Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers 20 en 21 juli te Ljubljana, Slovenië
Milieuraad
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2021D27552, datum: 2021-07-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-08-833).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: S.F.F. Meijer, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 08-833 Milieuraad.
Onderdeel van zaak 2021Z12833:
- Indiener: D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2021-09-07 15:10: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-09-15 10:15: Procedurevergadering IenW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2021-09-29 12:00: Milieuraad op 6 oktober 2021 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2022-09-06 15:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
21 501-08 Milieuraad
Nr. 833 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 14 juli 2021
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretarissen van Infrastructuur en Waterstaat, van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 30 juni 2021 over de geannoteerde agenda informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers 20 en 21 juli te Ljubljana, Slovenië (Kamerstuk 21 501-08, nr. 832).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 juli 2021 aan de Staatssecretarissen van Infrastructuur en Waterstaat, van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 6 juli 2021 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie,
Meijer
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inhoudsopgave | blz. |
Inleiding | 2 |
VVD-fractie | 0 |
CDA-fractie | 0 |
GroenLinks-fractie | 0 |
Partij voor de Dieren-fractie | 0 |
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers van 20 en 21 juli 2021. Graag willen deze leden een aantal vragen over de brief voorleggen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers 20 en 21 juli en hebben nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de aankomende Milieuraad en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben hier nog enkele vragen over.
VVD-fractie
Fit for 55
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie naar verwachting op 14 juli de twaalf wetsvoorstellen, die samen het Fit-for-55 pakket vormen, bekend maakt.
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris of de hogere Europese doelstelling en het Fit-for-55 pakket ertoe zullen leiden dat de Europese Commissie Nederland een hoger nationaal doel oplegt.
De leden van de VVD-fractie delen de mening over het belang van een gelijk speelveld, als bescherming van onze bedrijven en de verlaagde noodzaak voor aanvullend nationaal beleid. Deze leden kijken daarom ook met interesse naar het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM). Wel hebben zij vragen over de uitwerking van het CBAM. Kan de Staatssecretaris aangeven welke sectoren als eerste onder de CBAM gaan vallen? En hoe de volgorde van uitrol eruitziet? Ook vragen deze leden waar de Staatssecretaris staat ten opzichte van de huidige vrije rechten in het EU-emissiehandelssysteem (ETS).
De leden van de VVD-fractie benadrukken het belang van de terugkeer van de geldstromen, afkomstig uit de ETS-inkomsten, naar de individuele lidstaten om effectief hun verduurzaming te bekostigen. Deze leden vragen daarom aan de Staatssecretaris wat haar inzet is omtrent deze geldstromen. De leden van de VVD-fractie horen dat er de mogelijkheid bestaat dat de Europese Commissie deze geldstromen wil inzetten als eigen middelen. Hoe staat de Staatssecretaris hier tegenover?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening van deze leden deelt dat het aan lidstaten zelf is om tot de meest kosteneffectieve verdeling van CO2-reductie over sectoren te komen? Deze leden lezen dat de Staatssecretaris kritisch de uitbreiding van het ETS naar de gebouwde omgeving en de mobiliteit bekijkt. Tegelijkertijd steunt de Staatssecretaris hogere Effort Sharing Regulation (ESR)-doelen. Waarom overweegt de Staatssecretaris deze dubbelwerking? Dat is immers in het huidige systeem niet het geval.
Internationaal klimaatbeleid en voorbereidingen van de 26e Klimaatconferentie van de Verenigde Naties (COP26)
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris haar inzet op het internationale klimaatbeleid en de voorbereiding op de COP26 uiteenzet voor de informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers. Deze leden delen de mening van de Staatssecretaris wat betreft de noodzaak van meer ambitie. Deze leden zijn van mening dat de Nederlandse industrie een voortrekkersrol wereldwijd kan innemen. Deelt de Staatssecretaris deze mening? Indien deze mening wordt gedeeld, kan er op COP26 en in vervolg een uitgebreide inzet worden gedaan door de Nederlandse overheid om samenwerkingsverbanden aan te gaan met soortgelijke innovatieve industrielanden om samen nieuwe innovaties van de grond te krijgen? Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om dit te intensiveren?
De leden van de VVD-fractie constateren dat meerdere gelijkgestemde landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, inmiddels CO2-beprijzingssystemen zoals het Europese ETS-mechanisme hebben ontwikkeld. Daarom vragen deze leden hoe de Staatssecretaris staat tegenover een verdere integratie van de CO2-beprijzingssystemen. Kan de Staatssecretaris toelichten of het mogelijk is om deze systemen op elkaar aan te sluiten, om een sterker blok te vormen tegen landen zoals China en effectiever een kosteneffectieve CO2-reductie te verwerkelijken?
Rapport EU Bestuivers Initiatief
De leden van de VVD-fractie lezen dat alle lidstaten onverminderd de ambitieuze inzet voor het Global Biodiversity Framework (GBF) steunen maar dat er tegelijkertijd zorgen zijn over het politieke momentum en dat er de komende periode aandacht en actie nodig is om het momentum te behouden. Deze leden wensen graag een nadere toelichting over welke zorgen er zijn over het politieke momentum en welke acties daaraan verbonden zouden kunnen worden.
CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie kijken met belangstelling uit naar de publicatie van het Fit-for-55 pakket waarin duidelijk zal worden welke verdeling van de Europese klimaatopgave per lidstaat en per sector wordt voorzien. Deze leden hebben zich altijd uitgesproken voor een Europese klimaataanpak, met Europees bronbeleid, waarmee zoveel mogelijk «meewind» wordt gecreëerd voor de in Nederland benodigde klimaatmaatregelen. In dat kader zijn deze leden voorstander van de aanscherping van de Europese CO2-normen van voertuigen en het uitbreiden van het ETS naar scheepvaart en luchtvaart.
De leden van de CDA-fractie hebben echter wel de nodige vraagtekens met betrekking tot de mogelijke uitbreiding van het ETS naar de gebouwde omgeving en mobiliteit. Deze leden merken op dat vanuit de ERS reeds gekoerst wordt op jaarlijkse bindende broeikasgasemissie-reducties op EU-lidstaatniveau en dat deze bindende doelen ook zullen gelden voor de gebouwde omgeving en mobiliteit. Deze leden vragen de Staatssecretaris wat de toegevoegde waarde van uitbreiding van ETS naar de gebouwde omgeving is als er vanuit de ESR al een bindende opgave per lidstaat wordt vastgesteld. Hoe zal de Staatssecretaris dit aspect mee laten wegen bij het beoordelen eventuele voorstellen op dit gebied?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Europese Commissie mogelijk ook wil komen met bindende nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie. Eerder was dit niet het geval, omdat het niet verenigbaar werd geacht met het subsidiariteitsprincipe. Wat maakt dat bindende nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie blijkbaar nu wel verenigbaar worden geacht met het subsidiariteitsprincipe? Hoe kijkt de Staatssecretaris naar bindende nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie? Kan zij tevens schetsen hoe andere lidstaten denken over het al dan niet opnemen van bindende nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie?
De leden van de CDA-fractie constateren dat ontwikkelingslanden hebben aangegeven veel belang te hechten aan het nakomen van de toezegging door ontwikkelde landen van 100 miljard dollar per jaar aan klimaatfinanciering vanaf 2020. Deze landen verwijzen daar vaak naar als voorwaarde voor een ambitieuze uitkomst van de klimaattop in Glasgow. Deze leden vragen de Staatssecretaris om een overzicht te geven van de Nederlandse inzet op deze klimaatfinanciering. In hoeverre is Nederland op de goede weg om aan ons deel van deze toezegging te voldoen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat er tijdens deze bijeenkomst ook zal worden gesproken over internationale inzet op het gebied van biodiversiteit. Deze leden vragen de Minister om aan te geven hoe de samenhang zal zijn tussen de doelstellingen uit de EU-biodiversiteitsstrategie en de doelstellingen die in het 2030 kader van de Convention on Biological Diversity worden verwacht.
GroenLinks-fractie
Voorbereidingen voor de 15e Conferentie van Partijen van de Conventie inzake Biologische Diversiteit (CBD COP15)
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat wordt aangegeven ambitieus in te zetten op het wereldwijde verlies van biodiversiteit en bossen. Deze leden waarderen het ook dat als één van de redenen ook de verbinding van verlies aan biodiversiteit met zoönosen genoemd wordt. Kan de Minister aangeven hoe zij deze relatie op internationaal en nationaal niveau voor zich ziet? Kan worden aangeven welk type bindende en uitvoerbare afspraken Nederland nastreeft in een nieuw GBF?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn heel erg blij dat de urgentie EU-breed gevoeld wordt. Kan er ook een mondiaal krachtenveld geschetst worden? In hoeverre is duidelijk wat bijvoorbeeld China gaat doen? Waar liggen nog de grootste discussiepunten om tot een mondiaal akkoord te komen? Wel zijn deze leden bezorgd over het bericht dat de CBD COP15 nogmaals wordt uitgesteld. Hoe wordt de genoemde urgentie met dit uitstel gerijmd? We kunnen immers niet langer wachten met het oplossen van de wereldwijde biodiversiteitscrisis. Is de Minister het met deze leden eens dat de huidige biodiversiteitscrisis dermate ernstig is, dat verder uitstel van de aanpak hiervan desastreuze gevolgen kan hebben? Waarom kan COP15 vanwege COVID-19 niet leiden tot een overeenkomst met betrekking tot het post-2020 GBF, terwijl andere internationale diplomatieke processen, zoals afspraken over het Paris Rulebook rond COP-26 in Glasgow, wel voortgang kunnen maken? Waarom kan besluitvorming pas op zijn vroegst plaatsvinden in mei 2022? Welke landen sturen hierop aan, en wat vindt de Minister hiervan? Is Nederland bereid om zich internationaal in te spannen om te zorgen dat besluitvorming op zijn laatst in mei 2022 plaats zal vinden? En is er bereidheid om in de Milieuraad op te roepen tot een voortvarende aanpak van de oplossing van de biodiversiteitscrisis, ongeacht de uitkomst of timing van de CBD?
