Onderzoeken naar de no-riskpolis
Arbeidsmarktbeleid
Brief regering
Nummer: 2021D26961, datum: 2021-07-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29544-1066).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit D66 kamerlid)
- Deelrapport 1 werkgevers Het vergroten van de bekendheid van de no-riskpolis
- Onderzoeksrapport 'Chronisch ziek, chronisch risico'
- Deelrapport 3 UWVdoelgroep Het vergroten van de bekendheid van de noriskpolis
- Deelrapport 4 Scholingsbelemmerden Het vergroten van de bekendheid van de noriskpolis
- Deelrapport 2 klantmanagers en adviseurs Het vergroten van de bekendheid van de no-riskpolis
Onderdeel van kamerstukdossier 29544 -1066 Arbeidsmarktbeleid.
Onderdeel van zaak 2021Z12548:
- Indiener: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2021-07-06 16:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-07-06 16:30: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (digitaal) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-12-07 12:30: Arbeidsongeschiktheid (Commissiedebat), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2022-12-08 16:44: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 1066 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 juli 2021
De inzet van het kabinet is om zoveel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking naar hun mogelijkheden aan (duurzaam) werk te helpen. Werk is belangrijk voor mensen. Het geeft bestaanszekerheid en een inkomen. Het zorgt voor contacten en uitdagingen. Dit geldt zeker ook voor mensen met een arbeidsbeperking. De no-riskpolis is één van de instrumenten die werkgevers stimuleren om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen en te houden. De no-riskpolis beoogt financiële drempels weg te nemen bij werkgevers, door de kosten van loondoorbetaling bij ziekte van een werknemer met een arbeidsbeperking te compenseren vanuit de Ziektewet.
In mijn brief van 1 juli 2020 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van drie onderzoeken naar de no-riskpolis die in opdracht van mijn ministerie werden uitgevoerd.1 Het onderzoeksrapport «De no-riskpolis in breder perspectief» van 24 juni 2020 heb ik toen met uw Kamer gedeeld.2 De andere twee onderzoeken werden eind 2020 en begin 2021 verwacht. Deze zijn inmiddels afgerond en daarom kom ik nu een inhoudelijk reactie op deze drie onderzoeken.
De belangrijkste opbrengsten uit de onderzoeken zijn de volgende:
• Het onderzoek naar hoe de bekendheid van de no-riskpolis kan worden vergroot geeft aandachtspunten waarmee ik samen met UWV en gemeenten rekening houdt bij de communicatie over de no-riskpolis.
• Het onderzoek naar de effecten van de no-riskpolis geeft inzicht in de mogelijke (positieve en negatieve) effecten die uitgaan van de no-riskpolis. Het onderzoek biedt aanknopingspunten die ik mee kan nemen in beleid en uitvoering.
• Het onderzoek naar een mogelijke uitbreiding van de no-riskpolis laat zien dat een afbakening naar chronische aandoeningen geen haalbare optie is. Daarom kies ik ervoor om de mogelijkheden voor deze uitbreiding niet verder te verkennen.
In deze brief ga ik hier in een aantal stappen nader op in:
• Context van de no-riskpolis;
• Uitkomsten van eerdere en recente onderzoeken;
• Implicaties en acties.
Context van de no-riskpolis
Ambitie: een inclusieve arbeidsmarkt
Zoals gezegd is en blijft de ambitie om zo veel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking naar hun mogelijkheden aan (duurzaam) werk te helpen. De noodzaak om een inclusieve arbeidsmarkt te bevorderen is onverminderd aanwezig. Circa 50% van de mensen met een arbeidsbeperking staat nog aan de kant. Het aantal werkgevers met mensen met een arbeidsbeperking in dienst neemt toe, maar is nog steeds beperkt (circa 12%).3 Ik vind het wenselijk dat meer werkgevers mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen en houden. Hiervoor heeft het inmiddels demissionaire kabinet ook voorstellen gedaan.4
Doelgroepen van de no-riskpolis
De no-riskpolis is, in de basis, bedoeld voor mensen met een arbeidsbeperking of ziekte(verleden). We onderscheiden daarbij op hoofdlijnen twee doelgroepen die vallen onder de no-riskpolis: de UWV-doelgroep en de gemeentelijke doelgroep.
De UWV-doelgroep bestaat uit mensen met recht op een Wajong/WAO/WAZ-uitkering en werknemers en Ziektewet-gerechtigden die 104 weken ziek zijn geweest en een WIA-uitkering hebben aangevraagd. Zowel mensen die een WIA-uitkering toegekend krijgen als de mensen wiens aanvraag wordt afgewezen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, hebben recht op een no-riskpolis. Daarnaast bestaat deze groep uit personen die als gevolg van ziekte of beperkingen problemen hebben (gehad) bij het volgen van onderwijs (scholingsbelemmerden). De gemeentelijke doelgroep bestaat uit personen die in het doelgroepregister banenafspraak zijn opgenomen en uit mensen die aangewezen zijn op een beschutte werkplek op grond van de Participatiewet.
Doelstelling van de no-riskpolis
De no-riskpolis draagt bij aan de ambitie om een inclusieve arbeidsmarkt te bevorderen, omdat het instrument een financiële drempel bij werkgevers wegneemt om mensen met een arbeidsbeperking of ziekte(verleden) in dienst te nemen en te houden. De veronderstelling achter de no-riskpolis is dat werkgevers terughoudend zijn om mensen met een ziekte of arbeidsbeperking aan te nemen, omdat zij vrezen voor de kosten in geval van (langdurig) verzuim. Als een werknemer valt onder de no-riskpolis, ontvangt de werkgever in geval van ziekte van die werknemer een compensatie voor de loondoorbetaling bij ziekte. Bovendien zorgt de no-riskpolis ervoor dat de werkgever geen hogere premie hoeft te betalen voor de Ziektewet of voor de WIA. Het instrument kan ook bij werkzoekenden een drempel wegnemen. Sommige mensen met een no-riskpolis voelen zich namelijk minder bezwaard als ze ziek worden en uitvallen als ze weten dat de no-riskpolis die kosten vergoedt. Deze geruststellende werking kan ervoor zorgen dat deze mensen eerder of naar beter passend werk zoeken.
De loondoorbetalingsverplichting en een inclusieve arbeidsmarkt
Een aandachtspunt is de verhouding met de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. Als gevolg van de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte verwachten we dat werkgevers zich inspannen om verzuim te voorkomen of te reduceren. De no-riskpolis vormt een uitzondering op die verplichting om zo de kansen op werk en werkbehoud van mensen met een verhoogd risico op uitval te vergroten. De no-riskpolis brengt evenwicht in een stelsel dat prikkels bevat om verzuim tegen te gaan aan de ene kant en de weg naar een inclusieve(re) arbeidsmarkt aan de andere kant.
Voordat ik de belangrijkste bevindingen uit de drie hierboven aangekondigde onderzoeken presenteer, sta ik eerst stil bij eerder onderzoek naar de no-riskpolis.
Uitkomsten eerder onderzoek en experiment
In 2018 hebben De Beleidsonderzoekers samen met SEO Economisch Onderzoek onderzoek gedaan naar de bekendheid en effectiviteit van de no-riskpolis.5 Over de bevindingen van dit onderzoek heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd.6 Uit het onderzoek blijkt dat de no-riskpolis in een kwart van de gevallen effectief is in het over de streep trekken van de werkgever om een sollicitant met arbeidsbeperking aan te nemen of in dienst te houden. Het merendeel van de sollicitanten (75%) zou ook zonder no-riskpolis zijn aangenomen of in dienst zijn gehouden.7 Verder blijkt dat ongeveer een op de zes mensen die recht hebben op een no-riskpolis dat ook weet (16%) en dat iets meer dan de helft van de werkgevers (52%) bekend is met het instrument.8
Naast dit onderzoek is in 2018 geëxperimenteerd met het vervroegd inzetten van de no-riskpolis in de Ziektewet, na één in plaats van na twee jaar ziekte.9 Dit experiment heeft niet tot aantoonbaar positief resultaat geleid. Mensen met een vervroegde no-riskpolis kwamen niet vaker en ook niet duurzamer aan het werk dan mensen zonder deze no-riskpolis. Het experiment concludeert ook dat een no-riskpolis alleen effectief kan zijn als zowel werkzoekende en de potentiële werkgever bekend zijn met de no-riskpolis én als de werkzoekende ervoor kiest om tijdens de sollicitatieprocedure ook daadwerkelijk met de werkgever te delen hier recht op te hebben. Zowel het onderzoek als het experiment wijzen erop dat de effectiviteit van de no-riskpolis verweven is met de bekendheid ervan. Ik kom hier later op terug.
De uitkomsten van het onderzoek en het experiment zijn samen met een petitie door onder andere Emma@Work en het Jongerenpanel Zorg én perspectief10 aanleiding voor mij geweest om uw Kamer drie externe vervolgonderzoeken toe te zeggen:
1. Een onderzoek naar hoe de bekendheid van de no-riskpolis kan worden vergroot;
2. Een onderzoek naar de effecten van de no-riskpolis;
3. Een onderzoek naar de mogelijke uitbreiding van de no-riskpolis voor mensen met een chronische aandoening.
Hieronder informeer ik uw Kamer eerst over de belangrijkste bevindingen van die drie inmiddels afgeronde onderzoeken, om vervolgens in te gaan op de conclusies die ik daaruit trek en de acties die ik daaraan verbind.
