Reactie op de moties ingediend tijdens het debat over het terug naar Nederland halen van IS vrouwen en hun kinderen
Terrorismebestrijding
Brief regering
Nummer: 2021D35802, datum: 2021-09-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29754-619).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 29754 -619 Terrorismebestrijding.
Onderdeel van zaak 2021Z16634:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2021-10-12 15:50: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2021-10-13 14:30: Procedures en brieven (hybride) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-01-26 14:00: Terrorisme/extremisme (Commissiedebat), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2022-01-27 12:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2021-2022 |
29 754 Terrorismebestrijding
Nr. 619 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 september 2021
Tijdens het plenaire debat over de repatriëring van uitreizigers dat plaatsvond op 1 juli 2021 is een brief toegezegd over het beleid inzake het intrekken van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap en het daarmee gepaard gaande onderzoek naar de dubbele nationaliteit (Handelingen II 2020/21, nr. 96, items 6 en 9). Eveneens is toegezegd dat wordt ingegaan op de vraag waarom het kabinet weinig moeite lijkt te hebben met zevenduizend staatlozen die al vijftien jaar in Nederland zijn en onder meer hier wonen en werken, maar wel beletselen ziet om uitreizigers staatloos te maken.
Daarnaast heeft de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid verzocht om een brief over de uitvoering van de motie van de leden Van der Werf (D66) en Koekkoek (VOLT), waarin de regering wordt verzocht zich maximaal in te spannen om ervoor te zorgen dat terrorismeverdachten hun straf niet ontlopen, alsmede over de motie van het lid Michon-Derkzen (VVD), waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken op welke alternatieve (digitale) wijze het recht op een eerlijk proces kan worden geëerbiedigd zodat fysieke aanwezigheid bij het strafproces niet vereist is voor een succesvolle vervolging. Tevens is verzocht een toelichting te geven op de uitvoering van de overige moties die tijdens het debat zijn ingediend en die op 6 juli 2021 door uw Kamer zijn aangenomen. Tenslotte heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het commissiedebat over de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 14 september jl. (Kamerstuk 26 150, nr. 195) toegezegd in te gaan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken om per brief nader te worden geïnformeerd over de situatie in Irak omtrent berechting van IS-strijders.
In deze brief informeer ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, over de hiervoor genoemde toezeggingen en ga ik in op de uitvoering van de moties.
Tijdens de regeling van werkzaamheden van 22 september jongstleden (Handelingen II 2020/21, nr. 2, Regeling van werkzaamheden) verzocht uw Kamer de halfjaarlijkse rapportage op het thema uitreizigers, waar in de motie van de leden Michon-Derkzen (VVD) en Bikker (CU) van 1 juli 2021 om is verzocht, voorafgaand aan de procedurevergadering van woensdag 29 september 2021 toe te zenden.1 Met deze brief wordt eveneens voldaan aan dit verzoek.
Het beleid op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap
Tijdens het debat over de repatriëring van uitreizigers heb ik aan het lid Van der Plas (BBB) toegezegd om, aanhakend bij de motie van het lid Van der Staaij c.s. over het maximaal inzetten op het intrekken van het Nederlanderschap van IS-gangers2, in te gaan op het beleid op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en op het onderzoek naar de dubbele nationaliteit bij intrekking van het Nederlanderschap.
