[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Proces verkenning 'Incident of Patroon?'

Jeugdzorg

Brief regering

Nummer: 2021D27491, datum: 2021-07-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31839-801).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31839 -801 Jeugdzorg.

Onderdeel van zaak 2021Z12794:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

31 839 Jeugdzorg

nr. 801 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juli 2021

Op 23 juni jl. is in de NRC een artikel verschenen over een jeugdbeschermingscasus en het handelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) daarin.1 Naar aanleiding daarvan heb ik uw Kamer op 24 juni jl. een brief gestuurd waarin ik heb aangegeven dat het verschenen artikel voor mij en mijn collega Grapperhaus reden is om goed uit te laten zoeken hoe het proces rond de in het artikel aangehaalde verkenning precies is gelopen. Ik heb toegezegd uw Kamer voor het zomerreces daarover nader te zullen informeren.2

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft mij op 25 juni jl. verzocht de Kamer de verslagen van de gesprekken die zijn gevoerd door het ministerie met de gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis naar aanleiding van de betreffende verkenning te doen toekomen. Bij brief van 28 juni jl. heb ik uw Kamer laten weten hierop nader in te gaan in de brief die ik uw Kamer voor het zomerreces heb toegezegd.3

In deze brief doe ik de toezegging gestand uw Kamer voor het zomerreces te informeren. De aanleiding voor de in het NRC-artikel aangehaalde verkenning was een klacht van een burger. Ik ga in op de wijze waarop deze klacht is opgepakt en op de omstandigheden van de casus. Vervolgens geef ik het proces rond de verkenning weer, reageer ik op het verzoek van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid en geef ik aan op welke manier reeds uitvoering wordt gegeven aan de aandachtspunten uit de verkenning.

Contact met de indiener van de klacht

Het contact met de burger dat heeft geleid tot de verkenning start op 24 januari 2018. Op die dag ontvangt de Minister van Justitie en Veiligheid een e-mail over de handelwijze van partijen in de Justitieketen. Omdat onduidelijk was wat de precieze strekking van de klacht was, op welke organisaties de klacht betrekking had en op welke wijze de klacht het beste afgehandeld diende te worden, is de betreffende persoon hoogambtelijk uitgenodigd voor een gesprek ter nadere duiding. In dit gesprek is direct aangegeven dat het ministerie niet kan treden in de behandeling of beoordeling van individuele casuïstiek. In de betreffende casus heeft een dergelijke inhoudelijke beoordeling ook niet plaatsgevonden. Dit laat onverlet dat tijdens het gesprek de vraag rees of deze casus als uniek incident moet worden gezien of dat er sprake zou kunnen zijn van een zeker patroon van vergelijkbare incidenten. Daarom is aan een medewerker van het departement gevraagd een verkenning te doen naar de wijze waarop in de Jeugdbeschermingsketen de rechtsbescherming van de betrokkenen in geval van melding dan wel signalering van een vermoeden van kindermishandeling is geregeld en wordt nageleefd. De verkenning richtte zich dus niet op de individuele casus, maar op een algemene stelselvraag met de betreffende casus als vertrekpunt.

De uitkomsten van de verkenning zijn op 24 juli 2018 mondeling teruggekoppeld aan de betreffende burger. Hem is op dat moment toegezegd dat hij na een half jaar zou worden uitgenodigd voor een afsluitend gesprek waarin ook de ontwikkelingen rond het in de verkenning benoemde beleidstraject over waarheidsvinding aan de orde konden komen. Hiermee werd de verkenning als afgerond beschouwd.

Tijdens het afsluitende gesprek dat heeft plaatsgevonden in april 2019 en uit latere e-mails van deze burger werd duidelijk dat hij over de afdoening van dit traject onvrede ervoer. Ondanks dat vanuit het departement is gecommuniceerd dat niet op de individuele klacht zou worden ingegaan, bleek dat hij de verwachting had dat ten aanzien van zijn casus (andere) acties zouden worden ondernomen. Dit is nooit aan de orde geweest en dat is ook vanaf het begin duidelijk richting deze burger gecommuniceerd.

De individuele casus

Het artikel in de NRC schetst een beeld van een casus waarin op onjuiste gronden een beschermingsmaatregel zou zijn uitgesproken en uitgevoerd. Mede omwille van de privacy – met name van het betreffende kind en diens omgeving – kan in deze brief niet worden ingaan op details in deze casus. Dat is ook de reden dat de verkenning zich niet richtte op de individuele casus, maar op een algemene stelselvraag. De bevoegdheid om te adviseren in of uitspraken te doen over individuele casuïstiek is belegd bij andere instanties zoals de rechter, Nationale ombudsman, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Gecertificeerde Instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming. Het NRC-artikel over deze casus en eerdere publicaties, bijvoorbeeld in de Groene Amsterdammer waarnaar wordt verwezen, lijken overigens te onderschrijven dat de betreffende burger van de mogelijkheden gebruikt heeft gemaakt zich tot die instanties te wenden, maar dat de uitkomsten daarvan tot nu toe geen aanleiding gaven tot andersluidende beslissingen.

Daarnaast is relevant dat over de casus uit het NRC-artikel begin dit jaar een WOB-verzoek is ingediend. Dat verzoek is dusdanig omvangrijk dat ik daarop nog niet heb kunnen beslissen, mede omdat het WOB-verzoek ook de persoonlijke levenssfeer van andere betrokkenen raakt of vraagt om zienswijzen van betrokken instanties op het verzoek om openbaarmaking van stukken. Wel kan ik aangeven dat het beeld dat de daartoe bevoegde instanties adviezen of uitspraken zonder gedegen reden in de wind hebben geslagen, uit de behandeling van het WOB-verzoek, voor zover nu kan worden overzien, niet wordt herkend. Zodra ik heb besloten op het WOB-verzoek, zal ik dat besluit met de bijbehorende stukken ook met uw Kamer delen.

De verkenning «Incident of Patroon?»

De verkenning naar de rechtsbescherming van betrokkenen in de Jeugdbeschermingsketen in geval van melding dan wel signalering van een vermoeden van kindermishandeling, betrof een verkenning waarin met een beperkt aantal personen is gesproken. De verkenning had niet tot doel volledigheid na te streven of compleet en uitputtend te zijn. In de verkenning, «Incident of Patroon?» genaamd, worden twee kernvraagstukken beschreven, namelijk:

• «Hoe kan aan de voorkant, dus al bij de allereerste processtappen naar aanleiding van signalen van vermeende kindermishandeling, meer gerichtheid bewerkstelligd worden op objectiviteit, feitelijkheid en waarheidsvinding» (hierna: waarheidsvinding bij de allereerste processtappen)?;

• «Hoe kan er meer aandacht komen in de Kinderbeschermingsketen voor «Integriteit van het meldingensysteem», dus fouten signaleren, herstellen en dit herstel ook doorvoeren in de keten van dossiers» (hierna: integriteit van het meldingensysteem)?

In de verkenning is naar deze twee aspecten gekeken. Geconcludeerd wordt dat deze twee vraagstukken een meer dan incidenteel karakter hebben en niet uniek zijn. Daarnaast wordt geconcludeerd dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen op het vlak van «Waarheidsvinding bij de allereerste processtappen» en het vlak van «Integriteit van het meldingensysteem» beleidsmatig is onderkend en opgepakt. Hierbij wordt opgemerkt dat het erop lijkt dat er vooral expliciet beleid en acties zijn ingezet op het vraagstuk van de «Waarheidsvinding bij de allereerste processtappen» en in mindere mate op het vraagstuk van de «Integriteit van het meldingensysteem». Verderop in de brief licht ik toe op welke wijze deze twee vraagstukken zijn opgepakt.

In de verkenning is gekeken naar een bredere stelselvraag. Ik ben echter van mening dat de methode, zoals die in de verkenning is gekozen, niet de juiste manier is om tot beantwoording van een bredere stelselvraag te komen. Er is slechts met een beperkt aantal personen gesproken, namelijk de indiener van de klacht, zijn advocaat, de voorzitter van een belangenvereniging en een aantal beleidsmedewerkers van JenV. Daarnaast is voor de inschatting om hoeveel gevallen het per jaar gaat, gekeken naar het aantal vergelijkbare zaken van de betreffende advocaat en de aanname dat hij in Nederland circa 10 collegae heeft met een vergelijkbare praktijk. Dit betreft een hele grove schatting. Bovendien is niet gekeken naar de aard van deze zaken en of deze personen in het gelijk zijn gesteld. Dit geldt ook voor de casus die als vertrekpunt voor de verkenning is genomen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of betrokkenen in deze zaken een terecht punt hadden. Uit de verkenning blijkt niet of er bij de betreffende organisaties inderdaad fouten zijn gemaakt en/of dat onjuistheden in dossiers ten onrechte niet zijn hersteld.