Onderzoek naar hoe de bekendheid van de no-riskpolis kan worden vergroot
In het AO arbeidsongeschiktheid van 7 november 2019 heb ik toegezegd te laten onderzoeken hoe de bekendheid van de no-riskpolis kan worden vergroot.11 Ik heb dit onderzoek laten uitvoeren door onderzoeksbureau Kantar. In de nota naar aanleiding van het verslag van het wetsvoorstel Breed Offensief heeft de voormalige Staatssecretaris van SZW, in reactie op vragen vanuit uw Kamer om de bekendheid van instrumenten zoals de no-riskpolis bij werkgevers te verbeteren, ook al op dit onderzoek gewezen.12
Kantar heeft onder vier doelgroepen middels interviews en groepsgesprekken onderzocht hoe zij denken dat de bekendheid van de no-riskpolis kan worden vergroot. Het gaat om werkgevers, klantmanagers van gemeenten en adviseurs, de UWV-doelgroep en jongeren met scholingsbelemmeringen. Het onderzoek geeft een overzicht van de ervaringen die de deelnemers hebben met de no-riskpolis. De bevindingen zijn per doelgroep gerapporteerd en daarom treft u vier deelrapporten als bijlagen bij deze brief aan13.
Het onderzoek van Kantar geeft aandachtspunten waarmee rekening kan worden gehouden bij de communicatie over de no-riskpolis. Het is van belang die communicatie toe te spitsen op de verschillende doelgroepen; voor jongeren met scholingsbelemmeringen betekent de no-riskpolis iets anders dan voor werkgevers. Wat betekent en vraagt de no-riskpolis van hen? Dat zou helder moeten zijn wanneer er gecommuniceerd wordt over de no-riskpolis. Verder is het van belang om de no-riskpolis op het juiste moment en bij herhaling onder de aandacht te brengen; het zou de verschillende doelgroepen voor wie de no-riskpolis relevant is in staat moeten stellen geïnformeerde afwegingen te maken.
Onderzoek naar de effecten van de no-riskpolis
De Kamer heeft mij via de motie van het lid Van Weyenberg c.s. van 21 november 2019 verzocht om te onderzoeken hoe de effectiviteit van de no-riskpolis beter in beeld kan worden gebracht.14 Naar aanleiding van deze motie heb ik De Beleidsonderzoekers gevraagd te onderzoeken welke mogelijke effecten uitgaan van het recht op de no-riskpolis en hoe hiermee rekening is te houden in onderzoek en beleid omtrent de no-riskpolis. In mijn brief van 1 juli 2020 heb ik u op hoofdlijnen geïnformeerd over de belangrijkste conclusies uit dit rapport.15 Ik ga hieronder dieper op die conclusies in.
De onderzoekers geven aan dat er positieve effecten zijn die direct kunnen voortvloeien uit het recht op de no-riskpolis:
• De no-riskpolis compenseert werkgevers voor loondoorbetaling bij ziekte en neemt daarmee een financiële drempel voor werkgevers weg om een kandidaat met een arbeidsbeperking of ziekte(verleden) in dienst te nemen. Dit gewenste effect treedt naar de verwachting van onderzoekers echter maar beperkt op, omdat andere factoren (zoals die hieronder benoemd) hiermee interfereren.
• Voor zowel werkzoekenden als werkgevers kan de no-riskpolis geruststellend werken. Kandidaten met een no-riskpolis voelen zich minder bezwaard als ze uitvallen, omdat ze weten dat hun werkgever voor de kosten daarvan gecompenseerd worden. Het kan werkgevers om die reden eveneens geruststellen.
Effecten die de effectiviteit van de no-riskpolis mogelijk negatief beïnvloeden:
• Hoewel de no-riskpolis werkgevers financieel compenseert in geval van verzuim, maken werkgevers zich vooral zorgen over de continuïteit van de bedrijfsvoering op het moment dat een medewerker uitvalt. Dat risico dekt de no-riskpolis niet af. Daarnaast compenseert de no-riskpolis werkgevers niet voor eventuele kosten voorvloeiend uit de re-integratieverplichting die werkgevers hebben op het moment dat een werknemer ziek wordt.
• De no-riskpolis vestigt de aandacht op de mogelijke beperkingen en het ziekteverleden van een kandidaat. Werkgevers associëren het recht op een no-riskpolis met een hogere dan gemiddelde kans op ziekteverzuim en/of een minder productieve kandidaat. Het recht op een no-riskpolis roept vragen op en kan jegens werkzoekenden stigmatiserend werken. Dit zijn redenen voor werkzoekenden die recht hebben op een no-riskpolis en dit weten, om dit niet met een potentiële werkgever te delen.
