[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op verzoek commissie inzake brief met betrekking tot lopende trajecten curriculumbijstelling (Kamerstuk 31332-105)

Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2021D28789, datum: 2021-07-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31332-106).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31332 -106 Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen.

Onderdeel van zaak 2021Z13516:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

31 332 Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen

Nr. 106 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 juli 2021

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 8 maart 2021 over de reactie op verzoek commissie inzake brief met betrekking tot lopende trajecten curriculumbijstelling (Kamerstuk 31 332, nr. 105).

De vragen en opmerkingen zijn op 19 mei 2021 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 9 juli 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie,
Arends

Inhoud

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

Inbreng van de leden van de D66-fractie

Inbreng van de leden van de SP-fractie

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister «op korte termijn» een conceptwerkopdracht voor het vernieuwen van examenprogramma’s aan de wetenschappelijke curriculumcommissie zal aanbieden voor advies. Wat is «op korte termijn»? Tevens vragen zij wanneer de wetenschappelijke curriculumcommissie zijn advies geeft. Ook vragen zij wat de stand van zaken is betreffende de uitvoering van de motie van de leden Rog en Van Meenen over overleg over een sterkere positie van de kenniscomponent over democratie en rechtsstaat1.

Daarnaast vragen de leden op welke manier de motie van het lid Van Meenen2, met het verzoek om de centrale examens Nederlands en moderne vreemde talen te vernieuwen en dit los te zien van de curriculumherziening, wordt uitgevoerd. Hoe verhoudt zich dit met de aangekondigde bijstelling van examenprogramma’s in de brief van 8 maart 2021 (Kamerstuk 31 332, nr. 105)? Wat is precies het verschil tussen het vernieuwen van examens en het bijstellen van een examenprogramma’s? En welk doel moet hiermee worden bereikt? Daarnaast vragen de leden waarom er niet ook prioriteit komt te liggen bij de eindtermen lezen en rekenen binnen het primair onderwijs, aangezien hier ook behoefte is aan snelle vernieuwing.

Ook vragen de leden op welke manier doorlopende leerlijnen worden geborgd binnen het po3 en vo4 wanneer de vakvernieuwingen in de bovenbouw starten zonder actualisering van de kerndoelen po en onderbouw vo. Op welke manier borgt de Minister deze aansluiting?

Waarom is, gelet op de daling van het behalen van de niveaus, het actualiseren van de kerndoelen po en onderbouw vo voor de Minister niet het startpunt? De urgentie is daar toch het hoogst? Voorts vragen de leden op welke manier er ook gekeken wordt naar de inzet van academische leraren binnen de curriculumherziening.

Verder lezen de leden dat de referentieniveaus Taal en Rekenen alleen kunnen worden herzien als er duidelijkheid is over de bijstelling van de kerndoelen. Zij vragen waarom dit is. Is het niet mogelijk dat de referentieniveaus wel worden herzien, ook als er geen duidelijkheid is over de bijstelling van de kerndoelen? Tot slot vragen de voornoemde leden waarom deze zo verbonden zijn aan elkaar.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op het verzoek van de commissie van 29 januari 2021 met betrekking tot het voortzetten van enkele lopende trajecten rond onder meer de eindexamenprogramma’s wiskunde, levende talen en de herziening van de referentieniveaus Taal en Rekenen en hebben hier kritische vragen en opmerkingen over. Zo zijn zij van mening dat de herziening van het eindexamen Nederlands en de moderne vreemde talen zo snel mogelijk doorgang moet vinden. Evenals de vernieuwing van het wiskundeprogramma vmbo, de herziening van de indeling wiskundevakken in de bovenbouw havo/vwo en de herziening van de referentieniveaus. Echter zij zijn zeer ontevreden dat deze zaken gekoppeld worden aan het curriculum.nu traject. Deze leden sporen de Minister aan deze zaken los van elkaar te behandelen, zoals de Kamer hem ook heeft opgedragen in het besluit van de commissie van 29 januari 2021.

Kamerbrief van 8 maart 2021

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister stelt dat hij uitvoering geeft aan het besluit van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het traject rond de eindexamenprogramma’s wiskunde, levende talen en de herziening van de referentieniveaus Taal en Rekenen voort te zetten. Deze leden zijn het met de Minister eens dat deze zaken snel doorgang moeten vinden. Echter het is nadrukkelijk niet de bedoeling om deze zaken te koppelen aan de curriculumherziening. Zij vragen dan ook waarom de Minister advies vraagt over het vernieuwen van de examenprogramma’s aan de wetenschappelijke curriculumcommissie? Ook vragen deze leden waarom hij de «bijstelling van enkele examenprogramma’s» koppelt aan de motie van de leden Van Meenen en Rog over prioriteiten bij de verbetering van het curriculum5, die vraagt om verbetering van het curriculum van de basisvaardigheden, en dus niet de examenprogramma’s.

Wiskunde

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister kan bevestigen dat de herziening van het programma wiskunde voor het vmbo in eerste instantie geheel los van curriculum.nu in gang was gezet. Waarom heeft hij deze zaken nu aan elkaar gekoppeld? Is hij het met deze leden eens dat deze zaken los van elkaar gezien moeten worden? Kan de Minister bevestigen dat een werkgroep al aan de slag is met deze herziening? Deze leden zijn van mening dat deze werkgroep door moet gaan met hun werk, en dat hiervoor geen extra advies nodig is van de curriculumcommissie. Daarbij hoeft ook geen werving plaats te vinden van leraren, vakexperts en didactiekcommissie. Graag ontvangen zij hierop een reflectie van de Minister.

Deze leden constateren dat in 2017 de commissie Onderwijs Platform Wiskunde Nederland (hierna: PWN) een eerste voorstel heeft gedaan voor de herziening van de indeling van de wiskundevakken. Bovendien heeft PWN geheel los van curriculum.nu het voorstel verder ontwikkeld en op 3 maart 2021 het voorstel definitief vastgesteld. Het voorstel moet nu verder worden uitgewerkt door een werkgroep van SLO6-medewerkers en de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren (hierna: NVvW). Deze leden zijn met de NVvW en PWN 7 van mening dat voor deze specifiek vaktechnische zaak geen advies nodig is van de wetenschappelijke curriculumcommissie. De voornoemde leden vragen of de Minister dat met hen eens is.

