[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van de leden Van Nispen en Leijten over de fraudezaak bij het kantoor van Pels Rijcken

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2021D28539, datum: 2021-07-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20202021-3520).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2021Z10550:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

3520

Vragen van de leden Van Nispen en Leijten (beiden SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de fraudezaak bij het kantoor van Pels Rijcken (ingezonden 11 juni 2021).

Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) en van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 8 juli 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3420.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fraude bij Pels Rijcken – de onderste steen moet boven»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Wat vindt u van de suggestie van de auteurs van het artikel om wettelijk te regelen dat het Hof bij de afwikkeling van massaclaims meer/beter toezicht moet houden; bijvoorbeeld door benoeming van een rechter-commissaris die, net als bij de afwikkeling van een faillissement door een curator, toezicht houdt op de afwikkeling van de boedel en betalingen aan crediteuren?

Antwoord 2

Het belang van een goede afwikkeling van collectieve schikkingen onderschrijven wij volledig. Hierbij spelen verschillende wettelijke waarborgen en toezichtmechanismen een rol. Het gaat dan allereerst om de toets van de rechter bij de verbindend verklaring van de schikking. Daarbij toetst de rechter onder meer of de schikking voldoende waarborgen bevat voor de wijze waarop gedupeerden een aanspraak onder de schikking kunnen doen en de wijze waarop de vergoeding wordt vastgesteld en kan worden verkregen (zie hieromtrent verder het antwoord op vraag 3). Het gaat ook om het toezicht en tuchtrecht op advocaten en notarissen betrokken bij de afwikkeling van collectieve schikkingen. Samen zijn deze mechanismen erop gericht de kwaliteit van de collectieve schikking en van degenen betrokken bij de afwikkeling te bevorderen en ook om fraude te voorkomen. Op de details van de onderhavige casus kan ik nog niet ingaan, omdat ik die nog niet ken. Duidelijk lijkt wel dat deze mechanismen een omvangrijke fraude niet hebben kunnen voorkomen. In de wetenschap dat het onmogelijk is om elke vorm van fraude volledig uit te bannen, is deze casus voor ons wel een signaal dat wij vanuit de systeemverantwoordelijkheid uiterst serieus nemen. Om een volledig beeld te krijgen van wat is misgegaan in de onderhavige casus, willen wij eerst de uitkomsten van de diverse lopende onderzoeken afwachten. Daarna kunnen wij in dat licht bezien of het geheel aan wettelijke waarborgen en toezichtmechanismen nog altijd volstaat om fraude zoveel mogelijk te voorkomen. Zie daaromtrent verder het antwoord op vraag 22.

Vraag 3

Kunt u uiteenzetten welke eisen het Hof precies stelt aan de voorwaarden voor uitkering, de behandeling van de groep benadeelden en andere waarborgen, bij de afhandeling van massaclaims? Zou het niet wenselijk zijn om deze eisen wettelijk vast te leggen, zodat dit voor alle partijen duidelijk is?

Antwoord 3

Artikel 907 lid 2 van Boek 7 BW bevat de voorwaarden voor het verbindend verklaren van een collectieve schikking. De overeenkomst bevat in ieder geval een omschrijving van de gebeurtenis of de gebeurtenissen waarop de overeenkomst betrekking heeft, een omschrijving voor welke groep gedupeerden de schikking is gesloten (naar gelang van de aard en de ernst van hun schade), een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van het aantal gedupeerden dat tot deze groep of groepen behoort, wat de vergoeding is die aan de gedupeerden wordt toegekend, aan welke voorwaarden zij moeten voldoen om voor die vergoeding in aanmerking te komen en de wijze waarop de vergoeding wordt vastgesteld en kan worden verkregen. Deze eisen liggen al wettelijk vast en het hof toetst hieraan daadwerkelijk bij een verzoek tot verbindendverklaring van een schikking. Het hof kan verbindendverklaring weigeren als de schikking niet voorziet in een onafhankelijke geschilbeslechting door een ander dan de rechter.

Vraag 4

Waarom is het notarissen toegestaan om voor een collega-notaris van hetzelfde kantoor naamswijzigingen van stichtingen (met maar één bestuurder) te verrichten? Acht u een dergelijke handelwijze wenselijk? Bent u het ermee eens dat een notaris van een ander kantoor waarschijnlijk kritischer is bij dergelijke constructies?

Antwoord 4

De notaris wordt geacht in alle gevallen zorgvuldig, onpartijdig en onafhankelijk te handelen (artikel 17 lid 1 van de Wet op het Notarisambt). Dit geldt dus zeker ook voor transacties van een collega notaris of een bekende van de notaris. In de Wet op het Notarisambt is in artikel 19 Wna opgenomen onder welke omstandigheden de notaris een akte niet mag verlijden. Hier is expliciet niet opgenomen dat passeren voor een collega notaris van hetzelfde kantoor niet is toegestaan. Wij beschouwen die handelwijze dus niet per definitie als onwenselijk zolang de notaris zorgvuldig, onpartijdig en onafhankelijk handelt.

Vraag 5

Wat is uw mening over de bestuurlijke bemensing van de via Pels Rijcken opgerichte claimstichtingen waarin regelmatig aan het kantoor gerelateerde personen fungeren maar ook die van het accountantskantoor dat Pels Rijcken controleert? Wat is uw mening van de ons-kent-onscultuur (waarin notarissen, advocaten en accountants elkaar de bal toespelen) die deze casus kenmerkt?

Antwoord 5

Op de feiten van de casus bij Pels Rijcken kunnen wij gegeven de onderzoeken die nog lopen nu niet in gaan. In zijn algemeenheid heeft de KNB duidelijk naar de leden gecommuniceerd het onwenselijk te vinden dat notarissen in stichtingen zitting nemen als enig bestuurder, indien in die stichtingen zogenoemde liggende gelden zijn ondergebracht.2 De KNB onderzoekt momenteel of er mogelijkheden zijn om regels te stellen rond de rol die notarissen hierin vervullen, en schenkt daarbij ook aandacht aan de governance met betrekking tot dit soort stichtingen: door het toezicht scherper vorm te geven, mutaties in nevenbetrekkingen goed en snel te actualiseren en notariskantoren voor te schrijven om relevante checks and balances in te voeren.

Heden heeft de KNB aangegeven, mede naar aanleiding van de recente fraudezaak bij Pels Rijcken, versneld vernieuwingen door te voeren binnen het notariaat. Daarbij ligt de nadruk op de registratie van nevenfuncties, het beheer van stichtingen en de controle van derdengeldenrekeningen (zie www.knb.nl).

Vraag 6

Vindt u het een goed idee om, analoog aan faillissementen, in de wet op te nemen dat bij zaken in het kader van de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM) concept-uitdelingslijsten aan de rechtbank worden toegezonden, zodat deze aldaar gecontroleerd kunnen worden om daarna te worden gedeponeerd, waarna crediteuren daartegen nog bezwaar kunnen maken en zich desnoods alsnog kunnen melden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunnen we een dergelijke wijziging van de wet verwachten?

Antwoord 6

Bij zaken in het kader van de WCAM is voorzien in een vorm van rechterlijke toetsing. In het antwoord op vraag 3 is aangegeven welke rol de rechter heeft bij het verbindend verklaren van collectieve schikkingen op basis van de WCAM. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 moet de schikking voorzien in duidelijkheid over de groep gedupeerden en zo nauwkeurig mogelijk hun aantal aanduiden. Na verbindendverklaring kunnen de individuele gedupeerden zich melden voor een vergoeding op de manier die in de schikking is vermeld. Als zij niet krijgen waarop zij recht denken te hebben, voorziet de schikking in een onafhankelijk geschilbeslechtingsmechanisme bij een ander dan de rechter. De rechter toetst de wijze waarop deze kwesties in de schikking zijn opgenomen.

Aangezien in faillissementen per definitie sprake is van een failliet die niet in staat is al zijn schulden te voldoen, is het toezicht op de afwikkeling van een faillissement door de curator terecht belegd bij de rechter. Bij discussie over de hoogte van een ingediende vordering ter verificatie kan de rechter de zaak verwijzen naar een renvoiprocedure, waarin een andere rechter over de hoogte van deze ingediende vordering beslist. Bij de afwikkeling van een collectieve schikking is dit anders. Daar moet de schikking zelf juist voorzien in de wijze van afwikkeling op basis van categorieën gedupeerden en vergoedingen en in onafhankelijke geschilbeslechting door een ander dan de rechter. Dit is ook wenselijk met het oog op de aantallen gedupeerden; in sommige schikkingen gaat het om honderdduizenden gedupeerden.