Daarnaast wijzen de onderzoekers erop dat de specifieke omstandigheden van specifieke doelgroepen bepalen in hoeverre we mogen verwachten dat de bovengenoemde positieve of negatieve effecten optreden. De onderzoekers wijzen onder andere op de mate van begeleiding die werkzoekenden met het recht op een no-riskpolis ontvangen. Het is daarbij belangrijk om de doelgroepen van UWV en gemeenten te onderscheiden. Bij de doelgroep die onder de Participatiewet valt, dus onder verantwoordelijkheid van gemeenten, wordt de no-riskpolis actief ingezet door klantmanagers als hulpmiddel om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te plaatsen bij werkgevers. De werkzoekenden die onder de UWV-doelgroep vallen, gaan in de regel juist zelf op zoek naar (ander) werk. UWV besteedt in de contacten met de doelgroep regelmatig aandacht aan de no-riskpolis. Desalniettemin is het aan de werkzoekenden om zelf op zoek te gaan naar potentiële werkgevers, te beseffen dat ze recht hebben op een no-riskpolis, te begrijpen hoe de no-riskpolis werkt en de keuze te maken of ze het instrument benoemen tijdens het sollicitatieproces. Dit doet een beroep op het kennisniveau en het doenvermogen van de UWV-doelgroep. Het is denkbaar, zo stellen de onderzoekers, dat dit voor sommige mensen veel gevraagd is.
De bekendheid van de no-riskpolis is bovendien een belangrijke randvoorwaarde voor het mogelijke succes ervan, merken de onderzoekers op. Als werkgevers niet weten dat een kandidaat recht heeft op een no-riskpolis, kan het instrument geen rol spelen in de afweging die werkgevers maken om een kandidaat al dan niet aan te nemen. Voor werkzoekenden die niet weten dat ze recht hebben op een no-riskpolis kan het onmogelijk het duwtje in de rug naar werk(behoud) zijn zoals beoogd.
De no-riskpolis, zo concluderen de onderzoekers, kan mensen uit de doelgroep op weg helpen naar werk, maar dit is niet vanzelfsprekend. Dat werkgevers financieel gecompenseerd worden voor mogelijk toekomstig verzuim, is niet de enige factor op het moment dat een werkgever iemand met een arbeidsbeperking of ziekte(verleden) overweegt aan te nemen of in dienst te houden. Zo bezien is de no-riskpolis volgens de onderzoekers een kleine schakel in het complexe matchingsproces tussen werkgevers en werkzoekenden.
Onderzoek naar mogelijke uitbreiding van de no-riskpolis voor mensen met een chronische aandoening
In mijn brief van 29 oktober 2019 heb ik aangegeven een mogelijke uitbreiding van de no-riskpolis voor mensen met een chronische aandoening te laten onderzoeken.16 Ik heb onderzoeksbureau Significant APE gevraagd of afbakening haalbaar is van de groep mensen die op basis van een chronische aandoening in aanmerking kan komen voor eventuele uitbreiding van de no-riskpolis. De resultaten van het onderzoek treft u aan in het eindrapport «Chronisch ziek, chronisch risico?» dat ik als bijlage bij deze brief heb gevoegd.17
Significant APE heeft eerst met een groep van medische experts ten aanzien van alle langdurige en chronische aandoeningen bepaald of deze op basis van medisch inhoudelijke argumenten bij de afbakening moesten worden betrokken. Dat was het geval als de aandoening:
• naar verwachting mogelijk een verhoogde kans geeft op verzuim;
• naar verwachting langdurig, chronisch en/of blijvend is en;
• het niet mogelijk is om met een behandeling of hulpmiddel de aandoening op korte termijn te genezen en/of de belemmeringen weg te nemen.
Significant APE kwam tot 76 aandoeningen waarvoor dit het geval is. Vervolgens is het risico op verzuim en de mate van arbeidsparticipatie in kaart gebracht. Er zijn drie maatstaven gebruikt om het risico op verzuim te operationaliseren: verzuimfrequentie, verzuimpercentage en verzuimduur.18 Bij vrijwel alle 76 aandoeningen, zo concludeert het onderzoek, is er gemiddeld een hoger risico op verzuim. Het is daarmee niet direct gezegd dat de chronische aandoening dat verzuim veroorzaakt; de kans op verzuim en de mate waarin iemand participeert op de arbeidsmarkt worden beïnvloed door een veelvoud aan factoren.
Het onderzoek concludeert dat als we op deze manier kijken naar de groep mensen met een chronische aandoening die tot een aantoonbaar hoger dan gemiddeld risico op verzuim van werk leidt, er naar schatting 3 tot 4 miljoen mensen19 recht zouden krijgen op een no-riskpolis die daar op grond van huidige wetgeving geen aanspraak op kunnen maken. Dat zou naar schatting een verdrie- tot verviervoudiging van de doelgroep betekenen. Ik ga hieronder onder andere in op de implicaties bij de omvang van deze doelgroep.
Implicaties en acties
Hieronder zal ik aangeven welke implicaties de bevindingen uit de hierboven gepresenteerde onderzoeken wat mij betreft hebben en welke acties ik daaraan verbind.
Over de bekendheid van de no-riskpolis
UWV zet sinds 2018 in op het vergroten van de bekendheid van de no-riskpolis onder de UWV-doelgroep en onder werkgevers. Hiervoor is UWV gekomen met een pakket aan verbetermaatregelen. Deze maatregelen sluiten goed aan bij de aandachtspunten die naar voren komen uit het onderzoek uitgevoerd door Kantar.