Referentieniveaus

De leden van de D66-fractie constateren dat de referentieniveaus in 2010 zijn vastgesteld en dat in het regeerakkoord van Rutte III is afgesproken deze te herzien. Waarom is dit niet gebeurd? Ook lezen deze leden dat de Minister met de herziening van de referentieniveaus wil wachten op de bijstelling van de kerndoelen. Echter de NVvW en PWN willen juist met de herziening van de referentieniveaus beginnen. Onder andere omdat bij het opstellen van kerndoelen voor wiskunde en andere vakken men rekening moet houden met deze referentieniveaus. Zij stellen: «Daarom is het van belang dat de evaluatie vooraf, dus op korte termijn, plaatsvindt en met het veld wordt gedeeld, waarna de kerndoelen eventueel kunnen worden bijgesteld.»8 Zij vragen of de Minister kan toezeggen dat deze evaluatie op korte termijn zal worden uitgevoerd, de referentieniveaus waar nodig worden herzien en vervolgens de kerndoelen worden bijgesteld.

Burgerschap en maatschappijleer

De leden van de D66-fractie vernemen verder in de brief van 8 maart 2021 dat aandacht wordt besteed aan burgerschap in relatie tot maatschappijleer, waarbij wordt verwezen naar de motie van de leden Rog en Van Meenen over overleg over een sterkere positie van de kenniscomponent over democratie en rechtsstaat9. Echter deze leden zien niet wat deze motie te maken heeft met het besluit van de commissie van 29 januari 2021 over «het voortzetten van enkele lopende trajecten rond onder meer de eindexamenprogramma’s wiskunde, levende talen en de herziening van de referentieniveaus Taal en Rekenen». De motie burgerschap en maatschappijleer gaat in het geheel niet over de genoemde lopende trajecten. Deze zaken moeten dan ook niet aan elkaar gekoppeld worden. Over de uitvoering van de motie zou de Kamer uiterlijk 1 april 2021 worden geïnformeerd. Tot slot vragen zij hoe het staat met de uitvoering van de bovengenoemde motie van de leden Rog en Van Meenen10.

Motie van het lid Van Meenen over de centrale examens Nederlands en moderne vreemde talen hernieuwen11

De leden van de D66-fractie constateren dat op 20 april 2021 de motie van het lid van Meenen is aangenomen die de regering verzoekt de centrale examens Nederlands en moderne vreemde talen te hernieuwen en dit los te behandelen van de curriculumherziening. Is de Minister al in gesprek getreden met de Vereniging van Leraren in Levende Talen, de Raad voor de Neerlandistiek en het Meesterschapsteam Nederlands? Zo ja, wat zijn de eerste indrukken uit deze gesprekken? Zo nee, op welke termijn gaat hij deze gesprekken voeren? Bovendien constateren deze leden helaas dat de Minister deze motie niet uitvoert. Zo hebben zij signalen ontvangen dat de herziening van de genoemde examens álsnog wordt gelinkt aan curriculum.nu. Terwijl de motie expliciet vraagt dit niet te doen. Waarom kiest de Minister ervoor de motie naast zich neer te leggen ondanks een ruime Kamermeerderheid? Zij vragen of de Minister deze zaken alsnog gaat ontkoppelen, naar wens van de Kamer.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het verzoek van de commissie inzake de brief met betrekking tot de lopende trajecten van de curriculumbijstelling. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

De leden van de SP-fractie vragen allereerst waar precies in het traject van Curriculum.nu we ons nu bevinden. Wat wordt er nu gedaan qua ontwikkeling en uitvoering? En hoe loopt het met de werving en selectie van leraren, vakexperts en -didactici om de vakvernieuwingscommissies in te richten? Zij vragen of de Minister het verstandig vindt om curriculum.nu door te laten gaan op de ingezette koers, gebukt onder het lerarentekort en de coronacrisis, terwijl brede betrokkenheid van en draagvlak onder de beroepsgroep juist noodzakelijk zijn om het überhaupt te laten slagen. Wat vindt de Minister bijvoorbeeld van de suggestie van de AOb12 om de integrale herziening van het curriculum voor onbepaalde tijd uit te stellen en enkel het proces van herziening van de kerndoelen doorgang te laten vinden?13 De voornoemde leden vinden het belangrijk dat leraren en schoolleiders zich tijdens deze crisis zoveel als mogelijk kunnen richten op hun leerlingen en het inlopen en tegengaan van achterstanden die opgelopen zijn. Is de Minister het met deze leden eens dat het onderwijs daarom niet opgezadeld moet worden met allerlei andere projecten op dit moment. Graag ontvangen zij een toelichting hierop.

Tevens vragen de leden van de SP-fractie waarom de Minister voorbij gaat aan de wens van het onderwijsveld om tijdens de demissionaire periode apart van curriculum.nu in te zetten op het oplossen van de knelpunten in het CE14 van Nederlands en de moderne vreemde talen, de vernieuwing van het wiskundeprogramma vmbo, de herziening indeling wiskunde vakken in bovenbouw havo/vwo en de herziening van de referentieniveaus. Deze leden merken op dat de Minister van alles onder curriculum.nu wil laten vallen, terwijl dit eerder nog controversieel verklaard was. Hoe verklaart de Minister dit, zo vragen de eerdergenoemde leden. De Minister geeft daarnaast in de brief aan dat hij een conceptwerkopdracht voor het vernieuwen van de examenprogramma’s aan de wetenschappelijke curriculumcommissie gaat aanbieden voor advies. Waar is dit besluit op gebaseerd? Klopt het dat dit in eerste instantie niet één van de taken van deze commissie zou zijn? Kan de Minister toezeggen dat de wetenschappelijke curriculumcommissie geen advies hierover gaat uitbrengen en de herziening van de examenprogramma’s losgekoppeld wordt van curriculum.nu conform de motie van het lid Van Meenen15, ook als het gaat om wiskunde (zoals ook de NVvW verzoekt16), maatschappijleer en het bètacurriculum? En kan de Minister tevens toezeggen dat de kerndoelen pas na de evaluatie van de referentieniveaus Taal en Rekenen worden herzien? Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie hoe het staat met de uitvoering van de motie van de leden Van Meenen en Kwint17 die verzocht tot het opstellen van een beoordelingskader voor curriculum.nu vanuit het perspectief van goed leren lezen, schrijven en rekenen in het kader van het bevorderen van kansengelijkheid.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat dit voorjaar de werving en selectie van leraren, vakexperts en -didactici om vakvernieuwingscommissies in te richten zijn begonnen. Is deze werving doorgegaan ondanks de coronacrisis? Ook vragen zij of er voldoende leraren zijn die zich hebben aangemeld. Hebben leraren hier op dit moment genoeg tijd en ruimte voor, wetende dat er ook sprake is van een lerarentekort en uitvallende leraren door de coronacrisis? Zo niet, hoe gaat u ervoor zorgen dat leraren voldoende betrokken blijven bij het traject, zo vragen de eerder genoemde leden.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het goed te lezen dat er gevolg wordt gegeven aan het verzoek om de noodzakelijke voorbereidingen te treffen voor de bijstelling van enkele examenprogramma’s in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Het is belangrijk dat het werk van curriculum.nu en de wetenschappelijke curriculumcommissie doorgang kan vinden. Het dossier curriculum is controversieel verklaard, maar een eventuele politieke discussie zou deze doorgang niet mogen ophouden. Deze leden hebben vertrouwen in het onderwijsveld en in curriculum.nu. Daarbij willen zij wel vragen of de Kamer regelmatig geïnformeerd kan worden over de voortgang.