Gezien de aard van de verkenning en doordat in de verkenning werd geconcludeerd dat de problematiek reeds bekend was en werd opgepakt, is er geen aanleiding gezien mij te informeren over de betreffende individuele klacht, de verkenning en de uitkomsten daarvan. Ook de Minister van Justitie en Veiligheid is niet over de uitkomsten van de verkenning geïnformeerd. Ondanks dat er geen nieuwe inzichten uit de verkenning naar voren zijn gekomen, had het, gezien de hoogambtelijke betrokkenheid, in dit geval in de rede gelegen de bewindspersonen te informeren.

Het is de verantwoordelijkheid van mijn departement om alert te zijn op signalen uit de praktijk van mogelijk knellende wet- en/of regelgeving of problematiek in de uitvoering. Terugkijkend naar het proces rond de klacht van de betreffende burger zijn er een aantal zaken die anders hadden moeten worden aangepakt. Dit betreft de manier waarop de klacht is opgepakt, het proces en de inhoud van de verkenning die heeft plaatsgevonden en de (interne) communicatie hierover. Door een verkenning te starten waarbij de casus van de betreffende burger als vertrekpunt is genomen, zijn bij de burger mogelijk verkeerde verwachtingen gewekt. Dit had kunnen worden voorkomen. Naar aanleiding van het rapport Ongekend onrecht van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (Kamerstuk 35 510, nr. 2) is een traject gestart om signalen/klachten van uitvoeringsorganisaties en burgers (tijdig) te ontvangen en hier op de juiste wijze opvolging aan te geven.4 Ik zal de manier waarop in deze casus opvolging aan de klacht is gegeven hierin meenemen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen.

Verzoek van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft mij verzocht de verslagen van de gesprekken, die zijn gevoerd door het ministerie met de gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis naar aanleiding van de verkenning «Incident of Patroon?», te doen toekomen. Gezien de aard van de verkenning en doordat uit de verkenning bleek dat de verbeteringen die werden beoogd reeds onderkend en opgepakt werden, is deze specifieke verkenning niet ingebracht in de gesprekken met de Gecertificeerde Instellingen en Veilig Thuis. Ik kan hierover dan ook geen verslagen overhandigen. Overigens waren deze organisaties reeds bekend met de problematiek en betrokken bij het opstellen en realiseren van de verbetermaatregelen.

Uitvoering aandachtspunten verkenning

De overheid heeft tot taak de rechten van het kind te beschermen. Als een kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, moet de overheid ingrijpen. De rechter legt dan een kinderbeschermingsmaatregel op. Het opleggen daarvan betekent dat wordt ingegrepen in het privéleven van het kind en zijn ouders. Dit is een zware ingreep. Daarom is het belangrijk dat dit ingrijpen zorgvuldig wordt voorbereid en onderbouwd, zodat de rechter op basis van de juiste feiten en omstandigheden kan beoordelen of een maatregel moet worden genomen. In artikel 3.3 van de Jeugdwet is hiertoe vastgelegd dat de Gecertificeerde Instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. In de praktijk komt het helaas voor dat ouders en kinderen menen dat door de Gecertificeerde Instellingen of de Raad voor de Kinderbescherming geen goed feitenonderzoek is gedaan. Dit was ook het geval in de casus naar aanleiding waarvan de verkenning «Incident of Patroon?» is gedaan.