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat steeds meer onderzoeken wijzen naar dezelfde bedreigende factoren voor biodiversiteit: de manieren waarop wij voedsel produceren en de consumptiepatronen van de mens. Deze leden zijn dan ook benieuwd hoe de Minister deze bedreigingen op de agenda van de Milieuraad én de CBD wil zetten. Wat is de inzet voor de CBD op het terrein van voedselconsumptie en -productie? Kan worden aangeven in hoeverre Nederland eraan bijdraagt dat de negatieve gevolgen van productie en consumptie van voedsel voor natuur wereldwijd worden tegengegaan? Hoe verhoudt die inzet zich tot positie van Nederland als tweede grootste landbouwexporteur ter wereld?
De leden van de GroenLinks-fractie zien een belangrijke rol voor de financiële sector in het tegengaan van biodiversiteitsverlies en het herstellen van de natuur. Wanneer financiële stromen geen schade toebrengen aan natuur, kom je tot de benodigde systeemverandering. Dit kan onder meer worden bereikt door natuur-gerelateerde risico’s te integreren in financiële besluitvorming en strategie. Wat is de inzet voor de CBD op het terrein van de financiële sector? Is de Minister het ermee eens dat transparantie over natuur-gerelateerde risico’s een belangrijke rol kan spelen in het ombuigen van financiële stromen zodat die geen schade meer toebrengen aan natuur? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om in de Milieuraad op te roepen tot een aanpak gericht op het ombuigen van deze financiële stromen zodat die geen schade meer toebrengen aan natuur?
De leden van de GroenLinks-fractie willen tevens aandacht vragen voor het feit dat veel essentiële ecosystemen voor biodiversiteit zijn gelegen in ontwikkelingslanden. Wordt er in het kader van de CBD ook gesproken over additionele financiële steun aan ontwikkelingslanden en investeringen in capaciteitsopbouw om hen in staat te stellen om hun biodiversiteit beter te kunnen beschermen?
Rapport EU bestuiversinitiatief
De leden van de GroenLinks-fractie zijn heel blij dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zo standvastig aan het beschermdoel van zeven procent heeft vastgehouden tijdens de afgelopen Landbouw- en Visserijraad. Is de Minister voornemens om de ambitieuze houding ten opzichte van het beschermdoel ook in de Milieuraad naar voren te brengen? Zo ja, hoe gaat de Minister dit in de Raad doen? En is zij bereid ook te benoemen dat er naast een beschermdoel voor honingbijen ook nog beschermdoelen voor hommels en wilde bijen moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Klimaat
De leden van de GroenLinks-fractie hebben in de berichtgeving over het gelekte voorstel rondom het aangescherpte ETS-beleid vernomen dat het voorstel is om bij de invoering van een CBAM ook de gratis emissierechten te schrappen. Deze leden juichen dit toe en zien graag een stevige inzet van Nederland op zowel de invoering van een CBAM als het schrappen van de gratis emissierechten.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn uitermate bezorgd over de conceptbevindingen van het nieuwe IPCC-rapport. Dit bevestigt nog maar eens hoe belangrijk het is dat COP26 een succes wordt. Zijn er naast het Paris Rulebook nog andere zaken waarop kan worden ingezet tijdens COP26, zoals een ambitieuzere inzet van de deelnemende landen?
Partij voor de Dieren-fractie
Wijziging verordening inzake de verdeling van de inspanningen (Effort Sharing Regulation, ESR)
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de ESR enorm moet worden verbeterd om van betekenis te kunnen zijn bij het tijdig oplossen van de klimaatcrisis. De landbouw blijft vooralsnog buiten schot, terwijl de landbouw juist veel broeikasgassen uitstoot. Deelt de Minister het inzicht dat er bindende concrete reductiedoelstellingen voor de landbouw moeten worden opgesteld? Zo nee, waarom niet? Deelt de Minister het inzicht dat deze doelstellingen ook nodig zijn voor het behalen van de ambities in de Van Boer tot Bord Strategie? Zo nee, waarom niet? En wat is de inzet van Nederland met betrekking tot het ESR, onder andere voor de landbouw? Is de Minister bereid om zich te verzetten wanneer het voorstel van de Commissie geen bindende reductiedoelstellingen voor de landbouw zou blijken te bevatten? Deelt de Minister de mening dat een effectieve CBAM ook landbouw zou moeten omvatten om de geïmporteerde emissies tegen te gaan en dat dit niet alleen een zeer groot effect voor het klimaat zou kunnen bewerkstelligen, maar tegelijkertijd ook biodiversiteitsverlies kan helpen tegengaan?
VN Klimaatconferentie (COP26)
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen graag weten welke delegatie vanuit het Nederlandse kabinet deel zal nemen aan de VN Klimaatconferentie en hoe naar deze conferentie afgereisd zal worden. Zal de Minister-President aanwezig zijn? En zal de delegatie per trein en boot afreizen? Wat zal de inzet zijn van de Nederlandse delegatie aan de COP26?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken verder op dat de consumptie van vlees, vis en zuivel schade aan klimaat, dieren, natuur en water veroorzaakt. De wetenschappelijke rapporten die adviseren om over te stappen van dierlijk naar meer plantaardig voedsel stapelen zich op. Zo is de vee-industrie volgens het World Resources Institute verantwoordelijk voor tachtig procent van de ontbossing in het Amazonegebied. Desondanks ging het bij de vorige klimaattoppen van Katowice en Madrid helemaal mis. De wereldleiders en andere conferentiegangers werden getrakteerd op menukaarten vol vlees, vis en zuivel.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat juist op internationale conferenties waar gesproken wordt over het oplossen van de problemen die mede worden veroorzaakt door de consumptie van vlees, vis en zuivel, het vanzelfsprekend zou moeten zijn dat de plantaardige optie de norm is? Is de Staatssecretaris bereid om ervoor te pleiten dat een plantaardig menu de standaard keuze wordt, terwijl opties met dierlijke eiwitten enkel op verzoek beschikbaar worden? Wanneer zullen de Kamervragen van het lid Teunissen (d.d. 14 april 2021) over aandacht voor de eiwittransitie op internationale conferenties beantwoord worden?
Biodiversiteitsverdrag (CBD)
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben hier nog enkele vragen over. Deze leden merken op dat eind augustus waarschijnlijk de Third Open Ended Working Group (3OEWG) zal plaatsvinden in aanloop naar de Convention on Biological Diversity van volgend jaar. Tijdens de 3OEWG hebben landen de mogelijkheid om concrete tekstuele veranderingen van het Biodiversiteitsverdrag voor te stellen. Deze leden merken hierbij op dat gezien de urgentie van de klimaat- en biodiversiteitscrisis, de komende tien jaar worden gezien als de «the deciding decade» (het beslissende decennium) om klimaatontwrichting en biodiversiteitsverlies te stoppen. Deze leden vinden echter dat het Biodiversiteitsverdrag de urgentie niet voldoende erkent en dat er daarom jaarlijks «milestones» zouden moeten worden geformuleerd. Deelt de Minister het inzicht dat het essentieel is dat er concrete jaarlijkse doelstellingen met behulp van impact-, proces- of outputindicatoren en een routeplan tot 2030 moeten worden opgesteld? Wat vindt de Minister van de suggestie om voor het rapporteren van jaarlijkse «milestones« gebruik te maken van technologieën om op een transparante en gestandaardiseerde manier te rapporteren, bijvoorbeeld via benchmarkingtools, quickscans of social media? Deelt de Minister het inzicht dat op deze manier het rapport voor een breder publiek leesbaar kan worden, maar ook dat het rapporteren hiermee verandert van een «rapportagelast» naar «het vieren van successen en prestaties»?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken daarnaast op dat de Theory of Change-structuur het fundament is van het Biodiversiteitsverdrag waarop de doelstellingen zijn gebaseerd. Momenteel is er een onnatuurlijke scheiding aangebracht wat betreft «menselijke behoeften» en het verminderen van het aantal bedreigde diersoorten en de bescherming van natuurgebieden en ecosystemen. Wat vindt de Minister van het idee om het welzijn van mensen te koppelen aan het welzijn van de aarde en haar ecosystemen en biodiversiteit? Is de Minister bereid om voorstellen te doen om de coherentie tussen menselijk welzijn en het welzijn van de aarde in de Theory of Change te verbeteren en zo ook duplicatie te verminderen? Deelt de Minister het inzicht dat bij het opstellen van deze doelstellingen rekening gehouden moet worden met de planetaire grenzen en dat er niet alleen gekeken moet worden naar bijvoorbeeld het verminderen van het aantal bedreigde soorten?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden ook dat de polaire streken niet voldoende worden genoemd en beschermd in het Biodiversiteitsverdrag. Antarctica en de Zuidelijke Oceaan zijn buitengewoon rijk aan bijzondere en bedreigde soorten, zoals pinguïns, walvissen en zeehonden. Bovendien zijn de oceanen van belang om klimaatverandering tegen te gaan: dertig procent van de koolstofemissie wordt hierin vastgelegd. Daarnaast vormt de Antarctische krill een essentieel onderdeel van de voedselketen voor veel mariene roofdieren in de Zuidelijke Oceaan. Er wordt momenteel onderhandeld over het oprichten van twee Marine Protected Areas (MPA) voor de instandhouding van de levende rijkdommen van de Antarctische wateren. De MPA’s zullen samen ongeveer drie miljoen vierkante kilometer groot zijn. Kan de Minister aangeven welke positie Nederland inneemt in deze onderhandelingen? Wat is het standpunt van Nederland? Deelt de Minister het inzicht dat deze twee MPA’s er moeten komen en is ze bereid zich hiervoor actief in te zetten, ook in de bilaterale contacten met de landen die zich momenteel het meest verzetten tegen deze MPA's, namelijk China en Rusland?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie pleiten daarnaast voor het opnemen van een wereldwijd moratorium op de introductie van organismen in de natuur die genetisch gemanipuleerd zijn door middel van gene drive technologie (genaandrijving). Genaandrijving is gericht op het uitroeien van populaties en zelfs hele soorten door middel van genetische manipulatie. De effecten daarvan zijn niet omkeerbaar. Het vrijkomen van gene drive-organismen in het milieu vormt een nieuwe en ernstige bedreiging voor de biodiversiteit en het milieu op een ongekende schaal, aangezien elk gene drive-organisme een ernstig risico van oncontroleerbare verspreiding van genetisch gemanipuleerde genen en genetische mechanismen in wilde en gedomesticeerde populaties met zich meebrengt. Gene drive-organismen kunnen zelf invasieve soorten worden, waarmee ze een ernstig gevaar vormen voor de biodiversiteit. In antwoorden op eerdere vragen van de Partij voor de Dieren-fractie schreef de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dat zij geen voorstander is van een wereldwijd moratorium, omdat het juist toegelaten moet zijn om de techniek (op een veilige manier) verder te ontwikkelen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1244). Wel erkent deze Minister dat er nog deels onbekende risico’s kleven aan de toepassing.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie verzoeken de Minister met klem om het standpunt te heroverwegen. Zolang er nog onbekende risico’s zijn en de techniek zich nog op een «veilige manier» zou moeten ontwikkelen, is introductie van gene drive-organismen in de natuur, met inbegrip van veldproeven, uit den boze. Deze leden verwijzen hierbij naar het voorzorgsbeginsel dat is verankerd in zowel het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie als in het Verdrag inzake Biologische Diversiteit. Gaat de Minister uit voorzorg pleiten voor opname van een wereldwijd moratorium op genaandrijving in de tekst van het Biodiversiteitsverdrag?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken tot slot op dat de Wereldbank deze week in kaart heeft gebracht dat de wereldeconomie in 2030 2,7 biljoen US dollar zal verliezen wanneer de achteruitgang van de ecosystemen niet gestopt wordt. Hierbij vermeldt de Wereldbank dat politieke leiders te vaak kiezen voor exploitatie van natuurlijke hulpbronnen ten behoeve van een korte termijn economisch gewin, ten koste van de leefomgeving. Deze leden delen het inzicht dat de achterliggende oorzaken van de biodiversiteitscrisis gelegen zijn in hoe de economie is ingericht, hoe handel wordt gedreven en hoe grondstoffen worden geëxploiteerd, waarbij de negatieve gevolgen voor mens, dier en natuur niet worden geïnternaliseerd in de economie. Het is daarom van belang dat een houdbare economie binnen de draagkracht van de aarde blijft. De Britse econoom Kate Raworth schetst deze economie als een donut, waarin iedereen recht heeft op (sociale) basisvoorzieningen en niemand het recht heeft om het ecosysteem te misbruiken voor eigen gewin. Is de Minister bereid om de donut economie, of het Natuurlijk Kapitaal Rekenen of andere alternatieve vormen van Bruto Nationaal Product (BNP), zoals brede welvaart, voor te stellen voor het Biodiversiteitsverdrag? Of is de Minister bereid om voor te stellen dat dit concept geformuleerd wordt door een speciale deskundigengroep (expert group)? Daarnaast is een deel van de oplossing het verlagen van de belasting op arbeid en het verhogen van de belasting op grondstoffen, vervuiling, vermogen en winst. Deelt de Minister dit inzicht en is ze bereid dit in te brengen in het Biodiversiteitsverdrag?
II Reactie van de bewindspersonen
«Fit for 55%» pakket
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris of de hogere Europese doelstelling en het Fit-for-55 pakket ertoe zullen leiden dat de Europese Commissie Nederland een hoger nationaal doel oplegt.
Onderdeel van het Fit-for-55 pakket is een voorstel tot herziening van de Effort Sharing Regulation (ESR). De ESR reguleert broeikasgasemissies van de sectoren die niet onder het EU-emissiehandelssysteem vallen (EU ETS), waaronder de gebouwde omgeving, wegtransport en de landbouw. De ESR kent reeds een Europees doel dat is onderverdeeld in bindende nationale opgaven. Een ophoging van het overkoepelende Europese doel naar ten minste 55% betekent ook een ophoging van het Europese ESR-doel, wat zich zal doorvertalen in een hoger bindend nationaal ESR-doel voor alle lidstaten, en dus ook voor Nederland. Een eerste inschatting van het PBL gaat uit van een ophoging van het Nederlandse ESR-doel met 9% (van 36% naar 45% t.o.v. 2005)1, maar dit hangt af van het uiteindelijke voorstel en de onderhandelingsuitkomst. De ESR kent geen sectorale doelstellingen, het is aan de lidstaten zelf om te bepalen hoe de opgave te verdelen onder de ESR-sectoren. Het ETS, waaronder een groot deel van de industrie en de elektriciteitsopwekking valt, zal naar verwachting ook door de Europese Commissie worden aangescherpt, maar kent geen nationale doelen.
De leden van de VVD-fractie delen de mening over het belang van een gelijk speelveld, als bescherming van onze bedrijven en de verlaagde noodzaak voor aanvullend nationaal beleid. Deze leden kijken daarom ook met interesse naar het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM). Wel hebben zij vragen over de uitwerking van het CBAM. Kan de Staatsecretaris aangeven welke sectoren als eerste onder de CBAM gaan vallen? En hoe de volgorde van uitrol eruitziet? Ook vragen deze leden waar de Staatssecretaris staat ten opzichte van de huidige vrije rechten in het EU-emissiehandelssysteem (ETS).
De Europese Commissie zal als onderdeel van het Fit-for-55 pakket een voorstel doen voor een CBAM. De Europese Commissie lijkt hierbij te denken aan de sectoren elektriciteit, cement, staal, kunstmest en aluminium, zoals ook aangegeven door Diederik Samsom in zijn technische briefing aan uw Kamer, maar in het uiteindelijke voorstel kan dit nog wijzigen. De motie Grinwis en Van Weyenberg roept het kabinet op tot een zo snel mogelijke invoering van een eerlijke en effectieve CO2-grensheffing, in combinatie met het beëindigen van gratis allocatie. In het licht van deze motie wacht het kabinet het voorstel af en zal het deze beoordelen o.a. op basis van de effectiviteit en eerlijkheid van het voorstel, de WTO-conformiteit en de uitvoerbaarheid, waartussen een gedegen balans moet worden gevonden. De vormgeving, waar de uitrolsnelheid en eventuele uitfasering van gratis rechten toe behoren, heeft direct invloed op deze criteria. De positie van het kabinet zal daarom mede afhangen van de precieze vormgeving van het voorstel.
De leden van de VVD-fractie benadrukken het belang van de terugkeer van de geldstromen, afkomstig uit de ETS-inkomsten, naar de individuele lidstaten om effectief hun verduurzaming te bekostigen. Deze leden vragen daarom aan de Staatssecretaris wat haar inzet is omtrent deze geldstromen. De leden van de VVD-fractie horen dat er de mogelijkheid bestaat dat de Europese Commissie deze geldstromen wil inzetten als eigen middelen. Hoe staat de Staatssecretaris hier tegenover?
De Europese Commissie publiceert naar verwachting op 14 juli 2021 het zogenoemde Fit-for-55 pakket, met daarin wetgevingsvoorstellen ter implementatie van de aangescherpte Europese klimaatdoelstellingen waarvoor Nederland heeft gepleit. Hier zit naar verwachting ook een voorstel bij voor aanscherping van het EU-emissiehandelssysteem (ETS), alsook uitbreiding van het ETS naar de sectoren gebouwde omgeving en mobiliteit. Pas als deze voorstellen er zijn, kan worden beoordeeld wat de plannen van de Commissie precies inhouden en wat dit voor gevolgen zal hebben voor de ETS-inkomsten. Daarnaast zal de Commissie naar verwachting als onderdeel van het voorstel voor een nieuw Eigenmiddelenbesluit (EMB) ook een voorstel presenteren voor een nieuw eigen middel op basis van het ETS, conform de afspraken tussen de Raad, de Commissie en het Europees Parlement in het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020. Deze afspraken zijn in feite een bevestiging van de conclusies van de Europese Raad van 21 juli 2020. Het voorstel voor een nieuw EMB wordt eveneens verwacht op 14 juli 2021. Het kabinet wacht de voorstellen van de Commissie af en zal deze op hun merites beoordelen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening van deze leden deelt dat het aan lidstaten zelf is om tot de meest kosteneffectieve verdeling van CO2-reductie over sectoren te komen? Deze leden lezen dat de Staatssecretaris kritisch de uitbreiding van het ETS naar de gebouwde omgeving en de mobiliteit bekijkt. Tegelijkertijd steunt de Staatssecretaris hogere Effort Sharing Regulation (ESR)-doelen. Waarom overweegt de Staatssecretaris deze dubbelwerking? Dat is immers in het huidige systeem niet het geval.