In de brief schrijft de Minister dat het noodzakelijk is «dat er ook voorbereidend werk wordt verricht om vast te stellen waar bepaalde inhouden van burgerschap en digitale geletterdheid in de verschillende examenprogramma’s een plek moeten krijgen». Op 9 november 2020 heeft de commissie uitgebreid stilgestaan bij de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs. Toen hebben de leden van de ChristenUnie-fractie gepleit voor terughoudendheid bij de kerndoelen en eindtermen als het gaat om de invulling van het burgerschapsonderwijs. Zij vinden het van belang dat scholen de ruimte houden om invulling te geven aan burgerschapsonderwijs op een manier die passend is bij de identiteit van de school en bij de vrijheid van onderwijs die we in Nederland kennen. De eerder genoemde leden vragen of de Minister kan verzekeren dat bij het noodzakelijke voorbereidende werk niet enkel gekeken wordt naar waar burgerschap een plek moet krijgen, maar dat scholen, ook conform de wet Burgerschapsonderwijs, de ruimte krijgen om eigen invulling te geven aan het burgerschapsonderwijs.

Het proces rondom de herziening van het curriculum is een precair proces en is gebaat bij goed overleg tussen en advies naar de diverse betrokkenen. De voornoemde leden zijn dan ook enthousiast over de rol van de wetenschappelijke curriculumcommissie. De opdracht die deze commissie meekreeg bij oprichting was om de Minister te adviseren over de gewenste aanpassingen in het landelijke curriculum en de werkwijze waarop de herijking moet worden vormgegeven. Het is goed dat deze commissie dan ook om advies wordt gevraagd over de conceptwerkopdracht. De wetenschappelijke curriculumcommissie heeft aangeboden een toelichting te geven aan de Kamer over hun werk. De voornoemde leden kijken uit naar een toelichting en gesprek met deze commissie.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsbrief. Deze leden hebben enkele vragen.

De leden vragen waarom de door de Kamer verzochte prioriteit voor vakken als Nederlands en wiskunde niet heeft geleid tot een versnelling op deze gebieden ten opzichte van andere vakken, zodat de inhoudelijke uitwerking eerder afgerond kan zijn. Deze leden constateren dat geen sprake lijkt van voorrang indien voor alle gebieden eerst wordt afgewacht wat de inhoud van de werkopdracht zal zijn. Op welke wijze kan ervoor worden gezorgd dat de gewenste urgentie ook daadwerkelijk tot snellere resultaten leidt? Tevens vragen zij of het mogelijk is om voor bepaalde vakken en gebieden eerder tot concepteindtermen te komen zodra de werkwijze voor de vakvernieuwing bekend is.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de Minister schrijft over een beoogde herziening en bijstelling van het referentiekader Rekenen en Taal. Deze leden wijzen erop dat de Minister in het kader van de bespreking van curriculum.nu heeft aangegeven dat het fantastisch zou zijn als de referentieniveaus helemaal zouden kunnen verdwijnen en dat deze ambitie in ieder geval zo ver mogelijk moet worden nagestreefd18. Blijft deze ambitie onverkort geldend en op welke wijze geeft dat ook richting aan de evaluatie? Deze leden menen dat het onwenselijk is een uitgebreid systeem van niveaubeschrijvingen te handhaven indien in het nieuwe curriculum de aanboddoelen concreter en uitgebreider beschreven worden. Tot slot vragen zij of de vraag naar de wenselijkheid van het referentiekader ook uitdrukkelijk onderwerp is van onderzoek.

II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

VVD

De leden van de VVD-fractie vragen verheldering over de planning van de adviezen van de wetenschappelijke curriculumcommissie. Het derde tussenadvies is samen met een verdiepende studie over het beoordelingskader kansengelijkheid gelijktijdig met de beantwoording van dit schriftelijke overleg aan uw Kamer verzonden. De curriculumcommissie komt nog met nadere aanbevelingen voor samenhang en verbindende vaardigheden.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie Rog en Van Meenen waarin wordt verzocht om overleg te voeren met betrokken partijen over de kenniscomponent over democratie en rechtsstaat in het voortgezet onderwijs.19 Zoals aangekondigd in mijn brief van 8 maart 2021 voert SLO momenteel onderzoek uit om te bepalen waar bepaalde inhouden van burgerschap – zoals kennis van democratie en rechtsstaat – een plek moeten krijgen.20 Dit onderzoek doet SLO samen met relevante vakexperts en vakverenigingen en zal worden meegenomen in de vakvernieuwing maatschappijleer.

Er wordt ook gevraagd naar het verschil tussen het bijstellen van examenprogramma’s en het vernieuwen van examens. Een examenprogramma beschrijft het beoogde curriculum voor een specifiek vak in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Dit examenprogramma geldt voor een specifieke schoolsoort of leerweg. Het examenprogramma beschrijft de inhoudelijke eisen die aan een vak gesteld worden wat betreft kennis en vaardigheden en is uitgedrukt in eindtermen. Het examenprogramma vormt daarmee de basis van een vak en is leidend in het onderwijs en in de afsluiting daarvan. Er zijn meer dan 100 verschillende examenprogramma’s met voor ieder vak vaak meerdere varianten (Nederlands vmbo gemengde en theoretische leerweg, Nederlands havo, etc.). De examenprogramma’s maken in combinatie met de slaag-zakregeling duidelijk wat een leerling dient te beheersen om een diploma te behalen in het voortgezet onderwijs.

In de examenprogramma’s staat aangegeven welke eindtermen in het centraal examen worden getoetst en welke eindtermen in het schoolexamen. Die beide onderdelen, schoolexamen en centraal examen, vormen samen het eindexamen.

Scholen zijn voor het schoolexamendeel van een examenprogramma zelf aan zet voor het vormgeven van het onderwijs en een goede afsluiting daarvan. Het centrale examendeel van een examenprogramma valt onder de verantwoordelijkheid van het College van Toetsen en Examens (CvTE) en Cito.21 Het CvTE geeft een nadere specificatie van de eindtermen uit het centraal examen-deel in een syllabus die scholen kunnen gebruiken bij het vormgeven van hun onderwijs. Deze syllabi worden elk jaar door het CvTE opnieuw vastgesteld met kleine aanpassingen om zowel onderwijs als examinering actueel te houden. Op basis van de syllabi stellen toetsdeskundigen van Cito samen met leraren centrale examens op. Het CvTE stelt vervolgens deze examens vast.

Het verschil tussen het bijstellen van een examenprogramma en een examen zit dus in het verschil tussen het bijstellen van de inhoud (of omvang) van het curriculum of alleen de afsluiting ervan. Bij curriculumbijstellingen in het verleden zijn altijd zowel het examenprogramma als de bijbehorende afsluiting aangepast. Enkel het centraal examen bijstellen is mogelijk, maar grote wijzigingen in het centraal examen (zoals het opnemen van meer inhoud of met een andere vorm van toetsing) vereisen een wijziging in het examenprogramma.

In het geval van het vak Nederlands en de moderne vreemde talen roept de vereniging van Leraren Levende Talen (VLLT) op om zowel het examenprogramma als het centraal- en het schoolexamen bij te stellen. In lijn met de motie van het lid Van Meenen, -waar de VVD-leden expliciet naar vragen- wordt er sinds september 2020 gewerkt aan een project om de vraagtypen voor het centraal examen Nederlands havo/vwo te verbeteren.22 Dit project wordt mede uitgevoerd door havo/vwo-leraren die via de VLLT zijn aangetrokken. Ook een vertegenwoordiger vanuit het Meesterschapsteam Nederlands is nauw betrokken.23 Voor de moderne vreemde talen is tijdelijk de cesuur van de centrale examens Frans en Duits aangepast.24

De leden van de VVD vragen hoe deze aanpassingen in de examens zich verhouden tot de bijstellingen van de examenprogramma’s. Naast de aanpassingen van de centrale examens die op korte termijn kunnen plaatsvinden binnen de huidige examenprogramma’s, zijn er ook knelpunten die alleen kunnen worden opgepakt met een bijstelling van het examenprogramma. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een evenwichtiger verdeling en weging van kennis en vaardigheden over het centraal examen en het schoolexamen en een sterkere koppeling van het examenprogramma aan het Europees Referentiekader voor de talen (ERK).

Daarom worden ook de examenprogramma’s Nederlands en moderne vreemde talen (leerwegen vmbo, havo en vwo) met urgentie opgepakt, zoals aangegeven in mijn brief van 8 maart 2021. Dit gebeurt in goed overleg met de vakverenigingen, De Raad voor de Neerlandistiek en het Meesterschapsteam Nederlands. Deze vernieuwingen in de bovenbouw starten separaat van de beoogde bijstelling van het curriculum in het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs (de kerndoelen). Ik geef met dit antwoord gehoor aan het verzoek van de Kamer om een reactie te geven op de brief van de Vereniging van Leraren in Levende Talen van 15 maart 2021 die mij is toegekomen onder het kenmerk 2021D13363.

In het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs wordt het curriculum niet uitgedrukt in eindtermen, maar in kerndoelen, die voor alle leerlingen gelijk zijn.25 De huidige kerndoelen beschrijven globaal wat leerlingen moeten kennen en kunnen aan het eind van groep 8 van het primair onderwijs en het einde van de onderbouw van het voortgezet onderwijs.26 De kerndoelen van alle leergebieden zijn verenigd in twee kerndoelenbesluiten, één voor het primair onderwijs in één voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Zoals de VVD-leden aangeven, is de bijstelling hiervan urgent onder andere om aan de dalingen van de niveaus op het gebied van basisvaardigheden te werken.

Zoals de leden opmerken, zijn er negatieve gevolgen voor de doorlopende leerstoflijnen als de bijstelling van het kerndoelenbesluiten niet ook op korte termijn plaats vindt. Met het controversieel verklaren van het curriculumdossier na het aftreden van het kabinet Rutte III en het verzoek om slechts enkele lopende zaken in de bovenbouw en het referentiekader voort te zetten, heeft de Kamer hiermee een keuze gemaakt. Daarom is het actualiseren van de kerndoelen po en onderbouw vo nu niet het startpunt. Hieronder staat een overzicht van de curriculumonderdelen die in afwachting zijn conform het verzoek van de Kamer en onderdelen die worden doorgezet.

In afwachting

Bijstellen kerndoelen po

Bijstellen kerndoelen onderbouw vo

Bijstellen examenprogramma’s en centrale examens bovenbouw vo (m.u.v. hieronder genoemde vakken)

Lopend

Evaluatie referentiekader taal en rekenen

Voorbereidingen voor bijstellen examenprogramma’s Nederlands, wiskunde, moderne vreemde talen, maatschappijleer en bètavakken en daarop volgend bijbehorende centrale examens.

Via enkele ingrepen in het proces kan de doorlopende leerlijn zoveel mogelijk worden geborgd. Allereerst is het van belang dat er overlap bestaat in de betrokken partijen die enerzijds de examenprogramma’s gaan bijstellen en anderzijds de kerndoelen. Dit is onder meer geborgd doordat dezelfde (vakinhoudelijke) curriculumexperts van SLO bij beide bijstellingen zijn betrokken. Ook wordt bij beide bijstellingen bekeken hoe er overlap kan komen in de betrokken leraren en/of vakexperts. Daarnaast wordt in de werkopdracht voor beide bijstellingen expliciet ingebouwd dat de (tussen)producten met elkaar worden afgestemd. Hierbij is het uiteraard wel van belang dat er in de tijd overlap bestaat tussen de bijstellingen van de kerndoelen en examenprogramma’s.

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier er gekeken wordt naar de inzet van academische leraren binnen de curriculumbijstelling. De academische leraren kunnen met hun achtergrond zeker van meerwaarde zijn in de verschillende fases van het bijstellen van het curriculum. Dit geldt voor het bijstellen van kerndoelen en wanneer de scholen aan de slag gaan met de bijgestelde kerndoelen. We zullen dan ook in overleg met de academische lerarenopleidingen, de Beroepsvereniging voor Academici in het Basisonderwijs (BAB) en SLO op zoek gaan naar een manier waarop deze leraren zo goed mogelijk worden ingezet. De werving van deelnemers zal openbaar zijn, zodat alle academische leraren met interesse zich kunnen melden.