Het UWV verstuurt sinds 1 juli 2020 nieuwe brieven die mensen na de uitslag van hun WIA-claimbeoordeling attenderen op hun recht op de no-riskpolis en toelichten wat die no-riskpolis inhoudt. Dit ziet er voor mensen wiens WIA-aanvraag is toegekend anders uit dan voor mensen wiens aanvraag is afgewezen:
• In de beschikking waarin mensen worden geïnformeerd over de toekenning van de WIA-aanvraag, is nog geen informatie opgenomen over het recht op de no-riskpolis. Om de informatie die mensen per keer ontvangen overzichtelijk te houden is er voor gekozen mensen binnen 2 tot 4 weken na toekenning van de WIA een introductiebrief no-riskpolis te sturen.
• In de beschikking waarin mensen worden geïnformeerd over de afwijzing van de WIA-aanvraag, wordt reeds gewezen op het recht op een no-riskpolis. Ook deze mensen ontvangen 2 tot 4 weken daarna een brief waarin zij aan dit recht worden herinnerd.
Het UWV geeft hiermee vorm aan de aanbeveling van Kantar om mensen op het juiste moment en bij herhaling te informeren. Om aan te sluiten bij de informatiebehoeften van de groep die een WIA-aanvraag bij het UWV doet, zijn deze brieven, bij het opstellen daarvan, voorgelegd aan een klantpanel.
Mensen met een recht op een no-riskpolis worden daar door UWV niet uitsluitend per brief over geïnformeerd. Als onderdeel van de dienstverlening die zij ontvangen vanuit UWV WERKbedrijf worden werkzoekenden mondeling gewezen op hun recht op de no-riskpolis en krijgen zij toegelicht wat die no-riskpolis inhoudt.
Kantar concludeert dat klantmanagers van gemeenten de no-riskpolis met jongeren met scholingsbelemmeringen bespreken en de functie daarvan toelichten. Jongeren met scholingsbelemmeringen kunnen voor informatie ook terecht op de website van UWV. Ik ga met betrokken partijen verder in gesprek over hoe we de bekendheid van (hun recht op) de no-riskpolis onder jongeren met scholingsbelemmeringen gericht kan vergroten.
De verbetermaatregelen van UWV hadden ook betrekking op het optimaliseren van de communicatie richting werkgevers. Zo is er sinds 2018 aandacht voor de no-riskpolis op congressen, op de sociale media van UWV en op de website van UWV die zich op werkgevers richt. Ook vanuit de werkgeversdienstverlening van UWV WERKbedrijf is er in de contacten met werkgevers regelmatig aandacht voor de no-riskpolis, en breder, over de regelingen waar werkgevers aanspraak op kunnen maken.
Er is dus al veel gebeurd om de bekendheid van de no-riskpolis te vergroten. Gegeven het belang van de bekendheid van de no-riskpolis als randvoorwaarde van het succes ervan, heeft UWV structurele aandacht voor de bekendheid van de no-riskpolis en is daarin voortdurend alert op mogelijke verbeteringen.
Gemeenten die geraadpleegd zijn over de uitkomsten van dit onderzoek geven aan geen problemen te ervaren wat betreft de bekendheid van de no-riskpolis voor de gemeentelijke doelgroep. Gemeenten zijn nu in het kader van het lopend project instrumentengids werkgeversdienstverlening bezig met een pilot om de beschikbare instrumenten op het gebied van werkgeversdienstverlening breder bekend te maken aan werkgevers in de arbeidsmarktregio.20 Deze pilot draagt bij aan een betere informatievoorziening aan werkgever. Op dit moment doen enkele gemeenten aan de pilot mee.
Over de diverse effecten van de no-riskpolis
Het onderzoek van de Beleidsonderzoekers helpt mij om te begrijpen hoe de no-riskpolis positieve, maar ook mogelijke negatieve effecten kan hebben op de kansen voor een werkzoekende met een arbeidsbeperking of ziekte(verleden) om werk te hervatten. Een ander belangrijke uitkomst van dit onderzoek is dat de no-riskpolis in samenhang moet worden bezien met andere instrumenten. UWV concludeerde eerder al dat de no-riskpolis op zichzelf niet hét wondermiddel is om mensen met een arbeidsbeperking of ziekte(verleden) aan een baan te helpen.21 De no-riskpolis is één van de instrumenten die werkgevers stimuleren om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen en te houden. Andere belangrijke instrumenten zijn loonkostensubsidie of loondispensatie (deze compenseren werkgevers voor loonkosten van mensen met verminderde productiviteit), een jobcoach (voor begeleiding en ondersteuning van mensen met een beperking op de werkvloer), andere op werk gerichte voorzieningen (bijvoorbeeld hulpmiddelen, werkplekaanpassingen), loonkostenvoordeel banenafspraak (biedt werkgevers een fiscaal voordeel als zij iemand uit de doelgroep in dienst nemen) en proefplaatsing (biedt werkgevers en werknemers gedurende een aantal maanden de kans om elkaar te wennen, met behoud van uitkering). Hoewel dit onderzoek net als de andere twee onderzoeken specifiek inzoomt op de no-riskpolis, is de opgave om toe te werken naar een inclusieve arbeidsmarkt breder dan dit ene instrument. Het is dan ook belangrijk om te blijven kijken naar de gehele set van mogelijkheden voor gemeenten en UWV om mensen met een ziekte(verleden) richting die arbeidsmarkt te begeleiden, en daarbij de ondersteuning en instrumenten te bieden die nodig en passend zijn.
Er bestaan verschillen tussen de manier waarop de UWV-doelgroep en de doelgroep die onder de Participatiewet valt, begeleiding naar werk ontvangen. Dat betekent dat de no-riskpolis voor die doelgroepen een verschillende werking heeft. Werkzoekenden in de UWV-doelgroep zoeken vaak zelf naar werk. Ik vind het belangrijk om aan hen de keuze te laten om het recht dat ze op een no-riskpolis hebben te benoemen of niet tijdens een sollicitatieprocedure. Dit doet wel een beroep op het kennisniveau en doenvermogen van de werkzoekende met een arbeidsbeperking of ziekte(verleden), merken de Beleidsonderzoekers op. Dat vind ik een waardevol signaal. Met het UWV ga ik in gesprek over in hoeverre we binnen de UWV-dienstverlening mensen die zelf op zoek gaan naar werk kunnen ondersteunen in de afwegingen die ze maken bij het wel of niet benoemen van het recht op de no-riskpolis.
Over de uitbreiding van de no-riskpolis naar mensen met een chronische aandoening
Uit het onderzoek van Significant APE concludeer ik dat de uitbreiding van de no-riskpolis op basis van de afbakening van een groep mensen met een chronische aandoening met een aantoonbaar hoger risico op verzuim van werk heeft, geen haalbare en wenselijke route is.
Daarbij spelen de volgende afwegingen een rol:
• De groep mensen met een chronische aandoening is erg divers; niet alle chronische aandoeningen zijn in eenzelfde mate beperkend voor de mate waarin iemand kan werken. Er zijn mensen met chronische aandoeningen die op dit moment op eigen kracht (volledig) aan het werk zijn, terwijl anderen beperkingen ervaren om (volledig) aan het werk te gaan. Bovendien is de mate waarin iemand arbeidsbeperkingen ervaart afhankelijk van het type werk dat iemand doet. De afbakening van chronische aandoeningen in het onderzoek gaat aan dergelijke verschillen voorbij en maakt het niet mogelijk groepen te definiëren die daadwerkelijk baat zouden hebben van een recht op een no-riskpolis.
• Volgens de groep mensen die in het onderzoek is afgebakend, zouden naar schatting 3 tot 4 miljoen mensen recht krijgen op een no-riskpolis die daar op grond van huidige wetgeving geen aanspraak op kunnen maken, een verdrie- tot verviervoudiging van de huidige groep. Ik zie drie redenen waarom het niet wenselijk is om de no-riskpolis op dergelijke schaal uit te breiden:
1. In de inleiding van deze brief schreef ik over de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte die in Nederland op werkgevers rust. De no-riskpolis compenseert werkgevers in die verplichting voor een bewust afgebakende groep mensen, met het idee dat de loondoorbetalingsverplichting werkgevers anders weerhoudt deze groep mensen in dienst te nemen en te houden. Het overwegen van een uitbreiding van de no-riskpolis met 3 tot 4 miljoen mensen schiet het doel van het instrument voorbij en stelt in feite de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte ter discussie.
2. Bij deze uitbreiding van de no-riskpolis dienen we te waken voor verdringingseffecten. Uit het onderzoek van De Beleidsonderzoekers/SEO uit 2018 blijkt dat de no-riskpolis voor een kwart van de sollicitanten met een no-riskpolis werkgevers over de streep trekt iemand met arbeidsbeperkingen aan te nemen. Voor de overige driekwart van de sollicitanten geldt dat ze sowieso zouden zijn aangenomen.22 Met andere woorden; veel werkgevers worden aangezet tot gedrag dat ze al van plan waren te vertonen. De Beleidsonderzoekers merken op dat hoe groter en vooral hoe heterogener de doelgroep die recht op een no-riskpolis heeft wordt, hoe groter de kans is op «cherry picking». Er zou zodoende sprake kunnen zijn van een bepaalde mate van verdringing tussen kandidaten uit de doelgroep van de no-riskpolis. In dat scenario helpt de no-riskpolis naar verwachting vooral mensen aan het werk die dat ook op eigen kracht gelukt zou zijn, terwijl de no-riskpolis voor kandidaten die het moeilijkst aan het werk komen minder meerwaarde gaat bieden.
3. Een dergelijke uitbreiding van de no-riskpolis gaat de uitvoeringscapaciteit van UWV te boven. Het aantal aanvragen zal toenemen, waarbij moet worden beoordeeld of het om een chronische aandoening met een verhoogd risico op verzuim gaat. Bovendien neemt ook het aantal aanvragen toe van mensen met een chronische aandoening die bij daadwerkelijk arbeidsverzuim op grond van de Ziektewet een uitkering claimen.
• Ten slotte maak ik me, met de sociale partners, grote zorgen over de stigmatiserende effecten die uit kunnen gaan van de no-riskpolis op basis van een lijst van chronische aandoeningen en de gevolgen daarvan voor de groep mensen met een chronische aandoening. De Beleidsonderzoekers wezen reeds op de mogelijk stigmatiserende werking van de no-riskpolis23 en ook Significant APE wijst hierop.24
Een voorwaarde die ik aan het onderzoek naar uitbreiding van de no-riskpolis had gesteld is dat er geen aanvullende beoordeling door een verzekeringsarts nodig zou zijn. Naast capaciteitsproblemen die een individuele beoordeling op dit moment in de weg staan, is deze route om de volgende redenen complex. Ten eerste hangt een bepaalde chronische aandoening niet voorspelbaar samen met toekomstig verzuim. Bepalender is hoe mensen hun beperkingen en gezondheid ervaren.25 Die ervaring is echter veranderlijk, terwijl een sociaal-medische beoordeling noodgedwongen een momentopname is. Daarnaast hangt de mate waarin een chronische aandoening een mogelijke beperking vormt voor werk(behoud) ook af van het type werk dat men verricht. Het verder verkennen van de route van een individuele beoordeling acht daarnaast ook niet zinvol, gegeven het bestaande forse tekort aan verzekeringsartsen bij UWV.26
Ik vind het dan ook niet wenselijk om vervolgstappen te zetten richting een uitbreiding van de no-riskpolis voor mensen met een chronische aandoening.
In het kader van de huidige afbakening van de no-riskpolis en de verzoeken die mij vragen uitbreiding van het instrument te overwegen, noem ik nog het volgende:
• Tot november 2020 bestond er ook een no-riskpolis voor oudere werknemers.27 Deze inzet van de no-riskpolis is meegenomen in de evaluatie van het actieplan «Perspectief voor vijftigplussers». In de aanbiedingsbrief bij de evaluatie heb ik aangegeven dat ik verken of wettelijke verlenging van dit instrument wenselijk is.28 De verdere verkenning hiervan laat ik over aan het volgende kabinet.
• Via de motie van de leden Bruins en Peters is mij verzocht om een verkenning te doen naar de maatschappelijke kosten en baten van een uitbreiding van de no-riskpolis naar mensen die langdurig een bijstandsuitkering hebben, en bij netto positieve effecten met scenario’s te komen voor uitbreiding van de no-riskpolis.29 Deze verkenning zal een technisch karakter dragen. Hierover informeer ik u in een separate brief, naar verwachting later deze maand. In het kader van de verbetering re-integratie 2e spoor wordt bezien hoe een experiment met het eerder inzetten van de no-riskpolis tijdens de periode van loondoorbetaling bij ziekte vorm kan krijgen.
Tot slot
De no-riskpolis kan voor bepaalde groepen en onder specifieke omstandigheden helpen op de weg naar werk(behoud). Hoewel de no-riskpolis stigmatiserend kan werken en niet per se doorslaggevend hoeft te zijn in de afweging van werkgevers om iemand met een arbeidsbeperking of ziekte(verleden) in dienst te nemen, kan de no-riskpolis gelijktijdig wel het beoogde steuntje in de rug zijn op weg naar het vinden of behouden van werk. Voor deze mensen is de no-riskpolis een waardevol instrument. Het helpt in ieder geval als we de bekendheid van de no-riskpolis onder werkzoekenden en werkgevers op gerichte manieren vergroten.
De no-riskpolis is bewust beschikbaar voor een afgebakende groep mensen. Het verbreden van de toegang tot de no-riskpolis kan leiden tot ongewenste verdringingseffecten. Bovendien interfereert uitbreiding van de no-riskpolis met het principe van en de prikkels achter de loondoorbetalingsverplichting van werkgevers bij ziekte van werknemers. Tegelijkertijd moeten we ons ervan bewust blijven dat we met een afbakening bepaalde groepen toegang tot het instrument ontzien. Dat is inherent aan elke afbakening. Hoewel de keuzes bij die afbakening weloverwogen zijn, kan dit lastig zijn voor de mensen die ook verwachten dat een no-riskpolis hen zou helpen om op de arbeidsmarkt toe te treden of duurzaam aan het werk te blijven.
