Reactie op verzoek commissie over de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Eerdmans c.s. over zedendelinquenten niet laten terugkeren naar hun oude woonomgeving om confrontatie met hun slachtoffers te voorkomen
Slachtofferbeleid
Brief regering
Nummer: 2021D31271, datum: 2021-08-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33552-85).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 33552 -85 Slachtofferbeleid.
Onderdeel van zaak 2021Z14630:
- Indiener: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-09-09 14:05: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-09-15 14:30: Procedures en brieven (videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-06-01 10:00: Slachtofferbeleid (Commissiedebat), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-06-02 15:10: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
33 552 Slachtofferbeleid
Nr. 85 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 augustus 2021
Op 13 juli jl. heeft de vaste Kamercommissie Justitie en Veiligheid een brief gevraagd over de uitvoering van een motie om confrontaties tussen zedendelinquenten en hun slachtoffers te voorkomen.1 Met de motie wordt verzocht te bewerkstelligen dat daders van ernstige gewelds- en zedendelicten na hun detentie niet terugkeren naar hun oude woonomgeving indien het aannemelijk is dat hun slachtoffers en hun naasten of nabestaanden daar met hen geconfronteerd zullen worden.
In deze brief licht ik toe op welke wijze ik uitvoering geef aan de motie door in te gaan op de – nieuwe – strafrechtelijke mogelijkheden om daders uit de omgeving van slachtoffers te weren. Tevens ga ik in op het lopende WODC-onderzoek naar langdurige gebiedsverboden waar onderzocht wordt of het huidige sanctiepallet toereikend is om confrontaties te voorkomen.
Het aangedane leed kan door de terugkeer van de dader verder worden versterkt. Zeker als zich een confrontatie voordoet tussen de dader en het slachtoffer of nabestaanden, kan dit erg belastend zijn. Het zoveel als mogelijk voorkomen van dergelijke situaties en de mogelijkheden hiertoe hebben dan ook mijn aandacht. Ook uw Kamer is hier scherp op. Naar aanleiding van vragen van uw Kamer heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie u op 1 september 2017 schriftelijk geïnformeerd over de op dat moment bestaande wettelijke mogelijkheden, waaronder die van een woonverbod (al dan niet in de vorm van een locatieverbod), om een confrontatie met dader en slachtoffer zoveel mogelijk te voorkomen.2 Aanvullend heb ik in 2019 in een brief aan uw Kamer expliciet stilgestaan bij zowel het strafrechtelijke als bestuurlijke sanctiepalet en is getoetst of een zelfstandig woonverbod een meerwaarde biedt ten opzichte van dat sanctiepalet.3Ik heb toen geconcludeerd dat dat niet het geval was.
Bestaande sanctiepalet
Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van Kamerlid Eerdmans heb aangegeven, kent het Nederlandse stelsel meerdere varianten van een woonverbod.4 Allereerst een locatieverbod als bijzondere voorwaarde bij een door de rechter opgelegde voorwaardelijke sanctie of bij een onvoorwaardelijke sanctie als onderdeel van de tenuitvoerlegging. Daarbij geldt sinds de inwerkingtreding van Wet langdurig toezicht (Wlt) op 1 januari 2018 dat de rechter aan zeden- en zware geweldsdelinquenten bij een veroordeling tot een gevangenisstraf of tbs wegens een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, daarnaast een zelfstandige gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) kan opleggen. Wanneer de rechter na de gevangenisstraf of tbs de tenuitvoerlegging van de GVM gelast, kan hij een verhuisplicht of een verbod om zich in een bepaald gebied te vestigen als voorwaarde aan die maatregel verbinden. Bij de tenuitvoerlegging of de verlenging van de GVM (met – telkens – twee, drie, vier of vijf jaar) gelden recidiverisico of risico op ernstig belastend gedrag jegens het slachtoffer als criteria.
Nieuwe mogelijkheden
In mijn brief in 2019 over het zelfstandig woonverbod heb ik laten weten me sterk te (blijven) maken om slachtoffers en nabestaanden een stem te geven als daders tijdens de tenuitvoerlegging van de straf voor bijvoorbeeld verlof in aanmerking kunnen komen en zij een rauwe confrontatie willen voorkomen. Hieraan is invulling gegeven met de onlangs inwerking getreden Wet straffen en beschermen (Wet SenB). Die wet voorziet erin dat slachtofferbelangen expliciet(er) worden meegewogen bij het toekennen van vrijheden aan gedetineerden, zoals bij de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Zo kan door middel van bijzondere voorwaarden zoals locatie- en contactverboden tegemoet worden gekomen aan beschermingsbehoeften van het slachtoffer. Ook is hiermee mogelijk gemaakt om aan de proeftijd van de v.i., net als bij een GVM, een verhuisplicht of een verbod om zich in een bepaald gebied te vestigen te verbinden, indien sprake is van een te beschermen slachtoffer. Via de eerdergenoemde Wlt kan de proeftijd bij de v.i. worden verlengd, bij zeden- en zware geweldsdelinquenten telkens met twee jaar, zolang dat noodzakelijk is gelet op het recidiverisico of het risico op ernstig belastend gedrag jegens een slachtoffer. Een ander voorbeeld is de introductie van de mogelijkheid voor slachtoffers en nabestaanden om zich tijdens een tbs-verlengingszitting uit te spreken over hun beschermingsbehoeften als een tbs-gestelde mogelijk voor een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging in aanmerking komt.
Onderzoek WODC
Het WODC voert op dit moment onderzoek uit naar langdurige gebiedsverboden.5 Onderzocht wordt in welke mate de wettelijke mogelijkheden tot oplegging van langdurige gebiedsverboden toereikend zijn om confrontaties tussen slachtoffers of nabestaanden en (ex-)veroordeelden van ernstige gewelds- of zedendelicten, in de woonomgeving te voorkomen. Om deze vraag te beantwoorden wordt allereerst onderzocht welke mogelijkheden de Wlt biedt om langdurige gebiedsverboden op te leggen ter voorkoming van dergelijke confrontaties. Daarnaast wordt bezien hoe en in hoeverre van deze mogelijkheden gebruik wordt gemaakt. Verder wordt bekeken welke wettelijke grondslagen buiten de Wlt (zowel straf-, civiel- als bestuursrechtelijk) voorzien in de mogelijkheid om een langdurig gebiedsverbod op te leggen ter voorkoming van confrontaties tussen slachtoffers of nabestaanden en daders.
Van deze modaliteiten wordt bezien in hoeverre zij, qua duur en/of inhoudelijke reikwijdte, een aanvullende werking (kunnen) hebben ten opzichte van de Wlt.
Zoals eerder gezegd heeft het voorkomen van confrontaties tussen daders en slachtoffers mijn aandacht. Indien uit het WODC-onderzoek blijkt dat ik meer kan doen om confrontaties tussen daders en slachtoffers daar waar nodig te voorkomen, dan kijk ik daar serieus naar.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Kamerstuk 29 279, nr. 669↩︎
Kamerstuk 33 552, nr. 29↩︎
Kamerstuk 33 552, nr. 59↩︎
2021Z11194↩︎
Dit onderzoek vindt plaats naar aanleiding van een motie van het lid Van Toorenburg, Van Oosten en Groothuizen (Kamerstuk 33 552, nr. 30) gepositioneerd binnen het onderzoeksprogramma naar de evaluatie van de Wet langdurig toezicht.↩︎