Tot slot stellen de VVD-leden enkele vragen over de relatie tussen de bijstelling van het referentiekader taal en rekenen en de kerndoelen. Het referentiekader Taal en Rekenen is een landelijk curriculumdocument opgesteld voor leergebied-/vakoverstijgend gebruik in het primair- en voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. Het beschrijft gedetailleerde beheersingsniveaus op het gebied van taal en rekenen. Bij de ontwikkeling ervan is gebruik gemaakt van bestaande curriculumdocumenten (o.a. kerndoelen en examenprogramma’s), om samenhang te borgen. Daarmee is het huidige referentiekader onlosmakelijk verbonden met de kerndoelen (en examenprogramma’s). Ook in de toekomst vind ik het belangrijk dat er samenhang is tussen verschillende landelijke curriculumdocumenten. Zo ontstaat er eenduidigheid over de opdracht van scholen op het gebied van taal en rekenen.

Diverse kenmerken van het huidige referentiekader zijn ook ontwerpprincipes voor de bij te stellen kerndoelen en eindtermen, zoals een doorlopende leerstoflijn en richtinggevender doelformuleringen. Om te voorkomen dat de ontwikkelaars van verwante kerndoelen een opdracht krijgen die botst of overlapt met de opdracht van ontwikkelaars van een referentiekader, laat ik beide bijstellingen bij voorkeur gelijk oplopen. Daarom vind ik het niet wenselijk als de referentieniveaus worden bijgesteld voordat er gestart wordt met de bijstelling van kerndoelen of van relevante examenprogramma’s. Ter voorbereiding op de bijstelling van het referentiekader loopt er momenteel een evaluatie. De evaluatie is dit najaar voltooid en kan dus worden meegenomen in de bijstelling van de kerndoelen en examenprogramma’s. De eventuele bijstelling van het referentiekader kan direct na de evaluatie plaatsvinden en parallel lopen met de bijstelling van kerndoelen en examenprogramma’s.

D66

De leden van de D66-fractie vragen naar de reden van de adviesaanvraag bij de wetenschappelijke curriculumcommissie over het vernieuwen van examenprogramma’s. Op verzoek van de Tweede Kamer is in de zomer van 2020 een wetenschappelijke curriculumcommissie ingesteld met als taak te adviseren over een vernieuwd curriculum voor het primair onderwijs en voortgezet onderwijs.27 Deze commissie heeft geadviseerd over de technische en inhoudelijke bruikbaarheid van de opbrengsten van Curriculum.nu. Daarnaast doet zij richtinggevende aanbevelingen voor de bijstelling van het formele, wettelijk vastgelegde curriculum (kerndoelen en eindtermen). Ook wordt de commissie gevraagd aanbevelingen te doen voor de inrichting van een systematiek van periodieke herijking van het curriculum.28 Een van de taken die expliciet zijn benoemd in het instellingsbesluit is advies over de werkopdracht voor het bijstellen van examenprogramma’s (artikel 3, lid c).

Verder vragen de leden van de D66-fractie waarom het bijstellen van de examenprogramma’s zoals genoemd in mijn brief gekoppeld wordt aan de motie over de prioritering van basisvaardigheden.29

Er zijn veel meningen over welke vaardigheden tot de basis behoren. Meestal gaat het om vaardigheden die je nodig hebt om te kunnen functioneren in de maatschappij, zoals het goed mondeling en schriftelijk kunnen communiceren, het kunnen begrijpen van brieven, wisselgeld berekenen, kennis over de democratie en handelingen uitvoeren op de computer. Iets smaller betreft het vaardigheden die voorwaardelijk zijn voor het kunnen verwerken van lesstof van andere leergebieden. De ontwikkeling van deze vaardigheden is meestal niet voltooid na het primair onderwijs, of zelfs niet na de onder- of bovenbouw van het voortgezet onderwijs.30

Deze vaardigheden moeten daarom een plek krijgen in zowel het curriculum van het primair onderwijs, in de onderbouw en in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs betekent dit een plek in de kerndoelen. In mijn brief van 9 september 2020 heb (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr.547) ik daarom aangegeven dat de motie van de leden Van Meenen en Rog onder andere wordt opgepakt door in de bijstelling van de kerndoelen voor de leergebieden Nederlands, Engels, Mens en Maatschappij en Rekenen en Wiskunde ervoor te zorgen dat er tijdig voldoende voorbeeldmateriaal beschikbaar is voor leraren om met het verbeterde curriculum te werken. Voor de bovenbouw voortgezet onderwijs betreft dit het versneld bijstellen van de vakken waar de basisvaardigheden sterk in terug komen, zoals Nederlands, wiskunde, Engels en maatschappijleer.

De leden van D66 stellen ook vragen over de aanpak van de curriculumbijstelling binnen het vak wiskunde in het vmbo en de relatie met het project Curriculum.nu. Het project Curriculum.nu had als doel om bouwstenen en aanbevelingen op te leveren voor een actualisatie van het curriculum voor het gehele funderend onderwijs, dus ook voor het examenprogramma wiskunde in de leerwegen van het vmbo, het havo en het vwo. Met de eerste tussenadviezen van de wetenschappelijke curriculumcommissie eerder dit jaar over de voorstellen van Curriculum.nu, kan het project Curriculum.nu als zodanig als afgerond worden beschouwd. De opbrengsten kunnen in lijn met het advies van de wetenschappelijke curriculumcommissie worden benut in de diverse trajecten die op de planning staan; de bijstelling van de kerndoelen, de evaluatie van het referentiekader taal en rekenen en de bijstelling van diverse examenprogramma’s.31 Het gaat onder andere om de bijstelling van het examenprogramma wiskunde vmbo. Deze is gestart in januari 2020 en daar hoeft dus niet voor geworven te worden. Mijn opmerking over de werving voor vakvernieuwingscommissies had betrekking op de aanvulling voor wiskunde havo en vwo en op andere examenprogramma’s, te weten: Nederlands, moderne vreemde talen, maatschappijleer en het bètacurriculum.

De commissie vakvernieuwing wiskunde vmbo heeft de opdracht gekregen om de opbrengsten van Curriculum.nu te gebruiken in haar werkzaamheden en is op die manier dus inhoudelijk gekoppeld. Ook dient de commissie wiskunde vmbo ervoor te zorgen dat het conceptexamenprogramma samenhangt met verwante (toekomstige) examenprogramma’s, zoals de examenprogramma’s wiskunde havo en vwo en andere vakken waarin rekenen/wiskunde een rol spelen (e.g. natuurkunde).32 Om dat te kunnen bewerkstelligen volgt de commissie ontwikkelingen op het gebied van algemene ontwerpprincipes binnen de curriculumbijstelling, waaronder de adviezen die de wetenschappelijke curriculumcommissie hierover uitbrengt. Ook dat vind ik belangrijk, met het oog op doelstellingen zoals samenhang en het voorkomen van overladenheid. Ik deel uw mening dus niet dat het advies van de wetenschappelijke curriculumcommissie hierover onnodig is.

De commissie wiskunde vmbo staat overigens niet stil in afwachting op de adviezen van de wetenschappelijke curriculumcommissie. Wel vindt de oplevering van het conceptexamenprogramma een jaar later plaats dan eerder aan uw Kamer is gemeld, dit als direct gevolg van de coronabeperkingen.33 De oplevering van het eindadvies van de commissie vmbo wiskunde is nu voorzien voor de zomer van 2022. Daardoor is er voldoende ruimte om het advies door de wetenschappelijke curriculumcommissie over het bijstellen van examenprogramma’s mee te nemen.

Verder vragen de leden van de D66-fractie naar de afspraak in het regeerakkoord van Rutte III over de referentieniveaus. In het regeerakkoord staat dat de referentieniveaus rekenen in het kader van de curriculumherziening tegen het licht worden gehouden. Dat is gebeurd bij het ontwikkelen van de bouwstenen doordat het referentiekader en de werking daarvan als bron is gebruikt. Daarnaast loopt er zoals eerder gemeld in reactie op de vragen van de VVD-fractie, momenteel een evaluatie naar de werking van het huidige referentiekader in de praktijk. Die evaluatie vormt input voor het bijstellen van het referentiekader taal en rekenen en zal voltooid worden voordat de kerndoelen ontwikkeld worden. Dit is naar verwachting dit najaar. Dit is conform de wens van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren en het Platform Wiskunde Nederland.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de motie van de leden Rog en Van Meenen zich verhoudt tot het verzoek van de Tweede Kamer om lopende trajecten rond onder meer wiskunde, levende talen en het referentiekader voort te zetten. 34 Onder «lopende zaken» versta ik naast de hiervoor genoemde talen en wiskunde ook de bijstelling van de examenprogramma’s die de Kamer heeft aangemerkt als prioriteit, te weten maatschappijleer in verband met burgerschap en het bètacurriculum.35

De motie van de leden Rog en Van Meenen spreekt uit dat de kenniscomponent van democratie en rechtsstaat een sterkere positie in het voortgezet onderwijs moet krijgen. D66 vraagt naar de uitvoering van deze motie. Hiervoor onderneem ik twee activiteiten. Ten eerste worden deze kenniscomponenten in het curriculum verankerd. Deze kenniscomponenten horen bij meerdere vakken, zoals maatschappijleer, geschiedenis en filosofie. Aangezien niet al deze vakken met prioriteit worden bijgesteld is het van belang om vooraf een inschatting te maken waar onderdelen van deze onderwerpen een logische plek moeten krijgen. Anders ontstaan er onnodige dubbelingen of hiaten. Daarom heb ik SLO opdracht gegeven om vooronderzoek uit te voeren samen met relevante vakexperts en vakverenigingen. De inzichten uit het vooronderzoek zullen in ieder geval worden gebruikt voor de bijstelling van het examenprogramma maatschappijleer.

Ten tweede geef ik gevolg aan de motie door het voornemen om maatschappijleer een groter aandeel van het totale curriculum te laten beslaan. Momenteel buigt de wetenschappelijke curriculumcommissie zich over een voorstel voor de ontwerpruimte van het totale curriculum, met rekenschap voor het aandeel maatschappijleer in relatie tot andere vakken en in het licht van andere prioriteiten. Als het aandeel van een bepaald vak wordt vergroot, dan betekent dat namelijk automatisch ook dat het aandeel voor andere vakken kleiner wordt.

Tot slot vragen de leden van de D66-fractie naar de invulling van de motie om de centrale examens levende talen te hernieuwen los van de curriculumbijstelling.36 In antwoord op de vragen van de VVD-fractie heb ik aangegeven dat de desbetreffende motie deels al wordt ingevuld door binnen de grenzen van het huidige examenprogramma een aantal aanpassingen te doen in de centrale examens. Het gaat hierbij om een lopend project waarbij de vraagtypen in het centraal examen Nederlands worden aangepast in samenwerking met de vakvereniging, en met betrokkenheid van leden van het Meesterschapsteam Nederlands en door de tijdelijke aanpassing van de cesuur in de centrale examens voor de moderne vreemde talen Duits en Frans havo.

Zoals ook regelmatig besproken met Levende Talen Nederlands worden met deze acties echter niet alle knelpunten weggenomen. Daar is een bijstelling van de examenprogramma’s voor nodig en vervolgens een bijpassend centraal examen. Zoals eerder vermeld, zullen deze bijstellingen van de examenprogramma’s Nederlands en moderne vreemde talen spoedig plaatsvinden in goed overleg met belanghebbenden. Hierbij wordt niet gewacht op de bijstelling van de kerndoelen of andere examenprogramma’s. Ik wil dan ook benadrukken dat de motie Van Meenen wordt uitgevoerd.

SP

De leden van de SP-fractie vragen naar de stand van zaken van Curriculum.nu en de werving en selectie voor vakvernieuwingen. Op 10 oktober 2019 hebben de negen ontwikkelteams van Curriculum.nu voorstellen opgeleverd voor een vernieuwd curriculum. Op verzoek van de Tweede Kamer is in de zomer van 2020 een wetenschappelijke curriculumcommissie ingesteld met als taak te adviseren over een relevant curriculum voor het primair onderwijs en voortgezet onderwijs. Met het eerder dit jaar aangeboden advies van de wetenschappelijke curriculumcommissie over de voorstellen kan Curriculum.nu als afgerond worden beschouwd.

Inmiddels heeft de wetenschappelijke curriculumcommissie haar eerste twee tussenadviezen opgeleverd. Kaders voor de toekomst gaat in op de technische en inhoudelijke bruikbaarheid van de voorstellen van Curriculum.nu voor het ontwikkelen van kerndoelen. Doel en ruimte is gericht op de werkopdracht aan SLO voor het ontwikkelen van kerndoelen. Beide tussenadviezen zijn 4 februari 2021 aan de Kamer aangeboden.37 Met de antwoorden op dit schriftelijk overleg wordt ook het derde tussenadvies Examenprogramma’s in perspectief aangeboden aan uw Kamer. Hierbij ontvangt u ook de nadere aanbevelingen voor het beoordelingskader kansengelijkheid Kaders voor kansen van de curriculumcommissie.

Parallel hieraan worden de nodige voorbereidingen getroffen om te kunnen starten met het bijstellen van de examenprogramma’s wiskunde (enkel havo-vwo, want vmbo is reeds gestart), Nederlands, moderne vreemde talen, maatschappijleer en het bètacurriculum. Belangrijk onderdeel van de voorbereidingen is de werving van leden voor de vakvernieuwingscommissies. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de vakverenigingen en SLO.

De SP-fractie uit zorgen over de betrokkenheid van leraren bij de curriculumbijstelling gegeven het lerarentekort en de coronacrisis. Zij vraagt mijn mening over de suggestie om de integrale bijstelling daarom voor onbepaalde tijd uit te stellen, zoals de AOb bepleit en enkel de kerndoelen bij te stellen. Ik onderschrijf het belang van brede betrokkenheid en draagvlak onder de beroepsgroep bij de curriculumbijstelling. Daarbij moet er oog zijn voor andere thema’s die de aandacht van ons onderwijzend personeel vragen, zoals de coronacrisis. Het beroep dat op de sector wordt gedaan verschilt per fase in de curriculumbijstelling. In de fase voor het bijstellen van de kerndoelen po en onderbouw vo wordt een beroep gedaan op een beperkt deel van de leraren. Naar verwachting gaat het om enkele tientallen leraren op een beroepsgroep van ongeveer 250.000 leraren. Pas wanneer over minstens een jaar (bij snelle doorgang van de kerndoelen) of twee jaar (voor de geprioriteerde examenprogramma’s) een pilotfase aanbreekt en nog later de implementatiefase, zullen meer leraren betrokken raken.

Ik ben het dus met de SP-leden eens dat de bijstelling van de kerndoelen snel doorgang moet vinden. Gedurende de hele bijstelling blijft het wel van belang om steeds te wegen of er balans is tussen activiteiten in het kader van de curriculumbijstelling en de werkdruk in de sector. Hierover blijf ik in gesprek met het onderwijsveld. Dat geldt ook voor eventueel parallel lopende bijstellingen van examenprogramma’s van vakken in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Daarnaast is het zo dat wanneer het beroep op leraren groter wordt, de coronacrisis naar verwachting ten einde is. Om leraren nu niet te veel te belasten maar wel diepgaande betrokkenheid en kwalitatief goede input te krijgen, zullen de vakverenigingen een nadrukkelijke rol krijgen in de bijstelling van kerndoelen en examenprogramma’s. Hier zal ik hen ook in faciliteren. Daarom is het niet nodig om het proces van bijstelling van zowel kerndoelen als eindtermen te pauzeren en daarmee vertraging op te lopen.

De SP-leden vragen net als de VVD- en D66-leden waarom het centraal examen Nederlands en de moderne vreemde talen en de vernieuwing van wiskunde in vmbo, havo en vwo niet apart worden voortgezet. Zoals in mijn eerdere antwoorden te lezen valt, is het een misverstand dat de bijstellingen van deze vakken afhankelijk zijn van bijstellingen van andere vakken of de bijstelling van de kerndoelen. De bijstelling van deze examenprogramma’s start eerder dan de bijstelling van andere vakken en apart van de kerndoelen. Wel start de bijstelling na ontvangst van het advies van de wetenschappelijke curriculumcommissie over de algemene conceptwerkopdracht, die zal worden uitgewerkt in een vakspecifieke werkinstructie. De algemene werkopdracht is nodig om zaken als consistentie, samenhang en het voorkomen van overladenheid te bewerkstelligen. De reden dat dit advies wordt ingezet, is dat uw Kamer heeft verzocht om de wetenschappelijke curriculumcommissie een dergelijke adviesfunctie te geven bij curriculumbijstellingen.38 De advisering over de conceptwerkopdracht is conform het instellingsbesluit van de curriculumcommissie (artikel 3 lid c) en is dus niet een nieuwe taak van de commissie, zoals de leden van de SP-fractie aangeven. Ik kan daarom niet toezeggen dat de wetenschappelijke curriculumcommissie hier geen advies over uitbrengt. Ik kan wel toezeggen dat de kerndoelen pas worden bijgesteld na voltooiing van de evaluatie van het referentiekader taal en rekenen.

Verder vraagt de SP-fractie om te verklaren waarom Curriculum.nu wordt voortgezet ondanks de controversieel verklaring. De wetenschappelijke curriculumcommissie heeft op verzoek van uw Kamer advies uitgebracht over de technische en inhoudelijke bruikbaarheid van de voorstellen van Curriculum.nu uit 2019. Curriculum.nu kan daarmee als afgerond worden beschouwd. Volgens de wetenschappelijke curriculumcommissie bieden de voorstellen een goede basis om te kunnen starten met de daadwerkelijke ontwikkeling van bijgestelde kerndoelen en eindtermen. Vanwege de controversieel verklaring is de bijstelling van de kerndoelen nu gepauzeerd, maar vanwege uw verzoek om lopende zaken voort te zetten wordt er wel gestart met het bijstellen van enkele examenprogramma’s, zoals ik in mijn brief heb toegelicht.

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie naar de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie van Van Meenen en Kwint waarin verzocht wordt tot het opstellen van een beoordelingskader kansengelijkheid. De curriculumcommissie heeft in haar eerste tussenadvies Kaders voor de toekomst gereflecteerd op het concept beoordelingskader taal en rekenen en aangegeven dat het concept kader verbreed en steviger kan. In de verdiepende studie Kaders voor kansen - die tegelijkertijd met deze antwoorden aan uw Kamer wordt aangeboden – doet de curriculumcommissie daar enkele concrete aanbevelingen voor. Met het opvolgen van deze aanbevelingen wordt er toegewerkt naar een beoordelingskader kansengelijkheid voor het hele curriculum.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de werving en selectie van leden voor vakvernieuwingscommissies zijn doorgegaan ondanks de coronacrisis. Zij vragen of leraren voldoende tijd en ruime hebben om deel te nemen aan de commissies. De werving en selectie is nog niet gestart, maar zal voor de geprioriteerde vakken op korte termijn plaatsvinden.39 Het gaat om een beperkte groep leraren, waarbij de deelnemers worden gefaciliteerd. Daarom zal de belasting voor de beroepsgroep beperkt zijn.

ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of zij geïnformeerd kunnen worden over de voortgang van de noodzakelijke bijstellingen van examenprogramma’s. Uiteraard is het mogelijk om de Kamer regelmatig te informeren over de ontwikkelingen op het terrein van het curriculum. Communicatie over curriculum kan tevens worden benut in opmaat naar een systematiek van periodieke herijking. Afspraken over frequentie en vorm zijn aan uw Kamer en een nieuw kabinet.

Verder kan ik beamen dat scholen bij de invulling van hun burgerschapsonderwijs ruimte moeten behouden om dit te doen op een wijze die past bij hun identiteit en grondslag. Zowel bij het wetsvoorstel als bij (het vooronderzoek van) de curriculumbijstelling is dit een belangrijk uitganspunt. De kerndoelen en eindtermen beschrijven enkel de minimum vereisten aan kennis en vaardigheden waar iedere leerling mee in aanraking moet komen. Hoe scholen vervolgens invulling geven aan deze kerndoelen en eindtermen – en ook het burgerschapsonderwijs als geheel – is aan hen.

SGP

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de prioritering van bepaalde vakken niet heeft geleid tot een versnelling van bijstellingen. Voor wat betreft de bijstelling van het curriculum in het primair onderwijs en onderbouw van het voortgezet kan er niet versneld worden zolang de controversieel verklaring van het dossier curriculum geldt. Voor wat betreft de bijstelling van het curriculum in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs heb ik in mijn beantwoording op de vragen van de VVD-fractie al aangegeven dat de examenprogramma’s van genoemde vakken zoals verzocht door de Kamer juist wel versneld worden bijgesteld. Er is echter nog niet gestart met de geprioriteerde vakken omdat de wetenschappelijke curriculumcommissie haar advies over de werkopdracht nog moest uitbrengen, conform de wens van uw Kamer.

In tegenstelling tot wat wordt gedacht, vindt er geen vertraging plaats door het oordeel van de curriculumcommissie af te wachten over de werkopdracht voor het bijstellen van examenprogramma’s. Het advies is immers al klaar en direct aan het begin van het nieuwe schooljaar 2021/2022 wordt gestart met werving en selectie voor de geprioriteerde vakken. Daarna is het aan de leraren, vakexperts en curriculumexperts om een bijgesteld examenprogramma op te leveren. Dit proces moet snel, maar ook zorgvuldig gebeuren. Daarom acht ik het niet wenselijk om bepaalde fases in het proces in te korten of te schrappen. Om de kwaliteit van het bijgestelde curriculum te garanderen is het nodig om tijd te nemen voor bijvoorbeeld afstemming met het veld en het doen van pilots.

Vervolgens vragen de leden van de SGP-fractie of het klopt dat ik ambieer dat het referentiekader verdwijnt en in hoeverre dit richting geeft aan de evaluatie van het referentiekader. Ook vragen zij of de wenselijkheid van een referentiekader onderwerp van onderzoek is in de evaluatie. In het debat waar u naar verwijst heb ik aangegeven dat een voorschrijvend referentiekader idealiter niet nodig zou moeten zijn. Tegelijkertijd is de realiteit dat lezen en rekenen niet op het gewenste niveau is. Uit de evaluatie zal moeten blijken waarom het kader niet naar behoren functioneert. Op basis daarvan kan besloten worden of en zo ja in welke vorm, het referentiekader doorgang zou moeten krijgen. Het referentiekader is overigens niet beperkt tot het funderend onderwijs. Het kader is ook van toepassing op het mbo. Het referentiekader taal en rekenen is bij uitstek een voorbeeld van hoe een doorlopende leerlijn eruit kan zien.

De leden van de SGP-fractie menen dat een uitgebreid systeem van niveaubeschrijvingen zoals in het referentiekader onwenselijk is, indien een nieuw curriculum een concretere beschrijving van aanbodsdoelen geeft. Het klopt dat de beoogde kerndoelen concreter beschreven zullen worden, waarmee er mogelijk overlap ontstaat met het huidige referentiekader. Toch kunnen er redenen zijn om het referentiekader (in aangepaste vorm) te behouden. Het referentiekader is namelijk ook van toepassing op het mbo. Daarnaast functioneert het referentiekader door het niveau van gedetailleerdheid als leidraad voor het toezicht en de constructie van leermiddelen en toetsen. Uiteraard is het niet wenselijk dat er bij taal en rekenen twee verschillende sets onderwijsdoelen naast elkaar bestaan. Daarom heb ik eerder in deze brief ook aangegeven dat bijstelling van de verwante kerndoelen, eindtermen en het referentiekader bij voorkeur in samenhang plaatsvindt.


  1. Kamerstuk 35 352, nr. 20↩︎

  2. Kamerstuk 28 760 nr. 109↩︎

  3. po: primair onderwijs↩︎

  4. vo: voortgezet onderwijs↩︎

  5. Kamerstuk 31 293, nr. 522↩︎

  6. SLO: Stichting Leerplanontwikkeling↩︎

  7. Zie de brief d.d. 10 mei 2021 aan de Kamercommissie OCW, cc. Ministerie van OCW, van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren en Platform Wiskunde Nederland↩︎

  8. Ibidem↩︎

  9. Kamerstuk 35 352, nr. 20↩︎

  10. Kamerstuk 35 352, nr. 20↩︎

  11. Kamerstuk 28 760, nr. 109↩︎

  12. AOb: de Algemene Onderwijsbond↩︎

  13. Zie de brief van de AOb van 7 mei 2021↩︎

  14. CE: Centraal Examen↩︎

  15. Kamerstuk 28 760, nr. 109↩︎

  16. Zie de brief van NVvW en PWN van 10 mei 2021↩︎

  17. Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 204↩︎

  18. Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 517↩︎

  19. Kamerstuk 35 352, nr. 20↩︎

  20. Kamerstuk 31 332, nr. 105↩︎

  21. Kamerstuk 31 289, nr. 273↩︎

  22. Kamerstuk 28 760, nr. 109.↩︎

  23. In het meesterschapsteam zijn wetenschappers verenigd die zich inspannen om verbinding te leggen tussen onderzoek en het vak Nederlands.↩︎

  24. Kamerstuk 31 289, nr. 412.↩︎

  25. Uitgezonderd ZMLK en EMG in het speciaal onderwijs.↩︎

  26. Kerndoelenbesluit 2006↩︎

  27. Kamerstuk 31 293, nr. 527.↩︎

  28. Stcrt. 2020, nr. 39689.↩︎

  29. Kamerstuk 31 293, nr. 522.↩︎

  30. Zie bijvoorbeeld: de doorgaande leeslijn: de leesontwikkeling van 0–20 jaar van Stichting Lezen (2020).↩︎

  31. Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 574↩︎

  32. Datum 17 december 2019 Betreft Reactie op commissiebrief inzake stand van zaken rekenen in het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 31 332, nr. 101)↩︎

  33. Zie voor meer informatie over de aanvankelijke planning van de vakvernieuwingscommissie wiskunde vmbo en haar opdracht ook het Verslag van het Schriftelijke Overleg over de stand van zaken van rekenen in het voortgezet onderwijs d.d. 6 maart 2020; Kamerstuk 31 332, nr. 102.↩︎

  34. Kamerstuk 35 352, nr. 22.↩︎

  35. Kamerstuk 35 352, nr. 22.↩︎

  36. Kamerstuk 28 760, nr. 109.↩︎

  37. Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 543↩︎

  38. Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 543↩︎

  39. M.u.v. voor het examenprogramma vmbo, die al gestart is sinds januari 2020↩︎