[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op verzoek commissie over de arbeidsmarkteffecten van de verlaging van de premie voor het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf)

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2021)

Brief regering

Nummer: 2021D25798, datum: 2021-06-25, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35572-96).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35572 -96 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2021).

Onderdeel van zaak 2021Z11928:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

35 572 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2021)

Nr. 96 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2021

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 22 juni 2021 in haar procedurevergadering de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verzocht om een toelichting op de arbeidsmarkteffecten van de verlaging van de premie voor het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf).

Tijdens het wetgevingsoverleg op 24 juni 2021 Jaarverslag/Slotwet Financiën en Nationale Schuld IX 2020, is een motie ingediend door de leden Snels en Maatoug (beiden GroenLinks) (Kamerstuk 35 830 IX, nr. 9), om de door het kabinet voorziene verlaging van de AWf-premies aan te passen. Ik heb een brief toegezegd waarin wordt aangegeven waarom inwilliging van de motie niet mogelijk is.

Mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kom ik in deze brief tegemoet aan het hiervoor genoemde verzoek en geef ik invulling aan de toezegging tijdens het wetgevingsoverleg.

Arbeidsmarkteffecten verlaging AWf-premies

Bij mijn brief over de aanvullende nota’s naar aanleiding van het verslag betreffende de wetsvoorstellen Belastingplan 2021 heb ik u een notitie van het Centraal Planbureau toegestuurd.1 In deze notitie analyseert het CPB de economische effecten van de Baangerelateerde investeringskorting zoals destijds voorzien en van enkele alternatieven, waaronder een verlaging van de sociale premies voor werkgevers. Het CPB maakt hierbij geen onderscheid tussen het effect van de verschillende sociale premies (waaronder die van het AWf), omdat deze effecten grofweg vergelijkbaar zijn. Wel is een belangrijk verschil van de AWf-premie ten opzichte van overige sociale premies dat deze niet betaald wordt door overheidswerkgevers. Het voordeel van de premieverlaging slaat dus in grotere mate neer bij bedrijven.

Het CPB rekent in deze notitie een structurele verlaging van de sociale premies door, en leidt hiervan kwalitatief de effecten van een tijdelijke verlaging af. Een structurele verlaging van de werkgeverslasten werkt met enige vertraging via loononderhandelingen door in de contractlonen. Dit leidt volgens het CPB tot een toename van het arbeidsaanbod. CPB rekent bij een verlaging met 2 miljard euro op een afname van de werkloze beroepsbevolking met 0,2 procentpunt, en daarnaast op een iets hogere groei van het bbp en de investeringen van bedrijven. De effecten van een tijdelijke verlaging van werkgeverslasten zijn volgens het CPB minder goed te schatten. Bij een tijdelijke verlaging van sociale premies is de impact waarschijnlijk beperkter, omdat het effect van lagere loonkosten voor werkgevers minder zal doorwerken in hogere lonen voor werknemers. Daarnaast wordt het creëren van banen vooral gestimuleerd voor tijdelijke werkzaamheden. Het CPB concludeert daarom dat het effect van een tijdelijke verlaging van de sociale premies een onzekere, kleine tijdelijke afname van de werkloosheid is. Dit is dus inherent aan de macro-economisch bescheiden impuls en aan de tijdelijkheid daarvan maar geen gevolg van de vormgeving via de AWf-premie.

Naar de mening van het kabinet is de grootste meerwaarde van een verlaging van de AWf-premie dat dit, beter dan de andere in het kader van de afschaffing van de BIK overwogen alternatieven, bijdraagt aan het op korte termijn verbeteren van de liquiditeit en solvabiliteit van bedrijven. Daarmee vergroot het onder meer de ruimte voor bedrijven om te investeren en/of externe financiering daarvoor te vinden.

Belemmeringen die in de weg staan aan het (tijdelijk) vergroten van het verschil van 5 procentpunt tussen de hoge en de lage AWf-premie

De door de leden Snels en Maatoug ingediende motie beoogt het lage percentage dat van toepassing is op vaste arbeidscontracten te verlagen van 0,34% zoals voorgesteld door het kabinet naar 0% en de hoge AWf-premie die van toepassing is op andere arbeidscontracten te verhogen van 5,34% naar 6,64%. Het kabinet heeft deze motie om onder meer (uitvoerings-) technische en juridische redenen moeten ontraden. Ik licht dat hierna toe.

In artikel 4 van de Regeling tot vaststelling premiepercentages werknemers- en volksverzekeringen, maximumpremieloon werknemersverzekeringen en opslag kinderopvangtoeslag 2021 zijn de percentages van de hoge en van de lage premie voor het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) vastgesteld met een verschil van 5 procentpunt. In de ministeriële regeling tot wijziging van de AWf-premies worden de percentages vastgesteld die gelden met ingang van 1 augustus 2021 tot het einde van het jaar, waarbij wordt vastgehouden aan het verschil van 5 procentpunt tussen beide premiepercentages.

Een afwijking van dit verschil is niet mogelijk gelet op de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en het op artikel 27 daarvan gebaseerde Besluit Wfsv (artikel 2.2): «Het hoge percentage van de AWf-premie wordt vijf procentpunten hoger vastgesteld dan het lage percentage.»

Het is niet mogelijk om op zeer korte termijn deze bepaling in het Besluit Wfsv voor de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 december 2021 buiten toepassing te verklaren en langs die weg tijdelijk een groter verschil dan 5 procentpunt tussen beide premiepercentages mogelijk te maken. Voor een dergelijke wijziging van het Besluit Wfsv geldt een doorlooptijd (onder andere ministerraad en Raad van State) die tot gevolg heeft dat de verlaging van de AWf-premies niet op het gewenste tijdstip van 1 augustus 2021 in werking kan treden, ook niet als waar mogelijk de grootst mogelijke spoed wordt betracht. Zowel de uitvoeringsinstanties zoals het UWV en de Belastingdienst als de softwareontwikkelaars en de werkgevers hebben minimaal vijf weken nodig voor de implementatie van de maatregel respectievelijk de aanpassing en verwerking van de software voor de loonaangiften.

Naar aanleiding van de motie van GroenLinks is ook gekeken of er mogelijkheden zijn om de verlaging van de AWf-premies later in te laten gaan dan 1 augustus 2021. Uitgangspunt daarbij is een percentage van 0% voor de lage premie en de wens om nog in 2021 de door de intrekking van de BIK vrijgekomen gelden ad € 2 miljard ten goede te laten komen van het bedrijfsleven. Zonder uitspraken te willen doen over de praktische haalbaarheid van een latere inwerkingtreding leidt dat ertoe dat het percentage van de hoge AWf-premie voor andere dan vaste contracten dusdanig daalt dat het verschil tussen de hoge en de lage AWf-premie lager wordt dan de huidige 5 procentpunt. Bij een ingangsdatum van 1 september komt het percentage voor de hoge premie op ongeveer 4% uit en bij een inwerkingtreding per 1 oktober daalt het percentage voor de hoge premie zelfs tot ongeveer 0,1%.

Tot slot is nog gekeken naar de optie om per 1 augustus de premies te wijzigen overeenkomstig het voorstel van het kabinet en op een later tijdstip, bijvoorbeeld 1 september of 1 oktober als dat mogelijk zou zijn, de premies nogmaals te wijzigen in lijn met de motie van GroenLinks. Echter, binnen zeer korte tijd in het kalenderjaar 2021 de AWf-premies twee keer wijzigen is dermate complex voor de uitvoeringsinstanties, de softwareontwikkelaars en de werkgevers, dat deze feitelijk onuitvoerbaar is.

De Staatssecretaris van Financiën,
J.A. Vijlbrief


  1. Kamerstuk 35 572, nr. 18.↩︎