[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Tweede nota van wijziging

Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2022)

Nota van wijziging

Nummer: 2021D35476, datum: 2021-10-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35897-7).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35897 -7 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2022).

Onderdeel van zaak 2021Z14689:

Onderdeel van zaak 2021Z16492:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2021-2022

35 897 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2022)

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 1 oktober 2021

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1.

Na artikel 0I wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL 0IA ALGEMENE NABESTAANDENWET

Artikel 2, vijfde lid, van de Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:

1. «1 januari 2019 tot 1 januari 2022» wordt vervangen door «1 januari 2022 tot 1 januari 2023».

2. «Met ingang van 1 januari 2022» wordt vervangen door «Met ingang van 1 januari 2023».

3. «het percentage van 100 is bereikt» wordt vervangen door «het in het eerste lid, onderdeel b, genoemde percentage de waarde van 100 heeft bereikt».

2.

In artikel IV wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba

Artikel 37, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. «1 januari 2019 tot 1 januari 2022» wordt vervangen door «1 januari 2022 tot 1 januari 2023».

2. «Met ingang van 1 januari 2022» wordt vervangen door «Met ingang van 1 januari 2023».

3. «het percentage van 100 is bereikt» wordt vervangen door «het in het tweede lid genoemde percentage de waarde van 100 heeft bereikt».

3.

Onderdeel B van artikel VI komt te luiden:

B

In artikel 1b, zevende lid, wordt «artikel 8, eerste lid, onder c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag» vervangen door «artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag».

4.

Artikel X komt te luiden:

ARTIKEL X WET ARBEIDSVOORWAARDEN GEDETACHEERDE WERKNEMERS IN DE EUROPESE UNIE

De Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt in de begripsbepaling van «zelfstandige» na «degene die in de uitoefening van beroep of bedrijf» ingevoegd «vanuit een andere lidstaat».

B

Na artikel 3a wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 3b

De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer een gerechtelijke of administratieve procedure start om de in deze wet of de in artikel 2a van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten aan hem toegekende rechten geldend te maken.

5.

Artikel XVI komt te luiden:

ARTIKEL XVI WET KINDEROPVANG

De Wet Kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.6, eerste lid, onderdeel j, onder 4°, wordt «een associate degree-opleiding, een bacheloropleiding of een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a» vervangen door: «een associate degree-opleiding, een bacheloropleiding, een masteropleiding of een postinitiële masteropleiding als bedoeld in de artikelen 7.3a of 7.3b».

B

Na artikel 1.6a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.6b

1. Artikel 1.6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op een ouder die valt binnen de personele werkingssfeer, bedoeld in de artikelen 30 of 32 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, 2019/C 384 I/01 van 12 november 2019.

2. Artikel 1.6, derde lid, aanhef en onderdelen a en b, zesde lid, onderdeel a, achtste lid, negende lid, aanhef en onderdelen a en b, tiende en elfde lid, is van overeenkomstige toepassing op de partner van de ouder die valt onder de personele werkingssfeer, bedoeld in de artikelen 30 of 32 van het in het eerste lid genoemde akkoord.

C

Artikel 1.48 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een in een andere lidstaat dan Nederland of een in Zwitserland gevestigde voorziening» vervangen door »een in een andere lidstaat dan Nederland of een in Zwitserland of het Verenigd Koninkrijk gevestigde voorziening» en wordt »in een andere lidstaat dan Nederland of Zwitserland» vervangen door «in een andere lidstaat dan Nederland, in Zwitserland of in het Verenigd Koninkrijk».

2. In het tweede lid wordt »in een andere lidstaat dan Nederland of in Zwitserland» vervangen door «in een andere lidstaat dan Nederland, in Zwitserland of in het Verenigd Koninkrijk».

D

In artikel 1.50, derde lid, wordt in de tekst volgend na onderdeel f «de onderdelen a tot en met e» vervangen door »de onderdelen a tot en met f».

6.

In artikel XVII wordt voor onderdeel A een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

aA

In artikel 15, eerste lid, wordt «artikel 8, eerste lid, onder c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 1968, 657)» vervangen door «artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag».

7.

In artikel XXI wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 14, eerste lid, wordt «artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag» vervangen door «artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag».

8.

In artikel XXII wordt voor onderdeel aA een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

aaA

In artikel 16, eerste lid, wordt «artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag» vervangen door «artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag».

TOELICHTING

I. Algemeen

§ 1. Inleiding

Met deze tweede nota van wijziging worden enkele kleine beleidsmatige wijzigingen en technische verbeteringen toegevoegd aan het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2022. Eveneens wordt artikel VI, onderdeel B, van voornoemde wet overschreven, waarmee de wijziging met betrekking tot artikel 22a, eerste lid, onderdeel c, van de Werkloosheidswet wordt geschrapt, zoals door mij toegezegd bij brief van 16 september 20211. De beleidsmatige wijzigingen worden in het algemeen deel van deze toelichting toegelicht. De overige wijzigingen komen in de artikelsgewijze toelichting aan de orde. De meeste wijzigingen hebben geen financiële consequenties. Bij de onderwerpen die wel beperkte financiële consequenties hebben, is dit nader beschreven in de toelichting.

§ 2. Klein beleid

§ 2.1 Algemene nabestaandenwet en Participatiewet (onderdelen 1 en 2 – artikel IA (nieuw) en IV Verzamelwet SZW 2022)

De overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting (AHK) aan de minstverdienende partner wordt in de fiscaliteit voor werkenden al vanaf 2009 afgebouwd. Vanaf januari 2012 wordt dit ook doorvertaald naar de uitkeringshoogte van de bijstand en bijstandsgerelateerde uitkeringen (exclusief AOW). Dit gebeurt door de dubbele AHK die tot 2012 gehanteerd werd bij de berekening van het netto referentieminimumloon (waar de bijstandsuitkering en daaraan gerelateerde uitkeringen van afgeleid worden) af te bouwen tot eenmaal de AHK.

Deze afbouw zou aanvankelijk plaatsvinden in 20 jaar met halfjaarlijkse stappen van 2,5 procentpunt. Vanaf 2014 wordt deze afbouw getemporiseerd. Eerst vanwege afspraken in het regeerakkoord van het kabinet Rutte II. De halfjaarlijkse afbouw van 2014 tot en met 2017 bedroeg 1,25 procentpunt. In het kader van de koopkrachtbesluitvorming voor 2018 is besloten om dezelfde temporisering van 1,25 procentpunt ook in 2018 toe te passen. Vanwege afspraken in het regeerakkoord van het kabinet Rutte III bedroeg de halfjaarlijkse afbouw van 2019 tot en met 2021 1,875 procentpunt. In het kader van de koopkrachtbesluitvorming voor 2022 is besloten om dezelfde temporisering van 1,875 procentpunt per halfjaar ook in 2022 toe te passen.2 Vanaf 1 januari 2023 zal de afbouw weer plaatsvinden conform het basispad, dus 2,5 procentpunt per halfjaar.

Met deze wetswijziging wordt de temporisering in 2022 geregeld. Hiermee zal bij de berekening van het netto referentieminimumloon per 1 januari 2022 en 1 juli 2022 rekening worden gehouden met respectievelijk 164,375% en 162,5% van de AHK. De volledige afbouw naar 100% is voorzien per 1 januari 2035.

Het temporiseren van de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon zal doorwerken in de volgende regelingen:

• 1. Participatiewet (Pw);

• 2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);

• 3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

• 4. Toeslagenwet (TW);

• 5. Algemene nabestaandenwet (Anw).

De IOAW, IOAZ en de TW kennen bepalingen waarin wordt verwezen naar de berekeningssystematiek van de bedragen in de Participatiewet. Een wijziging in de Participatiewet werkt dus automatisch door in deze wetten en een wetswijziging van de IOAW, IOAZ en de TW is niet nodig.

Inkomenseffecten

Deze maatregel heeft in 2022 een positief inkomenseffect voor de mensen die een beroep doen op bovenstaande wetten. Het maximale inkomenseffect van deze wetswijziging bedraagt in 2022 circa + 0,1% ten opzichte van de situatie waarin de afbouw van de dubbele AHK in het referentieminimumloon niet zou zijn getemporiseerd.

Financiële gevolgen

De maatregel leidt tot hogere uitkeringen en daarmee hogere uitkeringslasten voor de bijstandsregelingen en de Anw.

Budgettair effect (x € mln.) 15,1 20,5 21,1 21,7 22,5

Gevolgen voor de uitvoering

De maatregel betreft een aanpassing van de hoogte van de uitkeringsbedragen. Dit heeft geen uitvoeringstechnische gevolgen omdat de enige consequentie is dat bij de reguliere wijziging van de normbedragen iets andere normbedragen in de systemen verwerkt dienen te worden. Gemeenten, SVB en UWV worden halfjaarlijks geïnformeerd over de aangepaste normen

§ 2.2 Wet Kinderopvang (onderdeel 5 – artikel XV Verzamelwet SZW 2022)

Aanleiding

Met ingang van 31 januari 2020 is het Verenigd Koninkrijk teruggetreden uit de Europese Unie (EU). Tot 31 december 2020 gold op basis van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, 2019/C 384 I/01 van 12 november 2019 (hierna: terugtrekkingsakkoord)3 een overgangsperiode waarin alle EU-regelgeving nog van toepassing was op het Verenigd Koninkrijk. Per 1 januari 2021 moet het Verenigd Koninkrijk gezien worden als derde land.

Voor het voortzetten van het recht op kinderopvangtoeslag volgens de Wet kinderopvang in het Verenigd Koninkrijk is het terugtrekkingsakkoord van belang. In het terugtrekkingsakkoord is namelijk overeengekomen in welke situatie en voor welke doelgroep export van socialezekerheidsuitkeringen naar het Verenigd Koninkrijk mogelijk blijft. Wanneer deze bepalingen vertaald worden naar het recht op Nederlandse kinderopvangtoeslag betekent dat het volgende: personen die voor of op 31 december 2020 in het Verenigd Koninkrijk woonden en op basis van artikel 1.6 Wet kinderopvang kinderopvangtoeslag uit Nederland exporteren, behouden dit recht zo lang hun verblijf in het Verenigd Koninkrijk ononderbroken voortduurt. Of een verblijf een ononderbroken karakter heeft, wordt bepaald door de Europese richtlijn vrij verkeer en verblijf.4

Het recht op export van kinderopvangtoeslag kan ook van toepassing zijn op personen die voor of op 31 december 2020 nog geen kinderopvangtoeslag ontvingen. Personen die op die datum in het Verenigd Koninkrijk wonen en onder socialezekerheidswetgeving van Nederland vallen, hebben recht op export van de kinderopvangtoeslag in het Verenigd Koninkrijk zo lang hun situatie voortduurt.5 Dus zo lang deze grensoverschrijdende situatie tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk blijft bestaan, kunnen deze personen op enig moment recht hebben op kinderopvangtoeslag uit Nederland. Er hoeft op 31 december 2020 dus nog geen kinderopvangtoeslag ontvangen te worden; bepalend is dat op dat moment de grensoverschrijdende situatie tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk met een relatie met socialezekerheidswetgeving al bestond.

Dit komt tot uitdrukking met de voorgestelde wijziging van artikel 1.6 van de Wet kinderopvang door op de ouder of de partner van de ouder dit artikel van overeenkomstige toepassing te verklaren indien zij binnen de personele werkingssfeer, bedoeld in de artikelen 30 of 32 van het terugtrekkingsakkoord vallen. In het nieuwe artikel 1.6b, tweede lid, zijn ook het tiende en elfde lid opgenomen. Deze leden zijn ingevoegd door middel van artikel IIA van de Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen, dat op 1 januari 2022 in werking zal treden.

Personen die ná 31 december 2020 in de grensoverschrijdende situatie zijn gekomen, of waarbij de grensoverschrijdende situatie onderbroken is of wordt, vallen niet (meer) binnen de personele werkingssfeer van het terugtrekkingsakkoord en zullen daarom de kinderopvangtoeslag niet naar het Verenigd Koninkrijk kunnen exporteren.

Registratie

Voor daadwerkelijke effectuering van het recht op export van kinderopvangtoeslag is in artikel 1.48, eerste en tweede lid, van de Wet kinderopvang bepaald dat een in een lidstaat gevestigde kinderopvangvoorziening door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gelijkgesteld moet zijn met een geregistreerd kindercentrum of geregistreerde voor gastouderopvang. Deze gelijkstelling gebeurt door inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang. Nu het Verenigd Koninkrijk geen lidstaat meer is, zal de gelijkstelling ook voor kinderopvangvoorzieningen in het Verenigd Koninkrijk geregeld moeten worden. De gelijkstelling is geldig voor vier jaar, dus naast registratie van een buitenlandse kinderopvangvoorziening, zal ook verlenging van de registratie mogelijk moeten blijven.

Uitvoering

Het beheer van het register buitenlandse kinderopvang is in handen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). DUO zal aanvragen en verlengingen voor registratie van kinderopvangvoorzieningen uit het Verenigd Koninkrijk blijven behandelen.

De Belastingdienst/Toeslagen beoordeelt of recht bestaat op kinderopvangtoeslag. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) is verantwoordelijk voor de uitbetalingen van kinderopvangtoeslag in het buitenland. Aan al deze instanties is een uitvoeringstoets voorgelegd.

DUO

DUO concludeert dat het Terugtrekkingsakkoord en het conceptwetsvoorstel geen uitvoeringsconsequenties voor DUO heeft en uitvoerbaar is. Het systeem Register Buitenland Kinderopvang hoeft niet aangepast te worden en er zijn geen gevolgen voor de verantwoordingsinformatie en gegevensuitwisseling. De correspondentie en instructies zijn al aangepast. Het concept leidt nauwelijks of niet tot volume-effecten en heeft geen effect op de regeldruk.

SVB

Ook de SVB heeft geconstateerd dat het conceptwetsvoorstel uitvoerbaar is. De SVB brengt enkele punten onder de aandacht.

Voor de personele werkingssfeer wordt in het concept verwezen naar artikel 30 van het terugtrekkingsakkoord. De SVB mist daarbij verwijzing naar artikel 32 (Bijzondere situaties) van het terugtrekkingsakkoord en verzoekt die verwijzing op te nemen om onduidelijkheid over verwerking in nationale regelgeving te voorkomen. Dat is gebeurd.

De SBV wijst verder op het belang van goede afstemming met de verschillende partijen in de keten en benoemt dat het overgangsrecht uit het terugtrekkingsakkoord er nog voor langere tijd voor kan zorgen dat export van kinderopvangtoeslag naar het VK plaats moet vinden.

Belastingdienst

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een uitvoeringstoets uitgebracht bij de afspraken in het terugtrekkingsakkoord met betrekking tot de sociale zekerheid over export naar het VK. De Belastingdienst/Toeslagen concludeert dat het voorstel uitvoerbaar is en invoering per 1 januari 2022 mogelijk is. De maatregel op de kinderopvangtoeslag in het onderhavige wetsvoorstel dient ter verduidelijking van de uitvoeringspraktijk die voortvloeit uit de internationaal rechtelijke afspraken rond de terugtrekking van Groot-Brittannië uit de EU. De uitvoeringskosten voor de toeslagen die met het terugtrekkingsakkoord gemoeid zijn, komen daarmee niet rechtstreeks voort uit het onderhavige wetsvoorstel.

Financiële gevolgen

Deze wijziging behoudt de vóór Brexit bestaande situatie van recht op kinderopvangtoeslag in de hierboven genoemde gevallen en brengt dus geen extra uitgaven aan kinderopvangtoeslag met zich mee. Het betreft naar inschatting kleine aantallen ouders, waarbij dit aantal over de tijd geleidelijk zal afnemen (geldt immers alleen voor per 31-12-2020 bestaande situaties).

II. Artikelsgewijs

Onderdelen 3, 6, 7 en 8 Werkloosheidswet, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en Ziektewet (artikelen VI, XVI, XXI en XXII van Verzamelwet SZW 2022)

In de artikelen 1b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, 15, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 14, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en 16, eerste lid, van de Ziektewet wordt voorgesteld de indexatie van het dagloon dat bepalend is voor de hoogte van de betreffende uitkering, niet langer te koppelen aan de stijging van het minimumloon per dag, maar aan de stijging van het minimumloon per maand. Hiermee wordt een uniformere wijze van indexering geregeld voor zover deze indexeringen afhankelijk zijn van de hoogte van het minimumloon en wordt aangesloten bij de voorgestelde wijziging van artikel 18 van de Wet financiering sociale verzekeringen, in het zesde onderdeel van de eerste nota van wijziging. In de toelichting op het zesde onderdeel van de eerste nota van wijziging wordt gemeld dat de uitkeringshoogte van de werknemersverzekeringen meestijgt met de hoogte van het minimumloon per maand. Ingevolge de genoemde artikelen van de WW, de WIA, de ZW en de WAO stijgt het dagloon waarop de betreffende uitkeringen zijn gebaseerd, echter mee met de hoogte van het minimumloon per dag. In de praktijk wordt het dagloon echter nu al aangepast op basis van het minimumloon per maand. Om die reden, en omdat in andere uitkeringswetten en -regelingen (bijvoorbeeld artikelen 2 van de Algemene nabestaandenwet, 9 van de Algemene Ouderdomswet, 1:1, 2:1 en 3:7 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 1, eerste lid, onderdeel g, jo. 23 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen) de indexatie afhankelijk is van de stijging van het minimumloon per maand, is het wenselijk dat wordt geregeld dat ook de indexatie van de hoogte van de uitkeringen op grond van de WW, WIA, ZW en WAO afhankelijk wordt van de stijging van het minimumloon per maand in plaats van per dag. Deze wijziging heeft geen gevolgen voor de praktijk.

De voornoemde wetten zijn niet van toepassing op Caribisch Nederland. De zogeheten «BES-wetgeving» kan buiten beschouwing blijven vanwege de afwijkende indexatiesystematiek die past bij de specifieke context van (het stelsel in) Caribisch Nederland.

Onderdeel 4 Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (Artikel IX van de Verzamelwet SZW 2022)

Onderdeel A

Dit onderdeel is reeds opgenomen in de Verzamelwet. Artikel IX is opnieuw geformuleerd, waardoor onderdeel A ook is opgenomen in deze nota van wijziging. Zie voor de toelichting op dit onderdeel de memorie van toelichting bij de Verzamelwet SZW 2022.6

Onderdeel B

Op grond van artikel 11, vijfde lid, van de handhavingsrichtlijn7 moeten gedetacheerde werknemers worden beschermd tegen elke nadelige behandeling door hun werkgever, als zij gerechtelijke of administratieve procedures tegen hun werkgever starten omdat zij van oordeel zijn dat zij verlies of schade hebben geleden doordat de geldende regels niet werden toegepast, zelfs nadat de arbeidsverhouding al is beëindigd. Volgens de transponeringstabel8 bij de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) behoefde deze bepaling destijds geen nadere implementatie, omdat in de vereiste werknemersbescherming reeds was voorzien door de artikelen 646, eerste en vierde lid, en 648, vierde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 2 WagwEU.

De genoemde bepalingen in het Burgerlijk Wetboek zien echter met name op bescherming bij ongerechtvaardigde ongelijke behandeling tussen mannen en vrouwen, onderscheidenlijk bij ongelijke behandeling op grond van een verschil in arbeidsduur. Artikel 2 WagwEU verschaft de gedetacheerde werknemer bescherming in de vorm van het van toepassing verklaren van bepaalde Nederlandse arbeidsvoorwaarden die voortvloeien uit wet- en regelgeving, waaronder artikel 681, eerste lid, onderdeel c, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (boek 7 BW), op grond waarvan de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, of een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 646, 648 of 649 boek 7 BW of met enig ander verbod op onderscheid, of in verband met de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op artikel 646, 648 of 649 boek 7 BW of op enig ander verbod op onderscheid of ter zake bijstand heeft verleend.

Hoewel de gedetacheerde werknemer aan de voornoemde bepalingen, in aanvulling op de algemene eis van goed werkgeverschap van artikel 611 van Boek 7 BW, een vergaande mate van bescherming kan ontlenen, is in de Nederlandse wetgeving niet expliciet vastgelegd dat sprake is van bescherming tegen elke nadelige behandeling door de werkgever als reactie op het starten van een gerechtelijke of administratieve procedure door de werknemer, zoals artikel 11, vijfde lid, van de handhavingsrichtlijn voorschrijft.

Om deze mogelijke omissie weg te nemen, wordt bij deze alsnog voorzien in de aanvullende implementatie van artikel 11, vijfde lid, van de handhavingsrichtlijn, door middel van een voorgesteld nieuw artikel 3b WagwEU. Dit artikel strekt tot een verbod voor de werkgever om de werknemer op enige wijze te benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer een gerechtelijke of administratieve procedure start om de in de WagwEU of de in artikel 2a van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten aan hem toegekende rechten geldend te maken.

Onderdeel 5, onder C Wet Kinderopvang (artikel XV van de Verzamelwet SZW 2022)

Onderdeel A

Dit onderdeel is reeds opgenomen in de Verzamelwet. Artikel XV is opnieuw geformuleerd, waardoor onderdeel A ook is opgenomen in deze nota van wijziging. Zie voor de toelichting op dit onderdeel de memorie van toelichting bij de Verzamelwet SZW 2022.9

Onderdelen B en C

Voor een toelichting op deze onderdelen wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van deze toelichting.

Onderdeel D

Met de Wet van 10 februari 2021 tot wijziging van de Wet kinderopvang in verband met het opnemen van regels voor ouderparticipatiecrèches (Stb. 2021, 101) is met artikel I, onderdeel F, derde lid, een nieuw onderdeel b ingevoegd bij artikel 1.50, derde lid. Per abuis is vergeten de daarmee gemoeide verlettering in dit artikellid ook te verwerken in de tekst die volgt na het huidige onderdeel f. Met deze wijziging wordt dit hersteld.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees


  1. Kamerstukken II 2021/22, 35 897, nr. 6.↩︎

  2. Kamerstukken II 2021/22, 35 925, nr. 2, p. 17.↩︎

  3. EUR-Lex – 12019W/TXT(02) – EN – EUR-Lex (europa.eu).↩︎

  4. Richtlijn 2004/38/EG van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG.↩︎

  5. Artikel 30, eerste lid, onder c, en artikel 30, tweede lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, van het terugtrekkingsakkoord.↩︎

  6. Kamerstukken II 2020/21, 35 897, nr. 3.↩︎

  7. Richtlijn 2014/67/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake de handhaving van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt (PbEU 2014, L159/11).↩︎

  8. Kamerstukken II 2015/16, 34 408, nr. 14.↩︎

  9. Kamerstukken II 2020/21, 35 897, nr. 3.↩︎