De leden van de CDA-fractie kijken met belangstelling uit naar de publicatie van het fit-for-55 pakket waarin de welke verdeling van de Europese klimaatopgave per lidstaat en per sector voorziet duidelijk zal worden. Deze leden hebben zich altijd uitgesproken voor een Europese klimaataanpak, met Europees bronbeleid, waarmee zoveel mogelijk «meewind» wordt gecreëerd voor de in Nederland benodigde klimaatmaatregelen. In dat kader zijn deze leden voorstander van de aanscherping van de Europese CO2-normen van voertuigen en het uitbreiden van het ETS naar scheepvaart en luchtvaart. De leden van de CDA-fractie hebben echter wel de nodige vraagtekens met betrekking tot de mogelijke uitbreiding van het ETS naar de gebouwde omgeving en mobiliteit. Deze leden merken op dat vanuit de ERS reeds gekoerst wordt op jaarlijkse bindende broeikasgasemissie-reducties op EU-lidstaatniveau en dat deze bindende doelen ook zullen gelden voor de gebouwde omgeving en mobiliteit. Deze leden vragen de Staatssecretaris wat de toegevoegde waarde van uitbreiding van ETS naar de gebouwde omgeving is als er vanuit de ESR al een bindende opgave per lidstaat wordt vastgesteld. Hoe zal de Staatssecretaris dit aspect mee laten wegen bij het beoordelen eventuele voorstellen op dit gebied?
Zie ook het antwoord op bovenstaande vraag van de VVD. De Effort Sharing Regulation (ESR) kent geen sectorale doelstellingen. Het is aan lidstaten zelf om te bepalen hoe de opgave te verdelen onder de ESR-sectoren, waarbij elke lidstaat zelf het meest kosteneffectieve transitiepad kan kiezen. Tegelijkertijd borgt de ESR dat lidstaten nationaal maatregelen nemen om emissiereductie in deze sectoren te realiseren, zoals u zelf ook aangeeft in de vraag, omdat de ESR reeds bindende doelstellingen kent. Voor Nederland is dat op dit moment -36% ten opzichte van 2005. Daarom is het volgens de Commissie van belang dat de ESR, in combinatie met aangescherpt Europees bronbeleid, blijft bestaan. Mocht de Commissie een ETS voorstellen voor de gebouwde omgeving en wegtransport, dan ziet de Commissie dit niet als vervanging van het borgingsmechanisme van de ESR. Het kabinet zal het gehele pakket na uitkomen in zijn integraliteit beoordelen, op basis van de daadwerkelijke voorstellen en bijbehorende impact assessments. Uw Kamer wordt hier uiteraard via de gebruikelijke procedures over geïnformeerd.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Europese Commissie mogelijk ook wil komen met bindende nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie. Eerder was dit niet het geval, omdat het niet verenigbaar werd geacht met het subsidiariteitsprincipe. Wat maakt dat bindende nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie blijkbaar nu wel verenigbaar worden geacht met het subsidiariteitsprincipe? Hoe kijkt de Staatssecretaris naar bindende nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie? Kan zij tevens schetsen hoe andere lidstaten denken over het al dan niet opnemen van bindende nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie?
Het is nog onduidelijk of de Europese Commissie bindende nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie zal voorstellen. Indien zij dit voorstelt zal de Europese Commissie de subsidiariteit daarvan moeten aantonen en zal het kabinet deze beoordelen. Het kabinet is geen voorstander van bindende nationale doelstellingen. Het streven is om Europese en nationale klimaatdoelen op zo kosteneffectief mogelijke wijze te behalen. Daarbij is sturen op vermindering van CO2-uitstoot het uitgangspunt. Bindende doelen voor hernieuwbare energie en energiebesparing kunnen ten koste gaan van deze kosteneffectiviteit. De EU-lidstaten zijn verdeeld over het nut van een nationaal bindend doel voor hernieuwbare energie. Het Europese krachtenveld zal pas tijdens het onderhandelingsproces duidelijk worden.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de ESR enorm moet worden verbeterd om van betekenis te kunnen zijn bij het tijdig oplossen van de klimaatcrisis. De landbouw blijft vooralsnog buiten schot, terwijl de landbouw juist veel broeikasgassen uitstoot. Deelt de Minister het inzicht dat er bindende concrete reductiedoelstellingen voor de landbouw moeten worden opgesteld? Zo nee, waarom niet? Deelt de Minister het inzicht dat deze doelstellingen ook nodig zijn voor het behalen van de ambities in de Van Boer tot Bord Strategie? Zo nee, waarom niet? En wat is de inzet van Nederland met betrekking tot het ESR, onder andere voor de landbouw? Is de Minister bereid om zich te verzetten wanneer het voorstel van de Commissie geen bindende reductiedoelstellingen voor de landbouw zou blijken te bevatten? Deelt de Minister de mening dat een effectieve CBAM ook landbouw zou moeten omvatten om de geïmporteerde emissies tegen te gaan en dat dit niet alleen een zeer groot effect voor het klimaat zou kunnen bewerkstelligen, maar tegelijkertijd ook biodiversiteitsverlies kan helpen tegengaan?
Middels het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) geeft Nederland invulling aan de reeds bindende nationale opgave volgend uit de ESR. De ESR kent geen sectorale doelstellingen, het is aan de lidstaten zelf om te bepalen hoe de opgave te verdelen onder de ESR-sectoren, zoals de mobiliteit, de gebouwde omgeving en landbouw. De Nederlandse landbouwsector kent via het Klimaatakkoord een bindende reductiedoelstelling van maximaal 20,2–22,8 Mton CO2-equivalenten restemissie in 2030. De Nederlandse landbouw levert daarmee haar aandeel in de klimaatopgave voor 2030 net zoals de andere sectoren in Nederland.
Een ophoging van het overkoepelende Europese doel naar ten minste 55% betekent ook een ophoging van het Europese ESR-doel, wat zich zal doorvertalen in een hoger bindend nationaal ESR-doel voor alle lidstaten, en dus ook voor Nederland. Hoeveel hoger de reductiedoelstelling wordt voor Nederland, hangt af van de precieze voorstellen.
Het Fit-for-55 pakket bevat verder naar verwachting een voorstel om vanaf 2030 een nieuwe gemeenschappelijke Agriculture Forestry and Other Land Use (AFOLU) klimaatbeleidspijler voor de landbouw en landgebruik te creëren, met als doel dat de landbouw- en landgebruiksectoren samen op EU-niveau in 2035 klimaatneutraal zijn. Zoals beschreven in het BNC fiche over de Mededeling «Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 20302», staat het (demissionair) kabinet ervoor open om de effecten en mogelijkheden van een dergelijke pijler nader te onderzoeken. Er wordt verwacht dat een sterkere relatie tussen landbouw en LULUCF-sectoren en de introductie van aanvullende prikkels, waaronder het verwaarden van koolstofvastlegging, de dynamiek richting klimaatneutraliteit kan bevorderen. Een bestudering van het Fit-for-55 pakket in detail is nodig alvorens er verdere inzet bepaald kan worden. Zoals toegezegd aan de Tweede Kamer volgt de eerste beoordeling van het Fit-for-55 pakket in de loop van september.
De Boer-tot-Bord-strategie moet zorgen voor een transitie naar een duurzaam voedselsysteem in de EU. Het Europese klimaatbeleid en de Fit-for-55 voorstellen dragen naar verwachting bij aan het realiseren van deze transitie en andersom. Voor wat betreft de CBAM is het kabinet conform de motie van het lid Van der Lee positief over het principe, en positief nieuwsgierig naar het voorstel van de Commissie3. Eén van de criteria waar het kabinet op zal letten, naast dat het een effectieve klimaatmaatregel moet zijn, is de WTO-conformiteit. Daarvoor is van belang dat gelijke producten uit verschillende landen gelijk behandeld worden (meestbegunstigde natie) en dat een land op de eigen markt geen onderscheid maakt tussen gelijke buitenlandse en binnenlandse producten (nationale behandeling). Hieruit vloeit voort dat de EU geen CO2-prijs aan de grens op landbouwgoederen kan instellen zonder risico op schending van WTO- en bilaterale handelsverdragen. Op dit moment kent de EU immers geen uniforme CO2-prijs voor landbouw. Het ligt in de lijn der verwachting dat de Europese Commissie in hun CBAM-voorstel alleen zal kijken naar ETS-sectoren. Zie ook het antwoord op de vraag van de VVD over de Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM).
Internationaal klimaatbeleid en voorbereidingen UNFCCC COP26
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris haar inzet op het internationale klimaatbeleid en de voorbereiding op de COP26 uiteenzet voor de informele bijeenkomst van klimaat- en milieuministers. Deze leden delen de mening van de Staatssecretaris wat betreft de noodzaak van meer ambitie. Deze leden zijn van mening dat de Nederlandse industrie een voortrekkersrol wereldwijd kan innemen. Deelt de Staatssecretaris deze mening? Indien deze mening wordt gedeeld, kan er op COP26 en in vervolg een uitgebreide inzet worden gedaan door de Nederlandse overheid om samenwerkingsverbanden aan te gaan met soortgelijke innovatieve industrielanden om samen nieuwe innovaties van de grond te krijgen? Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om dit te intensiveren?
Het kabinet is van mening dat de transitie naar een klimaatneutrale economie uitdagend is, maar ook veel kansen biedt. Zoals aangegeven in de kamerbrief «Visie verduurzaming basisindustrie 2050; de keuze is aan ons» van 15 mei 20204, heeft Nederland de ambitie en de kans om de (Europese) vestigingsplaats te zijn voor duurzame (basis)industrie. De Nederlandse industrie zou dan ook de ambitie kunnen hebben om een voortrekkersrol wereldwijd in te nemen. Om internationale samenwerkingsverbanden tussen landen en het bedrijfsleven op dit gebied te faciliteren, wordt er door de Nederlandse overheid al samengewerkt in het internationale forum LeadIT. Dit platform van overheden en bedrijven wil de verduurzaming van de industriesector versnellen en streeft naar net-zero emissies van de sector in 2050. Nederland is lid geworden tijdens de lancering op de UN Climate Action Summit in New York in 2019. Naast zestien landen, waaronder Nederland, Duitsland, Frankrijk, India, Zweden en de VS, is een aantal grote bedrijven als DSM, Royal Schiphol Group, Vattenfall en ThyssenKrupp lid van het platform. De internationale en Europese inzet van het kabinet op het gebied van verduurzaming industrie wordt gecontinueerd, ook tijdens de COP26.
De leden van de VVD-fractie constateren dat meerdere gelijkgestemde landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, inmiddels CO2-beprijzingssystemen zoals het Europese ETS-mechanisme hebben ontwikkeld. Daarom vragen deze leden hoe de Staatssecretaris staat tegenover een verdere integratie van de CO2-beprijzingssystemen. Kan de Staatssecretaris toelichten of het mogelijk is om deze systemen op elkaar aan te sluiten, om een sterker blok te vormen tegen landen zoals China en effectiever een kosteneffectieve CO2-reductie te verwerkelijken?
Het kabinet deelt het belang van samenwerken met gelijkgestemde landen om klimaatverandering tegen te gaan. Het koppelen van emissiehandelssystemen is daartoe een mogelijkheid die ook kan bijdragen aan kosteneffectieve CO2-reductie en het creëren van een gelijk speelveld. In 2016 heeft de EU, met steun van Nederland, een verdrag ondertekend met Zwitserland om het EU ETS te koppelen met het Zwitserse ETS. Deze koppeling is sinds 2020 in werking. In de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het Verenigd Koningrijk (artikel 392) spreken beide partijen de wens uit om een koppeling van het EU ETS en Verenigd Koninkrijk ETS te overwegen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat ontwikkelingslanden hebben aangegeven veel belang te hechten aan het nakomen van de toezegging door ontwikkelde landen van 100 miljard dollar per jaar aan klimaatfinanciering vanaf 2020. Deze landen verwijzen daar vaak naar als voorwaarde voor een ambitieuze uitkomst van de klimaattop in Glasgow. Deze leden vragen de Staatssecretaris om een overzicht te geven van de Nederlandse inzet op deze klimaatfinanciering. In hoeverre is Nederland op de goede weg om aan ons deel van deze toezegging te voldoen?
In bijlage 6 van het HGIS Jaarverslag 20205 wordt uitgebreid verslag gedaan over de Nederlandse bijdrage aan de internationale klimaatfinanciering. In 2020 besteedde Nederland EUR 596 mln. aan publieke middelen voor klimaatactie ten behoeve van ontwikkelingslanden. De Nederlandse klimaatfinanciering bestaat uit meer dan 400 activiteiten die bijdroegen aan reductie van broeikasgassen (klimaatmitigatie) en/of vergroting van de weerbaarheid tegen klimaatverandering (klimaatadaptatie).
Van de totale publieke klimaatfinanciering kwam EUR 140 mln. (24%) ten goede aan klimaatmitigatie en EUR 257 mln. (43%) aan klimaatadaptatie. Van EUR 199 mln. (33%) is niet gespecificeerd of dit ten goede kwam aan mitigatie of adaptatie. Nederland mobiliseerde daarnaast in 2.020 EUR 592 mln. aan private investeringen in klimaatprojecten. Deze investeringen werden gerealiseerd met verschillende publieke instrumenten: bilaterale programma’s, multi-donor fondsen, multilaterale fondsen en via de bijdragen aan de multilaterale ontwikkelingsbanken.
Nederland heeft de afgelopen jaren gewerkt aan een stijging van de publieke en private klimaatuitgaven. Gelet op het bestaan van verschillende methodieken is het lastig om eenduidig te bepalen wat een eerlijk aandeel voor Nederland is. De inzet van dit kabinet zoals verwoord in de nota «Investeren in perspectief»6 was om de totale publieke klimaatfinanciering op te laten lopen tot 480 mln. euro per jaar aan het einde van de kabinetsperiode. Daarin is het kabinet geslaagd.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn uitermate bezorgd over de conceptbevindingen van het nieuwe IPCC-rapport. Dit bevestigt nog maar eens hoe belangrijk het is dat COP26 een succes wordt. Zijn er naast het Paris Rulebook nog andere zaken waarop kan worden ingezet tijdens COP26, zoals een ambitieuzere inzet van de deelnemende landen?
Een van de uitkomsten waar aankomend COP26 voorzitter Verenigd Koninkrijk op inzet, is dat COP26 laat zien dat het 1,5 graden doel binnen bereik blijft. Dat vereist dat meer landen een ambitieuzere National Determined Contribution indienen met een doel voor 2030 en zich committeren aan een ambitieus langetermijndoel, zoals de Europese doelstelling om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Het kabinet steunt het VK in dat streven en richt zich daarbij met name op de grote uitstoters. Naast meer ambitie op mitigatie, zal ook veel aandacht zijn voor de benodigde financiering voor adaptatie voor ontwikkelingslanden, die vooralsnog achterblijft ten opzichte van mitigatie; daar moet meer balans in worden gebracht. Daarnaast moet meer gebruik worden gemaakt van de kennis en expertise die lokaal al aanwezig is bij het bepalen van de benodigde capaciteitsopbouw in deze landen. Nederland stimuleert partnerschappen met kennisinstituten, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden voor het beter delen van beschikbare kennis, expertise en innovatie. Ook wordt ingezet op het versterken van adaptatieplanning en -implementatie o.a. middels het stimuleren van de totstandkoming van Nationale Adaptatie Plannen (NAPs).
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen graag weten welke delegatie vanuit het Nederlandse kabinet deel zal nemen aan de VN Klimaatconferentie en hoe naar deze conferentie afgereisd zal worden. Zal de Minister-President aanwezig zijn? En zal de delegatie per trein en boot afreizen? Wat zal de inzet zijn van de Nederlandse delegatie aan de COP26?
Op dit moment is het volledige programma van de COP26 nog niet bekend. Wel is duidelijk dat op 1 november a.s. het segment voor staats- en regeringsleiders zal plaatsvinden en de Minister-President is voornemens om daarbij aanwezig te zijn. De deelname door andere leden van het kabinet wordt later bepaald.
In samenwerking met NS en ProRail wordt een speciale COP-trein ingezet. Een deel van de ambtelijke onderhandelingsdelegatie zal met die trein naar Glasgow reizen. Een ander deel van de onderhandelingsdelegatie zal van de reguliere treindienst gebruikmaken.
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, zal de inzet van de Nederlandse delegatie zich richten op de afronding van het zogenaamde Paris Rulebook. Om implementatie van de Overeenkomst van Parijs mogelijk te maken, moeten afspraken over de uitvoering van internationale samenwerking, o.a. via internationale markten, voor de uitvoering van gemaakte rapportage-afspraken en voor gemeenschappelijke termijnen van Nationally Determined Contributions (NDC), gemaakt worden. Daarnaast is het kabinet van mening dat meer ambitie nodig is, zowel op mitigatie als op adaptatie. Om meer ambitie op mitigatie te bewerkstelligen moeten meer landen – met name de grote uitstoters – een aangescherpte NDC indienen gericht op 2030, en een langetermijnstrategie gericht op klimaatneutraliteit rond 2050. Een ander aandachtspunt is de benodigde financiering voor adaptatie voor ontwikkelingslanden, die vooralsnog achterblijft ten opzichte van mitigatie; daar moet meer balans in worden gebracht. Daarnaast moet meer gebruik worden gemaakt van de kennis en expertise die lokaal al aanwezig is bij het bepalen van de benodigde capaciteitsopbouw in deze landen. Nederland stimuleert partnerschappen met kennisinstituten, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden voor het beter delen van beschikbare kennis, expertise en innovatie. Ook wordt ingezet op het versterken van adaptatieplanning en -implementatie o.a. middels het stimuleren van de totstandkoming van Nationale Adaptatie Plannen (NAPs).
