediators en andere betrokkenen in gesprek over de mogelijkheden vroegtijdige en bestendige geschiloplossing verder te stimuleren.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Zie onder meer M.J. ter Voert & C.M. Klein Haarhuis, Geschilbeslechtingsdelta; Over verloop en afloop van (potentieel) juridische problemen van burgers, 2014, p. 15, p. 146 (Geschilbeslechtingsdelta 2014); M.J. ter Voert & M.S. Hoekstra, Geschilbeslechtingsdelta; Over verloop en afloop van (potentieel) juridische problemen van burgers, 2020, p. 131, p. 155, p. 200 (Geschilbeslechtingsdelta 2019).↩︎
Kamerstuk 35 300 VI, nr. 102.↩︎
De aanbevelingen zijn beschikbaar via de website van het MfN-register: https://mfnregister.nl/?s=aanbevelingen.↩︎
Handelingen II 2020/21, nr. 30, item 2, p. 21.↩︎
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken, 2008/52/EG.↩︎
Kamerstuk 29 528, nr. 7; Kamerstuk 32 555, G.↩︎
Kamerstuk 33 722, nr. 2. Zie www.internetconsultatie.nl/mediation/details voor de consultatiereacties op de drie wetsvoorstellen, publicatiedatum 25 april 2013.↩︎
Zie www.internetconsultatie.nl/wetmediation/details voor de reacties op de consultatie Wet bevordering mediation, publicatiedatum 13 juli 2016.↩︎
Voor aanwijzing kwamen in aanmerking de beroepsorganisaties die kunnen aantonen dat de eisen die zij hanteren voor de bij haar aangesloten mediators, overeenkomen met de eisen die bij of krachtens het wetsvoorstel worden gesteld. In plaats van de documenten waarmee zij aantonen dat ze aan de wettelijke kwaliteitseisen voldoen, konden deze mediators een bewijs van aansluiting bij de aangewezen beroepsorganisatie overleggen.↩︎
Het betreft MfN, Nederlandse Mediatorsvereniging (NMv), ADR Register, Raad voor Rechtsbijstand, Raad voor de rechtspraak (Rvdr), Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), Nederlandse vereniging Familie- en erfrecht Advocaten Scheidingsmediators (vFas), Nederlandse vereniging Mediation Advocaten (NVMA), Royal Institution of Chartered Surveyors (RICS), Vereniging Arbeidsmediators Nederland (VAN), Vereniging Mediators Overheid (VMO), Vereniging van Mediators in het Notariaat (VMN), Vereniging van Mediators in Strafzaken (VMSZ) en Vereniging voor Fiscale Mediation (VFM).↩︎
Dit staat op gespannen voet met het rijksbeleid het aantal zelfstandige bestuursorganen, in het bijzonder de privaatrechtelijke zelfstandige bestuursorganen, te beperken en terug te dringen, onder andere vanwege de volledige ministeriële verantwoordelijkheid.↩︎
M.J. ter Voert & M.S. Hoekstra, Geschilbeslechtingsdelta; Over verloop en afloop van (potentieel) juridische problemen van burgers, 2020, p. 144–145 (Geschilbeslechtingsdelta 2019). Overigens wordt in de Geschilbeslechtingsdelta niet gesproken van «opgelost», maar van «afgelopen». Met «afgelopen» verwijzen de onderzoekers naar het niet meer voortduren van het probleem in de beleving van respondenten. Hier is gekozen voor «opgelost», omdat dit aansluit bij het normale, dagelijkse spraakgebruik.↩︎
Juridische aspecten hoeven hierbij niet altijd aan de orde te zijn.↩︎
Kamerstukken 24 515 en 29 279, nr. 604.↩︎
Kamerstuk 29 279, nr. 633.↩︎