Aangifte schending staatsgeheim ministerraad
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2021
Brief regering
Nummer: 2021D31941, datum: 2021-09-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35570-VI-122).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 35570 VI-122 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2021.
Onderdeel van zaak 2021Z14937:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-09-09 14:05: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-09-15 14:30: Procedures en brieven (videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-09-29 13:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2020-2021 |
35 570 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2021
Nr. 122 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 september 2021
Op 28 april 2021 heeft de beveiligingsautoriteit van het Ministerie van Algemene Zaken namens de Minister-President aangifte gedaan wegens het vermoeden van schending van geheimhouding aangaande notulen van de ministerraad.
Bij brief van 25 mei 2021 heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna ook: PG Hoge Raad) mij geïnformeerd inzake de aangifte. Artikel 119 van de Grondwet bepaalt dat de leden van de Staten-Generaal, de Ministers en de Staatssecretarissen wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hun aftreden, terecht staan voor de Hoge Raad en dat de opdracht tot vervolging wordt gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer. Het protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen (hierna: het protocol ambtsmisdrijven1) geeft binnen de kaders van artikel 119 van de Grondwet en de Wet ministeriële verantwoordelijkheid richtlijnen voor de omgang met aangiften tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen. Conform dit protocol heeft de PG Hoge Raad de aangifte onderzocht en is hij een oriënterend onderzoek gestart. Dit oriënterend onderzoek heeft zich gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor het starten van een opsporingsonderzoek.
Op 23 augustus 2021 heeft de PG Hoge Raad mij zijn rapport van het oriënterend doen toekomen. De PG Hoge Raad concludeert hierin als volgt. Uit het oriënterend onderzoek komt slechts het aanknopingspunt naar voren dat het niet is uitgesloten dat een bewindspersoon of een Kamerlid informatie over hetgeen is besproken in de verschillende ministerraden heeft gedeeld met journalisten. Daarbij lijkt het in dat geval overigens waarschijnlijker dat via één of meer bewindspersonen informatie is gelekt dan dat het lek is veroorzaakt door een van de lid van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK).
Er is evenwel geen sprake van een concrete verdenking, laat staan een redelijk vermoeden van schuld aan het begaan van een strafbaar feit, tegen één van de (oud-)ministers of Staatssecretarissen of een Kamerlid. Een strafrechtelijk onderzoek zal niet gegarandeerd leiden tot opheldering van de toedracht, mede gegeven de beperkingen van een dergelijk onderzoek vanwege gerechtvaardigde bronbescherming door journalisten.
Dientengevolge biedt het oriënterend onderzoek voor de PG Hoge Raad onvoldoende aanleiding positief te adviseren inzake een opsporingsonderzoek.
Het rapport van de PG Hoge Raad treft u bijgaand aan2.
Conform het protocol ambtsmisdrijven is het vervolgens aan de Minister van Justitie en Veiligheid om te beslissen of een opsporingsonderzoek geïndiceerd is.
Op grond van de nu voorliggende bevindingen en conclusies uit het oriënterend onderzoek ben ik van oordeel dat een opsporingsonderzoek thans niet geïndiceerd is en heb ik de PG Hoge Raad overeenkomstig bericht. Ook heb ik, conform het protocol ambtsmisdrijven, de aangever op de hoogte gebracht van de beslissing op de aangifte.
Ik hecht eraan erop te wijzen dat de bevindingen van de PG Hoge Raad en mijn daaruit voortvloeiende beslissing om geen opsporingsonderzoek te starten, niet in de weg staan aan een opdracht tot vervolging bij een besluit van de Tweede Kamer of een zelfstandig onderzoek van het openbaar ministerie voor zover het gaat om de verdenking van anderen dan bewindspersonen of Kamerleden aan een ambtsmisdrijf.
Ten slotte merk ik nog op dat in het rapport van het oriënterend onderzoek gegevens die te herleiden zijn tot een persoon onleesbaar zijn gemaakt. Het gaat hierbij onder andere om (persoons)gegevens uit processen-verbaal van verhoor, verslagen daarvan en citaten hieruit. De AVG en aanverwante wetgeving staat aan openbaarmaking van deze (persoons)gegevens in de weg. Daarnaast zou het openbaar maken van deze processen-verbaal van verhoor, verslagen en citaten de eventuele vervolging of het onderzoek vanwege de Tweede Kamer of het openbaar ministerie kunnen belemmeren.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus