[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Stand van zaken en vervolg analyse amendement artikel 2.1 Wet dieren

Dierenwelzijn

Brief regering

Nummer: 2021D29412, datum: 2021-07-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-28286-1208).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 28286 -1208 Dierenwelzijn.

Onderdeel van zaak 2021Z13799:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

28 286 Dierenwelzijn

Nr. 1208 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juli 2021

Op 11 mei jl. amendeerde uw Kamer artikel 2.1 van de Wet dieren, bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet dieren in verband met de uitvoering van de herziene diergezondheidswetgeving. Hiermee voegde uw Kamer een zin aan dit artikel toe die bepaalt dat het kunnen houden of huisvesten van een dier niet als een redelijk doel kan dienen om het dier te benadelen, bijvoorbeeld door letsel te veroorzaken of het welzijn te ondermijnen. Op 25 mei jl. stemde de Eerste Kamer in met de geamendeerde wet. Daarna ontstond de nodige beroering in het parlement en in de samenleving. Ik sprak hierover met uw Kamer tijdens het mondelinge vragenuur van 1 juni jl. In dat vragenuur heb ik toegezegd in kaart te brengen wat deze wetswijziging juridisch betekent, hoe die zich verhoudt tot bestaande regels en wat de gevolgen zijn voor de praktijk. Ik heb toegezegd uw Kamer voor het zomerreces te informeren over de voortgang van die analyses. Met deze brief geef ik opvolging aan die toezegging.

Op dit moment zijn er weinig conclusies die zonder voorbehoud te geven zijn. Het amendement hangt namelijk zowel juridisch als qua impact in de praktijk met veel aspecten omtrent het houden van dieren samen. Het amendement zal ook tot dilemma’s leiden, die om nadere politieke keuzes vragen. Die breng ik door middel van een impactanalyse op hoofdlijnen nader in beeld. Daarin wordt ook de relatie met bestaande regels en lopende beleidsvoornemens meegenomen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het uitfaseren van ingrepen, ontwikkelingen met betrekking tot kooihuisvesting en de verduurzaming van de veehouderij. De dilemma’s zal ik meegeven aan de (in)formateur. Na de zomer zal ik ook uw Kamer informeren, en daarbij laten weten hoe ik opvolging heb gegeven aan de moties die uw Kamer heeft aangenomen op 15 juni, voor zover die betrekking hebben op het amendement. De juridische en impactanalyse zijn derhalve nog niet volledig afgerond. Waar al wel conclusies te geven zijn, vermeld ik deze hieronder.

Allereerst stel ik vast dat het amendement, zoals ook bij de behandeling van het wetsvoorstel uw Kamer aangegeven, onduidelijkheden met zich meebrengt over de reikwijdte daarvan. Dat blijkt ook uit het debat binnen en buiten uw Kamer dat over het aangenomen amendement is gevoerd. Ik geef u een eerste, algemene inschatting van de juridische betekenis, maar ik hecht eraan erop te wijzen dat het uiteindelijk aan de rechter is om een oordeel te geven over de interpretatie van deze wetswijziging en de reikwijdte ervan.

Het huidige artikel 2.1 van de Wet dieren bepaalt dat het verboden is om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. Het amendement voegt aan artikel 2.1, eerste lid toe: «Onder een redelijk doel wordt in elk geval niet begrepen het kunnen houden van dieren in een bepaald houderijsysteem of een bepaalde wijze van huisvesting» (Kamerstuk 35 398, nr. 23). De toelichting bij het amendement vraagt om inwerkingtreding op 1 januari 2023.

De huidige inschatting is dat een rechter zou concluderen dat het amendement betrekking heeft op alle gehouden dieren. Er lijkt geen juridische basis te zijn voor de conclusie dat bijvoorbeeld de huisvesting van gezelschapsdieren niet door het amendement kan worden geraakt. Het amendement kan dus van invloed zijn op de huisvesting van alle huisdieren zoals honden en katten, maar ook op bijvoorbeeld dieren die gehouden worden in dierentuinen, circussen, maneges, dierenasiels of dierenwinkels. Daarnaast vallen ook alle gehouden dieren in de veehouderij zoals varkens, koeien en kippen, onder de reikwijdte van het amendement.

Ik heb van uw Kamer in het tweeminutendebat van 10 juni reeds begrepen dat niet is beoogd dat de wetswijziging betrekking heeft op gezelschapsdieren (Handelingen II 2020/21, nr. 87). Dit is een voorbeeld dat het amendement en alle consequenties ervan ook voor uw Kamer op voorhand onvoldoende duidelijk zijn en ook complex kunnen zijn. Ten aanzien van deze onbedoelde impact zal ik een wetswijziging voorbereiden om te borgen dat gezelschapsdieren worden uitgesloten van het toepassingsbereik van de wetswijziging.

Van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, is sprake als geconstateerd wordt dat letsel of pijn is veroorzaakt bij een dier of dat de gezondheid of het welzijn van het dier wordt benadeeld (hierna kort gezegd «benadeling» van het dier). Een uitzondering is als die benadeling een redelijk doel dient en niet verder gaat dan noodzakelijk voor dat redelijke doel. Vanwege de wetswijziging is van belang of de benadeling uitsluitend is gebeurd met het doel om het dier te kunnen huisvesten of te kunnen houden in een houderijsysteem. Mocht er ook een ander doel zijn, dan is geen overtreding aan de orde als dat andere doel als een redelijk doel kan worden aangemerkt. Als er geen ander redelijk doel is, dan zou de rechter in een concrete situatie kunnen oordelen dat sprake is van overtreding van artikel 2.1, eerste lid.

Overtredingen treden dus mogelijk op als er geen ander, redelijk doel voor benadeling is dan het houden of huisvesten van de dieren. Wanneer daar wel of niet sprake van is, en wat dit precies voor impact heeft op de praktijk, is complex. Zoals hierboven genoemd breng ik dat deze zomer op hoofdlijnen nader in kaart. Daarmee wil ik meer inzicht bieden in mogelijke consequenties van het amendement en in de vragen en dilemma’s die nader debat met uw Kamer vergen. Ik zal hierbij de moties van het lid Vestering (Kamerstuk 28 286, nr. 1186) en van het lid Van der Plas c.s. en de gewijzigde motie van het lid Van der plas (Kamerstuk 28 286, nrs. 1192 en 1195) betrekken, net als de motie van het lid Van Campen (Kamerstuk 28 286, nr. 1191).

De wens van uw Kamer die ten grondslag ligt aan dit amendement – een betere bescherming van diergezondheid en dierenwelzijn – heb ik verstaan. Na afronding van de analyse op hoofdlijnen is het aan uw Kamer om nadere richting te geven.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten