[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over het afschrift van het besluit van 30 januari 2018 waarin een goedkeuring is opgenomen inzake de toepassing van de eigenwoningreserve en een bestaande eigenwoningschuld bij een door partners gezamenlijke aankoop van een eigen woning en gezamenlijke financiering van een eigenwoningschuld (Kamerstuk 34785-76)

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2021)

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2021D31558, datum: 2021-09-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35572-97).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35572 -97 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2021).

Onderdeel van zaak 2021Z14764:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2020-2021

35 572 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2021)

Nr. 97 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 september 2021

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 5 februari 2018 inzake het afschrift van het besluit van 30 januari 2018 waarin een goedkeuring is opgenomen inzake de toepassing van de eigenwoningreserve en een bestaande eigenwoningschuld bij een door partners gezamenlijke aankoop van een eigen woning en gezamenlijke financiering van een eigenwoningschuld (Kamerstuk 34 785, nr. 76).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 31 augustus 2021. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,
Tielen

De adjunct-griffier van de commissie,
A.A. Freriks

Inleiding

Hierbij stuur ik u de antwoorden op feitelijke vragen van 15 maart 2018 over een beleidsbesluit over de toepassing van de eigenwoningregeling bij partners dat op 5 februari 2018 aan uw Kamer is gestuurd.1 De late beantwoording van de feitelijke vragen is gelegen in de noodzaak om deze vragen in samenhang met de huidige regelgeving en overige vragen op dit terrein te bezien. Dit heeft geresulteerd in een voorgenomen codificatie van het besluit en enkele aanvullende wijzigingen in de regelgeving. Voor een nadere toelichting op de materie die in de vragen aan de orde is, de voorgenomen wijze van codificatie van het besluit en de aanvullende voorgenomen wetswijzigingen verwijs ik naar de brief met als onderwerp Voorgenomen wetswijzigingen toepassing eigenwoningregeling bij partners die ik u vandaag gelijktijdig toestuur.

Bij de beantwoording van de vragen is onderscheid gemaakt tussen enerzijds de vragen over de Wet van 24 april 2017 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken (Stb. 2017, nr. 177) – die alleen bezien vanuit fiscaal perspectief beantwoord worden – en anderzijds de vragen over het beleidsbesluit van 30 januari 2018.

Vragen over de Wet van 24 april 2017 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken.

Vraag 1

Welke onvoorziene gevolgen zijn opgetreden door de Wet van 24 april 2017 tot wijziging van

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken (hierna: de wet)

Antwoord op vraag 1 en 11

De genoemde wet die met ingang van 1 januari 2018 in werking is getreden, heeft uitsluitend tot gevolg dat voor personen die op of na 1 januari 2018 in het huwelijk treden, wettelijk sprake is van een beperkte gemeenschap van goederen in plaats van het tot en met 31 december 2017 geldende wettelijke stelsel van de algehele gemeenschap van goederen. Zoals ook tijdens de parlementaire behandeling van de initiatiefwet is aangegeven door de initiatiefnemers en het kabinet2, zijn er aan de wet geen nieuwe fiscale gevolgen verbonden. Voor de belastingheffing wordt namelijk uitgegaan van het door de echtgenoten gekozen huwelijksvermogensregime. Mensen hebben net als voorheen de vrijheid om door het opmaken van huwelijkse voorwaarden af te wijken van het wettelijke stelsel en daarmee voor een andere huwelijksgoederengemeenschap te kiezen.

Vraag 9

Is bij de invoering van de wet voorzien dat er problemen zouden ontstaan? Zo nee, hoe kan dit over het hoofd gezien zijn?

Antwoord op vraag 9

Bij de invoering van de wet zijn geen problemen ontstaan.

Vraag 10

Wat was de voorziene opbrengst van de wet? Wordt dit ook gehaald?

Antwoord op vraag 10

Met de wet zijn geen budgettaire opbrengsten beoogd en er doen zich ook geen budgettaire gevolgen voor.

Vraag 11

Hoeveel mensen zijn benadeeld door de wet?

Antwoord op vraag 11

Zie het antwoord op vraag 1.

Vragen over het beleidsbesluit van 30 januari 2018

Vraag 2

Hoeveel mensen krijgen te maken met een onvoorziene beperking van de renteaftrek? Hoeveel geld kan dit hen kosten?

Antwoord op vraag 2, 3 en 5

Uit de aard van de vragen maak ik op dat er onduidelijkheid bestaat over de reikwijdte van het beleidsbesluit. Het beleidsbesluit staat los van de eerdergenoemde wet. De totstandkoming van deze wet heeft wel geleid tot meer aandacht voor bepaalde situaties in de sfeer van de eigenwoningregeling. Het beleidsbesluit vloeit primair voort uit de wijzigingen in de eigenwoningregeling per 1 januari 2013. De uitwerking van de eigenwoningregeling blijkt namelijk in bepaalde gevallen niet tot de gewenste uitkomst te leiden. Het gaat daarbij onder meer om de situatie dat één of beide fiscale partners een eigenwoningreserve of een bestaande eigenwoningschuld heeft of hebben en de fiscale partners daarna gezamenlijk een eigen woning aankopen en financieren.

Dit is ook reden geweest om de regeling in breder perspectief te bezien. Als gevolg hiervan bestaat het voornemen de regeling met ingang van 1 januari 2022 te wijzigen waarbij het beleidsbesluit wordt gecodificeerd en tevens bepaalde andere aspecten worden aangepast, zoals nader wordt toegelicht in de gelijktijdig met deze antwoorden verzonden brief met Kamerstuk 35 572, nr. 98

Vraag 3

Hoe groot is het totale nadeel voor huishoudens van deze onvoorziene beperking van de renteaftrek?

Antwoord op vraag 3

Zie het antwoord op vraag 2.

Vraag 4

Wat zijn de kosten van dit besluit, waarmee niet-gewenste uitkomsten worden gecorrigeerd?

Antwoord op vraag 4

Het beleidsbesluit heeft geen lastenrelevante budgettaire gevolgen.

Vraag 5

Wordt met dit besluit voor iedereen die met een onterechte beperking van de hypotheekrenteaftrek te maken krijgt, een oplossing gevonden? Zo nee, voor welk percentage wel?

Antwoord op vraag 5

Zie het antwoord op vraag 2.

Vraag 6

Kunt u uitleggen waardoor deze mensen met een beperking van de hypotheekrenteaftrek te maken krijgen?

Antwoord op vraag 6

Zoals tijdens de parlementaire behandeling van het Belastingplan 2018 is aangegeven3, ging het daarbij om twee aspecten. Enerzijds ging het om de toepassing van de bijleenregeling waardoor een deel van de schuld niet als eigenwoningschuld kan worden aangemerkt terwijl het bedrag van de eigenwoningreserve wel volledig wordt ingezet voor financiering van de gezamenlijke woning. Anderzijds ging het om het niet volledig kunnen voortzetten van een onder het overgangsregime vallende bestaande eigenwoningschuld omdat de fiscale partner die pas na 1 januari 2013 een eigen woning verkrijgt onder het aflossingsregime valt. Hoewel dat laatste fiscaal gezien ook beoogd is – het overgangsrecht is niet bedoeld voor nieuwe gevallen – kan dit bij fiscale partners in bepaalde gevallen tot een niet-beoogde aftrekbeperking leiden, mede vanwege het feit dat partners in de praktijk bij de financiering van de eigen woning door de geldverstrekker vaak verplicht worden gezamenlijk alle schulden voor de eigen woning aan te gaan.

Vraag 7

Welke mogelijke nadelen kleven er aan de door u gedane aanpassing aan de toerekening van het eigenwoningverleden?

Antwoord op vraag 7

In het beleidsbesluit zijn in de goedkeuring de toepassing van de bijleenregeling en de toepassing van het overige eigenwoningverleden aan elkaar gekoppeld. Bij de eventuele beëindiging van het fiscale partnerschap en aankoop van een nieuwe woning moet de overnemende partner rekening houden met de helft van het eigenwoningverleden4 terwijl hij hier mogelijk deels geen voordeel van heeft gehad. Het is aan de fiscale partners om de voordelen van de goedkeuring in het besluit – geen beperking van de renteaftrek en een hogere eigenwoningschuld waarvan mogelijk een deel aflossingsvrij – af te wegen tegen het eventuele nadeel van overname van de helft van het eigenwoningverleden.

Bij voornoemde voorgenomen codificatie van het beleidsbesluit zijn de genoemde koppeling en de eventueel daarmee samenhangende nadelen niet langer aan de orde. Zoals wordt toegelicht in de eerdergenoemde gelijktijdig met deze antwoorden verzonden brief, wordt per onderdeel een regeling getroffen die los van elkaar toepasbaar zijn.

Vraag 8

Hoeveel uitvoeringskosten levert het besluit de Belastingdienst op?

Antwoord op vraag 8

Het beleidsbesluit heeft bij de Belastingdienst geleid tot aanpassing van de website en aanvullende opleiding voor medewerkers in de dienstverlening. De kosten hiervoor waren echter beperkt en bedragen afgerond nul.

Vraag 12

Bent u bereid, gezien de compensatie voor huizenbezitters, ook huurders te compenseren voor onvoorziene harde stijging van hun huur?

Antwoord op vraag 12

De goedkeuring in het besluit ziet enkel op het in overeenstemming brengen van het recht op renteaftrek met de beoogde renteaftrek.

Vraag 13

Kunt u aangeven welk recht op hypotheekrenteaftrek er bestaat bij twee gehuwden die een woning laten bouwen om er samen te gaan wonen, maar nog voordat de woning klaar is gaan scheiden, waarna één van de beide partners in het huis zal gaan wonen? Hoe werkt dit uit bij ongehuwde partners?

Antwoord op vraag 13

Als de gehuwde of ongehuwde partners hebben gekozen voor de toepassing van de goedkeuring in het besluit, is daarmee het eigenwoningverleden van één of beide fiscale partners bij helfte over de partners verdeeld. Als de partners uit elkaar gaan, moet ieder van de partners daarmee rekening houden bij het bepalen van de omvang van de eigenwoningschuld en de renteaftrek. Het maakt daarbij geen verschil of er sprake was van een woning in aanbouw of een woning waarin de partners al hebben gewoond.

Vraag 14

Op welke gronden beoordeelt de Belastingdienst «andere situaties dan eigendoms- en schuldverhouding 50%-50%»? Welke feiten en omstandigheden zijn hierbij relevant?

Antwoord op vraag 14 en 15

In het beleidsbesluit is de mogelijkheid opgenomen om andere eigendoms- en schuldverhoudingen voor te leggen aan de Belastingdienst. Partners hebben in een dergelijk geval bewust gekozen voor een afwijkende eigendoms- en/of schuldverhouding en kunnen daarmee in veel gevallen de in het besluit bedoelde niet-beoogde beperking van de renteaftrek ook zonder toepassing van het besluit voorkomen. In die gevallen moet daarom allereerst worden beoordeeld of de toepassing van de eigenwoningregeling in die gevallen leidt tot een niet-beoogde beperking van de renteaftrek zoals bedoeld in het besluit. Mogelijk dat er in een dergelijk geval sprake is van een wel door de wetgever beoogde beperking van de renteaftrek, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een lening tussen fiscale partners. Mocht er in een voorgelegde situatie inderdaad sprake zijn van een niet-beoogde beperking van de renteaftrek zoals bedoeld in het besluit, dan wordt vervolgens beoordeeld op welke wijze daarvoor een tegemoetkoming kan worden gegeven.

Met voornoemde voorgenomen codificatie van het beleidsbesluit wordt de regeling rechtstreeks ook van toepassing op afwijkende eigendoms- en schuldverhoudingen, zodat een afzonderlijk verzoek ook in die gevallen niet meer aan de orde is.

Vraag 15

Is in het licht van de constatering van uw ambtsvoorganger dat «partners in de praktijk bij de financiering van de eigen woning vaak verplicht worden gezamenlijk alle schulden voor de eigen woning aan te gaan» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2016–2017, 33 978, nr. 29) ook bij andere eigendomsverhoudingen reden het besluit naar analogie van toepassing te verklaren?

Antwoord vraag 15

Zie het antwoord op vraag 14.


  1. Kamerstuk 34 785, nr. 76.↩︎

  2. O.a. Kamerstuk 33 987, nr. 13.↩︎

  3. Kamerstukken 34 785, 34 786 en 34 787, nr. 15, p. 34.↩︎

  4. Het eigenwoningverleden bestaat in het besluit uit de eigenwoningreserve, het recht op toepassing van het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden, het renteaftrekverleden en een eventuele aflossingsstand.↩︎