Wij beschikken niet over aanwijzingen dat dit systeem in zijn algemeenheid niet goed functioneert. Er zijn dan ook op dit moment geen voornemens om, analoog aan faillissementen, in de wet op te nemen dat bij zaken in het kader van de WCAM concept-uitdelingslijsten aan de rechtbank worden toegezonden, zodat deze aldaar gecontroleerd kunnen worden om daarna te worden gedeponeerd.

Vraag 7

Heeft het Bureau Financieel Toezich (BFT) voldoende financiële middelen om zijn toezichtstaak naar behoren uit te kunnen voeren, met name als het gaat om het toezicht op het notariaat? Graag een uitgebreide reactie.

Antwoord 7

Er is de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in het BFT. Zo heeft het BFT er extra budget bijgekregen voor de doorontwikkeling van de organisatie.

Zoals in het jaarverslag BFT 2020 is te lezen was de verstrekte subsidie in 2019 € 7.060.789 en in 2020 € 7.865.000.3 In 2018 bedroeg de subsidie nog € 5.864.701.Deze structurele extra middelen zijn beschikbaar gesteld voor de doorontwikkeling Bureau Financieel Toezicht.4 Wij gaan er gezien de recent doorgevoerde versterkingen van uit dat het BFT op dit moment voldoende capaciteit heeft voor haar taken. Zie verder het antwoord op

vraag 8.

Dit laat onverlet dat, zoals op 9 maart jl. in antwoord op vraag drie van de leden Van Nispen en Leijten is aangegeven, altijd geldt dat de middelen om toezicht te houden en onderzoek te verrichten uit de aard der zaak beperkt zijn en dat prioriteren noodzakelijk is. Het BFT is een onafhankelijke toezichthouder en handelt/werkt conform zijn regulier risicogericht toezichtsmodel. Dit houdt in dat het BFT aan de hand van signalen de risico’s analyseert en hierbij prioriteiten vaststelt.

Vraag 8

Vindt u dat de 6 fte die het BFT heeft aan toezichtcapaciteit voldoende is voor het financieel toezicht op het notariaat? Zo ja, kunt u dit onderbouwen en ook garanderen dat andere kantoren hun zaakjes dus wel op orde hebben?

Antwoord 8

Het BFT houdt integraal toezicht op het notariaat. Dat wil zeggen dat naast het financiële toezicht het BFT tevens toezicht op de kwaliteit en integriteit houdt. Het genoemde fte-cijfer kwam uit het jaarverslag 2019.5 Zoals bij het antwoord op vraag 7 is aangegeven, heeft het BFT de afgelopen twee jaar door verschillende inspanningen het toezicht versterkt.

Met de toegekende extra subsidie (zie het antwoord op vraag 7) is de capaciteit van het BFT uitgebreid. Dit was nodig om het toezicht kwantitatief te versterken, kwalitatief relevanter en impactvoller te maken voor de onder toezicht staande beroepsgroepen en om de extra initiatieven op te pakken die zijn gedefinieerd binnen het programma Doorontwikkeling Bureau Financieel Toezicht. Met de extra middelen zijn onder andere extra toezichthouders, juristen en data-analisten geworven.

Het is nooit te garanderen dat alle ondertoezichtstaanden alles tot in detail op orde hebben. Het BFT beoordeelt aan de hand van periodiek (per kwartaal) indiende cijfers hoe het met de notariskantoren is gesteld en waar mogelijke risico’s zitten. In de door het kantoor (of door de accountant) ingediende (kwartaal)cijfers, ziet het BFT bijvoorbeeld of er op dat moment minder geld op de derdengeldenrekening staat dan de verplichtingen aan derden (negatieve bewaringspositie). Voor de jaarstukken is het notariskantoor verplicht de cijfers vergezeld te laten gaan van een verklaring dan wel mededeling die is afgegeven door een accountant.

Vraag 9

Kan het BFT het verloop van derdenrekeningen bij alle notariskantoren adequaat onderzoeken?

Antwoord 9

Elk notariskantoor is verplicht om per kwartaal financiële gegevens aan het BFT te verstrekken, onder meer over de bewaringspositie van het kantoor. Indien het BFT daarbij een risico signaleert, kan het BFT nader onderzoek doen. Hierbij kan het verloop van een derdengeldenrekening worden meegenomen. Gegevens over het verloop van derdengeldenrekeningen worden niet standaard bij het BFT aangeleverd. Het BFT kan dergelijke informatie wel opvragen en doet dat wanneer daartoe aanleiding wordt gezien. Alleen de saldi worden aangeleverd (zie ook hierna het antwoord op vraag 10).