Dat het doen van feitenonderzoek in de praktijk beter kan, wordt door de betrokken instellingen onderkend. Daarom investeren zij voortdurend in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten beslissingen op basis van onjuiste informatie en onvrede bij ouders over de inhoud van de rapportages, zoveel mogelijk worden voorkomen. Om het doen van goed feitenonderzoek te ondersteunen is in 2018 door de betreffende organisaties het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen opgesteld. Dit actieplan is aangeboden aan uw Kamer.5 Het actieplan is onderdeel van het actieprogramma Zorg voor de jeugd. Zorg voor de jeugd heeft tot hoofddoel de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering merkbaar en meetbaar beter te maken voor kinderen, jongeren en gezinnen, zodat ze op tijd passende hulp ontvangen. Uw Kamer wordt in de voortgangsbrief Jeugd periodiek geïnformeerd over de stand van zaken van dit actieprogramma en het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen. De laatste voortgangsbrief heeft uw Kamer ontvangen op 17 juni 2021.6 Andere programma’s en initiatieven die problematiek voor jeugdigen adresseren, zijn bijvoorbeeld Scheiden Zonder Schade en Geweld hoort Nergens Thuis.

De acties uit het actieplan sluiten een-op-een aan bij het eerste aandachtspunt uit de verkenning «Incident of Patroon?», «Waarheidsvinding bij de eerste processtappen». Met het actieplan wordt hier dan ook uitvoering aan gegeven. Het tweede aandachtspunt uit de verkenning, «Integriteit van het meldingensysteem», wordt in het actieplan erkend als basisbeginsel. Hierbij dient te worden opgemerkt dat organisaties reeds de mogelijkheid hebben om onjuistheden in dossiers te corrigeren. De moeilijkheid zit hem erin dat in de praktijk niet altijd eenduidig is vast te stellen of er sprake is van een onjuistheid of dat het gaat om een verschil van inzicht. Dit kan ook gelden voor verschil van inzicht tussen ouders onderling en/of ouder en kind. Zolang niet vaststaat dat het gaat om onjuiste informatie, zal terughoudend met het aanpassen van het dossier worden omgegaan. Overigens kan een kinderrechter als hij twijfelt over de kwaliteit van het feitenonderzoek en onvoldoende in staat is te toetsen of aan de rechtsgronden van een kinderbeschermingsmaatregel is voldaan, de zaak ook aanhouden en eventueel verzoeken om contra-expertise om onduidelijkheden of tegenstrijdigheden in het dossier op te helderen. Ook een ouder kan vragen om contra-expertise.

Het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek loopt van 2018 t/m 2021. In 2020 heeft een tussenevaluatie van het plan plaatsgevonden. Uit deze evaluatie bleek dat verreweg de meeste acties zijn opgepakt of in voorbereiding zijn. Het was ten tijde van de tussenevaluatie nog te vroeg om uitspraken te doen over concrete effecten, omdat de implementatie en borging van de meeste acties gepland stonden/staan in 2020 en 2021. Volgend jaar staat de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het Actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.

Tot slot

Ik betreur hoe het proces rond de klacht, de verkenning en de interne communicatie hierover is gelopen. Dit had anders moeten worden aangepakt. Het beeld dat is ontstaan dat de verkenning zou gaan over structurele en ernstige juridische fouten in de jeugdzorg en dat de verkenning bewust zou zijn stilgehouden, is echter onjuist. De conclusie dat er meer dan incidenteel fouten worden gemaakt bij het opstellen van jeugdbeschermingsdossiers en dat die fouten niet worden hersteld, kan op basis van de verkenning niet worden getrokken.

De conclusie van de verkenning was dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen op het vlak van «Waarheidsvinding bij de allereerste processtappen» en het vlak van «Integriteit van het meldingensysteem» reeds was onderkend en opgepakt. De verkenning bevat geen aanvullende bevindingen waaraan uitvoering had moeten worden gegeven. Er wordt door alle partijen hard gewerkt aan verbeteringen in de jeugdzorg en meer specifiek (aan het feitenonderzoek in) de Jeugdbeschermingsketen. Alle betrokken partijen zetten zich in voor een zorgvuldig en navolgbaar proces, waarvan transparantie en communicatie richting de betrokken ouders en kinderen een essentieel onderdeel is, en waarin beslissingen op basis van onjuiste informatie zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit heeft de continue aandacht.

De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker


  1. Kritisch rapport over fouten in jeugdzorg stilgehouden (NRC, 23 juni 2021).↩︎

  2. Kamerstuk 31 839, nr. 786↩︎

  3. Kamerstuk 31 839, nr. 785.↩︎

  4. Kamerstuk 35 510, nr. 4.↩︎

  5. Kamerstuk 31 839, nr. 622.↩︎

  6. Kamerstuk 31 839, nr. 784.↩︎