Zoals gezegd is de no-riskpolis één van de instrumenten binnen een scala aan arbeidsmarktinstrumenten. Ik wil waken voor de verwachting dat de no-riskpolis als vanzelfsprekend de oplossing is voor de beperkte arbeidsparticipatie van bepaalde groepen. Om te kunnen bepalen of een bepaalde groep gebaat zou zijn bij de no-riskpolis, dienen we te begrijpen waarom de arbeidsparticipatie van deze groepen achterblijft en welke drempels ze precies ervaren op weg naar het vinden of behouden van werk.
Ik blijf daarover graag met de betrokkenen uit de praktijk in gesprek en blijf daarbij oog houden voor een juiste afbakening van de doelgroep van de no-riskpolis.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Kamerstuk 29 544, nr. 1015.↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 29 544, nr. 1015.↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 34.352, nr. 212.↩︎
Met het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet Uitvoeren Breed Offensief (hierna: Breed Offensief, Kamerstuk 35 394, nr. 2.) zijn bijvoorbeeld voorstellen gedaan om te bevorderen dat meer mensen uit de Participatiewet met een arbeidsbeperking aan het werk gaan en blijven. Eén van de voorstellen is het wegnemen van administratieve belemmeringen voor werkgevers bij de huidige no-riskpolis voor de gemeentelijke doelgroep. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel inmiddels controversieel verklaard.↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 29 544, nr. 843.↩︎
Kamerstuk 29 544, nr. 843.↩︎
Er bestaan wel verschillen naar kenmerken van zowel kandidaten als werkgevers. Zo lijkt de no-riskpolis minder effectief voor relatief jonge en oude kandidaten – omdat de aannamekansen van jongeren überhaupt vrij hoog zijn, terwijl werkgevers ook met een no-riskpolis terughoudend lijken in het aannemen van vijftigplussers – en worden kleine bedrijven minder snel over de streep getrokken dan grotere werkgevers.↩︎
Hierbij is het goed op te merken dat grotere werkgevers beter bekend zijn met de no-riskpolis dan kleinere werkgevers.↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 29 544, nr. 956.↩︎
Het Jongerenpanel Zorg en perspectief is per 1 juli 2020 samen met All of Me en ECJP zelfstandig verder gegaan in stichting JongPIT.↩︎
Kamerstuk 29 544, nr. 964.↩︎
Kamerstuk 35 394, nr. 8, antwoord op vraag 127.↩︎
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎
Kamerstuk 29 544, nr. 958.↩︎
Kamerstuk 29 544, nr. 1015.↩︎
Kamerstuk 29 544, nr. 956.↩︎
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎
Verzuimfrequentie: aantal keer ziekteverzuim in de afgelopen 12 maanden (op basis van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van het TNO). Verzuimpercentage: aantal verzuimdagen in de afgelopen 12 maanden afgezet tegen het aantal contractdagen in het tijdvak 1 januari 2018 t/m 31 december (op basis van wederom de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van het TNO en data van het UWV). Verzuimduur: van in het tijdvak 1 januari 2017 t/m 31 december 2017 nieuwe ziektemeldingen het aantal bijbehorende dagen (op basis van data van het UWV).↩︎
Op een onderzoekspopulatie van 10 miljoen mensen; de onderzoekspopulatie beslaat personen van 16 jaar tot 65 jaar, die geen onderwijs meer volgen en niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn.↩︎
Zie: https://www.vngrealisatie.nl/producten/instrumentengidsen-dennis-en-eva.↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 29 544, nr. 956.↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 29 544, nr. 843.↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 29 544, nr. 1015.↩︎
De onderzoekers hebben een lijst opgesteld van 76 aandoeningen die samenhangen met een groter risico op verzuim van werk. De bij dit onderzoek betrokken begeleidingscommissie heeft bezwaar gemaakt tegen het openbaar maken van deze lijst, omdat dit ongewenste effecten kan hebben. Werkgevers worden mogelijk terughoudender bij het aannemen van mensen met een chronische aandoening en individuen kunnen de lijst als stigmatiserend ervaren. Ook zou de lijst met aandoeningen door verzuimverzekeraars gebruikt kunnen worden om hogere premies voor bepaalde werknemers te vragen of deze zelfs uit te sluiten. Ik kan mij vinden in deze bezwaren. Ze wegen voor mij bovendien des te zwaarder omdat de lijst niet gebruikt zal worden; het recht op een no-riskpolis breid ik niet uit naar mensen met een chronische aandoening. Daarom zend ik deze lijst niet aan uw Kamer.↩︎
Bijlage bij Kamerstuk 29 355, nr. 59.↩︎
Zie hierover mijn brief van 9 april 2021. Kamerstuk 26 448, nr. 645.↩︎
In november 2020 bereikte de doelgroep met recht op een no-riskpolis voor oudere werknemers, zoals vastgelegd in artikel 29d van de Ziektewet, de pensioengerechtigde leeftijd van 66 jaar en 4 maanden. Daarmee is er een einde gekomen aan het recht op een no-riskpolis voor oudere werknemers.↩︎
Kamerstuk 29 544, nr. 1026.↩︎
Kamerstuk 35 570 XV, nr. 65.↩︎