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken verder op dat de consumptie van vlees, vis en zuivel schade aan klimaat, dieren, natuur en water veroorzaakt. De wetenschappelijke rapporten die adviseren om over te stappen van dierlijk naar meer plantaardig voedsel stapelen zich op. Zo is de vee-industrie volgens het World Resources Institute verantwoordelijk voor tachtig procent van de ontbossing in het Amazonegebied. Desondanks ging het bij de vorige klimaattoppen van Katowice en Madrid helemaal mis. De wereldleiders en andere conferentiegangers werden getrakteerd op menukaarten vol vlees, vis en zuivel. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat juist op internationale conferenties waar gesproken wordt over het oplossen van de problemen die mede worden veroorzaakt door de consumptie van vlees, vis en zuivel, het vanzelfsprekend zou moeten zijn dat de plantaardige optie de norm is? Is de Staatssecretaris bereid om ervoor te pleiten dat een plantaardig menu de standaard keuze wordt, terwijl opties met dierlijke eiwitten enkel op verzoek beschikbaar worden? Wanneer zullen de Kamervragen van het lid Teunissen (d.d. 14 april 2021) over aandacht voor de eiwittransitie op internationale conferenties beantwoord worden?
Het kabinet steunt het uitgangspunt om bij internationale conferenties bewuste keuzes te maken over de menuopties en gezond en duurzaam geproduceerd voedsel aan te bieden, waar dierlijke eiwitten onderdeel van kunnen zijn. Het is bij officiële diners goed gebruik om de culinaire rijkdom van het gastland te presenteren. Bij de concrete invulling daarvan wordt rekening gehouden met de voorkeuren van de buitenlandse gasten. Een breed en evenwichtig aanbod van duurzame dierlijke en plantaardige producten en een goede voorlichting hierover dragen bij aan een goed geïnformeerde keuze. Een gezonder en duurzamer voedselpatroon heeft positieve effecten op natuur, klimaat en volksgezondheid. Dit kan door o.a. minder voedselverspilling, minder eten, een betere balans tussen dierlijk en plantaardig eiwit, meer groenten en fruit (van het seizoen) en meer duurzaam geproduceerd voedsel herkenbaar aan duurzaamheidskeurmerken.
De antwoorden op de Kamervragen van het lid Teunissen (2021Z05950) zullen op korte termijn naar de Kamer gestuurd worden.
Voorbereidingen CBD COP15
De leden van de CDA-fractie lezen dat er tijdens deze bijeenkomst ook zal worden gesproken over internationale inzet op het gebied van biodiversiteit. Deze leden vragen de Minister om aan te geven hoe de samenhang zal zijn tussen de doelstellingen uit de EU-biodiversiteitsstrategie en de doelstellingen die in het 2030 kader van de Convention on Biological Diversity worden verwacht.
De inzet van de EU in de internationale onderhandelingen is het formuleren van doelstellingen voor 2030 die in overeenstemming zijn met de doelstellingen en de inzet van de EU-Biodiversiteitsstrategie7. De uitvoering van de strategie is de bijdrage van de EU aan de realisatie van de doelstellingen van het overeen te komen strategisch raamwerk (Global Biodiversity Framework, GBF).
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat wordt aangegeven ambitieus in te zetten op het wereldwijde verlies van biodiversiteit en bossen. Deze leden waarderen het ook dat als één van de redenen ook de verbinding van verlies aan biodiversiteit met zoönosen genoemd wordt. Kan de Minister aangeven hoe zij deze relatie op internationaal en nationaal niveau voor zich ziet? Kan worden aangeven welk type bindende en uitvoerbare afspraken Nederland nastreeft in een nieuw Global Biodiversity Framework?
Veel factoren zijn van invloed op de problematiek van zoönosen. Wetenschappelijk onderzoek geeft aan dat verandering van landgebruik, zoals het kappen van bomen, het verlies van biodiversiteit, de intensieve veehouderij en klimaatverandering de kans op de overdracht van zoönose vergroten, zowel internationaal als nationaal.
Voor wat betreft het GBF zet het kabinet zich in voor een betere implementatie van de nieuwe af te spreken doelen door te streven naar een versterkt mechanisme van rapportage en evaluatie met de mogelijkheid om implementatie tussentijds op te schroeven.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn heel erg blij dat de urgentie EU-breed gevoeld wordt. Kan er ook een mondiaal krachtenveld geschetst worden? In hoeverre is duidelijk wat bijvoorbeeld China gaat doen? Waar liggen nog de grootste discussiepunten om tot een mondiaal akkoord te komen?
De meeste partijen spreken nog steeds ambitie uit. Door het karakter van de onderhandelingen (virtuele bijeenkomsten) is er nog maar zeer beperkt overeenstemming over het nieuwe raamwerk. Zo is er nog discussie over een mogelijke overkoepelend doel, rapportage en verantwoordingsverplichtingen en financiering («resource mobilisation»). In het bijzonder staat er spanning op het onderwerp «access and benefit sharing», dat zich richt op de toegang tot een eerlijke en billijke verdeling van de voordelen van het gebruik van genetische bronnen en waarbij grosso modo de G77 en de ontwikkelde landen tegenover elkaar staan. China heeft tot nu toe een constructieve houding getoond in de onderhandelingen.
Wel zijn deze leden bezorgd over het bericht dat de CBD COP15 nogmaals wordt uitgesteld. Hoe wordt de genoemde urgentie met dit uitstel gerijmd? We kunnen immers niet langer wachten met het oplossen van de wereldwijde biodiversiteitscrisis. Is de Minister het met deze leden eens dat de huidige biodiversiteitscrisis dermate ernstig is, dat verder uitstel van de aanpak hiervan desastreuze gevolgen kan hebben? Waarom kan COP15 vanwege COVID-19 niet leiden tot een overeenkomst met betrekking tot het post-2020 GBF, terwijl andere internationale diplomatieke processen, zoals afspraken over het Paris Rulebook rond COP-26 in Glasgow, wel voortgang kunnen maken? Waarom kan besluitvorming pas op zijn vroegst plaatsvinden in mei 2022? Welke landen sturen hierop aan, en wat vindt de Minister hiervan? Is Nederland bereid om zich internationaal in te spannen om te zorgen dat besluitvorming op zijn laatst in mei 2022 plaats zal vinden? En is er bereidheid om in de Milieuraad op te roepen tot een voortvarende aanpak van de oplossing van de biodiversiteitscrisis, ongeacht de uitkomst of timing van de CBD?
Het kabinet onderstreept het belang van het snel oplossen van de wereldwijde biodiversiteitscrisis. Met onder andere het mede uitwerken en uitvoeren van de EU Biodiversiteitsstrategie geven wij daar gevolg aan. De oorzaak van het uitstel van de besluitvorming over het GBF ligt bij de gevolgen van de COVID-19-pandemie. Om fysiek bij elkaar te komen in VN-verband moet iedere partij in staat zijn om volledig deel te nemen. Dit is op dit moment niet mogelijk in China. De inschatting is dat het op zijn vroegst begin 2022 mogelijk zal zijn. Omdat eerst de hulporganen van het verdrag bijeen moeten komen is de COP voorzien in mei 2022. Op dit moment vinden nog onderhandelingen plaats over het acceptabele proces richting deze COP. De inzet is wereldwijd om het zo snel als mogelijk te laten plaatsvinden. Ook andere gremia ondervinden hinder van de COVID-19 pandemie. Afhankelijk van de agenda zijn in sommige gevallen bijeenkomsten mogelijk. Het bestuur van de COP van het Biodiversiteitsverdrag (CBD) concludeerde vorige week dat vanwege de complexiteit van het voorgestelde GBF en de beperkingen voor veel landen, een fysieke bijeenkomst het enige te volgen scenario is om te participeren.
De leden van de GroenLinks-fractie zien dat steeds meer onderzoeken wijzen naar dezelfde bedreigende factoren voor biodiversiteit: de manieren waarop wij voedsel produceren en de consumptiepatronen van de mens. Deze leden zijn dan ook benieuwd hoe de Minister deze bedreigingen op de agenda van de Milieuraad én de CBD wil zetten. Wat is de inzet voor de CBD op het terrein van voedselconsumptie en -productie? Kan worden aangeven in hoeverre Nederland eraan bijdraagt dat de negatieve gevolgen van productie en consumptie van voedsel voor natuur wereldwijd worden tegengegaan? Hoe verhoudt die inzet zich tot positie van Nederland als tweede grootste landbouwexporteur ter wereld?
Biodiversiteit en biodiversiteitsherstel worden beïnvloed door de wijze van voedselproductie. Sinds het uitkomen van het Global Assessment rapport van het IPBES over de status van de biodiversiteit wereldwijd en de drukfactoren, waaronder die gerelateerd aan voedselproductie en -consumptie, wordt hard gewerkt in wetenschap en beleid aan manieren om verlies van biodiversiteit door voedselproductie tegen te gaan en biodiversiteitsherstel met voedselproductie te verenigen. Wij maken ons hard om deze discussie ook internationaal te voeren, in de CBD en de aankomende UN Food Systems Summit, maar ook daarbuiten. In de CBD en de FSS kijkt het kabinet daarbij naar manieren om biodiversiteitsdoelen beter te integreren in sectordoelen, voor biodiversiteitsherstel én een duurzame landbouw op de lange termijn. Daarbuiten streeft Nederland onder meer naar het verhogen van standaarden door zogenaamde «standard setting bodies» (bv. FAO, OECD etc.). De sterke exportpositie van Nederland kan daarbij soms juist bijdragen aan het initiëren van het gesprek over ambitieuzere standaarden.