Intrekking van het Nederlanderschap
Artikel 14, vierde lid, RWN is ingevoerd op 10 februari 2017 teneinde de dreiging, die uitgaat van de terugkeer van uitreizigers die zich in het buitenland hebben aangesloten bij een terroristische organisatie, tegen te gaan. In het belang van de nationale veiligheid kan het noodzakelijk zijn de terugkeer van deze uitreizigers te voorkomen. Artikel 14, vierde lid, RWN maakt het mogelijk het Nederlanderschap in te trekken van een Nederlander die zich in het buitenland heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, zonder dat een voorafgaande strafrechtelijke veroordeling is vereist.3
Door de intrekking op grond van artikel 14, vierde lid, RWN wordt legale terugkeer onmogelijk gemaakt: het recht op toegang tot het grondgebied van Nederland vervalt. Ook legale terugkeer als vreemdeling wordt voorkomen, omdat de betrokkene tegelijkertijd met de intrekking van het Nederlanderschap tot ongewenst vreemdeling wordt verklaard.4 De intrekking leidt ertoe dat ook illegale terugkeer wordt bemoeilijkt: als gevolg van de intrekking vervalt het reisdocument dat betrokkene bezit, zoals een Nederlands paspoort, van rechtswege.5 Het verval van dit document wordt opgenomen in de Stolen and Lost Travel Document database van Interpol. Tot slot wordt zowel de betrokkene zelf, als zijn vervallen reisdocument, opgenomen in het Schengen Informatiesysteem II (SIS).6
De bevoegdheid op grond van artikel 14, vierde lid, RWN dient overigens duidelijk te worden onderscheiden van de in artikel 14, tweede lid, RWN neergelegde bevoegdheid tot intrekking van het Nederlanderschap na een onherroepelijke veroordeling wegens een in die bepaling genoemd misdrijf.
Voorwaarden artikel 14, vierde lid, RWN
Artikel 14, vierde lid, RWN bepaalt dat het Nederlanderschap kan worden ingetrokken van een persoon van zestien jaar of ouder, die zich buiten het Koninkrijk bevindt en uit wiens gedragen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die door de Minister van Justitie en Veiligheid, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.7 De intrekking mag er niet toe leiden dat de betrokkene staatloos wordt.8
Intrekking van het Nederlanderschap is geen automatisme; in elk individueel geval wordt beoordeeld of de intrekking van het Nederlanderschap in het concrete geval opportuun is. De belangen die in ieder geval worden betrokken zijn neergelegd in artikel 68c van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, waaronder een afweging van de proportionaliteit van de maatregel en de mate van dreiging voor de nationale veiligheid die van betrokkene uitgaat. Eveneens wordt bij de afweging betrokken of de intrekking van het Nederlanderschap tot verlies van het Unieburgerschap leidt en of een intrekking de belangen van opsporing, vervolging en berechting en executie van een vrijheidsstraf doorkruist.
De intrekking moet zijn gebaseerd zijn op informatie waaruit blijkt dat de betrokkene op of na 11 maart 2017 – de dag na publicatie in de Staatscourant van het Besluit tot vaststelling van de lijst met organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid – was aangesloten bij een terroristische organisatie die vermeld staat op die lijst. Een intrekking kan worden gebaseerd op een individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) waarin staat dat iemand zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, waaruit handelingen ten behoeve van deze organisatie blijken. Tevens kan een gerechtelijk vonnis in een strafzaak voldoende bruikbare informatie bevatten voor intrekking van het Nederlanderschap.9 Ook kunnen openbare bronnen gebruikt worden.
Onderzoek naar dubbele nationaliteit
De beantwoording van de vraag of iemand in het bezit is van één of meer nationaliteiten geschiedt, in het kader van intrekking van het Nederlanderschap, door de IND. Bij een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf (artikel 14, tweede lid, RWN) of aansluiting bij een terroristische organisatie in het buitenland (artikel 14, vierde lid, RWN) onderzoekt de IND of de betreffende persoon in het bezit is van een of meer andere nationaliteiten. Sinds enkele jaren wordt deze informatie niet meer actief bijgehouden in de Basisregistratie Personen (BRP). De informatie hierover is daardoor weliswaar minder betrouwbaar, maar nog wel bruikbaar. Indien nodig kan de IND nadere informatie inwinnen bij de gemeente. Daarnaast beschikt de IND zelf in veel gevallen over informatie ten aanzien van de betrokkene en/of diens familieleden.
Uit de genoemde informatie kan direct blijken dat deze persoon over een andere nationaliteit beschikt, bijvoorbeeld op basis van een eerdere naturalisatieprocedure (van de ouders). Ook kan, op basis van informatie over bijvoorbeeld de nationaliteit van de ouders, worden getoetst aan het nationaliteitsrecht van andere landen. Gedurende de intrekkingsprocedure heeft de persoon in kwestie de mogelijkheid om eventueel tegenbewijs aan te leveren.
Maximaal inzetten op intrekking
In juli 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat alle ongeveer 100 daarvoor in aanmerking komende dossiers van Nederlandse uitreizigers met een dubbele nationaliteit zijn beoordeeld10, naar aanleiding van de motie11 van de toenmalige leden Laan-Geselschap (VVD) en Van Toorenburg (CDA) waarin de regering wordt verzocht om actief de dossiers van alle onderkende Nederlandse uitreizigers te beoordelen op de mogelijkheid van het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid.
De afgelopen jaren is door het kabinet maximaal ingezet op het intrekken van het Nederlanderschap van IS-gangers op grond van artikel 14, vierde lid, RWN. Conform de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Van der Staaij c.s.12zet het kabinet deze aanpak onverminderd voort. De bevoegdheid tot intrekking van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid kent echter een horizonbepaling en vervalt van rechtswege op 1 maart 2022 (vijf jaar na inwerkingtreding). Het kabinet heeft een wetsvoorstel in voorbereiding dat strekt tot het permanent maken van deze bevoegdheid, zodat het een vast onderdeel van het instrumentarium ter bestrijding van terrorisme zal gaan uitmaken. Dit wetsvoorstel zal zo spoedig mogelijk bij uw Kamer worden ingediend.
Het voorkomen van staatloosheid
Tijdens het debat van 1 juli 2021 stelde het lid Van der Plas (BBB) een vraag naar aanleiding van een petitie die twee weken tevoren op het Plein in Den Haag door Kamerleden in ontvangst was genomen. De vraag wordt aldus begrepen dat de BBB aanneemt dat Nederland geen moeite heeft met staatloosheid, omdat er reeds een substantieel aantal staatlozen in Nederland verblijft.
Allereerst wil ik benadrukken dat het verdragsrechtelijk niet is toegestaan dat personen staatloos worden door intrekking van het Nederlanderschap. Nederland heeft de verplichting op grond van het VN-verdrag tot beperking der staatloosheid uit 1961 en het Europees Verdrag inzake nationaliteit om staatloosheid te voorkomen. In dat verband trekt Nederland de Nederlandse nationaliteit niet in als deze intrekking staatloosheid tot gevolg heeft. Dat is de reden waarom dit ook niet gebeurt als het om Syriëgangers gaat die naast het Nederlanderschap geen andere nationaliteit(en) hebben. Staatloosheid kan en mag, ingevolge het Europees nationaliteitsverdrag, alleen ontstaan als een besluit tot verkrijging of verlening van het Nederlanderschap wordt ingetrokken wegens, kort samengevat, frauduleuze handelingen bij het verkrijgen van de nationaliteit.
De betreffende petitie over «7.000 mensen die in Nederland leven, werken en belasting betalen en die er desondanks er niet in slagen de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen», waaraan de BBB refereert, gaat over zogenoemde houders van een Ranov-vergunning (Regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet). Dit zijn grotendeels personen die beschikken over de nationaliteit van een derdeland, die ten tijde van de Ranov-regeling geen buitenlandse brondocumenten hadden waarmee zij met hun nationaliteit konden worden ingeschreven in de BRP (destijds de GBA) en die ook daarna geen buitenlandse documenten konden overleggen bij hun naturalisatie. Voor deze groep is inmiddels, naar aanleiding van een recent onderzoek door het WODC en de wens van uw Kamer, een oplossing geboden door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waardoor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit dichterbij komt13. Een vergelijking tussen houders van een Ranov-vergunning met personen wiens Nederlandse nationaliteit wordt ingetrokken waarbij op verdragsrechtelijke basis staatloosheid moet worden voorkomen, gaat daarom niet op.
In de BRP staan zo’n 12.000 personen ingeschreven als daadwerkelijk staatloos (peildatum CBS 1 januari 2019) op grond van documenten die dit aantonen. Deze groep verblijft rechtmatig in Nederland en kan dus werken en dientengevolge ook belasting betalen. Deze mensen kunnen een aanvraag doen voor naturalisatie onder gunstiger voorwaarden – reeds na een periode van drie jaar rechtmatig verblijf in plaats van na vijf jaar en tegen een verlaagd legestarief. De versoepelde voorwaarden dienen om de staatloosheid te kunnen beëindigen.
Motie Michon-Derkzen/Van der Staaij over onderzoek naar een alternatieve wijze om het recht op een eerlijk proces te eerbiedigen
Het in de motie Michon van de leden Derkzen en Van der Staaij14 gevraagde onderzoek naar een alternatieve (digitale) wijze waarop het recht op een eerlijk proces geëerbiedigd kan worden zodat fysieke aanwezigheid bij het strafproces niet is vereist, is op dit moment nog niet afgerond. Uw Kamer wordt hierover naar verwachting in oktober van dit jaar bij aparte brief geïnformeerd.
Motie Van der Werf/Koekkoek waarin de regering wordt verzocht zich maximaal in te spannen om ervoor te zorgen dat uitgereisde terrorismeverdachten hun straf niet ontlopen.
De motie van de leden Van der Werf (D66) en Koekkoek (VOLT) verzoekt de regering om zich maximaal in te spannen om ervoor te zorgen dat uitgereisde terrorisme-verdachten hun straf niet ontlopen.15 De indieners van de motie wezen daarbij onder meer op de verkenningen die zijn gericht op het mogelijk maken van berechting in de regio, die, aldus deze leden, vooralsnog geen perspectief bieden op daadwerkelijke berechting aldaar, en op de gevolgen voor de nationale veiligheid indien de rechter besluit een strafzaak te beëindigen.
Zoals vermeld in de brief van 25 juni 2021 aan uw Kamer wil het kabinet voorkomen dat verdachten van terroristische misdrijven straffeloos blijven.16 Personen die verdacht worden van (terroristische) misdrijven moeten hierover te allen tijde voor een rechter verantwoording afleggen. Hierbij weegt mee dat, indien een strafzaak door de rechter op verzoek van de verdachte is beëindigd, de betreffende uitreiziger na terugkeer in Nederland in beginsel niet meer strafrechtelijk kan worden vervolgd voor de strafbare feiten die door het Openbaar Ministerie (OM) waren tenlastegelegd in de beëindigde strafzaak. Zonder strafrechtelijke vervolging komen ook mogelijke (strafrechtelijke) toezichtskaders, die door de rechter kunnen worden opgelegd, te vervallen. In die situatie worden de mogelijkheden om de dreiging die van deze personen uit kan gaan te mitigeren, ernstig bemoeilijkt.
Bij de afweging om al dan niet tot repatriëring over te gaan dienen individuele omstandigheden leidend te zijn. Dit is altijd maatwerk, waarbij naast de dreiging ook het risico op straffeloosheid een rol speelt. Bovendien weegt het kabinet ook altijd de veiligheid in het gebied, de veiligheid van betrokkene(n) en de internationale betrekkingen mee.
Op dit moment beraadt het kabinet zich over een aantal zaken waarover de rechtbank Rotterdam, in het kader van een procedure tot beëindiging van de strafzaak, op 6 juli 2021 uitspraak heeft gedaan17. De verzoeken tot beëindiging van de strafzaak zijn ingediend door dertien van terroristische misdrijven verdachte Nederlandse uitreizigers, die momenteel verblijven in opvangkampen in Noordoost-Syrië. Ten aanzien van vijf van deze verdachten heeft de rechtbank besloten de behandeling van de verzoeken aan te houden voor een periode van drie maanden. De rechtbank heeft de officier van justitie opgedragen binnen deze periode duidelijkheid te verschaffen of, en zo ja, welke daden van opsporing en/of vervolging sinds 8 januari 201918 zijn verricht en welke daden van opsporing en/of vervolging op de korte termijn zijn te verwachten, meer in het bijzonder met het oog op de feitelijke uitlevering van de verdachten ter fine van hun vervolging en berechting.
In augustus zijn gesprekken gevoerd met een drietal Europese partners met als doel inzicht te verkrijgen in de specifieke ervaringen van betrokken landen met het repatriëren van grote(re) groepen vrouwen en hun kinderen. Uit de gesprekken komt een beeld naar voren van zeer complexe operaties, waaraan maandenlange (soms bijna een jaar lange) logistieke voorbereidingen en moeizame onderhandelingen met de Syrische Koerden voorafgingen. Betrokken landen wezen bovendien op de nog altijd volatiele veiligheidssituatie, die repatriëringsmogelijkheden beperkte tot specifieke momenten. Ook maatregelen rondom de Covid-19 pandemie hebben een complicerende rol gespeeld bij de planning van repatriëringsmissies.
Ook is er in augustus contact gelegd met de Syrische Koerden, met als doel te verkennen of er van hun zijde initiële bereidheid bestaat om repatriëring van in ieder geval de bedoelde vijf verdachten en hun kinderen te faciliteren. De inschatting is dat er verschillende gesprekken zullen moeten worden gevoerd om daar meer zekerheid over te verkrijgen.
Daarnaast is, gelet op de criteria waaraan het kabinet toetst of overbrenging naar Nederland op een veilige en verantwoorde manier mogelijk is19, ingegaan op de veiligheidssituatie in het gebied. De veiligheidssituatie is nog altijd complex en onvoorspelbaar. Er vinden geregeld aanslagen van ISIS plaats en er zijn vele statelijke en non-statelijke actoren actief met verschillende en veelal tegengestelde belangen. Hierbij moet worden opgemerkt dat ISIS hoofdzakelijk actief is ten zuiden van de lijn Al Hasaka. Slechts enkele keren hebben de Syrian Democratic Forces (SDF) (met steun van de coalitie) veiligheidsoperaties uitgevoerd tegen ISIS-cellen in het noordelijke deel van de provincie Hasaka, hoofdzakelijk in de omgeving van en in het opvangkamp al-Hawl. Daarbuiten vinden er met regelmaat schermutselingen en aanslagen door bekende en onbekende groeperingen plaats. Ook raken door Turkije gesteunde groeperingen met regelmaat slaags met de SDF.
Langs de lijn van het bovenstaande heb ik het Openbaar Ministerie geïnformeerd.
Ten aanzien van de acht andere verzoeken tot beëindiging van de strafzaak heeft de rechtbank besloten het onderzoek voor onbepaalde tijd aan te houden. Uw Kamer wordt over verdere relevante ontwikkelingen geïnformeerd, waarbij door het kabinet, conform de door uw Kamer aangenomen motie, wordt ingezet op het voorkomen van straffeloosheid.
Motie Van Nispen c.s. over oog hebben voor de belangen van slachtoffers bij berechting van terugkeerders in Nederland
De door uw Kamer aangenomen motie van het lid Van Nispen c.s. verzoekt de regering, indien er sprake is van berechting van terugkeerders in Nederland, ook nadrukkelijk oog te hebben voor de gerechtvaardigde belangen van slachtoffers en nabestaanden en te bezien wat dit bijvoorbeeld betekent voor het uitoefenen van het spreekrecht en het voegen in het strafproces voor schadevergoeding20
Het kabinet houdt altijd oog voor de belangen van slachtoffers van terrorisme. Ook voor de slachtoffers van de misdrijven die door ISIS zijn gepleegd, is het van belang dat de daders worden berecht. Pas na berechting kan er sprake zijn van gerechtigheid voor alle slachtoffers die ISIS in de loop der jaren heeft gemaakt.
In internationaal verband draagt Nederland door middel van een programma van United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) bij aan de ondersteuning van slachtoffers van terrorisme en hun begeleiding bij deelname in strafrechtelijke procedures. Tevens werkt Nederland samen met UNODC aan het herzien en versterken van Iraakse juridische en beleidskaders met betrekking tot de rol van slachtoffers van terrorisme in de rechtsgang, zodat deze in overeenstemming zijn met internationale standaarden. Het versterken van capaciteiten van onderzoekers, aanklagers en rechters in de belangen en rechten van slachtoffers van terrorisme en het voorkomen van verdere traumatisering van slachtoffers bij deelname aan juridische procedures maakt hier onderdeel van uit.
Indien uitreizigers die verdacht worden van terroristische misdrijven in Nederland worden berecht, zijn de rechten van (nabestaanden van) slachtoffers goed gewaarborgd. Ons strafprocesrecht kent slachtoffers van misdrijven diverse rechten toe, waaronder het spreekrecht, het recht op informatie over de strafzaak, het recht op rechtsbijstand en het recht om een vergoeding van geleden schade te vragen. Door de Eerste Kamer is recent de Wet uitbreiding slachtofferrechten aangenomen, waarmee de positie van slachtoffers dan wel hun nabestaanden binnen het strafproces verder wordt verstevigd.
Bij de berechting in Nederland van terroristische misdrijven die in het buitenland zijn gepleegd – in dit geval Syrië en/of Irak – is het van groot belang om te achterhalen wie de verdachten en wie de slachtoffers van deze misdrijven zijn. Bewijsvergaring speelt hierbij een zeer belangrijke rol. Nederland draagt hier op diverse manieren aan bij, bijvoorbeeld door het steunen van de door de VN opgerichte bewijsvergaringsmechanismen in Irak (UNITAD) en Syrië (IIIM). Dit doet Nederland in samenwerking met andere internationale partners en Europese landen.21
Motie Kuik over het inzetten op lokale berechting en de motie Kuzu over het blijvend inzetten op alle mogelijkheden van berechting in de regio.
De gewijzigde motie van het lid Kuik (CDA) en de motie van het lid Kuzu (DENK) zien respectievelijk op het inzetten op lokale berechting en op het blijvend inzetten op alle mogelijkheden van berechting in de regio.22, 23
Het kabinet blijft onverminderd inzetten op het voorkomen van straffeloosheid van ISIS-strijders en op berechting, in Nederland voor zover van toepassing en – zolang de ISIS-strijders niet in Nederland zijn – in de regio. Daartoe blijft het kabinet opties voor de internationale berechting van Westerse ISIS-strijders verkennen. Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het plenair debat op 1 juli jl. aan uw Kamer heeft toegelicht, zijn er op dit moment geen reële opties om ISIS-strijders internationaal of in de regio te berechten. Voor nadere toelichting van de juridische en politieke beperkingen bij internationale en regionale berechting verwijs ik u naar de Kamerbrieven van 24 juli 201924, 16 december 201925 en 31 maart 202026. Desalniettemin blijft het kabinet, in nauw overleg met Europese partners, in gesprek met de Iraakse overheid over de mogelijkheden om Westerse ISIS-strijders in Irak te berechten in lijn met internationale juridische en mensenrechtenstandaarden. Het kabinet zal de Kamer in de halfjaarlijkse brief over uitreizigers (motie Michon-Derkzen/Bikker) tevens informeren over de ontwikkelingen ten aanzien van de opties voor internationale berechting van ISIS-strijders.
Motie Bikker aangaande het voorzetten van steun aan SEED
Ter uitvoering van de motie van het lid Bikker (CU) aangaande het voorzetten van steun aan de NGO SEED uit de Koerdische Regio in Irak27 is het kabinet voornemens nogmaals 340.000 euro beschikbaar te stellen aan deze organisatie. Met behulp van eerdere Nederlandse steun, naar aanleiding van de motie Voordewind28, heeft SEED de capaciteit voor opvang, juridische bijstand, ondersteuning op psychosociale vlak en geestelijke gezondheidszorg kunnen uitbreiden voor (potentiele) slachtoffers van mensenhandel in de Koerdische Regio in Irak. Met de voortzetting van de steun wordt SEED in staat gesteld om in de behoeften van kwetsbare groepen, onder wie arbeidsmigranten, slachtoffers van ISIS, jezidi-vrouwen en kinderen die niet terug kunnen naar hun gemeenschap en leden van de LHBTI-gemeenschap te blijven voorzien.
Motie Michon-Derkzen/Bikker over twee keer per jaar integraal informeren van de Tweede Kamer over uitreizigers.
In deze motie wordt de regering verzocht de Tweede Kamer twee keer per jaar integraal te informeren over uitreizigers en daarbij in te gaan op de (status quo en nationaliteit van de) uitreizigers, de actualiteit inzake het berechten in de regio, de actualiteit inzake de strafzaken inclusief de aanpak na detentie en de aanpak van en inzet op de kinderen van IS-uitreizigers. In bovenstaande hoofdstukken werd reeds ingegaan op stand van zaken ten aanzien van de nationaliteit van uitreizigers, de mogelijkheden tot berechting in de regio en de actualiteit inzake de strafzaken. Voor de aanpak na detentie en de aanpak van en inzet op de kinderen van uitreizigers wijs ik op de brief aan uw Kamer van 25 juni 2021. Ten aanzien van deze onderwerpen is de aanpak sinds die datum niet gewijzigd. Hieronder is de actualiteit met betrekking tot de aantallen uitreizigers opgenomen. Zoals in de inleiding van deze brief aangegeven wordt met deze brief tevens voldaan aan het verzoek van uw Kamer om een eerste rapportage op het thema uitreizigers voor 29 september toe te zenden. De volgende rapportage ontvangt u in maart 2022.
Overzicht aantallen uitreizigers29
De cijfers weerspiegelen de stand van zaken op 1 september 2021. Per «categorie» worden de cijfers afgerond, omdat de exacte cijfers zicht kunnen geven op de informatiepositie van de AIVD.
Onderkende uitreizigers | 305 |
Overleden | 105 |
Teruggekeerd uit strijdgebied | 70 |
In Syrië | 105 |
In Turkije | 25 |
Overig | 5 |
Mannen en vrouwen in Syrisch-Koerdische kampen of detentie | 45 |
Bij jihadistische groeperingen in NW Syrië | 30 |
Elders in Syrië | 35 |
In Syrisch-Koerdische vluchtelingen kampen | 75 |
Bij jihadistische groeperingen in NW Syrië | 65 |
Elders in Syrië | 30 |
In Turkije | 50 |
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Kamerstuk 29 754, nr. 597.↩︎
Kamerstuk 29 754, nr. 603.↩︎
Stb. 2017, nr. 52.↩︎
Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000.↩︎
Artikel 47, eerste lid, onderdeel a, Paspoortwet.↩︎
Artikel 70, vierde lid, Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap.↩︎
Besluit tot vaststelling van de lijst met organisaties die bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, Stcrt. 2020, nr. 52922. Thans staan op deze lijst vermeld: Al Qa’ida en daaraan gelieerde organisaties, Islamitische Staat in Irak en al-Sham (ISIS) en daaraan gelieerde organisaties, en Hay'at Tahrir al-Sham en daaraan gelieerde organisaties.↩︎
Zie onder meer artikel 4, aanhef en onder b en artikel 7, derde lid, van het Europees Verdrag inzake nationaliteit, en artikel 7, zesde lid, van het Verdrag tot beperking der staatloosheid.↩︎
Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 3242.↩︎
Kamerstuk 29 754, nr. 520.↩︎
Kamerstuk 29 754, nr. 496.↩︎
Kamerstuk 29 754, nr. 603.↩︎
Kamerstukken 19 637 en 30 573, nr. 2757.↩︎
Kamerstuk 29 754, nr. 598.↩︎
Kamerstuk 29 754, nr. 600.↩︎
Kamerstuk 29 754, nr. 618.↩︎
Zie beschikking rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2021:6737)↩︎
De datum waarop de verzoeken van deze verdachten voor het laatst door de rechtbank Rotterdam werden behandeld↩︎
De veiligheid in het gebied, de veiligheid van de betrokken personen en de (gevolgen voor) de internationale betrekkingen.↩︎
Kamerstuk 29 754, nr. 608.↩︎
Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 600.↩︎
Kamerstuk 29 754, nr. 615.↩︎
Kamerstuk 29 754, nr. 604.↩︎
Kamerstuk 27 925, nr. 657.↩︎
Kamerstuk 27 925, nr. 688.↩︎
Kamerstuk 27 925, nr. 708.↩︎
Kamerstuk 29 754, nr. 602.↩︎
Kamerstuk 35 570 V, nr. 47.↩︎
Bron: website AIVD↩︎