Vraag 10

Toetst het BFT slechts de bewaringspositie van notariskantoren en of deze positief is of wordt ook nadrukkelijk gekeken naar mutaties op derdenrekeningen? Controleert het BFT ook het verloop van alle escrow-rekeningen die door notarissen niet gekoppeld zijn aan de reguliere notariële kwaliteitsrekening van het kantoor?

Antwoord 10

Wanneer er minder geld op de derdengeldenrekening staat dan de verplichtingen aan derden (bewaarplicht), spreken we van een negatieve bewaringspositie. Op basis van de ingediende kwartaalcijfers signaleert het BFT dit en doet het bij een geconstateerde negatieve bewaringspositie altijd nader onderzoek. Hierbij kan het verloop van een derdengeldenrekening worden meegenomen en kan er dus, als daartoe aanleiding is, naar mutaties op de rekening worden gekeken. Het gebeurt dus niet standaard bij ieder notariskantoor. Als daartoe aanleiding bestaat, kan het BFT het verloop van alle rekeningen, inclusief escrow-rekeningen, meenemen in zijn onderzoek.

Zoals het BFT in zijn jaarverslag 2019 heeft aangegeven wordt het financiële toezicht uitgevoerd door de beoordeling van periodieke financiële gegevens en door onderzoeken ter plaatse. Het periodiek analyseren van (minimaal) vier kwartaal- en jaarlijkse financiële gegevens is een belangrijk onderdeel van het financiële toezicht en bestond uit ongeveer 4.000 toetsingen per jaar bij de ongeveer 770 notariskantoren en minimaal ongeveer 1.260 toetsingen bij de privécijfers van notarissen. Deze toetsingen leiden tot risico-indicaties en risico-classificaties. Sommige kantoren dienen als gevolg hiervan bijvoorbeeld wekelijkse (bewarings)overzichten te verstrekken aan het BFT.

Hierbij is van belang te realiseren dat kantoren bij het indienen de saldo’s opgeven. Het BFT heeft geen zicht op de opbouw daarvan.

Dagelijks gaan er enorme bedragen af en bij, uitgaande van de vele miljarden die er dagelijks op deze rekeningen staan. Zoals het BFT in zijn jaarverslag 2020 aangeeft, bedraagt het totale saldo op notariële kwaliteitsrekeningen dagelijks gemiddeld enkele miljarden euro’s. Het saldo derdengeld bij de notariskantoren (exclusief IDS-kantoren) was eind 2020 € 8,3 miljard.

Vraag 11

Controleert het BFT jaarlijks welke (neven)functies notarissen vervullen – bijvoorbeeld bij stichtingen zoals degene die door de notaris van Pels Rijcken is gebruikt – en ook of zij daarmee al dan niet in een positie verkeren om gelden oneigenlijk te onttrekken aan kantoorcliënten?

Antwoord 11

Notarissen zijn verplicht hun nevenfuncties door te geven aan de KNB en de Kamer voor het Notariaat (o.b.v. artikel 11 Wet op het notarisambt). De Kamer kan de uitoefening door de notaris van een nevenbetrekking ongewenst verklaren, indien hierdoor zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid wordt of kan worden beïnvloed dan wel de eer of het aanzien van het ambt wordt of kan worden geschaad. De nevenfuncties worden geregistreerd in het Basisregister Notariaat. Indien daartoe aanleiding is, neemt het BFT de aanwezigheid van (opgegeven) nevenfuncties mee in zijn onderzoek.

De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) gaat, mede naar aanleiding van de recente fraudezaak bij Pels Rijcken, versneld vernieuwingen doorvoeren binnen het notariaat onder meer ten aanzien van de registratie van nevenfuncties. Notarissen zijn opgeroepen om de opgave van hun nevenfuncties te actualiseren. Dit is verplicht. Op die manier kunnen de KNB en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) deze meldingen controleren. Zij gaan dit nu jaarlijks doen. Daarnaast inventariseert de KNB welke notarissen staan geregistreerd als enig bestuurder van stichtingen.6

Vraag 12

Klopt het dat Pels Rijcken in het verleden in de hoedanigheid van landsadvocaat ook optrad voor het BFT?

Antwoord 12

Advocaten van Pels Rijcken hebben het BFT bijgestaan, met name ten aanzien van algemene juridische kwesties (zoals met betrekking tot de Wet Openbaarheid van bestuur en civielrechtelijke aansprakelijkheid) en arbeidsrechtelijke vraagstukken. Bij gerechtelijke procedures bij tuchtkamers of in het kader van bestuursrechtelijke procedures doet het BFT in beginsel zijn eigen vertegenwoordiging.

Vraag 13

Welke partij staat het BFT nu – indien nodig – bij, gegeven het feit dat Pels Rijcken, het kantoor van de landsadvocaat, nu zelf nadrukkelijk onderwerp is van onderzoek door het BFT? Welke voorzieningen zijn er in dezen getroffen sinds het moment van de start van het BFT-onderzoek?

Antwoord 13

Het BFT is een zelfstandig bestuursorgaan met gekwalificeerde toezichthouders en juristen. Het BFT heeft aangegeven vooralsnog geen noodzaak te zien om hier voorzieningen voor te treffen.

Vraag 14

Kan de overheid wel zaken blijven doen met Pels Rijcken, zolang de onderste steen in deze fraudezaak nog niet boven is? Zo ja, waarom?

Antwoord 14

Het is van groot belang dat de Staat in rechte effectief kan optreden en zich ook in rechte kan verdedigen. Daarvoor zijn de diensten van een advocaat onontbeerlijk. De Staatspraktijk vergt specifieke ervaring, kennis en kunde. Het werken met een vaste advocaat voor de behandeling van het grootste deel van de zaken die de Staat betreffen is wenselijk uit een oogpunt van vertrouwelijkheid en uniformiteit in de behandeling. Als criterium voor het beantwoorden van de vraag of de Landadvocaat belangen van de Staat kan behartigen hanteren wij of de betrouwbaarheid van deze dienstverlening op dit moment en voor de voorzienbare toekomst voldoende gewaarborgd is. Op dit moment beschikken wij niet over aanwijzingen dat dat niet het geval is. Ik verwijs u hieromtrent ook naar mijn antwoord d.d. 9 maart7 jongstleden op de vragen 7, 8 en 9 tevens van de leden Van Nispen en Leijten (nr. 1947).

Van de kant van de Staat bestond – gezien de ernst van de vermeende feiten – behoefte eigen onderzoek te doen om te bezien of er aanwijzingen waren dat de notariële werkzaamheden van betrokkene ten behoeve van de rijksoverheid voldeden aan de daaraan te stellen notariële standaarden. In dit onderzoek zijn dossiers die de rijksoverheid betreffen onder de loep genomen. Daaronder vielen ook de dossiers met betrekking tot het op afstand stellen van zakelijke belangen van enkele bewindslieden voor het aantreden van het huidige kabinet. U Kamer is over dit onderzoek ingelicht bij brieven van 2 maart8 en 9 maart9 jongstleden.

Ter nadere toelichting hechten wij eraan te benadrukken dat dit onderzoek evenwel – zeker in vergelijking met de onderzoeken die nu nog lopen – een beperkte reikwijdte had. Het had enkel tot doel als cliënt zelf binnen korte tijd en in afwachting van de resultaten van de andere onderzoeken te beoordelen of er aanleiding was acute problemen te verwachten in zaken waarin de Staat cliënt is of recentelijk was. In dat kader heeft het kantoor ohoff onderzocht of de notariële werkzaamheden, zoals deze de afgelopen vijf jaar verricht zijn door de desbetreffende notaris ten behoeve van de rijksoverheid, betrekking hebbend op gevoelige kwesties zoals werkzaamheden ten behoeve van bewindspersonen (mits daartoe verkregen toestemming van die bewindspersonen), maar ook andere mogelijk gevoelige dossiers ten behoeve van de rijksoverheid, voldoen aan de daaraan te stellen notariële standaarden.

Als bericht in de brief van 2 maart jongstleden heeft dat onderzoek geen enkele aanwijzing opgeleverd dat in de onderzochte zaken niet naar daaraan te stellen notariële standaarden is gehandeld. Om duidelijkheid te verschaffen over de exacte reikwijdte en resultaten van dit onderzoek heb ik de rapportage bij deze brief gevoegd10.

Deze bevindingen laten onverlet dat ermee rekening moet worden gehouden dat onverhoopt uit andere nog lopende onderzoeken iets anders kan blijken. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra wij over de uitkomsten daarvan beschikken (zie daaromtrent verder het antwoord op vraag 22).

Ondertussen hebben vragen die uit deze kwestie voortkomen aanleiding gegeven advies van externe deskundigen in te winnen met betrekking tot de vraag wat passende eisen en verantwoordingsverplichtingen zijn op het gebied van praktijkuitoefening en bedrijfsvoering die de Staat als cliënt kan stellen aan (het kantoor van) de Landadvocaat in het licht van de publieke functie van de Staat. Wij hechten er aan ons hierop aan de hand van extern deskundigenadvies te beraden, ongeacht de uitkomsten van de diverse onderzoeken naar de feiten en omstandigheden van de specifieke casus. Deze zullen vanzelfsprekend waar relevant geacht en beschikbaar gesteld bij het advies worden betrokken.

Ter beantwoording van de onderzoeksvraag is gezocht naar een bundeling van expertises op het terrein van zowel het recht en de praktijkuitoefening van advocaten en notarissen, als naar bedrijfskundige expertise op het gebied van fraudebestrijding, fraudepreventie, governance en compliance, gecombineerd met kennis en inzicht in de bijzondere positie van de Staat als cliënt met publieke belangen. Het advies wordt opgesteld door prof.mr. T.R. Ottervanger en prof.dr. A.B. Hoogenboom. Gestreefd wordt naar een afronding van dit advies voor 1 september aanstaande. Het advies zal ik ook met uw Kamer delen. Zie ook het antwoord op vraag 22 waarin wij verder ingaan op de informatieverstrekking aan uw Kamer.

Vraag 15

Klopt het dat het Openbaar Ministerie (OM) in deze zaak aan het wachten is op het «zelfonderzoek» van Pels Rijcken en tot die tijd geen actie onderneemt? Zo ja, wat vindt u van die opstelling? Is dat hoe het OM volgens u aan waarheidsvinding zou moeten doen?11

Antwoord 15

Wij kunnen niet ingaan op de wijze waarop het Openbaar Ministerie aan een lopend strafrechtelijk onderzoek invulling geeft.

Vraag 16

Was de stelling van het OM in maart dat Pels Rijcken «slachtoffer» zou zijn in deze zaak niet wat voorbarig? Ziet het OM Pels Rijcken nog steeds louter als slachtoffer, ook nu Pels Rijcken zelf heeft aangegeven dat naar aanleiding van het Deloitte-onderzoek maatregelen nodig waren om dergelijke fraude in de toekomst te voorkomen?

Antwoord 16

Wij kunnen niet vooruitlopen op de resultaten van een lopend onderzoek. In zijn algemeenheid geldt dat door het OM als slachtoffer wordt aangemerkt degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Daaraan doet de vaststelling dat maatregelen nodig zijn om dergelijke feiten in de toekomst te voorkomen niet af.

Vraag 17

Worden er, nu de bij de fraude betrokken notaris is overleden en deze niet meer kan worden vervolgd, nog handhavingsmaatregelen overwogen door het OM en/of het BFT tegen andere individuen en/of Pels Rijcken?

Antwoord 17

De onderzoeken lopen nog. Wij kunnen geen antwoord geven op de vraag of toekomstige strafrechtelijke vervolging of handhavingsmaatregelen jegens rechtssubjecten (al dan niet) aan de orde is.

Vraag 18

Wordt er ook nader onderzoek ingesteld naar het (dis)functioneren van het accountantskantoor dat Pels Rijcken controleerde, maar dat ook andere rollen in deze casus had? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u daartoe een verzoek aan de Autoriteit Financiële Markten (AFM) gedaan?

Antwoord 18

Zie het antwoord op vraag 17.

Vraag 19

Bent u bereid te laten onderzoeken hoe het toezicht vanuit het notariaat en de advocatuur in deze kwestie heeft gefunctioneerd, welke lessen er moeten worden getrokken en welke maatregelen moeten worden genomen om misstanden in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 19

Bij de onderzoeken die nu door de onafhankelijke toezichthouders worden uitgevoerd zal ook het functioneren van het toezicht zelf worden betrokken. De wens om lessen te trekken uit het gebeurde staat niet ter discussie. Of het functioneren van het toezicht nader moet worden onderzocht, zal worden beoordeeld aan de hand van de resultaten van de nu nog lopende onderzoeken. Uw Kamer wordt daar nader over geïnformeerd. Zie ook het antwoord op vraag 22.

Voor wat betreft het toezicht op de advocatuur merk ik op dat het toezicht wordt uitgeoefend door de lokale deken en dat daarop systeemtoezicht wordt uitgeoefend door het College van Toezicht. Wij hebben er kennis van genomen dat de deken van Den Haag op 10 maart jl. een onderzoek is gestart dat zal worden uitgevoerd door een commissie van drie personen.12 Dit onderzoek is naar mijn weten nog niet afgerond. Het College van Toezicht heeft in de eerste voortgangsrapportage13 over de opvolging van de aanbeveling van de evaluatie van de Wet positie en toezicht advocatuur (Wpta) melding gemaakt van het onderzoek. Het College van Toezicht geeft daarin aan dat hij na afronding van het onderzoek zal beoordelen hoe het toezicht heeft gefunctioneerd en of er bredere lessen zijn te trekken in het licht van de evaluatie van de Wpta.14

Vraag 20

Bent u op de hoogte van het feit dat het BFT heeft laten weten dat zijn onderzoek naar Pels Rijcken vanwege de wettelijke geheimhoudingsplicht niet openbaar gemaakt zal worden en evenmin aan u mag worden verstrekt? Waarom schreef u op eerdere schriftelijke vragen dan toch in antwoord op vraag 10 en 11 dat u na afronding van het BFT-onderzoek nader in zou gaan op deze kwestie?15 Krijgt u dat onderzoek nu wel of niet te zien?

Antwoord 20

In het kader van zijn wettelijke geheimhoudingsplicht verstrekt het BFT geen toezichtsrapporten aan externe partijen. Wel kan het BFT aan de Minister alle voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen verstrekken. Waar nodig geeft het BFT aan welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen (zie artikel 20 Kaderwet ZBO’s).

Vraag 21

Bent u bereid een beroep te doen op Pels Rijcken om het onderzoek dat het heeft laten uitvoeren door Deloitte alsnog openbaar te maken, juist omdat het hier een kantoor betreft dat ook de landsadvocaat levert? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 21

De onderzoeken die in opdracht van het kantoor worden verricht, zijn nog niet volledig afgerond. Nadat de Staat als cliënt over de resultaten daarvan is ingelicht, zal Uw Kamer worden geïnformeerd. Het kantoor Pels Rijcken is verantwoordelijk voor hetgeen het kantoor zelf naar buiten brengt. Wij twijfelen er evenwel niet aan dat ook het kantoor zeer hecht aan transparantie ten aanzien van het gebeurde en de maatregelen die het kantoor naar aanleiding daarvan heeft getroffen.

Vraag 22

Wilt u de Kamer laten weten op welke termijn zij nader wordt geïnformeerd over de afloop, reikwijdte, inhoud en bevindingen in de diverse onderzoeken die naar aanleiding van deze kwestie zijn ingesteld?

Antwoord 22

Wij hechten er aan uw Kamer volledig en volstrekt open te informeren over deze kwestie. Wij weten ons evenwel op dit moment belemmerd door het feit dat nog diverse onderzoeken lopen, ten aanzien waarvan wij over de resultaten nog niet zijn ingelicht. Wij informeren uw Kamer zo volledig mogelijk, met in achtneming van deze nog lopende onderzoeken. Het is van groot belang dat deze onderzoeken in volledige onafhankelijkheid plaatsvinden. Na afronding ervan kunnen de resultaten in het publieke en politieke debat worden betrokken.

Tegelijkertijd hechten wij eraan uw Kamer in te lichten over ons eigen handelen in deze kwestie en over hetgeen de Staat als cliënt ter kennis komt. Om die reden is uw Kamer geïnformeerd over deze kwestie bij brieven van 2 en 9 maart jongstleden en voegen wij nu de resultaten van het door Houthoffuitgevoerde beperkte onderzoek bij. Ook zijn er momenteel verzoeken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur bij het Ministerie in behandeling. Deze verzoeken zullen ruimhartig worden beoordeeld. Uw Kamer wordt over de afdoening ervan geïnformeerd en u zal de daarbij openbaar te maken stukken ook ontvangen. Naar verwachting zal dit in juli of augustus zijn.

De Landadvocaat heeft bericht half juli te verwachten de definitieve resultaten van de door het kantoor ingezette onderzoeken de Staat te kunnen berichten. Daarbij zullen ook de te treffen en getroffen maatregelen worden genoemd. Uw Kamer wordt daarover ingelicht, zo spoedig mogelijk na ontvangst van de resultaten. Daarna zal nog enige tijd nodig zal zijn om de resultaten van de onderzoeken en de verbetermaatregelen van het kantoor te bestuderen. De verbetermaatregelen zullen ook worden beoordeeld in samenhang met het externe deskundigen advies (zie het antwoord op vraag 14). Het streven is u over de appreciatie van de bevindingen als cliënt, de eventuele implicaties van de bevindingen en het externe advies in september uitgebreid in te lichten.

Het is ons niet bekend wanneer de onderzoeken van het BFT en het OM gereed zullen zijn. Zodra deze zijn afgerond en wij over de resultaten daarvan zijn geïnformeerd, wordt uw Kamer bericht. Als gezegd wordt daarbij ook ingegaan op de vraag of er aanleiding is voor nader onderzoek naar het functioneren van het toezicht. Zie het antwoord op vraag 19.

Hierbij merken wij ook op dat de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid de Minister van Justitie en Veiligheid op 10 juni jongstleden heeft verzocht te reageren op het artikel «Fraude bij Pels Rijcken» (Nederlands Juristenblad, 25 mei 2021) nadat de lopende onderzoeken van onder andere het BFT zijn afgerond. Voor zover er nog elementen uit dit artikel zijn waarop wij op dat moment nog niet zijn ingegaan, zal dat alsnog gebeuren zodra deze zijn afgerond en wij over de resultaten daarvan zijn geïnformeerd. Op dat moment zullen wij ook bezien of het geheel aan wettelijke waarborgen en toezichtmechanismen bij de afwikkeling van massaclaims nog altijd volstaat om fraude zoveel mogelijk te voorkomen.


  1. Marcel Pheijffer & Jeroen Princen, Fraude bij Pels Rijcken – de onderste steen moet boven,NJB, aflevering 21, pp. 1714–1727, 28 mei 2021.↩︎

  2. Notariaat en Maatschappij: versneld vernieuwen, Notariaat Magazine mei 2021, p. 10–11.↩︎

  3. https://www.bureauft.nl/2021/03/31/bft-presenteert-jaarverslag-2020/.↩︎

  4. file:///H:/Downloads/tk-voortgang-doorontwikkeling-bureau-financieel-toezicht.pdf. Zie ook bijlage rapport Doorontwikkeling dat bij het Jaarverslag BFT 2020 is bijgevoegd: https://www.bureauft.nl/wp-content/uploads/2021/03/VI.-Bijlage-Doorontwikkeling-BFT.pdf.↩︎

  5. https://www.bureauft.nl/2020/03/13/persbericht-jaarverslag-bft-2019/.↩︎

  6. Zie www.knb.nl↩︎

  7. https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2021Z04195&did=2021D09508.↩︎

  8. https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2021Z04073&did=2021D08886.↩︎

  9. https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2021Z04195&did=2021D09508.↩︎

  10. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎

  11. Website NRC, «Zo geraffineerd was de grootste fraudezaak ooit binnen de Nederlandse advocatuur niet. Toch is tien miljoen euro nog zoek», 9 juni 2021 (https://www.nrc.nl/nieuws/2021/06/09/honderd-dagen-verder-maar-over-de-megafraude-bij-pels-rijcken-is-nog-altijd-veel-onduidelijk-a4046734)↩︎

  12. https://www.advocatenblad.nl/2021/03/10/commissie-van-drie-personen-onderzoekt-miljoenenfraude-pels-rijcken/.↩︎

  13. In het licht van de aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet positie en toezicht advocatuur (Kamerstuk 29 279, nr. 615), die zien op de dekens en het College van Toezicht, heeft de Minister voor Rechtsbescherming het College van Toezicht gevraagd om hem vaker te informeren over de verbeteringen in het toezicht. (Zie ook Kamerstukken II, 2020–2021, 29 279, nr. 635; antwoord op vraag 28).↩︎

  14. https://www.collegevantoezichtnova.nl/wp-content/uploads/2021/05/Voortgangsrapportage-versterking-toezicht-advocatuur.pdf.↩︎

  15. Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1947↩︎