Voor de impact van de Nederlandse voedselproductie elders wordt conform de kringloopvisie gewerkt aan het verduurzamen van agro-grondstoffen en het sluiten van kringlopen om de voetafdruk te verkleinen, maar ook het voorkomen van verspilling bij voedselconsumptie. Daarnaast werken wij samen met andere organisaties, zoals het Netherlands Food Partnership, in specifieke projecten aan het verbinden van Nederlandse kennis en kunde met lokale inzet.
De leden van de GroenLinks-fractie zien een belangrijke rol voor de financiële sector in het tegengaan van biodiversiteitsverlies en het herstellen van de natuur. Wanneer financiële stromen geen schade toebrengen aan natuur, kom je tot de benodigde systeemverandering. Dit kan onder meer worden bereikt door natuur-gerelateerde risico’s te integreren in financiële besluitvorming en strategie. Wat is de inzet voor de CBD op het terrein van de financiële sector? Is de Minister het ermee eens dat transparantie over natuur-gerelateerde risico’s een belangrijke rol kan spelen in het ombuigen van financiële stromen zodat die geen schade meer toebrengen aan natuur? Zo nee, waarom niet? Is de Minister bereid om in de Milieuraad op te roepen tot een aanpak gericht op het ombuigen van deze financiële stromen zodat die geen schade meer toebrengen aan natuur?
Nederland steunt in de onderhandelingen een versterkte inzet van private bronnen van financiering voor de bescherming en het herstel van biodiversiteit, maar ook de vergroening van de financiële sector als geheel. Beide zijn essentiële onderdelen van de systeemverandering die nodig is in de financiële sector om biodiversiteitsverlies tegen te gaan en natuurherstel te bevorderen. De Nederlandse overheid draagt bij aan samenwerking en uitwisseling tussen Nederlandse en internationale financiële instellingen aan de ene kant en landen aan de andere, door steun te geven aan formele en informele processen. Het meten, kwantificeren en integreren van natuur gerelateerde risico’s in financiële besluitvorming is een speerpunt in dit werk met de financiële sector. In de Milieuraad steunt Nederland een aanpak voor het ombuigen van de financiële sector naar minder impact op natuur.
De leden van de GroenLinks-fractie willen tevens aandacht vragen voor het feit dat veel essentiële ecosystemen voor biodiversiteit zijn gelegen in ontwikkelingslanden. Wordt er in het kader van de CBD ook gesproken over additionele financiële steun aan ontwikkelingslanden en investeringen in capaciteitsopbouw om hen in staat te stellen om hun biodiversiteit beter te kunnen beschermen?
Financiële steun ten behoeve van ontwikkelingslanden maakt een belangrijk onderdeel uit van de onderhandelingen («resource mobilisation»); het komt voort uit een verplichting binnen het Biodiversiteitsverdrag. In dat kader wordt gekeken naar financiële steun uit alle bronnen, zowel publiek als privaat. De beschikbare middelen zijn in het bijzonder bestemd voor capaciteitsopbouw en ontwikkeling voor de implementatie van het GBF.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben hier nog enkele vragen over. Deze leden merken op dat eind augustus waarschijnlijk de Third Open Ended Working Group
(3OEWG) zal plaatsvinden in aanloop naar de Convention on Biological Diversity van volgend jaar. Tijdens de 3OEWG hebben landen de mogelijkheid om concrete tekstuele veranderingen van het Biodiversiteitsverdrag voor te stellen. Deze leden merken hierbij op dat gezien de urgentie van de klimaat- en biodiversiteitscrisis, de komende tien jaar worden gezien als de «the deciding decade» (het beslissende decennium) om klimaatontwrichting en biodiversiteitsverlies te stoppen. Deze leden vinden echter dat het Biodiversiteitsverdrag de urgentie niet voldoende erkent en dat er daarom jaarlijks «milestones» zouden moeten worden geformuleerd. Deelt de Minister het inzicht dat het essentieel is dat er concrete jaarlijkse doelstellingen met behulp van impact-, proces- of outputindicatoren en een routeplan tot 2030 moeten worden opgesteld? Wat vindt de Minister van de suggestie om voor het rapporteren van jaarlijkse «milestones« gebruik te maken van technologieën om op een transparante en gestandaardiseerde manier te rapporteren, bijvoorbeeld via benchmarkingtools, quickscans of social media? Deelt de Minister het inzicht dat op deze manier het rapport voor een breder publiek leesbaar kan worden, maar ook dat het rapporteren hiermee verandert van een «rapportagelast» naar «het vieren van successen en prestaties»?
Eind augustus vindt de Open Ended Working Group-3 (OEWG-3) plaats. Tijdens de bijeenkomst staat een nieuw concept van het GBF ter discussie. Hier zullen geen onderhandelingen plaatsvinden, vanwege het virtuele karakter. Wel zal getracht worden om een beter beeld te krijgen van de hoofdpunten van verschil van mening zodat in een vervolgsessie hierover onderhandeld kan worden. We delen met u de mening dat het duidelijk moet zijn wat er het komend jaren moet gebeuren en wat er concreet gebeurt. Het gebrek aan implementatie is een grote tekortkoming van het Biodiversiteitsverdrag. Nederland zet daarom in op een mechanisme met duidelijke afspraken over vorm en frequentie van rapportage over het verdrag, met een systeem dat de partijen de mogelijkheid geeft de naleving van het verdrag te controleren. Wij streven ook naar een systeem om op landenniveau bij te sturen indien de implementatie van de afspraken achterblijft. Tevens heeft Nederland bijgedragen aan een eerste fase van een project van UNEP-WCMC dat beoogt de afrekenbaarheid en transparantie te vergroten van «commitments» van niet statelijke actoren, vanuit het oogpunt successen te vieren en anderen aan te moedigen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken daarnaast op dat de Theory of Change-structuur het fundament is van het Biodiversiteitsverdrag waarop de doelstellingen zijn gebaseerd. Momenteel is er een onnatuurlijke scheiding aangebracht wat betreft «menselijke behoeften» en het verminderen van het aantal bedreigde diersoorten en de bescherming van natuurgebieden en ecosystemen. Wat vindt de Minister van het idee om het welzijn van mensen te koppelen aan het welzijn van de aarde en haar ecosystemen en biodiversiteit? Is de Minister bereid om voorstellen te doen om de coherentie tussen menselijk welzijn en het welzijn van de aarde in de Theory of Change te verbeteren en zo ook duplicatie te verminderen? Deelt de Minister het inzicht dat bij het opstellen van deze doelstellingen rekening gehouden moet worden met de planetaire grenzen en dat er niet alleen gekeken moet worden naar bijvoorbeeld het verminderen van het aantal bedreigde soorten?
Op dit moment wordt in het kader van het Biodiversiteitsverdrag gesproken over een algemeen raamwerk gebaseerd op de «Theory of Change». Het raamwerk moet in 2050 leiden tot een gezond en veerkrachtig ecosysteem en gezonde soorten waarbij ook het welzijn van mensen wordt gerealiseerd. De afgelopen vijftig jaar is de achteruitgang van biodiversiteit en ecosystemen steeds sneller gegaan. Menselijk handelen is hiervan een de belangrijkste oorzaak. Om dit tij te keren is een wereldwijde transitie noodzakelijk in de wijze waarop we met ons natuurlijk kapitaal omgaan dit alles binnen de grenzen die de planeet ons biedt. In dit kader is het streven van Nederland onder andere om de ecologische voetafdruk minimaal te halveren8.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden ook dat de polaire streken niet voldoende worden genoemd en beschermd in het Biodiversiteitsverdrag. Antarctica en de Zuidelijke Oceaan zijn buitengewoon rijk aan bijzondere en bedreigde soorten, zoals pinguïns, walvissen en zeehonden. Bovendien zijn de oceanen van belang om klimaatverandering tegen te gaan: dertig procent van de koolstofemissie wordt hierin vastgelegd. Daarnaast vormt de Antarctische krill een essentieel onderdeel van de voedselketen voor veel mariene roofdieren in de Zuidelijke Oceaan. Er wordt momenteel onderhandeld over het oprichten van twee Marine Protected Areas (MPA) voor de instandhouding van de levende rijkdommen van de Antarctische wateren. De MPA’s zullen samen ongeveer drie miljoen vierkante kilometer groot zijn. Kan de Minister aangeven welke positie Nederland inneemt in deze onderhandelingen? Wat is het standpunt van Nederland? Deelt de Minister het inzicht dat deze twee MPA’s er moeten komen en is ze bereid zich hiervoor actief in te zetten, ook in de bilaterale contacten met de landen die zich momenteel het meest verzetten tegen deze MPA's, namelijk China en Rusland?
Nederland is een voorstander van de door u genoemde beschermde mariene gebieden in Antarctica. Zowel vanuit het mondiale perspectief om ook zeeën en oceanen goed te beschermen, als vanuit het perspectief van de verdragsorganisatie die verantwoordelijk is voor het beschermen en beheren van de Antarctische oceaan. Hierbij zij wel opgemerkt dat vanuit juridisch oogpunt het CBD-verdrag geen zeggenschap heeft over de Antarctische oceaan. Deze bevoegdheid ligt bij het CCAMLR-verdrag (Convention on the Conservation of Antarctic Marine Living Resources). Nederland is volwaardig lid van dit verdrag. Nederland zet zich nadrukkelijk actief in binnen deze onderhandelingen, ook richting China en de Russische Federatie, om deze beschermde gebieden zo snel mogelijk te realiseren. We proberen hier wel zoveel mogelijk samen op te trekken met gelijkgestemde partijen, waaronder de acht EU-lidstaten die lid zijn van het CCAMLR-verdrag. Dat zijn Duitsland, België, Zweden, Frankrijk, Spanje, Italië en Polen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie pleiten daarnaast voor het opnemen van een wereldwijd moratorium op de introductie van organismen in de natuur die genetisch gemanipuleerd zijn door middel van gene drive technologie (genaandrijving). Genaandrijving is gericht op het uitroeien van populaties en zelfs hele soorten door middel van genetische manipulatie. De effecten daarvan zijn niet omkeerbaar. Het vrijkomen van gene drive-organismen in het milieu vormt een nieuwe en ernstige bedreiging voor de biodiversiteit en het milieu op een ongekende schaal, aangezien elk gene drive-organisme een ernstig risico van oncontroleerbare verspreiding van genetisch gemanipuleerde genen en genetische mechanismen in wilde en gedomesticeerde populaties met zich meebrengt. Gene drive-organismen kunnen zelf invasieve soorten worden, waarmee ze een ernstig gevaar vormen voor de biodiversiteit. In antwoorden op eerdere vragen van de Partij voor de Dieren-fractie schreef de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dat zij geen voorstander is van een wereldwijd moratorium, omdat het juist toegelaten moet zijn om de techniek (op een veilige manier) verder te ontwikkelen9. Wel erkent deze Minister dat er nog deels onbekende risico’s kleven aan de toepassing. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie verzoeken de Minister met klem om het standpunt te heroverwegen. Zolang er nog onbekende risico’s zijn en de techniek zich nog op een «veilige manier» zou moeten ontwikkelen, is introductie van gene drive-organismen in de natuur, met inbegrip van veldproeven, uit den boze. Deze leden verwijzen hierbij naar het voorzorgsbeginsel dat is verankerd in zowel het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie als in het Verdrag inzake Biologische Diversiteit. Gaat de Minister uit voorzorg pleiten voor opname van een wereldwijd moratorium op genaandrijving in de tekst van het Biodiversiteitsverdrag?
Nee, het kabinet is nog steeds geen voorstander van een wereldwijd moratorium. Een gene drive is een genetische eigenschap die nagenoeg aan alle nakomelingen kan worden doorgegeven en door genetische modificatie in laboratoria kan worden gemaakt. Het is een toepassing die grote voordelen met zich mee kan brengen, zoals het terugdringen van malaria of zika. Zoals uw Kamer eerder is gemeld10 kan deze toepassing tegelijkertijd leiden tot nog deels onbekende risico’s. Juist daarom is in Nederland altijd een vergunning met een voorafgaande risicobeoordeling verplicht voor organismen met gene drives. Een dergelijke vergunning wordt alleen afgegeven als het risico verwaarloosbaar klein is. Zoals reeds aangegeven worden binnen het biodiversiteitsverdrag aanvullende richtsnoeren ontwikkeld voor risicobeoordeling van organismen met gene drive.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken tot slot op dat de Wereldbank deze week in kaart heeft gebracht dat de wereldeconomie in 2030 2,7 biljoen US dollar zal verliezen wanneer de achteruitgang van de ecosystemen niet gestopt wordt. Hierbij vermeldt de Wereldbank dat politieke leiders te vaak kiezen voor exploitatie van natuurlijke hulpbronnen ten behoeve van een korte termijn economisch gewin, ten koste van de leefomgeving. Deze leden delen het inzicht dat de achterliggende oorzaken van de biodiversiteitscrisis gelegen zijn in hoe de economie is ingericht, hoe handel wordt gedreven en hoe grondstoffen worden geëxploiteerd, waarbij de negatieve gevolgen voor mens, dier en natuur niet worden geïnternaliseerd in de economie. Het is daarom van belang dat een houdbare economie binnen de draagkracht van de aarde blijft. De Britse econoom Kate Raworth schetst deze economie als een donut, waarin iedereen recht heeft op (sociale) basisvoorzieningen en niemand het recht heeft om het ecosysteem te misbruiken voor eigen gewin. Is de Minister bereid om de donut economie, of het Natuurlijk Kapitaal Rekenen of andere alternatieve vormen van Bruto Nationaal Product (BNP), zoals brede welvaart, voor te stellen voor het Biodiversiteitsverdrag? Of is de Minister bereid om voor te stellen dat dit concept geformuleerd wordt door een speciale deskundigengroep (expert group)? Daarnaast is een deel van de oplossing het verlagen van de belasting op arbeid en het verhogen van de belasting op grondstoffen, vervuiling, vermogen en winst. Deelt de Minister dit inzicht en is ze bereid dit in te brengen in het Biodiversiteitsverdrag?
De vraag van de PvdD wordt gesteld naar aanleiding van het afgelopen week gepubliceerde rapport «The Economic Case for Nature», dat in opdracht van de Wereldbank Groep is opgesteld om ondersteunende argumenten en analytische inzichten te leveren voor het investeren in natuur. Kernconclusie uit het rapport is dat economieën afhankelijk zijn van natuur en ons vermogen om waardevolle goederen en diensten te produceren voor een groeiende bevolking wordt bepaald door het feit dat we niet kunnen leven en functioneren buiten de natuur om. Beleid om economische ontwikkeling te stimuleren moet daarom ook ten goede komen aan natuur. Kern van deze uitdaging is om natuur expliciet onderdeel te laten uitmaken van besluiten op alle niveaus en om ons gezamenlijk vermogen te verbeteren om de goederen en diensten van de biosfeer efficiënt te gebruiken, op zo’n manier dat de natuur voldoende gelegenheid heeft om zich te vernieuwen en te herstellen. Het kabinet ondersteunt de conclusie dat economische groei samen moet gaan met het versterken van het vermogen van de natuur om op langere termijn waardevolle goederen en diensten voor de samenleving te leveren. Dit aanvullend op de intrinsieke redenen voor inspanningen voor het behoud van de natuur. Daarom ook worden in het kader van diverse beleidsprogramma’s impulsen gegeven aan overheden en bedrijven om te komen tot een circulaire en natuurinclusieve economie, en ondersteunt het kabinet de opzet van natuurlijke kapitaalrekeningen in Nederland en in ontwikkelingslanden en de integratie van indicatoren voor natuurlijk kapitaal in onze monitor brede welvaart. De Nederlandse inspanningen op dit vlak vinden ook in belangrijke mate plaats gekoppeld aan internationale samenwerking en de ontwikkeling van internationale kaders en gestandaardiseerde werkwijzen. Dit soort benaderingen zijn al onderwerp van gesprek in het kader van de voorbereidingen voor de COP-15, en mogelijke verdere ontwikkeling en toepassingen in CBD-verband zullen ook door Nederland worden onderzocht.
EU-bestuiversinitiatief
De leden van de VVD-fractie lezen dat alle lidstaten onverminderd de ambitieuze inzet voor het Global Biodiversity Framework (GBF) steunen maar dat er tegelijkertijd zorgen zijn over het politieke momentum en dat er de komende periode aandacht en actie nodig is om het momentum te behouden. Deze leden wensen graag een nadere toelichting over welke zorgen er zijn over het politieke momentum en welke acties daaraan verbonden zouden kunnen worden.
De onderhandelingen voor het nieuwe strategische raamwerk zijn reeds aan de gang sinds 2019. Door verschuiving in tijd en het tot nog toe onzekere verloop vanwege de COVID-19-pandemie dreigt de besluitvorming over het GBF uitgesteld te worden tot in 2022. Zowel de aandacht voor de COVID-19-pandemie en economisch herstel als de verschuiving in de tijd, kunnen negatieve gevolgen hebben voor het noodzakelijke ambitieniveau van het GBF. In de komende periode zal gezocht worden naar momenten om de GBF onder de politieke aandacht te houden zowel in EU-verband als daarbuiten, en te borgen dat economisch herstel ook duurzaamheid borgt.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn heel blij dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zo standvastig aan het beschermdoel van zeven procent heeft vastgehouden tijdens de afgelopen Landbouw- en Visserijraad. Is de Minister voornemens om de ambitieuze houding ten opzichte van het beschermdoel ook in de Milieuraad naar voren te brengen? Zo ja, hoe gaat de Minister dit in de Raad doen? En is zij bereid ook te benoemen dat er naast een beschermdoel voor honingbijen ook nog beschermdoelen voor hommels en wilde bijen moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse standpunt over het beschermdoel voor honingbijen is overgebracht in het hiervoor bestemde gremium11. Het is nu aan de Europese Commissie om met een definitief voorstel te komen. De Europese Commissie heeft toegezegd om met voorstellen voor de beschermdoelen voor honingbijen en wilde bijen te komen zodra er Europese overeenstemming is over het beschermdoel voor honingbijen.
PBL policy brief «Het Europese Klimaatplan 2030 – Aandachtspunten voor de afstemming tussen Europees en nationaal klimaatbeleid», november 2020.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 2954.↩︎
Kamerstuk 35 377, nr. 13.↩︎
Kamerstuk 29 696, nr. 15.↩︎
Kamerstuk 35 571, nr. 3.↩︎
Kamerstuk 34 952, nr. 1.↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 2897.↩︎
Kamerstuk 26 407, nrs. 130 en 136.↩︎
Kamerstuk 21 501-32, nr. 1244.↩︎
Kamerstuk 21 501-32, nr. 1244.↩︎
Kamerstuk 21 501-32, nr. 1322.↩︎